Aanbieding van de BOR notitie "Verificatie LEI-rapport Sanering nertsenhouderij in Nederland: een actualisatie"
Voorstel van wet van de leden Van Velzen en Waalkens houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij)
Bijlage
Nummer: 2008D21188, datum: 2008-12-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.J. Atsma, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit CDA kamerlid)
Bijlage bij: Aanbieding van een BOR notitie en mededeling over de besluiten van de commissie LNV m.b.t. deze notitie (2008D21187)
Preview document (đ origineel)
Notitie Verificatie LEI-rapport Sanering nertsenhouderij in Nederland: een actualisatie Samenvatting In opdracht van de vaste Kamercommissie voor LNV heeft het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven van de Tweede Kamer een verificatie uitgevoerd van het LEI-rapport Sanering nertsenhouderij in Nederland: een actualisatie. De minister van LNV heeft dit rapport op 18 november 2008 aan de Kamer aangeboden. De belangrijkste conclusies van deze verificatie kunnen als volgt worden samengevat: De onafhankelijke uitvoering van de actualisatie is met de keuze voor het LEI voldoende gewaarborgd; Het LEI heeft in haar eerdere verkenningsrapport uit september 2007 expliciet gewezen op het indicatieve karakter van haar berekeningen. Dit indicatieve karakter geldt ook voor het nu voorliggende actualisatierapport; De (waarborging van de) betrouwbaarheid van de door het LEI gebruikte gegevens is niet altijd duidelijk/kan niet worden vastgesteld: het gaat daarbij om de informatie uit de enquĂȘte onder nertsenhouders, de gegevens die zijn aangeleverd door Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) en het Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE), en de voorlopige status van de informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (zie paragraaf 2); Twee van de 11 onderzoeksvragen kunnen door het LEI niet worden beantwoord door het ontbreken van (betrouwbare) gegevens. Bij de beantwoording van de andere onderzoeksvragen wordt meestal gebruik gemaakt van de bronnen waarvan de (waarborging van de) betrouwbaarheid van de daaruit afkomstige gegevens niet kan worden vastgesteld (zie vorige punt); De berekening van de kosten bij een geleidelijke afbouw van de nertsenhouderijsector roept veel vragen op, die op basis van de voorliggende actualisatie van het LEI niet beantwoord kunnen worden. Er is onduidelijkheid over de (uitgangspunten voor de) berekeningswijze van de zowel de vermogenschade, de inkomenschade als de sloopkosten. Diverse uitgangspunten voor de berekeningswijze worden niet onderbouwd; Het is vaak niet eenvoudig om de berekeningen van het LEI te reconstrueren uit de achterliggende bijlagen, wat leidt tot onduidelijkheden. Oordeel BOR over LEI-rapport Sanering nertsenhouderij in Nederland: een actualisatie Op basis van de uitgevoerde verificatie is het BOR van mening dat de berekeningen in het LEI-rapport over de sanering van de nertsenhouderij veel vragen oproepen over de betrouwbaarheid van de gebruikte gegevens en de onderbouwing van belangrijke uitgangspunten voor die berekeningen. Dit onderstreept volgens het BOR het sterke indicatieve karakter van het rapport en beperkt de bruikbaarheid van het LEI-rapport voor de Kamer. Het BOR geeft de commissie LNV in overweging om de in deze verificatienotitie opgemerkte onduidelijkheden in de LEI-actualisatie voor te leggen aan het LEI, met het verzoek daar nader op in te gaan en zo mogelijk deze onduidelijkheden weg te nemen. 0. Inleiding De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft tijdens haar procedurevergadering van 25 november 2008 het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) verzocht een verificatie uit te voeren van het rapport Sanering nertsenhouderij in Nederland, een actualisatie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Een verificatie is een methodisch-technische analyse van een onderzoek, met als doel een oordeel te geven over de kwaliteit van dat onderzoek. Doel van een verificatie is om met een dergelijke analyse de controlerende en (mede-) wetgevende taak van de Kamer te ondersteunen: kan de Kamer steunen op de resultaten van het onderzoek. Bij verzoek van de commissie LNV om een verificatie is gevraagd ook in te gaan op de vraag of in het LEI-rapport âvoldoende feiten worden aangedragen om te kunnen beoordelen welke compensatie aan de orde zou kunnen zijn indien de pelsdierhouders een overgangtermijn van tien jaar geboden zou wordenâ en âof er voldoende informatie geboden is voor de andere geschetste scenarioâs, zoals een direct verbod en een overgangstermijn van 11, 12, 13, 14 of 15 jaar.â Het voorliggende rapport van het LEI betreft een actualisatie van een eerdere verkenning naar de sanering van de nertsenhouderij, die het LEI in 2007 heeft uitgevoerd. Naar deze verkenning uit september 2007 wordt in deze BOR-notitie regelmatig verwezen, omdat de voorliggende actualisatie van het LEI voortborduurt op en regelmatig terugverwijst naar dit eerste onderzoek. Voor de duidelijkheid: als in deze notitie wordt gesproken over de verkenning van het LEI wordt gerefereerd aan het LEI-rapport van september 2007. Wanneer gesproken wordt over de actualisatie van het LEI wordt gerefereerd aan het LEI-rapport van november 2008. De opbouw van deze notitie is als volgt: paragraaf 1 Schets achtergrond en opzet LEI-onderzoek; paragraaf 2 Algemene beoordeling kwaliteit onderzoeksmethodiek LEI; paragraaf 3 Beoordeling beantwoording onderzoeksvragen door het LEI. 1. Achtergrond en opzet van het LEI-onderzoek Aanleiding voor het verschijnen van het actualisatierapport van het LEI, is het verzoek dat op 9 oktober 2008 is gedaan aan de minister van LNV om het LEI te vragen enkele financiĂ«le vragen van de Kamer te beantwoorden. De betreffende vragen werden door verschillende Kamerleden naar voren gebracht tijdens de eerste termijn van de Kamer bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel houdende een verbod op de pelsdierhouderij. De minister van LNV heeft op 23 oktober 2008 de vragen die het LEI zou gaan beantwoorden ter informatie naar de Kamer gestuurd. Tijdens haar procedurevergadering van 28 oktober 2008 heeft de commissie LNV de betreffende brief van de minister voor kennisgeving aangenomen. De onderzoeksvragen uit de brief van de minister zijn door het LEI opgenomen in het actualisatierapport, en in het slothoofdstuk daarvan worden deze vragen successievelijk langsgelopen en worden zo mogelijk antwoorden geformuleerd. 2. Algemene beoordeling kwaliteit onderzoeksmethodiek LEI In deze paragraaf wordt aan de hand van een paar algemene toetspunten voor de methodisch-technische kwaliteit van onderzoek die het BOR hanteert een oordeel gegeven over de algemene kwaliteit van de onderzoeksmethodiek die het LEI heeft gebruikt. 2.1 Onafhankelijke uitvoering van het onderzoek voldoende gewaarborgd Een van de waarborgen voor de betrouwbaarheid van een onderzoek is dat het wordt uitgevoerd door partijen die niet bevooroordeeld staan ten opzichte van (lees: betrokken zijn bij) het te onderzoeken beleidsterrein en/of dat er voldoende andere waarborgen voor onafhankelijkheid worden getroffen. Het gaat er daarbij met name om te voorkomen dat âde slager zijn eigen vlees keurtâ. Het LEI is onderdeel van het Wageningen Universiteit en Researchcentrum en heeft geen directe belangen bij de uitkomsten van het beleid inzake de nertsenhouderij. In dit geval is daarmee, met de uitvoering van het onderzoek door het Landbouw Economisch Instituut, voldaan aan de eis van (een waarborg voor) onafhankelijkheid. 2.2 Betrouwbaarheid gebruikte informatie niet altijd duidelijk Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek is een van de belangrijkste aandachtspunten de mate waarin de betrouwbaarheid van de gebruikte informatie/gegevens is gewaarborgd. Het is van cruciaal belang dat de gegevens op basis waarvan conclusies worden getrokken/resultaten worden gepresenteerd een juiste afspiegeling vormen van de werkelijkheid. In paragraaf 1.3 van de actualisatie wordt aangegeven welke informatiebronnen zijn gebruikt voor de beantwoording van de onderzoeksvragen: een enquĂȘte onder alle nertsenhouders in Nederland; de voorlopige resultaten van de Meitelling 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS); vier offertes van erkende sloopbedrijven; algemene informatie over de nertsenhouderij van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE). Bij het gebruik van deze informatiebronnen worden de volgende opmerkingen gemaakt. a. betrouwbaarheid enquĂȘtegegevens onduidelijk Onduidelijk is hoe de betrouwbaarheid van de resultaten van de enquĂȘte onder de Nederlandse nertsenhouders is gewaarborgd. Om de betrouwbaarheid van enquĂȘtegegevens te verifiĂ«ren kunnen deze bijvoorbeeld worden afgezet tegen andere bronnen. In de actualisatie van het LEI gebeurt dat op verschillende plaatsen ook. Zo wordt het totaal aantal moederdieren dat is opgegeven in de enquĂȘte afgezet tegen de Meitellingen van het CBS (p. 6 van het rapport). Hieruit blijkt dat er een groot verschil zit tussen de totaalopgave uit de enquĂȘte (940.000 moederdieren) en de Meitellingen van het CBS (840.000). Daarbij moet nog worden vermeld dat de totaalopgave uit de enquĂȘte gebaseerd is op 142 enquĂȘtes, terwijl het CBS uitgaat van het totaal aantal bedrijven van 165. Onduidelijk is welk cijfer nu juist is/de werkelijkheid het dichtst benadert. Wat betreft het aantal moederdieren dat is opgegeven in de enquĂȘtes stelt het LEI overigens zelf ook dat het enquĂȘtecijfer onbetrouwbaar is. Dit blijkt uit de toelichting op tabel 2.1 door over de cijfers uit de enquĂȘte over de opvolgingssituatie te stellen dat, âDit cijfer wel betrouwbaar isâ. Het LEI geeft bij de enquĂȘtecijfers over de opvolgingsituatie overigens wel aan dat een check van deze gegevens met de Meitelling van het CBS niet mogelijk is omdat deze cijfers nog niet beschikbaar zijn. De betrouwbaarheid van de opvolgingscijfers is hiermee ook niet volledig vast te stellen. Als het gaat om het vaststellen van de betrouwbaarheid van de enquĂȘteresultaten moet ook gewezen worden op het grote belang dat de nertsenhouders hebben bij de uitkomsten van de enquĂȘte. De enquĂȘteresultaten worden immers gebruikt voor een economische doorrekening door het LEI, die dient als input voor de besluitvorming rond het voortbestaan van de nertsenhouderij en eventuele financiĂ«le compensatie bij een sanering daarvan. Onduidelijk is op welke wijze door het LEI rekening is gehouden met een eventuele strategisch invulling van de enquĂȘte door de geĂ«nquĂȘteerden. b. voorlopigheid CBS-gegevens schept onduidelijkheid Het LEI geeft aan dat bij de actualisatie is gewerkt met voorlopige resultaten van de Meitellingen van het CBS. Onduidelijk is wat de consequenties zijn van het voorlopige karakter van de CBS-gegevens als het gaat om de betrouwbaarheid van die gegevens. c. offertes sloopkosten betrouwbare gegevensbron Om de eventuele sloopkosten van nertsenbedrijven vast te stellen zijn vier offertes ontvangen. Offertes zijn op zich een logische en betrouwbare bron voor het bepalen van de sloopkosten. Overigens gaat het dan wel om de huidige sloopkosten. In hoeverre de offertes uitsluitsel geven over de reĂ«le sloopkosten is overigens nog een lastige vraag. De offertes variĂ«ren van 21.500 tot 100.000 euro. We komen hier in paragraaf 3 nog op terug. d. betrouwbaarheid informatie NFE en PVE onduidelijk Voor de beantwoording van de vraag hoeveel nertsenhouders sinds 2003 een bedrijf in het buitenland zijn begonnen en over de ondersteuning van nertsenbedrijven in het buitenland, maakt het LEI gebruik van informatie die verstrekt is door de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE). Voor de NFE geldt dat zij duidelijke belangen heeft/vertegenwoordigt in het lopende initiatiefwet-traject. Onduidelijk is hoe het LEI de betrouwbaarheid van de door de NFE aangeleverde informatie heeft geverifieerd. Op verschillende plaatsen wordt in het actualisatierapport gebruik gemaakt van gegevens die afkomstig zijn van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE). Het LEI gaat in de verantwoording van haar onderzoeksmethodiek niet op deze informatiebron in. Ook voor de informatie afkomstig van de PVE geldt, dat het LEI niet aangeeft hoe zij de betrouwbaarheid van deze gegevens heeft geverifieerd/vastgesteld. Zowel de NFE als de PVE hebben in het eerdere LEI-rapport van september 2007 overigens aangegeven dat zij âop geen enkele wijze mee willen werken aan een eventuele afbouw van de nertsenhouderij in Nederlandâ. (p.5). 2.3 Onderzoeksbevindingen LEI hebben indicatief karakter In het voorwoord van de eerdere verkenning van het LEI uit 2007 wordt het volgende aangegeven: âDit onderzoek is vanwege de door de opdrachtgever gestelde restricties ten aanzien van de doorlooptijd als een quick scan uitgevoerd. Daarmee hebben de resultaten inzake de economische consequenties slechts een indicatief karakterâŠ..Gezien de welzijnswetgeving voor nertsen en de goede economische ontwikkelingen is de sector sterk in ontwikkeling. Bij de interpretatie van de cijfers dient hiermee rekening gehouden te worden. Verder moet worden opgemerkt dat economische effecten voor individuele bedrijven sterk kunnen afwijken van de gepresenteerde gemiddelde cijfers.â In het actualisatierapport is aangegeven dat voor de uitgangspunten en de berekeningswijze, op verzoek van het Ministerie van LNV, is uitgegaan van het eerdere rapport van het LEI uit 2007 (p.5). Met de voorgaande opmerkingen dient derhalve ook bij de interpretatie van het voorliggende actualisatierapport rekening te worden gehouden. 3. Beoordeling beantwoording onderzoeksvragen door het LEI In paragraaf 3 van het actualisatierapport beantwoordt het LEI successievelijk de onderzoeksvragen, waarbij wordt verwezen naar de betreffende passages in paragraaf 2 van het rapport voor de gegevens en berekeningswijze. Vastgesteld kan worden dat het LEI op bijna alle vragen een antwoord heeft geformuleerd. Alleen op de vragen over de verkoop van nertsenbedrijven (vraag 7) en de vraag hoeveel nertsenhouders in het buitenland een bedrijf zijn gestart (vraag 10) is door het LEI vanwege het ontbreken van informatie geen antwoord geformuleerd. Hieronder worden per onderzoekvraag en antwoord van het LEI enkele opmerkingen/kanttekeningen gemaakt. Gestart wordt met vraag 9, naar de kosten van een afbouwregeling voor de nertsensector. 3.1 Berekening kosten bij geleidelijke afbouw (vraag 9) werpt veel vragen op 9. Wat bedragen de kosten bij geleidelijke afbouw van de sector bij overgangstermijnen tussen de 10 en 15 jaar? In de kosten worden opgenomen inkomensschade, vermogensschade (van materiĂ«le activa) en kosten van sloopkosten. Antwoord LEI: (paragraaf 2.3.3, 2.3.4 en 2.4). Zie bijgaande tabel (getallen in miljoenen euro's). Vermogensschade Opvallend is dat bij de berekeningen voor de financiĂ«le consequenties van een geleidelijke afbouw van de sector in het LEI-rapport van eind 2007 de vermogenschade op nul is gesteld. Hierbij wordt de volgende argumentatie gegeven: âBij de geleidelijke afbouw is geen rekening gehouden met vermogenschade op de primaire bedrijven. Door de overgangsperiode kunnen primaire bedrijven en toeleverende industrie anticiperen op de toekomst en rekening houden met de investeringen die ze tijdens deze periode plegen.â In het actualisatierapport wordt wel vermogenschade berekend en meegenomen in het bepalen van de financiĂ«le consequenties bij geleidelijke afbouw. Deze aanpassing in berekeningswijze ten opzichte van het LEI-rapport uit 2007 wordt niet beargumenteerd. Uitgangspunt voor de vermogensschade in het actualisatierapport is de totale waarde van stal, inventaris en werktuigen. Deze worden geschat op respectievelijk 570.000 euro, 283.000 euro en 131.00 euro. In totaal 983.176 euro per bedrijf. Opvallend is dat de vermogenschade in het eerder LEI-rapport van eind 2007 is berekend op 936.913 euro (in dat geval dus voor de variant directe beĂ«indiging). De afwijking van dit eerdere uitgangspunt wordt in de actualisatie niet beargumenteerd. Vervolgens worden in het actualisatierapport twee varianten uitgewerkt om de totale vermogensschade in de periode 2018-2023 te berekenen. De resultaten staan in de onderstaande tabel 2.5 uit paragraaf 2.3.3. Bij de beantwoording van vraag 9 wordt voor de totale vermogensschade gerekend met de variant Groot onderhoud is helft van afschrijving. De keuze voor deze variant wordt niet onderbouwd en heeft duidelijke consequenties voor het financiĂ«le beeld. Inkomensschade Het LEI rekent in het actualisatierapport met een netto-inkomstenderving voor het gemiddelde nertsenbedrijf in het geval van een verbod van 283.319 euro per jaar. In de LEI-verkenning van september 2007 wordt gerekend met een netto-inkomstenderving van 194.480 euro gemiddeld per bedrijf per jaar. In de onderstaande tabel worden de achterliggende berekeningen naast elkaar weergegeven (zie bijlage 1 in de LEI-verkennnig uit 2007 en bijlage 2 uit het actualisatierapport van 2008). Berekening Inkomensderving Nertsenbedrijf (in euros) LEI verkenning 2007 LEI actualisatie 2008 saldo per teef 92,32 97,43 af: rentekosten levende have 2,81 2,81 af: gebouwen/inventaris/werktuigen afschrijving 19,08 18,65 af: gebouwen/inventaris en werktuigen onderhoud 8,47 8,07 af: mestafzetkosten 4,00 6,00 af: kosten lidmaatschap NFE 0,29 0,27 bij: pelzen 15,12 15,12 Netto opbrengst per teef 72,79 76,75 netto opbrengst per teef x gemiddelde aantal dieren per bedrijf (basisjaren respectievelijk 2006 en 2008) 309.358 (4250 teven p.b.) 395.263 (5150 teven p.b.) af: algemene kosten (boekhouding, verzekeringen etc.) 15.000 15.000 af: betaalde arbeidskosten derden 60.520 63.485 Netto opbrengst gemiddeld bedrijf 233.830 316.786 af: rente 4,2% over vermogen 39.350 33.467 Netto inkomstenderving 194.480 283.319 Inkomensschade * factor 10 1.944.800 2.833.190 Totale inkomstenderving nertsenhouderij miljoen (163 bedrijven) 465 miljoen (164 bedrijven) Uit bovenstaande tabel blijkt dat het in 2008 door LEI berekende jaarlijkse netto-inkomensderving voor nertsbedrijven fors hoger ligt dan de oorspronkelijke berekening van de jaarlijkse netto-inkomensderving in het LEI-rapport van september 2007. Het gaat om een stijging van de uitkomst met 88.839 euro (ruim 45%) per bedrijf. De oorzaak van deze stijging van de uitkomsten is met name gelegen in de stijging van het gemiddelde aantal teven per bedrijf (van 4250 naar 5150) waarmee is gerekend, en in iets mindere mate de stijging van de netto opbrengst per teef waar vanuit wordt gegaan. De totale inkomenschade voor de nertsenhouderij wordt door het LEI berekend door de gemiddelde netto inkomstenderving per bedrijf te vermenigvuldigen met een factor 10 en daarna met het totaal aantal bedrijven. De rationale achter de vermenigvuldiging van de gemiddelde inkomenstenderving met de factor 10 wordt in het actualisatierapport niet gegeven. In het LEI-rapport uit 2007 wordt op het gebruik van deze factor 10 wel kort ingegaan. In dit rapport wordt aangegeven dat de jaarlijkse post wordt vermenigvuldigd âmet de bij onteigening gebruikelijke factor 10 om te komen tot een schatting voor de inkomenschade.â Daarbij wordt ter onderbouwing verwezen naar een interne notitie van het LEI uit 1999. Deze interne notitie is op dit moment niet beschikbaar. Het is op basis van de verkenning uit 2007 en de actualisatie uit 2008 van het LEI niet mogelijk om een oordeel te geven over de validiteit van de vermenigvuldigingsfactor 10 die het LEI hanteert in de berekening van de totale inkomenschade voor de nertsenhouderij. Het gebruik van deze factor 10 dor het LEI heeft uiteraard een groot effect op de berekende hoogte van de totale inkomenschade voor de nertsenhouderij. Sloopkosten In het actualisatierapport wordt aangeven dat de offertes die zijn aangevraagd door het LEI voor de bepaling van de sloopkosten sterk uiteen lopen (van 21.500 euro tot 100.000 euro). In het vorige rapport werd uitgegaan van een bedrag van 45.000 euro per locatie. Ook wordt in het actualisatierapport nog eens gewezen op een ander LEI-rapport dat uitkomt op 45.000 euro. Bij de aanwezigheid van asbest zou dit bedrag volgens het LEI overigens kunnen verdubbelen. Uiteindelijk wordt gekozen voor het gemiddelde van de offertes, namelijk 60.000 euro, wat overigens overeenkomt met de inschatting van de NFE. Onduidelijk is waarom het LEI in de actualisatie haar eerdere uitgangspunt van 45.000 euro per locatie loslaat. 3.2 Opmerkingen bij de beantwoording van de overige onderzoeksvragen 1. Update de volgende tabellen, waarbij de jaren 2007 en 2008 (indien beschikbaar) toegevoegd worden op basis van de oorspronkelijke uitgangspunten: a. Tabel 2.1. Kenmerken van de nertsenhouderij in Nederland. b. Tabel 2.2. Arbeidskrachten op bedrijven met nertsen naar leeftijd oudste bedrijfshoofd in 2005. c. Tabel 2.3. Het aantal bedrijven, het aantal nertsen en een schatting van aantal nertsen gehuisvest in welzijnsvriendelijke stallen in de periode 2003-2007. d. Tabel 3.1. Investeringen (in miljoen euro) in de nertsenhouderij in de periode 2003-2007 (exclusief vervangingsinvesteringen). Antwoord LEI: (zie paragraaf 2.1 LEI actualisatie). Het aantal bedrijven is gelijk gebleven, het aantal nertsen is fors toegenomen van 630.000 teven in 2004 tot 840.000 teven in 2008. Hierdoor is ook het aantal personen werkzaam op de primaire bedrijven toegenomen van circa 550 in 2005 tot 630 in 2008. Opmerkingen BOR: Zie opmerkingen over de onduidelijkheid van (de waarborgen voor de) betrouwbaarheid van de door het LEI gebruikte gegevens in paragraaf 2 van deze notitie. Het gaat hier o.a. om cijfers die afkomstig zijn uit de enquĂȘte (aantal bedrijven met opvolger, investeringen in het bedrijf en schatting aantal nertsen in welzijnsvriendelijk stallen) en informatie afkomstig van de PVE (schatting aantal nertsen in welzijnsvriendelijk stallen). Bij het gebruik van deze bronnen is niet duidelijk hoe de betrouwbaarheid van de geleverde informatie is gewaarborgd. Daarnaast is bij de beantwoording soms gebruik gemaakt van voorlopige cijfers (voor 2008). 2. Hoe hoog zijn de investeringen die ondernemers moeten maken om in de periode 2008-2014 te kunnen voldoen aan de PPE-verordening, uitgaande van de omvang van de sector op 17 januari 2008? De berekening vindt plaats op basis van bestaande uitgangspunten. Antwoord LEI: (zie paragraaf 2.1 en 2.2. LEI-actualisatie). In 2008 zitten ruim de helft van de gehouden nertsen in welzijnsvriendelijke kooien. De benodigde investeringen om in 2014 alle nertsen in welzijnsvriendelijke kooien te huisvesten zijn geschat op 36,5 miljoen euro. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er een groot verschil zit tussen het aantal teven in de Meitelling (circa 840.000) en de opgave van de nertsenhouderij in de enquĂȘte (ruim 940.000). Opmerkingen BOR: Zie opmerkingen over de onduidelijkheid van (de waarborgen voor de) betrouwbaarheid van de door het LEI gebruikte gegevens in paragraaf 2 van deze notitie. Het gaat hier o.a. om informatie uit de enquĂȘte en afkomstig van PVE (schatting aantal nertsen in welzijnsvriendelijk stallen). Bij deze bron is niet duidelijk hoe de betrouwbaarheid van de gebruikte informatie is gewaarborgd. 3. Bepaal de hoogte van de restwaarde aan het eind van de overgangstermijn, rekening houdend met de verschillende onderdelen en levensduren van de sheds, zoals gedefinieerd in bijlage 1 van het huidige rapport. Antwoord LEI: (paragraaf 2.3.3 LEI-actualisatie). Afhankelijk van de uitgangspunten ligt de restwaarde van de gebouwen, inventaris en werktuigen in 2018 op 31 tot 58 miljoen euro. In 2023 bedraagt de restwaarde 20 tot 39 miljoen euro. Opmerkingen BOR: De antwoorden die het LEI hier voor vraag 3 opneemt in conclusies komen niet helemaal overeen met de informatie uit de hoofdtekst van het rapport (tabel 2.5). Waarschijnlijk is tabel 2.5 niet goed doorvertaald naar de conclusieparagraaf: in tabel 2.5 wordt de restwaarde in 2018 geschat op 39 tot 58 miljoen euro en voor 2023 op 20 tot 31 miljoen euro. Zie voor kanttekeningen bij de berekening van de restwaarde (vermogensschade) verder paragraaf 3.1 van deze notitie. 4. Hoeveel draagt de waarde van het nertsenbedrijf bij aan de pensioenvoorziening van de oudere ondernemer die in de overgangstermijn de pensioengerechtigde leeftijd behaalt? Deze vraag wordt in een aantal subvragen uiteen gehaald, zodat een goed beeld kan worden verkregen van de waarde van nertsenbedrijven. Daarbij wordt aandacht besteed aan het verschil van overdrachten tussen generaties en overdrachten via de markt. Antwoord LEI: (paragraaf 2.5 LEI-actualisatie) De totale waarde van een gemiddeld nertsenbedrijf bedraagt circa 3.1 miljoen euro. In het geval van een verbod op de nertsenhouderij houden stakende ondernemers gemiddeld 495.000 euro over aan hun bedrijf (exclusief een eventuele vergoeding van de overheid). De pensioenschade is dus 2.6 miljoen euro. Bij overdracht binnen de familie is de netto-opbrengstwaarde gemiddeld 1,25 miljoen euro, waardoor de pensioenschade 755.000 euro bedraagt. Opmerkingen BOR: De wijze van berekening van de pensioenschade door het LEI is opgenomen in bijlage 3 van de actualisatie. Ook hier wordt gewerkt met het uitgangspunt dat het groot onderhoud in de laatste jaren 50% van de afschrijvingen bedraagt. Zoals in paragraaf 3.1 van deze notitie is vermeldt, wordt de keuze van deze variant (en niet de 25%) in de actualisatie niet nader toegelicht. De berekeningen in bijlage 3 van de LEI-actualisatie zijn soms lastig te volgen. Zo wordt bij de berekening van de netto-opbrengstwaarde de boekwaarde van de stal opeens niet meegenomen, zonder dat dit direct uit de tabel is af te leiden. Op het eerste gezicht is niet duidelijk uit bijlage 3 af te leiden hoe de berekening van de netto-opbrengstwaarde binnen de familie en de netto-opbrengstwaarde op de vrije markt precies zijn berekend. Bij de berekening van de inkomensschade kunnen dezelfde kanttekeningen worden geplaatst zoals die zijn verwoord in paragraaf 3.1 van deze notitie. 5. In de marktwaarde van een nertsenbedrijf wordt naast een waarde voor de activa ook een waarde ingerekend voor het economisch recht van het produceren van nertsen. Gezien de hoge winsten die in de sector behaald worden, zal dit recht (immaterieel actief) een grote marktwaarde vertegenwoordigen. Ondernemers die in de overgangstermijn van 10 jaar pensioneren, verliezen een deel van de waarde van het bedrijf die voor de pensioenvoorziening gebruikt zou kunnen worden. Op basis van gegevens uit de landbouwtelling wordt de gemiddelde omvang van de bedrijven van onder nemers tussen de 55 en 64 jaar bepaald. Samen met gegevens over de waarde van de activa en de winsten die behaald worden per dier, wordt een inschatting van de waardedaling van zowel de activa als de immateriĂ«le activa gemaakt. Antwoord LEI: (paragraaf 2.1 en antwoord vraag 4 LEI-actualisatie). In 2008 zijn er 13 ondernemers ouder dan 65 jaar en 30 ondernemers in de categorie tussen 55 en 65 jaar. In beide categorieĂ«n komen op de bedrijven circa 4000 nertsen voor en beschikken ze over 6 Ă 7 ha cultuurgrond. Gemiddeld zijn deze bedrijven circa 20 % kleiner qua aantal nertsen dan alle nertsenhouders samen. Qua oppervlakte cultuurgrond zijn ze iets groter (0.5-1.5 ha). In antwoord op vraag 4 is een inschatting gemaakt van de mogelijke effecten voor de pensioenvoorziening. Opmerkingen BOR: Zie opmerkingen over de onduidelijkheid van (de waarborgen voor de) betrouwbaarheid van de door het LEI gebruikte gegevens in paragraaf 2 van deze notitie: onduidelijk is hoe de voorlopigheid van de cijfers moet worden gewaardeerd. 6. Wat is de gemiddelde waarde van de landbouwgrond in de gebieden waar nertsen worden gehouden en hoeveel grond hebben nertsenhouders gemiddeld in eigendom? Antwoord LEI: (zie paragraaf 2.3.2 LEI-actualisatie). De gemiddelde waarde van cultuurgrond voor gebieden waar de meeste nertsen gehouden worden is geschat op 42.000 euro per ha. De waarde voor de bouwkavel is geschat op 110.000 euro per ha. Bij gemiddeld 6 ha cultuurgrond en ruim 1 ha bouwkavel vertegenwoordigt dit een bedrag van 394.000 euro. Opmerkingen BOR: Geen. Het LEI baseert deze berekening op bedragen van de Dienst Landelijk Gebied (DLG). Overigens wordt DLG niet genoemd als een van de informatiebronnen door het LEI in paragraaf 1.3 Methodiek en bronnen. 7. Hebben er sinds 2003 verkopen van nertsenbedrijven plaatsgevonden? Van de verkopen wordt door middel van enquĂȘtevragen het volgende geĂŻnventariseerd: d. Was het een verkoop in verband met bedrijfsoverdracht, of een verkoop aan derde(n)? e. Wat was de omvang van de aangekochte teven en in hectares? f. Wat was de transactieprijs die betaald is? Antwoord LEI: Er hebben verkopen van nertsenbedrijven plaatsgevonden. Geen informatie is beschikbaar over het exacte aantal verkopen noch of deze plaatsgevonden hebben binnen familieverband of door verkoop aan derden. (paragraaf 2.4 LEI-actualisatie): uit de enquĂȘtes blijkt dat er sinds 2003 17 bedrijfsoverdrachten binnen de familie hebben plaatsgevonden waarbij gemiddeld 4,4 ha cultuurgrond en 6.500 teven in eigendom overgegaan zijn. In de enquĂȘte is niet gevraagd naar de transactieprijs. Opmerkingen BOR: Het LEI geeft aan dat zij deze vraag niet kan beantwoorden door een gebrek aan informatie. Voor de enquĂȘte gegevens gelden de kanttekeningen die in paragraaf 2 van deze notitie naar voren zijn gebracht. 8. Hoeveel jonge ondernemers hebben sinds 2003 een bedrijf overgenomen? Antwoord LEI: (paragraaf 2.6 LEI-actualisatie). In de enquĂȘte komen 10 ondernemers voor die jonger zijn dan 35 jaar en oudste bedrijfshoofd zijn. Opmerkingen BOR: Voor de enquĂȘte gegevens gelden de kanttekeningen die in paragraaf 2 van deze notitie naar voren zijn gebracht. 10. Hoeveel Nederlandse nertsenhouders zijn sinds 2003 in het buitenland een bedrijf begonnen? Antwoord LEI: Dit antwoord kan niet gegeven worden. (paragraaf 2.7 LEI-actualisatie). Volgens de NFE zijn er momenteel 24 ondernemers actief in het buitenland waarvan de productie geschat wordt op ruim 2 miljoen pelzen (in 2008 worden in Nederland circa 5 miljoen pelzen geproduceerd). Opmerkingen BOR: Het LEI geeft aan dat zij deze vraag niet kan beantwoorden door een gebrek aan informatie. Voor de NFE gegevens gelden de kanttekeningen die in paragraaf 2 van deze notitie naar voren zijn gebracht 11. Hoeveel bedragen de sloopkosten van de nertsenbedrijven in 2018? Uitgangspunt bij de berekeningen zijn de sloopkosten per locatie, zoals genoemd in het bovenstaande rapport. Antwoord LEI: (zie paragraaf 2.3.4 LEI-actualisatie). De gemiddelde sloopkosten zijn berekend op 60.000 euro per locatie (een bedrijf kan meer locaties hebben). Indien asbesthoudende materialen in de stallen verwerkt zijn kunnen deze kosten meer dan verdubbelen. Er is geen informatie beschikbaar over de mate waarin asbest voorkomt op nertsenbedrijven. Opmerkingen BOR: Zie voor kanttekeningen bij de berekening van de sloopkosten paragraaf 3.1 van deze notitie: onduidelijk is waarom het LEI in de actualisatie haar eerdere uitgangspunt van 45.000 euro per locatie loslaat. Tweede Kamerstukken, 30 826, nr. 12. Tweede Kamerstukken, 30 826, nr.12. LEI, Economische verkenning van sanering van de nertsenhouderij in Nederland, september 2007, projectnummer 31099. Tweede Kamerstukken, 31 200 XIV, nr. 10. Handelingen Tweede Kamer, 9 oktober 2008, 12-849. Tweede Kamerstukken 30 826, nr. 11. In de hoofdtekst van het rapport netto-opbrengst genoemd, maar in de berekeningsbijlage 2 als netto-inkomstenderving aangegeven. Datum 8 december 2008 Onderwerp Verificatie LEI-rapport Sanering nertsenhouderij in Nederland: een actualisatie Vervolg notitie Bladzijde PAGE 2