[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2008D21330, datum: 2008-12-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Antwoorden vragen, gesteld tijdens de behandeling in de eerste termijn van de begroting OCW (31 700 VIII) (2008D21328)

Preview document (🔗 origineel)


CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Welke mogelijkheden zijn er om, als je in Venlo ( of andere
grensregio's) een opleiding volgt/stage loopt, Duits als eerste vreemde
taal i.p.v. Engels te kiezen?

Antwoord:

In een kwalificatiedossier is aangegeven welke vreemde taal noodzakelijk
is voor de beroepsuitoefening. Vanwege het landelijk civiel effect is
het niet mogelijk om af te wijken van de eis voor de in het
kwalificatiedossier genoemde vreemde taal. 

Het voorgaande geldt niet in geval van enkele kwalificatiedossiers
waarin is aangeven dat het aan de school zelf is om te bepalen wélke
vreemde taal de vereiste vreemde taal is. 

De school kan de vrije ruimte benutten om een andere vreemde taal aan te
bieden.  

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Wanneer kunnen we een reactie verwachten op het manifest van het Koning
Willem I college? 

Antwoord:

Ik heb met Coen Free, auteur van het manifest en voorzitter van het
College van Bestuur van het Koning Willem I College, een gesprek
gevoerd. Ik zal geen officiële reactie geven op het manifest. Ik heb
niet het voornemen om een fundamentele stelselwijziging in het mbo aan
te brengen. Ik heb mijn voornemens voor deze kabinetsperiode wat
betreft het mbo uiteengezet in de Strategische agenda 2008-2011,
‘Werken aan vakmanschap’. En in de Gemeenschappelijke agenda
2008-2011, ‘MBO, fundament onder de arbeidsmarkt’, heb ik over de
uitvoering afspraken gemaakt met relevante partijen (MBO Raad, AOC Raad
Colo). 

Onderwijsinstellingen hebben overigens veel ruimte tot specifieke
profilering van mbo-opleidingen op de onderscheiden niveaus 1, 2, 3 en
4. Die ruimte is uiteraard begrensd door de wettelijke kaders en de
landelijke kaders die in de kwalificatiesdossiers zijn vastgesteld. 

Met het oog op de noodzakelijke transparantie voor ouders en
bedrijfsleven heb ik de MBO-Raad gevraagd na te denken over de
naamgeving van mbo-1 tot en met 4, gelet op de terechte punten van Coen
Free over de behoefte van een heldere identificatie voor een goede
beroepstrots.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Heeft de Minister voldoende zicht op de manier waarop ondernemerschap in
de verschillende onderwijstypen aan bod komt? De CDA-fractie wil het
antwoord op die vraag graag in een notitie waarin een samenhangende
visie in het licht van Lissabon doelstellingen wordt neergelegd. 

Zou er niet meer samenhangend beleid hier nodig zijn? 

Antwoord:

Ik heb een goed overzicht van wat er op dit moment binnen de
verschillende sectoren aan ondernemerschap wordt gedaan. De vorige FES
regeling "Offensief voor ondernemerschap in het onderwijs" die de
Minister van EZ en ik hebben uitgevoerd, heeft 28 projecten opgeleverd
in alle sectoren van het onderwijs, waarvan de ontwikkelingen op de voet
worden gevolgd. Vorig jaar hebben we een eerste nulmeting van
ondernemerschap in het onderwijs laten uitvoeren van primair tot hoger
onderwijs. Dit onderzoek laat zien dat bij veel scholen ondernemerschap
op de agenda staat, ook in beleidsplannen, maar dat scholen nog moeite
hebben dit te vertalen naar hun onderwijsprogramma. Voor de nieuwe fase
van het programma, waarvoor OCW, EZ en LNV indicatief € 30
miljoen beschikbaar stellen, is gekozen voor een integrale aanpak
die enerzijds generieke maatregelen biedt zoals scholing van docenten
en anderzijds maatwerk voor de verschillende sectoren. Door deze
gedifferentieerde aanpak kan worden aangesloten bij ontwikkelingen in de
sector en is geen sprake van versnippering. Ook door de Europese
Commissie is bevestigd dat Nederland vooroploopt in een geïntegreerde
aanpak voor onderwijs en ondernemerschap. Het programma past in het
bredere streven van het kabinet gericht op een innovatief en
ondernemend Nederland, zoals verwoord in de Langetermijnstrategie
Nederland Ondernemend Innovatieland. De planning is zowel in 2009 als
in 2011 een meting uit te voeren om de voortgang te bewaken op basis
van de 0-meting van vorig jaar. Deze 0-meting zal ik u zo snel mogelijk
toesturen. Eind volgend jaar zal ik u vervolgens de meting van 2009
toesturen. Zo kunt u de voortgang van de hier geschetste aanpak
volgen. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Restauratorenopleidingen: zou in het onderwijsdeel van de begroting
thuis horen. Naar aanleiding van amendement ingediend bij
cultuurbegroting.

Coördinatie van de restauratieopleidingen hoort thuis in het
onderwijsdeel van de OCW-begroting en CDA roept het kabinet op om dat
vanaf de begroting 2010 ook zo te doen

Graag een toezegging op bovenstaand. 

Antwoord:

De financiering aan restauratorenopleidingen bestaat tot op heden
uit twee componenten, de reguliere bekostiging, via de
onderwijsbekostiging, en een subsidie in het kader van de cultuurnota. 

In de periodes 2001-2004 en 2005-2008 zijn deze opleidingen door het
ministerie van OCW in het kader van de Cultuurnota gesubsidieerd.
Staatssecretaris Van der Laan heeft bij het beschikbaar stellen van de
bijdrage voor de periode 2005-2008 aangegeven dat het een eindige
subsidiëring betrof en dat deze opleidingen na 2008 financieel op eigen
benen zouden moeten staan. De reden hiervoor was dat zij het bijdragen
aan opleidingen voor het in stand houden of continueren van het ambacht
niet tot de kerndoelstelling van het nationale cultuurbeleid rekende. Ik
heb dit bevestigd. 

De betrokken opleidingen in het mbo worden via de reguliere
onderwijsbekostiging gefinancierd.

Ik zie op zichzelf geen reden de extra impuls die uit cultuurbudgetten
is gegeven voort te zetten. Wetende dat het de bedoeling was dat het in
de provincies structureel overgenomen zou worden door de sector dan wel
de lokale overheden heb ik in de begrotingsbehandeling Cultuur aan uw
Kamer echter aangegeven bereid te zijn om voor volgend jaar nog €
200.000 vrij te maken voor overheadkosten (voor coördinatie en
administratieve ondersteuning). Mijn voorstel aan de Kamer was tevens
dat wij de discussie hierover weer oppakken bij het debat over MoMo,
modernisering van de monumentenzorg. Dit debat zullen wij sowieso
volgend jaar voeren. In die context kunnen wij kijken hoe ermee moet
worden omgegaan. Iedereen vindt het belangrijk dat het doorgaat, de
vraag is echter door wie het gefinancierd wordt. Ik ben van mening dat
dit niet door het rijk maar door de sector dan wel de lokale overheden
gefinancierd zou moeten worden. Ik ga hierover met alle betrokkenen in
gesprek. Ik zal uw Kamer hierover tijdig informeren.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Context: Onderzoek wijst uit dat na een jaar veel studenten/leerlingen
weer stoppen met een techniekopleiding (in vmbo, mbo, hbo).

Wat doen we eraan om leerlingen in de techniek vast te houden. 

Antwoord:

Er stoppen inderdaad veel leerlingen na een jaar techniekopleiding;
overigens is dit per sector verschillend. Zo is de uitval in het
vmbo geringer en is het rendement beter dan in het mbo. 

Het gaat er wel om dat de scholen de leerlingen vasthouden. Daarom maakt
het Platform Bèta Techniek naast instroomafspraken óók doorstroom- en
rendementsafspraken. Bovendien ondersteunt het platform de scholen bij
het zoeken naar de juiste aanpak.

Uiteindelijk gaat het, naast aantrekkelijke leeromgevingen, vooral om
gericht beleid van instellingen op het volgen en vasthouden van de
individuele leerling: hiervoor zijn voldoende 'good practices' aanwezig
die scholen hierbij kunnen helpen.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Nederland loopt Europees achter op gebied Leven Lang Leren. Wat doen we
niet goed? Hoe wordt het Grundtvig programma in Nederland ingepast? En
klopt het dat er geen nieuwe leraren NT1 worden opgeleid zoals ik
onlangs van een docent vernam. Kortom, op welke manier wordt het tweede
kans onderwijs in Nederland nu echt handen en voeten gegeven en hoe
komen we van die laatste plaats in Europa af?

Antwoord:

Leven Lang Leren is een van de onderwijsindicatoren in het kader van de
in 2000 geformuleerde Lissabon – doelstellingen voor 2010. De
doelstelling voor Leven Lang Leren is dat 12,5% van de Europese
bevolking tussen 25 en 64 jaar in 2010 deelneemt aan leven lang leren.
Nederland had in 2000 een deelname van 15,4% en nam daarmee na de
Scandinavische landen en Engeland de 5e positie in op de ranglijst van
EU-lidstaten. In 2007 is het percentage gestegen naar 16,6% en bezet
Nederland nog steeds de 5e plaats. In Europees perspectief doet
Nederland het dus goed. Nederland heeft voor zichzelf echter een ambitie
van 20% in 2010 geformuleerd. Er moet extra groei komen van groepen
mensen en bedrijven die traditioneel minder scholingsgericht zijn (MKB,
laagopgeleiden, ouderen). Dit vergt extra inspanning. 

Het Grundtvig programma is een Europees programma voor de versterking
van de volwasseneneducatie. Instellingen voor volwasseneducatie
gebruiken dit programma voor de versterking van hun aanbod en de
professionalisering van hun docenten. Dit programma loopt naar
tevredenheid.

Wat betreft de docenten: als het gaat om NT1 zijn het leraren
Nederlands. Die worden, ook voor de volwasseneducatie, nog steeds
opgeleid, aan onder andere de tweedegraads lerarenopleidingen. Als de
heer Biskop de docenten Nederlands als Tweede Taal bedoeld, de NT2
docenten, die worden in de sector mbo opgeleid. Daarin is geen
verandering gekomen.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Ondernemers worden veel benaderd voor stages. Kan daar niet een meer
gecoördineerde inzet via kenniscentra op komen?

Antwoord:

Voor dit doel hebben de kenniscentra het digitale systeem
www.stagemarkt.nl opgezet. Alle erkende leerbedrijven kunnen hier hun
gegevens op plaatsen, inclusief informatie over de beschikbaarheid van
stageplaatsen. Studenten die een stageplaats zoeken, kunnen van dit
systeem gebruik maken om na te gaan of een leerbedrijf stageplaatsen
beschikbaar heeft.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Bij de groep visueel beperkten is wel veel belangstelling voor ICT, maar
bekostiging is voor deze apparatuur niet beschikbaar. Is deze
problematiek u bekend. En hoe wordt dit aangepakt. Bij dezelfde
doelgroep zijn ook problemen bij het tijdig en volledig beschikbaar
komen van aangepaste materialen (in braille of ingesproken). 

Antwoord:

In algemene zin zien we dat er in alle clusters van het speciaal
onderwijs behoefte is om ICT te gebruiken bij het onderwijs aan
leerlingen met een handicap. 

In de vergoeding voor materiële instandhouding aan scholen voor
speciaal onderwijs zit een component voor ICT. 

Specifiek geldt dat in cluster 1 ICT wordt ingezet voor de toegang tot
leermiddelen. 

Aan de onderwijsinstellingen in cluster 1 is een structurele verhoging
van het budget toegezegd. De instellingen kunnen een deel van deze
middelen ook inzetten voor ICT.  

Ook is een subsidie aan Viziris (de netwerkorganisatie voor mensen met
een visuele beperking) toegekend voor het opzetten van een
expertisecentrum didactische en digitale toegankelijkheid van
leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. 

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Gaat u meer aandacht besteden aan onderwijskundig leiderschap?

Antwoord:

Ook wij streven naar goed onderwijskundig leiderschap, zowel in het PO
en als het VO. Voor het PO is uw Kamer 3 december jl. een brief gestuurd
met voorstellen over de versterking van de (onderwijskundig)
leiderschap. In de Kwaliteitsagenda VO besteden we hier ook expliciet
aandacht aan. 

Een professionele onderwijsorganisatie, met een goede schoolleiding, is
noodzakelijk voor kwalitatief goed onderwijs. Onder goed en inspirerend
(onderwijskundig) leiderschap versta ik dat de schoolleiding zorgt voor
richting en samenhang en een goed personeelsbeleid, leraren ruimte biedt
en aandacht heeft voor het primaire proces. Daarin zal sterker dan nu
geïnvesteerd worden. Zo wordt in het PO in samenwerking met de sociale
partners in 2009 een programma ‘opbrengstgericht leiderschap’
gestart en zet de VO-raad zet hier de komende jaren op in door middel
van professionalisering en training. Ik ondersteun dit, ook financieel.

In het Actieplan Leerkracht van NL is tenslotte aangegeven dat de
onderwijsinspectie naar personeelbeleid van scholen gaat kijken.
Prioriteit wordt gegeven aan zwakke en zeer zwakke scholen.



CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Een van de succesfactoren van een school is een goede schoolleider.
Schoolleiders moeten zich verder gaan bekwamen, van hen mag worden
verwacht dat ze meer aandacht besteden aan hun eigen scholing. Gaat u
meer prioriteit geven aan bekwaamheidsbevordering? 

Antwoord:

Zie eerder antwoord op onderwijskundig leiderschap.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Hoe staat het op dit moment met de veiligheid in het onderwijs?

Kunt u aangeven of de aanpak die we vorig jaar hebben afgesproken ten
aanzien van de verplichte melding van de incidenten voldoende vruchten
afwerpt?

Neemt het veiligheidsgevoel toe binnen scholen? 

Antwoord:

Veiligheid en een goede sfeer zijn medebepalend voor de kwaliteit van
het onderwijs. Met een afgewogen pakket aan maatregelen wordt daarom de
afgelopen jaren al extra geïnvesteerd (het gaat in totaal om een bedrag
van 90 miljoen euro per jaar) in de veiligheid van het onderwijs. In
aanvulling daarop zijn vorig jaar aanvullende acties aangekondigd,
waaronder de voorbereiding van de invoering van een verplichte
registratie. 

Er zijn steeds meer scholen die registreren. Met de invoering van een
wettelijke verplichting wil ik ervoor zorgen dat straks alle scholen
registreren. De afgelopen tijd ben ik in overleg met de PO-raad, de
VO-raad en de inspectie gekomen tot een nadere uitwerking van deze
wettelijke verplichting. Dit betekent dat vanaf 2009 de registratie
stapsgewijs wordt ingevoerd: opstellen van uniforme definities van de
verschillende incidenten, testen in de praktijk en start van het
wetgevingstraject. Binnenkort ontvangt u de brief sociale veiligheid
waarin onder andere deze actie verder is uitgewerkt. 

Overigens blijkt uit de Veiligheidsmonitor voor het voortgezet
(speciaal) onderwijs dat het overgrote deel van de docenten en
leerlingen zich veilig voelt (meer dan 90%, net als bij de monitor in
2006). 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Ligt de verantwoordelijkheid voor REA-stellingen bij OCW? 

Antwoord:

De REA-instituten verzorgen hoofdzakelijk scholing gericht op
reïntegratie van jonggehandicapten. Dit zijn meestal specifieke
trainingen gericht op een (duurzame) arbeidsinschakeling. Daarom ligt
de verantwoordelijkheid voor de REA-instituten bij het ministerie van
SZW.   Bij de recente behandeling van de begroting van het ministerie
van SZW is een motie van het lid Hijum aangenomen die de regering
verzoekt de financiering van de REA-instituten over te hevelen naar het
ministerie van OCW. Over deze motie wordt nog binnen het kabinet
overlegd. Daar kan ik nu niet op vooruitlopen.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

De Staatssecretaris heeft toegezegd om nog eens naar de uitvoering van
de WVA te kijken vanuit onderwijsperspectief. Weet de Staatssecretaris
van Financiën ook van die toezegging, want ondertussen kregen projecten
signalen van die staatssecretaris dat er helemaal niet meer naar gekeken
wordt. Wat is de stand van zaken? 

Antwoord:

Ik bezie op dit moment de uitvoering van de Wet Vermindering Afdracht
(WVA) vanuit onderwijsperspectief. Dat vind ik van belang, omdat de
WVA destijds tot stand is gekomen toen nog sprake was van het
leerlingwezen, terwijl we inmiddels op weg zijn naar CGO. Daarbij komen
nogal wat aspecten in beeld. Op ambtelijk niveau lopen hierover
gesprekken. En ik weet dat ook de Staatssecretaris van Financiën
signalen ontvangt met betrekking tot de uitvoering van de WVA. Ik wil
pogen begin 2009 tot een gezamenlijke visie te komen.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Zorg nou dat er een goede geleidelijke overgang is van onderwijs naar
arbeidsmarkt en één duidelijke regie en verantwoordelijke organisatie
om jeugdwerkloosheid te voorkomen. 

Antwoord:

De beste aanpak om jeugdwerkloosheid te voorkómen is er voor te zorgen
dat zoveel mogelijk jongeren met een (start)kwalificatie de arbeidsmarkt
betreden. Uit CBS-cijfers blijkt dat jongeren met een startkwalificatie
een twee keer zo grote kans hebben op een duurzame plaats op de
arbeidsmarkt dan jongeren zonder zo'n kwalificatie. Daarom voert het
ministerie van OCW gericht beleid om het voortijdig schoolverlaten te
halveren. Tweederde van alle voortijdig schoolverlaters is aan het werk.
De projectdirectie Leren en Werken zal in 2009 afspraken maken over
20.000 duale trajecten en EVC's voor werkende jongeren zonder
startkwalificatie. Dat versterkt hun employability en reduceert de kans
op jeugdwerkloosheid. Voor re-integratie van werkloze voortijdig
schoolverlaters is de gemeente eerstverantwoordelijke. Het komende
Participatiefonds biedt gemeenten meer ruimte om uitval te voorkómen en
niet uitkeringsgerechtigde werkloze jongeren weer op een traject naar
werk en/of opleiding te plaatsen. Er is dus niet één verantwoordelijke
organisatie aan te wijzen voor het voorkómen van jeugdwerkloosheid. Het
gaat om een goede samenwerking tussen meerdere organisaties zoals
scholen, gemeenten en sociale partners. Mijn collega's van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en ik ondersteunen en stimuleren de regionale
verbanden die op het snijvlak van onderwijs en arbeidsmarkt werken.  
 

TON	Verdonk, M.C.F.	Vraag:

Graag extra ondersteuning voor de leraren, zoals klassenassistenten en
conciërges: wilt u hiervoor geld vrijmaken; alleen zo komt de leraar
toe aan zijn kerntaak?

Antwoord:

We investeren structureel in ondersteunend personeel in het primair
onderwijs. In het kader van de CAO’s 2003 en 2005-2007 zijn al stappen
gezet in de bekostiging van ondersteuners (in totaal € 50 miljoen).
Het afgelopen jaar heb ik in totaal € 30 miljoen structuureel extra
beschikbaar gesteld voor 2.500 extra conciërges op de basisschool.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Hoe staat het nu met de EVC's. Begint dit nu te werken. Is de website
ondertussen toegankelijk en zijn de loketten Leren en Werken ook te
vinden voor mensen die er niet toevallig werken.

Antwoord:

Voor wat betreft de stand van zaken EVC verwijs ik naar mijn brief van 8
december 2008 aan de Kamer. 

Ten aanzien van de toegankelijkheid van de website www.lerenenwerken.nl
hebben wij door een onafhankelijk bureau laten onderzoeken hoe een
consument daarop zijn weg kan vinden. Conclusie: EVC staat helder op de
portal. Overigens was de conclusie ook dat er andere zaken zijn die wel
verbeterd moeten worden.  

Ten aanzien van de leerwerkloketten heb ik de stellige overtuiging dat
er stevige stappen gezet zijn en nog steeds gezet worden. Er zijn nog
verschillen tussen loketten, de een werkt beter dan de andere. Dat komt
ook omdat sommige net starten, terwijl andere al twee jaar aan de gang
zijn. Er wordt nu steviger gestuurd op de onderlinge vergelijkbaarheid.
Bovendien gaan we zorgen voor een goede afstemming met de
mobiliteitscentra zoals die nu in een aantal regio’s met financiële
middelen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden
opgestart. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Scholing van leraren op ICT-gebied. CDA wil hierop inzetten.

De samenleving wordt steeds digitaler, maar docenten maken geen gebruik
van digitale mogelijkheden. Daarom wil de CDA-fractie graag inzetten op
scholing voor de leraren.

Antwoord:

De lagere scholingsgraad van docenten op het terrein van ICT wordt mede
veroorzaakt door de vergrijzing van docenten. Juist oudere docenten
hebben een achterstand op ict-terrein. In de lerarenopleidingen wordt
inmiddels ruim aandacht besteed aan ICT in het onderwijs. Het is een
verantwoordelijkheid van de schoolleiders om er op toe te zien dat
docenten over voldoende ICT-vaardigheden beschikken. Nu de lerarenbeurs
voorziet in ruime mogelijkheden voor docenten om een groter
scholingstraject te volgen ontstaat er meer ruimte voor scholen om
middels het scholingsbudget docenten korterlopende ict-cursussen aan te
bieden. Daarnaast initieert het aan de Open
Universiteit verbonden Ruud de Moor centrum een scala aan
mogelijkheden op dit terrein, zoals afstandsonderwijs en kennisbanken.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Diagnose en behandeling van dyslexie loopt via het Ministerie van VWS,
hiermee wordt onderkend dat dyslexie een ernstige stoornis is met
vergaande beperkende gevolgen. Maar als er voorzieningen nodig zijn, is
het UWV aan zet en dit erkent dyslexie niet als een handicap.
Hulpmiddelen als de reading pen worden daardoor niet vergoed. Hoe zit
dat nou precies? Scholen, leraren, leerlingen en ouders hebben daar last
van. 

Antwoord:

In de regelgeving is sinds 2005 expliciet vastgelegd dat geen
hulpmiddelen worden verstrekt in verband met dyslexie (zie besluit van 4
november 2003 (Staatsblad 2003, 463) en in artikel 19, lid 3 onder e van
het Re-integratiebesluit van 2 december 2005 (Staatsblad 2005, 622).  

Dit besluit is indertijd om budgettaire redenen genomen.  

In het kader van de overheveling van de beleids- en financiële
verantwoordelijkheid voor de verstrekking van onderwijsvoorzieningen en
hulpmiddelen van SZW naar OCW per 1 januari 2009, is als uitgangspunt
gehanteerd dat de vigerende regelgeving van SZW onverkort overgenomen
wordt, waarmee het bestaande voorzieningenniveau en de bestaande
voorwaarden voor verstrekking ervan gehandhaafd blijven. De bij dit
bestaande voorzieningenniveau horende budgetten worden meerjarig
overgeheveld vanuit de begroting SZW naar de begroting van OCW. De
bepaling inzake de uitsluiting van dyslexie is dan ook in het nieuwe
Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap
(19, lid 2 onder e) overgenomen, dat binnenkort in het Staatsblad zal
verschijnen.  

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Welke eisen zijn nodig voor het verkrijgen van een subsidie t.b.v.
doorlopende leerlijnen. Graag opnieuw bekijken om administratieve
lastendruk te verlagen bij scholen. 

Antwoord:

De heer Jan-Jacob van Dijk (CDA) doelt hierbij waarschijnlijk op de
PO-bijdrage aan de investeringen aan Doorlopende leerlijnen, in de vorm
van taal- en rekenverbetertrajecten waar scholen op konden
inschrijven. 

M.b.t. eisen: 

Schoolbesturen kunnen bij de rekentrajecten met minimaal 5 scholen en
maximaal 10 scholen deelnemen, bij de taal/lees verbetertrajecten wordt
gewerkt in clusters van minimaal 10 scholen. Hiervoor is gekozen om de
landelijke spreiding te garanderen en omdat scholen vermoedelijk meer
ondersteuning nodig hebben dan bij taal/lezen. Van de deelnemende
scholen moet minimaal 20% en maximaal 50% door de inspectie aangeduid
zijn als rekenzwak.  

Scholen die al deelnemen aan de Taalpilots OA of de taal/lees
verbetertrajecten of scholen die zeer zwak zijn, zijn uitgesloten van
deelname. Zeer zwakke scholen ontvangen immers al ondersteuning via het
Steunpunt Zeer Zwakke Scholen. 

Scholen ontvangen 3 jaar lang een subsidie van € 6.000 per jaar. Het
schoolbestuur draagt voor elke deelnemende school eenzelfde bedrag
bij. 

M.b.t. administratieve lasten: 

De plannen die scholen hiervoor moeten indienen alvorens te starten aan
een verbetertraject, zijn inderdaad aan de uitgebreide kant. Deze
plannen zijn echter bedoeld om, samen met een expert, precies vast te
stellen wat er voor het reken- of taalonderwijs kan worden verbeterd op
de specifieke school. Hoe preciezer in het beginplan wordt opgeschreven
wat verbeterd kan worden en hoe dat verbeterd kan worden, hoe meer kans
van slagen het gehele verbetertraject vervolgens heeft! 

Het zo concreet mogelijk in beeld brengen van de beoogde
schoolverbeteringen is bedoeld als hulpmiddel voor de docent en school
zelf. Hoe scherper de resultaten in beeld zijn hoe opbrengstgerichter
een docent of team kan handelen in het belang van de leerlingen. Dus het
registreren van dit soort gegevens is in dit verband een kerntaak van de
docent en de school en staat in dienst van het bevorderen van een meer
opbrengstgerichte aanpak van docenten en scholen. Dit is één van de
peilers van de kwaliteitsagenda PO.

Het opstellen van het plan is kortom een cruciale fase van het hele
verbetertraject, waarbij scholen bovendien worden begeleid door een
expert, en advies op maat krijgen. Scholen zijn enthousiast over deze
ondersteuning bij het opstellen van hun plannen.  

Voor de verantwoording achteraf wordt gebruik gemaakt van het reguliere
jaarverslag van scholen. Dat is dus nauwelijks extra werk.  

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Ik ben verbaasd dat u voorwaarden stelt aan de omvang van de achterban
van de PO-Raad voordat ze de werkgevers voor het PO de
arbeidsvoorwaardenonderhandelingen laat doen. Dat is niet uw rol. 

Antwoord:

Ik stel geen eisen aan de omvang van de achterban van de PO-raad. Dit is
een gezamenlijke voorwaarde die de bonden, de brancheorganisatie zelf en
OCW hebben geformuleerd. Voor het goed functioneren van een straks
gedecentraliseerd CAO-overleg in het primair onderwijs is het wezenlijk
dat er sprake is van een stevige en representatieve
werkgeversorganisatie. Deze voorwaarde die van meet af aan is
ingebracht van de zijde van de vakcentrales is begrijpelijk. Op dit
punt moet de PO-raad (bij een huidige aansluiting van circa 50% van alle
leerlingen) de komende tijd nog een slag maken. En ik heb er alle
vertrouwen in dat de PO-raad daarin slaagt.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Kunnen brieven niet eerder naar de Kamer worden gestuurd. (onder
verwijzing naar toezending brieven aan de Kamer laatste tijd met als
voorbeeld Hoger onderwijs) Kan dat niet eerder en kan dat niet sneller. 

Antwoord:

Voor mij staat kwaliteit voorop. Kwaliteit vraagt om zorgvuldigheid en
tijd. Bijvoorbeeld voor de brief over de menselijke maat was eerst het
advies van de Onderwijsraad nodig. Zorgvuldigheid en snelheid staan soms
op gespannen voet met de hoeveelheid toezeggingen die in een bepaald
tijdsbestek moeten worden nagekomen. En het is waar dat ik het uiterste
heb gedaan om zoveel mogelijk toegezegde brieven voor de
begrotingsbehandeling aan u toe te zenden. Ik geef toe dat dat tot een
ophoping heeft geleid. Graag wil ik werken aan een verbetering. Ik ben
voornemens u dit voorjaar een planningsbrief met de stand van zaken van
de toezeggingen te sturen, waarin ik zal uiteenzetten in welk tempo ik
brieven aan u stuur.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Waarom is een commissie DON ingesteld voor onderzoek Financiële
reserves. Wat gaan we met de uitkomsten van het onderzoek doen?

Antwoord:

De Commissie vermogensbeheer onderwijsinstellingen heb ik samen met de
minister van Financiën ingesteld. Deze commissie onder voorzitterschap
van prof. dr. F.J.H. Don, is ingesteld om duidelijkheid te verschaffen
hoe het vermogensbeheer bij onderwijsinstellingen nu in elkaar steekt. 

De reden voor het formeren van de commissie Don, is de toenemende
belangstelling voor het vermogen van de onderwijsinstellingen en de wens
tot meer inzicht in dit vermogen. De aandacht voor vermogens van scholen
is een onderwerp dat al veel langer speelt. Recentelijk is er nog een
onderzoek gepresenteerd over PO door Price Waterhouse Coopers (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 293, nr. 21) en momenteel wordt de
laatste hand gelegd aan een onderzoek bij VO door de auditdienst van het
departement zelf. Dit zijn echter deelonderzoeken. Ook de Tweede Kamer
heeft dit vraagstuk aan de orde gesteld. 

Daarom hebben de minister van Financiën en ik een (onafhankelijke)
commissie ingesteld die feitenonderzoek doet naar het vermogensbeheer
bij onderwijsinstellingen in alle sectoren. 

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Hoe zit het met de effectiviteit van subsidies?

Antwoord:

In de begroting van OCW zijn per beleidsartikel de belangrijkste
instrumenten, waaronder subsidieregelingen, en de bijbehorende budgetten
opgenomen. Over de effectiviteit van subsidies wordt de Kamer in het
jaarverslag geïnformeerd. Tenslotte wordt de Kamer over de
effectiviteit geïnformeerd middels de toezending van evaluaties en het
instrument beleidsdoorlichting. 

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

De grondwettelijke basis voor samenwerkingsscholen  is niet geregeld.
Wanneer komt het wetsvoorstel dat de samenwerkingsscholen regelt? 

Antwoord:

Het wetsvoorstel wordt nog dit jaar aan de Onderwijsraad, en vervolgens
aan de Raad van State, voor advies voorgelegd.

Indiening bij de Tweede Kamer kan naar verwachting in
het voorjaar 2009 plaatsvinden.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Graag een notitie voor VO over de demografische ontwikkelingen in 't
algemeen en uitgewerkt naar regio's waar uitzonderlijke ontwikkelingen
zijn.

Antwoord:

Wat betreft het voortgezet onderwijs heb ik u hierover in mijn brief
over de bekostigingssystematiek van 4 december jl. al geïnformeerd. In
die brief heb ik u mijn reactie op de motie Van Dijk c.s. gegeven. Ik
verwijs u naar deze brief.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Bij het zoeken naar een geschikte maatschappelijke stage moet de school
de leerling faciliteren, niet de hele stage organiseren. Deze
"ïnstutionalisering" van de maatschappelijke stage is niet wenselijk.

1. Niet teveel bureaucratie (organisatie buiten de school). Graag
reactie.

2. Er is minder belangstelling voor VMBO. Vooral HAVO/VWO-leerlingen
doen mee.

Antwoord:

Het uitgangspunt bij de invoering van de maatschappelijke stage is
inderdaad zo weinig mogelijk extra administratieve lasten en regie bij
de school. Scholen hoeven slechts jaarlijks een inhoudelijke
rapportage op te leveren. 

Verder constateren wij dat scholen voor de uitvoering van de
maatschappelijke stage gebruik maken van bemiddelingsorganisaties en
vrijwilligerscentrales. Deze spelen indien nodig een rol als makelaar.
Scholen blijken hier behoefte aan te hebben, dit neemt hen werk uit
handen. 

Wij hebben geen signalen ontvangen dat er minder belangstelling is in
het vmbo dan in het havo/vwo.

De vooruitzichten voor dit schooljaar, gebaseerd op de gegevens die wij
krijgen van SenterNovem geven vergelijkbaar aantallen leerlingen aan
voor havo/vwo en praktijkonderwijs/vmbo.

Verder ligt het aantal uren dat momenteel maatschappelijke stage wordt
gelopen bij vmbo leerlingen op dit moment gemiddeld genomen zelfs hoger.


CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Wat betreft het onderhoud van gebouwen zien wij graag dat u nadenkt om
het volledige onderhoud  éérst bij het schoolbestuur te leggen en pas
daarná bij gemeentebestuur (in plaats van andersom zoals nu het geval
is). Graag ook aandacht voor het binnenklimaat. Hiervoor moeten
scherpere eisen in vergunningen worden gesteld. 

Antwoord:

Een aantal jaren geleden is de verantwoordelijkheid voor het
buitenonderhoud van schoolgebouwen in het VO overgeheveld van de
gemeenten naar de scholen. In die tijd is onder alle schoolbesturen in
het PO een enquête gehouden om te peilen of er in die sector
belangstelling was om daar hetzelfde te doen. De uitkomst van de
enquête destijds was niet eenduidig: grote besturen wilden over het
algemeen wel, de kleine waren huiverig. In overleg met het veld is toen
besloten de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenten en
schoolbesturen  in het PO te handhaven. Besturen zelf een keuze laten
maken binnen een gemeente zou verschillende regimes binnen een gemeente
kunnen betekenen. Zelfs verschillende regimes binnen een bestuur.
Bovendien zou bij de keuze van het bestuur de staat van het onderhoud en
de leeftijd van het gebouw een rol kunnen spelen. Het bestuur zou kunnen
besluiten alleen de verantwoordelijkheid voor het gebouw van de pas
gebouwde en net gerenoveerde scholen te nemen. De kostbare gebouwen
('slechte risico's') blijven dan bij de gemeenten. 

Over het binnenklimaat heeft u een kabinetsvisie ontvangen bij brief van
15 februari 2008. Deze visie bevat een pakket van aanvullende
maatregelen die betrekking hebben op de bewustwording van docenten en
leerkrachten, een stimuleringsregeling met een financiële bijdrage voor
het realiseren van aanpassingen die het binnenmilieu verbeteren,
verscherpen van het toezicht  en verdere kennisopbouw en onderzoek.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Op welke wijze wordt voorzien in arbeidstoeleiding na afloop van de ESF
gelden. Voor leerlingen van het praktijkonderwijs worden ESF-subsidies
ingezet tbv arbeidstoeleiding, terwijl het toch een structurele taak van
de scholen is. Als de ESF-subsidies komen te vervallen, op welke wijze
wordt dan in de bekostiging voorzien. Moeten scholen dan een beroep doen
op het participatiebudget. En moeten regionale scholen dan met 10 of 15
gemeenten afspraken gaan maken. Hoe ziet de staatssecretaris dat. 

Antwoord:

ESF-subsidies hebben tot doel bij te dragen aan een verbetering van de
kwaliteit van de arbeidstoeleiding, niet om de toeleiding zelf te
bekostigen. Ik zie deze subsidies als tijdelijke subsidies om de
kwaliteitsverbetering van de arbeidsmarkttoeleiding in het
praktijkonderwijs te bevorderen. 

Op het ogenblik neemt ongeveer 58% van de scholen voor praktijkonderwijs
deel aan een ESF-project. De overige scholen realiseren de toeleiding
naar de arbeidsmarkt uit de middelen die hen via de lump sum
financiering ter beschikking worden gesteld. Ook de regeling
doorontwikkeling praktijkonderwijs voorziet in mogelijkheden om de
kwaliteit van de arbeidstoeleiding op de eigen school te verbeteren.

De regeling voor ESF-subsidies loopt door tot 2013. Of en zo ja voor
welke zaken Nederland na 2013 beschikking heeft over ESF middelen kan ik
nu nog niet overzien. 

Gelet op de looptijd van de regeling en het doel van deze projecten,
acht ik het nu nog niet opportuun om uitspraken te doen over extra
financiële middelen die in de periode na 2013 ter beschikking worden
gesteld, te meer daar deze subsidies duidelijk een tijdelijk en
additioneel karakter hebben. ESF-subsidies kunnen immers niet worden
ingezet om structurele taken te bekostigen. 

Het participatie budget is niet bedoeld om
arbeidsmarkttoeleidingstrajecten die onder de verantwoordelijkheid van
de school vallen, te financieren. Wel bestaat sinds kort de mogelijkheid
dat gemeenten aanvullend op de onderwijsvoorzieningen middelen uit het
participatiebudget inzetten om 15- 16jarigen te ondersteunen op hun weg
naar de arbeidsmarkt. Het kan gaan om de inschakeling van een job-coach.
De gemeente beslist of een jongere hiervoor in aanmerking komt. 

De kans dat een school te maken krijgt met 10 à 15 gemeenten acht ik
erg klein. 

CU	Slob, A.	Vraag:

Hoe doordacht zijn de voorstellen over examens voor specifieke groepen
leerlingen? Met name leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond. De
kans op uitval voor deze groep neemt toe. Graag een reactie. 

Antwoord:

De door u genoemde punten heb ik betrokken bij mijn afweging. Daarbij
heb ik oog gehouden voor het effect op het zakpercentage en de
meetnauwkeurigheid.

Voorts ga ik ervan uit, dat de aankondiging van deze regeling ertoe
leidt dat leraren en leerlingen erop zullen anticiperen.

Ik spreek hierover graag verder met u in het reeds geplande AO (22
januari 2008).

CU	Slob, A.	Vraag:

Er is voor de taskforce voor het jaar 2008 eenmalig 2,5 miljoen euro
beschikbaar gesteld, hoe is de verdere financiering geregeld? Het is
uitdrukkelijk de bedoeling dat met alleen techniek, maar ook technologie
deel uitmaakt van het werk van de taskforce, op welke wijze is dat
gewaarborgd? Ik hoop dat de Minister mijn zorgen op dit punt kan
wegnemen. Graag enige duidelijkheid.

Antwoord:

De TOA is op 19 juni jl. gestart en is nu in vier regio's actief:
Twente, Rotterdam, Zuid-Oost Brabant en Zuid-Limburg. Na overleg met het
veld is gekozen voor een regionale insteek. Per regio wordt een plan
opgesteld waarbij alle betrokkenen op het gebied van onderwijs en
arbeidsmarkt in de techniek en technologie samenwerken. De heer Kamminga
is voorzitter van een landelijk TOA netwerk waar de actielijnen uit de
regionale TOA's bij elkaar komen. Het kabinet ondersteunt deze aanpak en
helpt waar mogelijk via de interdepartementale programmadirectie Kennis
en Innovatie. Het Platform Bèta Techniek verzorgt de ondersteuning van
de regionale TOA's. Hiervoor is het door u genoemde bedrag van € 2,5
miljoen geoormerkt binnen het programma van het Deltaplan Bèta Techniek
(OCW-begroting). Het bedrag is nog niet volledig besteed. Dat zal pas
geschieden zodra de regionale TOA's goede plannen hebben ingediend. In
juni 2009 wordt de tussenbalans opgemaakt. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

 Wat vindt de Staatssecretaris van het zo snel mogelijk een diploma
geven in het VMBO?

Antwoord:

De wettelijke mogelijkheid bestaat om in het jaar voorafgaand aan het
reguliere examenjaar (in het vmbo gaat dat dus om het derde schooljaar)
examen te doen in één of meer vakken. 

Het gaat hierbij niet om het eerder behalen van een diploma, maar om het
eerder afronden van één of meer vakken. 

In de praktijk hebben de meeste vmbo-leerlingen echter vier jaar nodig
om aan alle eisen van het vmbo-diploma te voldoen. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Veel probleemkinderen komen terecht in basisleerweg. Over leerlingen in
kader leerweg hoor je weinig. Dit zijn onze toekomstige vaklieden. Zij
moeten goede brede opleiding krijgen. Ik mis een visie van deze
verschillende groepen binnen het VMBO. Maakt de terugkeer van het
voortgezet speciaal onderwijs onderdeel uit van de ideeën van Minister
en Staatssecretarissen? 

Antwoord:

Het vmbo biedt juist door de verschillende leerwegen een
gedifferentieerd aanbod voor een heterogene groep leerlingen. Sommige
leerlingen zijn praktisch georiënteerd en komen goed tot hun recht in
de beroepsbegeleidende leerweg, een leerwerktraject of een
assistentopleiding binnen het vmbo. Andere leerlingen hebben meer in hun
mars en kunnen terecht in de bredere theoretische, gemengde of 
kaderberoepsgerichte leerweg, van waaruit  kan worden doorgestroomd
naar de havo. Verder zetten we met name in op de verbetering van de
aansluiting van het vmbo op het mbo op alle niveaus. Bijvoorbeeld door
de vmbo/mbo2 experimenten. De Stichting Platforms VMBO is gevraagd om te
bezien hoe deze aansluiting verder kan verbeteren. Kinderen kunnen
overigens nog steeds terecht op het voortgezet speciaal onderwijs.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Voor kwaliteitsborging zijn schoolleiders van belang. Eis dat
schoolleiders geregistreerd staan zodat ze aan kwaliteitscriteria kunnen
voldoen. Laat de school kiezen welke register ze gebruiken. Ook op dit
punt graag een reactie van de Staatssecretarissen. 

Antwoord:

In de brief van 3 december over 'aanpak opbrengstgericht leiderschap in
het onderwijs' wordt bevestigd dat de schoolleider inderdaad een
cruciale factor is in het succes van een school. Vandaar ook dat deze
brief een pakket van maatregelen bevat ter versterking van het
onderwijskundig leiderschap. En onder de vlag van de kwaliteitsagenda PO
wordt uitgevoerd. De bekwaamheidseisen van schoolleiders en registratie
vormen daar een onderdeel van. Dit wordt niet centraal geregeld. Sociale
partners in de sector PO, die de brede aanpak voluit ondersteunen,
hebben aangekondigd komend jaar met elkaar afspraken over
kwaliteitseisen voor schoolleiders te maken. Ik ondersteun die inzet van
harte.

Ook in het voortgezet onderwijs zetten we in op goed schoolleiderschap.
Daaronder versta ik dat de schoolleiding zorgt voor richting en
samenhang en een goed personeelsbeleid, leraren ruimte biedt en aandacht
heeft voor het primaire proces. De VO-raad zet hier de komende jaren op
in door middel van professionalisering en training. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Ik pleit voor een commissie die nagaat welke verkeerde prikkels in onze
wet en regelgeving verstopt zitten, als voorbeeld noem ik het
toetsingskader van de onderwijsinspectie: of scholen het nieuwe leren
als methode gebruiken, terwijl we samen hebben vastgesteld dat de
overheid over het "wat" moet gaan en niet over het "hoe". Ook daarop
graag een reactie van de Staatssecretaris. 

Antwoord:

Voor een commissie zoals voorgesteld voel ik niet. De instellingen zijn
verantwoordelijk voor de onderwijskundige inrichting van de opleidingen
(het "hoe"). Het "wat" wordt door Kenniscentra vastgelegd in een
zogenaamd kwalificatiedossier dat uiteindelijk door de minister formeel
wordt vastgesteld. De onderwijsinspectie ziet toe op naleving van het
"wat", maar ook in beperkte mate op het "hoe".

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Wat doen we met kinderen die uiteindelijk toch uitvallen? Kans op uitval
is groot, meer dan 15 % van de basisleerweg doet dat. Kunnen we deze
leerlingen met een rugzak met vouchers voor verder onderwijs equiperen?
Deze vouchers kunnen ze "verzilveren" als ze in het mkb werken en daar
een gerichte cursus doen. Dan hoeft hun baas de cursus niet te betalen
en geeft uitvallers meer kans op een baan. Dankzij erkenning verworven
competenties kunnen deze jongeren alsnog verder studeren en zo vormt een
rugzak voortdurende prikkel om de draad weer op te pakken. Graag reactie
Staatssecretaris! 

Antwoord:

Het klopt dat ca. 15% van de deelnemers aan de opleiding BOL en BBL op
niveau 2 in het MBO uitvalt.

Daarnaast is tweederde van alle voortijdig schoolverlaters aan het werk.

Het is dus essentieel om te investeren in een goede aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt voor jongeren zonder startkwalificatie.

De projectdirectie Leren en Werken zal in 2009 afspraken maken over
20.000 leerwerktrajecten en EVC's voor werkende jongeren zonder
startkwalificatie. Dat versterkt hun employability en reduceert de kans
op jeugdwerkloosheid. 

Ik zie geen voordeel in het werken met ingestelde vouchers vanuit het
Rijk voor uitgevallen leerlingen zonder startkwalificatie. Te meer
omdat voor de re-integratie van werkloze voortijdig schoolverlaters de
gemeente eerstverantwoordelijke is. 

De gemeentelijke RMC-functies hebben de wettelijke taak om voortijdig
schoolverlaters te herplaatsen (richting opleiding of werk), al dan niet
d.m.v. EVC's of leerwerktrajecten.

Het MBO is ook toegankelijk voor iedereen ouder dan 18 jaar. Hiervoor
wordt een relatief bescheiden les- of cursusgeld gevraagd. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Waarom niet veel meer aandacht voor mensenrechten in het po en vo? Dit
moet volgens een- wel degelijk bindend- verdrag.

Antwoord:

Over dit onderwerp heeft Minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, samen
met Minister Plasterk, op 8 december een brief aan uw Kamer gestuurd.

Het onderwerp mensenrechten komt op verschillende plekken in het
onderwijs aan bod. In verschillende kerndoelen PO en VO en in de
examenprogramma's is er aandacht voor. Ook is er de wettelijke
verplichting van scholen om actief burgerschap en sociale integratie te
bevorderen. 

Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak in
mensenrechtenverdragen om het onderwerp mensenrechten een prominente
plek in het onderwijs te geven.

Er is geen aanvullende regelgeving nodig. Wel is het ministerie van
Buitenlandse Zaken voornemens een lespakket samen te stellen. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Vmbo’ers die naar het mbo gaan, vallen in het eerste jaar uit. Meer
dan de helft van alle uitvallers komt uit het mbo. De meesten zijn
zonder vmbo-diploma doorgestoomd. De pilot met de vakscholen juichen we
daarom toe. Graag hoor ik of de mogelijkheden voor deze vakscholen
worden uitgebreid. Komt er ook een VM3 naast de pilot VM2? Ook op dit
niveau verdient aansluiting met het mbo aandacht.

Antwoord:

Vakscholen zijne en particulier initiatief binnen het bestaande
wettelijk kader, zonder subisidie van de overheid.

Drie vakscholen doen mee met de experimenten vmbo/mbo2.

Er is geen sprake van uitbreiding van de mogelijkheden: het kan al, zij
het zonder overheidssubsidie.

GL	Dibi, T.	Vraag:

Wil de Minister deze afspraken ook maken met de andere
sector-organisaties: MBO-Raad, VO-Raad, PO-Raad.

Antwoord:

De HBO-raad en de VSNU hebben met de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister voor Wonen, Wijken
en Integratie een meerjarenafspraak gemaakt over energiebesparing en een
convenant duurzaam inkopen hoger onderwijs ondertekend.  De afspraken
passen in een breder kader. In de zomer van 2007 hebben rijksoverheid,
VNO NCW en MKB Nederland een duurzaamheidsakkoord gesloten.
Bedrijfsleven en instellingen spelen een belangrijke rol in het bereiken
van de doelen. Dat het hoger onderwijs zich hier nu bij aansluit, past
in een ontwikkeling waarin van alle maatschappelijke organisaties een
extra inspanning wordt gevraagd op het gebied van duurzaamheid en in het
bijzonder het terugdringen van het energieverbruik.   

Ik ben verheugd over deze afspraken. De MBO-raad, VO-raad en PO-raad
zijn zelf eerstverantwoordelijk voor het nemen van een dergelijk
initiatief. Ik zou hen van harte willen oproepen om dit voorbeeld te
volgen.

GL	Dibi, T.	Vraag:

Wat gaat u doen aan het feit dat scholen ondanks extra geld onvoldoende
geld steken in het opleiden van leraren?

Antwoord:

Tijdens het AO d.d. 29-10 jl heb ik u toegezegd dat de lerarenbeurs zal
worden geëvalueerd. Daarbij zal ook worden nagegaan of er veranderingen
hebben plaatsgevonden in benutting van de middelen die in de lumpsum
beschikbaar zijn voor scholing van personeel.

GL	Dibi, T.	Vraag:

Nieuwe scholen moeten altijd ruimte hebben voor voor-, tussen- en
naschoolse opvang. Wat vindt u hiervan? 

Antwoord:

De huisvesting van scholen, en dus ook de nieuwbouw, is een
verantwoordelijkheid van gemeenten. Dit biedt de mogelijkheid om lokaal
maatwerk te bieden, immers de vraag of scholen ruimte nodig hebben voor
voor- tussen en naschoolse opvang is afhankelijk van de mate waarin
ouders hiervan gebruik willen (gaan) maken. Tevens kan voor opvang
gebruik worden gemaakt van ruimtes die er zijn, dat gebeurt ook. Steeds
meer scholen zijn gehuisvest in multifuncionele gebouwen die voorzien in
opvangruimte. Ook kiezen veel besturen ervoor de buitenschoolse opvang
elders te laten plaatsvinden (bij andere organisaties). Een
verplichting ligt niet voor de hand, het beperkt scholen in hun
vrijheid om het zelf te regelen, bijvoorbeeld samen met andere scholen
of op een plek waar meer mogelijkheden zijn voor aansluiting bij sport-
of andere recreatie-accommodaties.   

OCW ondersteunt de realisatie van ruimte voor voor-, tussen en
naschoolse opvang via de volgende sporen:

Vanaf het najaar 2008 is er een stimuleringsarrangement beschikbaar voor
projecten die betrekking hebben op de aanpassing van huisvesting van
brede scholen. Hiervoor is 29 miljoen gereserveerd. Gemeenten kunnen een
subsidieverzoek indienen voor projecten waardoor gebouwen gerealiseerd
worden die voor verschillende doeleinden en door verschillende
doelgroepen kunnen worden gebruikt (multifunctioneel gebruik). Dit
arrangement zal voorrang verlenen aan projecten waarbij publiek en
private partijen gezamenlijk bijdragen aan de realisatie van de
multifunctionele huisvesting. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bijdragen
vanuit de woningcorporaties dan wel kinderopvangorganisaties. Het
stimuleringsbeleid kent verschillende criteria die een aanvraag meer
kansrijk maken. De tussenschoolse opvang zal één van deze criteria
vormen. Hiermee krijgen scholen een extra impuls om binnenruimten
dusdanig aan te passen dat deze ook geschikt zijn voor de tussenschoolse
opvang. 

De Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang en het Netwerkbureau kinderopvang
verspreiden goede voorbeelden van nieuwbouw. 

Het Netwerkbureau kinderopvang biedt ondersteuning in situaties waarin
gemeenten, scholen en kinderopvanginstellingen samen oplossingen zoeken
voor knelpunten in het realiseren van ruimte voor voor-, tussen en
naschoolse opvang.

GL	Dibi, T.	Vraag:

Doordat macht van de besturen is gegroeid is de balans verdwenen. Ook
het ministerie onderhandelt met de raden en niet meer, zoals vroeger wel
het geval was, ook met leraren. De overheid heeft een gesprekspartner
nodig die namens de instellingen spreekt. De Minister moet die balans
herstellen. Hoe zien de bewindslieden de po- , vo-, mbo-, en HBO-raad?
Zijn het werkgeversorganisaties of sectorraden. In dit laatste geval
ontbreekt er e.e.a., want waar zijn de leraren, leerlingen en studenten
dan ? En als het werkgeversclubs zijn, waarom krijgen ze dan zoveel
geld? De Minister en Staatssecretarissen zouden moeten aangeven hoe ze
raden zien en wat ze eraan willen veranderen? 

Antwoord:

Zie antwoord 801. In aanvulling daarop: de mbo-raad, vo-raad en po-raad
vertegenwoordigen de schoolbestuurders. De belangen van bijvoorbeeld
studenten/leerlingen, ouders en personeel worden in het bestuurlijke
krachtenveld behartigd door organisaties als LSVB, LAKS, de landelijke
ouderorganisaties en de onderwijsvakbonden. Het geld van de
sectororganisaties wordt verkregen vanuit ledencontributies (belangrijk
aandeel), betaalde dienstverlening en projectgelden waarvoor gerichte
activiteiten moeten worden uitgevoerd.

GL	Dibi, T.	Vraag:

Professioneel statuut/ruimte zal wettelijk kader krijgen zegt de
Minister in de brief Menselijke Maat. Dat mag geen vaag kader worden.
Docenten moeten echt meer invloed krijgen op het onderwijskundig beleid.
Kan de Minister een tipje van de sluier oplichten wat hij daaronder
verstaat? Wat gaat er concreet veranderen voor de docent? En wanneer kan
de Kamer de voorstellen tegemoet zien?

Antwoord:

In het convenant Leerkracht van Nederland heb ik met de sociale
partners afgesproken dat we de volgende punten in de wet opnemen: 

dat de leraar over professionele ruimte beschikt;  

dat leraren in samenwerking met collega's vorm en inhoud aan die ruimte
geven;  

dat zij dit doen in samenspraak met bestuur en management, binnen
beleidsmatige en organisatorische kaders en binnen kaders van de
eindverantwoordelijkheid van het bevoegd gezag;  

dat bestuur, management en leraren beslissen in onderling overleg hoe de
interne zeggenschap van leraren wordt georganiseerd.  

Aanbieding wetsvoorstel aan TK: planning is nu september/oktober 2009 

NB: Gereed maken wetsvoorstel met memorie van toelichting: de tijd die
daarvoor nodig is, is afhankelijk van de resultaten van het overleg.

Partij voor de Vrijheid	Bosma, M.	Vraag:

Gaat M.WWI i.v.m. uitspraken over Maroc.nl. nu iets doen op het terrein
van M.OCW?  Wat voor relatie heeft dit met de Persbrief? Waarom spreekt
het Kabinet niet met één mond?

Antwoord:

In antwoord op eerdere vragen heb ik aangegeven dat OCW de forum-site
van Maroc.nl niet subsidieert en nooit gesubsidieerd heeft, maar dat het
stimuleringsfonds voor de pers slechts de nieuwssite steunde met een
eenmalige subsidie. Ik zag vanuit mijn portefeuille als minister van
media geen reden om preventief in te grijpen in de inhoud van sites en
verwees voor eventuele strafrechtelijke stappen naar het OM.

De minister van WWI subsidieert de site Maroc.nl en heeft op basis van
klachten besloten te willen onderzoeken of hij zijn integratiesubsidies
doelmatig inzet indien hij deze site ondersteunt. Dit onderzoek wacht de
regering af.

Partij voor de Vrijheid	Bosma, M. 	Vraag:

De Nederlanse publieke omroep heeft een probleem met links - rechts,
terwijl de wet aangeeft dat de publieke omroep "voor ons allemaal"is.
Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat de wet wordt nageleefd? 

Antwoord:

Er zijn verschillende instrumenten waaruit blijkt hoe de publieke omroep
zijn wettelijke taak uitvoert, onder meer: 

Het concessiebeleidsplan van de publieke omroep 

De jaarlijkse meerjarenbegroting 

De rapportage over het prestatiecontract 

o De visitatie eens in de vijf jaar 

o Het wettelijke toezicht door het Commissariaat voor de Media 

De discussie die u aansnijdt hangt nauw samen met de inhoud van het
aanbod. Die discussie moet per definitie in Hilversum zelf worden
gevoerd. En dat gebeurt ook. 

Partij voor de Vrijheid	Bosma, M. 	Vraag:

De overtuiging van mijn partij is dat de invoering van het CGO een
verkeerde zaak is. Ook de recente onderzoeken van JOB en AOB tonen dit
aan? 

Antwoord:

Zie het antwoord op de vraag van kamerlid van Dijk van de SP.

Partij voor de Vrijheid	Bosma, M. 	Vraag:

De minister van BZK heeft aangegeven dat voor politie geldt: Uitingen
die afbreuk doen aan de representativiteit mogen niet. Dus ook geen
hoofddoekjes. Geldt voor leraren niet hetzelfde als voor agenten? 

Antwoord:

De heer Bosma stelt voor om net als voor politieagenten te komen tot een
verbod op het dragen van hoofddoekjes door leraren. 

Wij delen de opvatting van de heer Bosma dat ook de leraar gezag,
neutraliteit en veiligheid moet uitstralen. De context waarin de
politieagent in de openbare ruimte moet optreden verschilt echter veel
van de situatie waarin de leraar zijn werk voor de klas moet doen. De
politieagent vertegenwoordigt de lange arm der wet en heeft bijzondere
bevoegdheden om het openbaar gezag te handhaven. Niet voor niets wordt
dit gezag in het algemeen ondersteund door het optreden in uniform.
Lifestyle uitingen kunnen daaraan afdoen.  

De positie van de leraar is een andere. De leraar of lerares bouwt in de
klas een band op met de leerlingen en ontleent het gezag aan de goede
uitoefening van zijn of haar beroep.

Het is in ons Nederlandse onderwijsbestel aan het schoolbestuur om
regels te stellen t.a.v. de kleding van de leraren. 

Overigens acht de Commissie Gelijke Behandeling een verbod op het dragen
van hoofddoeken door leerlingen en personeel in het onderwijs in het
algemeen in strijd met discriminatieverbod. 

Alleen daar waar het onderwijsproces wordt belemmerd door het dragen van
kleding door docenten en leerlingen, zoals bij de gezichtsbedekkende
kleding, is er aanleiding voor een door de overheid op te leggen
verbod. 

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

Maatwerk:

1. Jongeren met taalachterstand een jaar lang bijspijkeren in een
schakelklas voor taal.

In Rotterdam had een vmbo-school een schakelklas opgericht. Het grootste
deel van de leerlingen stroomde door naar de havo of het vwo van een
ander schoolbestuur. Een voorbeeld dat navolging verdient. Ondanks het
succes stopte de school met deze ‘schakelklas’: de kosten bleken te
hoog. De school had wel de kosten maar niet de baten. Kent de minister
dit voorbeeld En is hij bereid de bekostiging aan te passen, zodat dit
soort successen bestaansrecht hebben?

2. Bevoegdheid tot het nemen van het besluit dat een individuele
leerling zes jaar mag doen over het vmbo neerleggen bij het
schoolbestuur.

3. Toetsingskader van de onderwijsinspectie zo aanpassen dat scholen die
jongeren een kans geven op een hoger niveau in te stappen niet bang
hoeven te zijn voor een negatief oordeel van de inspectie als dit
uiteindelijk lukt.

4. Vmbo en hbo beter op elkaar aan laten sluiten en uitval terugdringen
bij de overstap van mbo naar hbo.

5. Urennorm. Minder intelligente leerlingen hebben bijvoorbeeld meer
uren nodig om voldoende kennis te vergaren. En voor veel kinderen zou
een verlengde schooldag betekenen dat zij extra kunnen leren, bewegen en
sporten i.p.v. op straat hangen. Wij verwachten van de commissie
Cornielje niet één urennorm maar tenminste drie.

6. De schakelfunctie van vmbo-t/mavo naar zowel havo als mbo kan beter.
Voorstellen daartoe zouden bijdragen aan maatwerk. Wanneer kunnen we die
verwachten?

Het opruimen van belemmeringen heeft wat de PvdA betreft prioriteit. De
brief van het kabinet over ‘stapelen en doorstromen’ viel ons in dit
verband tegen. Is de Minister bereid het hierboven gevraagde maatwerk op
korte termijn te gaan leveren?

Antwoord:

1. Jongeren met taalachterstand een jaar lang bijspijkeren in een
schakelklas voor taal. In Rotterdam had een vmbo-school een schakelklas
opgericht. Het grootste deel van de leerlingen stroomde door naar de
havo of het vwo van een ander schoolbestuur. Een voorbeeld dat navolging
verdient. Ondanks het succes stopte de school met deze
‘schakelklas’: de kosten bleken te hoog. De school had wel de kosten
maar niet de baten. Kent de minister dit voorbeeld En is hij bereid de
bekostiging aan te passen, zodat dit soort successen bestaansrecht
hebben? 

Ik ken dit specifieke Rotterdamse voorbeeld niet. Wel heb ik onlangs
van deze aanpak bij een werkbezoek in Den Haag mooie voorbeelden gezien
(Nova College, onderdeel van het Johan de Wittcollege).

Scholen kunnen schakelklassen opzetten binnen de bestaande bekostiging.
 

 

2. Bevoegdheid tot het nemen van het besluit dat een individuele
leerling zes jaar mag doen over het vmbo neerleggen bij het
schoolbestuur. 

Wordt meegenomen in de verdere uitwerking van het doorstroomonderzoek
(dit is namelijk slechts één van de opties rond de verruiming van de
verblijfsduur). 

 

3. Toetsingskader van de onderwijsinspectie zo aanpassen dat scholen die
jongeren een kans geven op een hoger niveau in te stappen niet bang
hoeven te zijn voor een negatief oordeel van de inspectie als dit
uiteindelijk lukt. 

Het toetsingskader van de inspectie houdt hier reeds rekening mee. De
inspectie stelt vast of leerlingen conform het advies van de basisschool
zijn opleiding vervolgt. Als leerlingen op een hoger niveau dan het
advies instappen en dat hogere niveau succesvol afsluiten levert dat een
plusje op bij de toetsing door de inspectie. Indien deze leerling dit
hogere niveau niet haalt, maar 'terugvalt' naar het niveau van advies
van de basisschool, levert dat geen negatief oordeel van de inspectie
op. Maar er is altijd ruimte voor verbetering. Daarom heb ik in de
Kwaliteitsagenda VO aangegeven dat ik verder met de Inspectie zal
onderzoeken hoe de inspanningen en ambities van een school en de
leerwinst die leerlingen er boeken (nog) beter tot uitdrukking kunnen
komen in de waardering van een school. Op die manier wil ik bereiken dat
de toegevoegde waarde en het rendement van een school (nog) beter kan
worden vastgesteld en dat mogelijke perverse effecten (zoals te lage
determinatie) zoveel mogelijk worden voorkomen. Het gesprek hierover met
de Inspectie is gaande. 

 

4. Vmbo en hbo beter op elkaar aan laten sluiten en uitval terugdringen
bij de overstap van mbo naar hbo. 

Zoals de Minister in zijn brief ‘Het Beste Onderwijs’ schrijft
zullen we investeren in de scharnierpunten van ons onderwijsstelsel. 

Voor de overgang van het vmbo naar het mbo zijn we daar volop mee bezig
(o.a. VM2-experimenten) 

Ook voor de overstap van mbo naar hbo worden initiatieven ontwikkeld
(o.a. Associate Degree). 

Ik zal mijn aandacht vooralsnog richten op aansluitende
onderwijssectoren. Het rechtstreeks op elkaar laten aansluiten van vmbo
en hbo heeft in mijn ogen weinig toegevoegde waarde.  

 

5. Urennorm. Minder intelligente leerlingen hebben bijvoorbeeld meer
uren nodig om voldoende kennis te vergaren. En voor veel kinderen zou
een verlengde schooldag betekenen dat zij extra kunnen leren, bewegen en
sporten i.p.v. op straat hangen. Wij verwachten van de commissie
Cornielje niet één urennorm maar tenminste drie. 

Ik ga hier vooruitlopend op het eindrapport van de Commissie
Onderwijstijd niet inhoudelijk op in. 

Volgende week zal de Commissie Onderwijstijd haar aanbevelingen aan mij
aanbieden. 

Ik streef ernaar uw Kamer hierop eind januari / begin februari een
beleidsreactie te sturen. 

 

6. De schakelfunctie van vmbo-t/mavo naar zowel havo als mbo kan beter.
Voorstellen daartoe zouden bijdragen aan maatwerk. Wanneer kunnen we die
verwachten? Het opruimen van belemmeringen heeft wat de PvdA betreft
prioriteit. De brief van het kabinet over ‘stapelen en doorstromen’
viel ons in dit verband tegen. Is de Minister bereid het hierboven
gevraagde maatwerk op korte termijn te gaan leveren? 

Ik bepaal voor de theoretische leerweg (evenals voor de andere
leerwegen) wat de wettelijke kwaliteitseisen zijn voor wat betreft de
vakken, het niveau en het centraal examen. 

Scholen zijn vrij om te bepalen hoe ze hun onderwijs inrichten.  

Scholen met een theoretische leerweg kunnen zich richten op zowel de
doorstroom naar het mbo als naar de havo.  

Tot mijn genoegen gaan scholen hier verschillend mee om. 

Voor welke invulling een school kiest hangt af van verschillende
factoren (leerstijl van de leerling, aanbod regionaal vervolgonderwijs
e.d.) 

Ik zal daarom zelf geen voorstellen doen om de theoretische leerweg aan
te passen. 

Onlangs is het platform theoretische leerweg opgericht. Het platform
richt zich specifiek op de schakelfunctie van de theoretische leerweg.
 

Dit is een uitstekende ontwikkeling.

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

Aanvulling op voorstel brief menselijke maat kabinet.

1. Elke afzonderlijke schoolvestiging informeren over de totale
hoeveelheid geld die de school ontvangt en de verdeling daarvan. Om de
afzonderlijke scholen meer inzicht te verschaffen in de verdeling direct
onderwijsgeld/overheadkosten.

2. Meer bevoegdheden voor de MR in plaats van de gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad.

3. Het, naar voorstel van de onderwijsraad, invoeren van de schaaltoets
voor beleidsvoornemens van het Ministerie van Onderwijs. Immers: groei
van outputsturing heeft indirect effect op schaalvergroting.

Antwoord:

1. "Elke afzonderlijke schoolvestiging informeren over de totale
hoeveelheid geld die de school ontvangt en de verdeling daarvan. Om de
afzonderlijke scholen meer inzicht te verschaffen in de verdeling direct
onderwijsgeld/overheadkosten."

In de huidige bekostigingssystematiek wordt de lumpsumbekostiging per
school / brinnummer berekend. Als een school (brinnummer) uit meerdere
vestigingen bestaat, worden de voor bekostiging relevante gegevens door
de hoofdvestiging (brinnummer) opgeteld en als één geheel aan OCW
doorgegeven. Voor alle scholen die onder hetzelfde bestuur vallen wordt
de lumpsumbekostiging bij elkaar opgeteld, en vervolgens wordt dit
totaalbedrag aan het schoolbestuur overgemaakt. Het schoolbestuur heeft
dus inzicht in de beschikbare middelen per school (incl. vestigingen) en
heeft de beslissingsbevoegdheid over de verdeling en besteding van de
middelen. Het is aan het schoolbestuur om deze informatie al dan niet
aan de onderliggende scholen ter beschikking te stellen. De
lumpsumvergoeding van het schoolbestuur (en de onderliggende scholen) is
in principe openbaar, maar wordt momenteel door OCW niet aktief openbaar
gemaakt. Leraren, ouders, leerlingen en andere geïnteresseerden kunnen
deze gegevens ook opvragen bij OCW (CFI) en natuurlijk via het
schoolbestuur, dat verplicht is deze gegevens aan de MR te verstrekken.
 

 

In de huidige normatieve bekostiging zijn vooral het aantal leerlingen
en de aard van de school (categoriale school, smalle scholengemeenschap
of brede scholengemeenschap) van belang als bekostigingsparameters.  

Er worden in de reguliere lumpsumbekostiging geen vestigingsparameters
onderscheiden. Er is dus geen relatie tussen de normatieve bekostiging
en de feitelijke kosten per vestiging. 

In het kader van de modernisering van de bekostiging in het VO zou de
vestigingsdirecteur in principe heel makkelijk kunnen berekenen waar hij
'recht' op heeft, omdat de bekostiging dan (vrijwel volledig, wellicht
resteert een vaste voet) leerling-gerelateerd zal plaatsvinden. 

 

2. "Meer bevoegdheden voor de MR in plaats van de gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad".  

In de huidige medezeggenschap binnen het primair en het voortgezet
onderwijs is de positie van de ouders en personeelsleden al versterkt.
In het BVE en HO is een wetswijziging daartoe in de maak. Er bestaat
veel variatie in intern toezicht. In de komende tijd wordt het interne
toezicht in alle onderwijssectoren versterkt. We zullen daarbij ook de
belangen van ouders, leerlingen, studenten en het personeel verankeren
in het functioneren van de intern toezichthouders. Daarbij zullen we ook
aandacht hebben voor de relatie tussen de GMR en de MR met name op het
punt van fusie- en schaalvraagstukken. 

 

3. "Het, naar voorstel van de onderwijsraad, invoeren van de schaaltoets
voor beleidsvoornemens van het Ministerie van Onderwijs. Immers: groei
van outputsturing heeft indirect effect op schaalvergroting."

Dit zal worden meegenomen in de reguliere beleidsinstrumenten van OCW,
met name de beleidswijzer en zo mogelijk bij het zgn. "evidence based"
onderzoek dat vooraf gaat aan de invoering van nieuw beleid.

OCW wil ‘goed beleid’ maken. Daarvoor moet het in elk geval voldoen
aan onderstaande voorwaarden.  

- Van buiten naar binnen: het is extern georiënteerd. 

- Maatschappelijke relevantie: het is gericht op het bereiken van
(positieve) effecten in het veld en bij burgers. 

- Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid: het is goed uitvoerbaar voor
instellingen, uitvoerders en toezichthouders. 

- “Evidence based”: het is empirisch goed gefundeerd. 

- Goed bestuur: het past bij de bestuurlijke filosofie van OCW. 

Deze voorwaarden én de vraag hoe we beleid ontwikkelen dat aan deze
voorwaarden voldoet, staat allemaal in de Beleidwijzer. De Beleidwijzer
helpt bij het structureren en vormgeven van het beleidsproces. Zo biedt
het een steun in de rug van beleidsmakers, geeft het inzicht aan
management van OCW en aan bewindspersonen én aan toetsers van beleid. 



PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

De vraag is of de basale rekenvaardigheden, die t/m groep 8 zijn
aangeleerd, wel terugkomen in de wiskundeles in het Voortgezet
Onderwijs, zodat die vaardigheden niet verloren gaan. Wij zouden graag
van de Staatssecretaris horen dat tot en met het VO de rekenvaardigheden
worden geoefend en een plek krijgen in het wiskunde-onderwijs, zodat een
echte doorlopende leerlijn ontstaat. 

Antwoord:

De omschrijvingen uit de referentieniveaus zullen in de
examenprogramma’s wiskunde worden opgenomen. Omdat alle leerlingen in
de onderbouw wiskunde volgen en de meeste ook in de bovenbouw wordt zo
verzekerd dat het rekenen wordt onderhouden. Voor de leerlingen zonder
wiskunde in het examenpakket, die dus alleen in de onderbouw wiskunde
volgen, wordt nog gezocht naar een garantie ook in de bovenbouw. Ik denk
daarbij aan een toets, maar daarover wil ik nog wel met het veld
overleggen.

Zoals ik heb geschreven in mijn brief over examinering in het voortgezet
onderwijs: "Daar waar wiskunde geen onderdeel uitmaakt van het
eindexamen wordt de regeling als volgt: er is maximaal één 5 als
eindcijfers (se + ce) toegestaan voor de twee vakken Nederlands en
Engels. In deze gevallen zal overigens wel de toetsing van rekenen
geborgd worden."

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

De schoolleider moet in het nieuwe inspectietoezicht formeel de plaats
krijgen die hem toekomt. Schoolleider moet aan tafel zitten als de
Inspectie met het schoolbestuur spreekt. 

Antwoord:

Het is een standaardprocedure dat de schoolleider altijd bij het 
inspectiegesprek aanwezig is. Het bestuur was tot voor kort vaak
niet bij de gesprekken aanwezig. Dit is de reden dat de inspectie nu
expliciet het schoolbestuur vanuit zijn verantwoordelijkheid voluit bij
het gesprek betrekt. Een gesprek zonder aanwezigheid van de schoolleider
is eigenlijk niet functioneel en komt in de praktijk ook zelden voor.
Indien de schoolleider niet deelneemt  zal daar ook een gegronde reden
voor zijn.  Zo is het heel goed voorstelbaar dat de schoolleider deel
is van het probleem waneer een school zeer zwak is als gevolg van een
zwak management. Het kan dan in het belang van de zaak zijn om niet
direct met de schoolleider, maar met de bestuurlijk verantwoordelijke
het gesprek aan te gaan.  Het regelen van een formele verplichting dat
de schoolleider standaard aanwezig is, vind ik echter een vorm van
overbodige regelgeving. 

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Kan er sneller ingegrepen worden bij zwakke scholen, bijvoorbeeld door
het instellen van een soort EHBO voor zwakke scholen: een team van
experts die de scholen helpen. Deze teams kunnen door de Inspectie aan
scholen worden toegewezen. 

Antwoord:

Primair onderwijs

Het steunpunt zeer zwakke scholen in het PO heeft voor 2008 subsidie
gekregen voor het organiseren van vliegende brigades. 

De vliegende brigade richt zich in dit geval op de eerste fase van het
verbeterproces om een goede start te maken.  

Het Steunpunt zorgt voor de inrichting van de brigade of de
‘EHBO-kit’ maar het gebruik komt voor rekening van de school.  

Als de inspectie na enige tijd terugkomt en het blijkt dat het niet
beter gaat, kan zij vragen waarom de school de hulp van de vliegende
brigade niet heeft ingeschakeld. 

Scholen vinden het vaak lastig de juiste deskundigen te vinden na het
inspectiebericht dat ze een zeer zwakke school zijn.  

Het Steunpunt zeer zwakke scholen werkt aan een database met ervaren
(ex)schoolleiders of deskundigen die in die situaties geraadpleegd
kunnen worden.  Deze aanpak wordt in het komende jaar verder uitgewerkt
onder regie van de PO-raad. Daarbij zullen de besturenorganisaties en
waar nodig de vakorganisaties de eerstelijns ondersteuning geven aan de
scholen. 

Voortgezet onderwijs

De VO-raad zorgt, samen met de AOC-raad, voor een Steunpunt zeer zwakke
scholen. De VO-raad en AOC-raad nemen daarnaast de verantwoordelijkheid
voor de volgende sectorbrede maatregelen 

Stimuleren van kwaliteitszorg op scholen. 

Ontwikkelen en implementeren van effectieve aanpakken voor zwakke
scholen. 

Beleggen van themabijeenkomsten met de zeer zwakke scholen. 

Ondersteuning bij een snellere ontwikkeling van diagnoses en
verbeterplannen voor zeer zwakke scholen.  

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Er is nog geen toestemming gegeven door het Ministerie voor het starten
van een tweedegraads lerarenopleiding in Den Haag. De maatschappelijke
vraag naar goede leraren is groot, dus de Staatsseceretaris dient
verstandig om te gaan met de macrodoelmatigheidstoets. De
Staatssecretaris zou de mogelijkheden onderzoeken in gesprek met
hogeschool Inholland. Wat is de uitkomst van dit gesprek? Dit duurt nu
te lang. 

Antwoord:

Er zijn gesprekken gevoerd met Hogeschool Inholland, de Hogeschool
Rotterdam, een delegatie van Haagse VO-schoolbesturen en de gemeente
Den Haag. Dit heeft nog niet tot een oplossing geleid. Ik wacht nu eerst
de behandeling van het bezwaarschrift van Inholland op 16 december as.
door de bezwaarschriftencommissie af.

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

De functie van schoolleider is cruciaal in een school. Hij of zij moet
een werkklimaat scheppen waarbij docenten als professionals tot hun
recht komen en optimaal samen kunnen werken aan goed onderwijs. Er zijn
grote kwaliteitsverschillen tussen schoolleiders. Velen van hen hebben
zich via de Schoolleidersacademie bijgeschoold, maar dat geldt zeker
niet voor iedereen. Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie om
ook voor schoolleiders scholingseisen op te stellen? Ziet zij een
perspectief om bijvoorbeeld, in overleg met de Vereniging van
Schoolleiders en de schoolbesturen, tot een soort 'kwaliteitsconvenant
schoolleiders' te komen, waarin meerjarenafspraken worden gemaakt over
de implementatie daarvan? Er zijn overigens al uitstekende
beroepsprofielen opgesteld door de NVA, daarbij kan makkelijk worden
aangesloten. Een andere mogelijkheid is om schoolleidersregisters
verplicht te stellen. 

Antwoord:

zie tevens antwoord op de vraag van kamerlid van Dijk (CDA) m.b.t. goede
schoolleiders.   

In de brief van 3 december over 'aanpak opbrengstgericht leiderschap in
het onderwijs' wordt bevestigd dat de schoolleider inderdaad een
cruciale factor is in het succes van een school. Vandaar ook dat deze
brief een pakket van maatregelen bevat ter versterking van het
onderwijskundig leiderschap. En onder de vlag van de kwaliteitsagenda PO
wordt uitgevoerd. De bekwaamheidseisen van schoolleiders vormen daar een
onderdeel van. Dit wordt niet centraal geregeld. Sociale partners in de
sector PO, die de brede aanpak voluit ondersteunen, hebben aangekondigd
komend jaar met elkaar afspraken over kwaliteitseisen voor schoolleiders
te maken. Ik ondersteun die inzet van harte!

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Bij de verdere uitwerking van de doorlopende leerlijnen moeten
achterstands- en zorgleerlingen een volwaardige plek in het geheel
krijgen. 

Antwoord:

De referentieniveaus zullen richting geven aan het reken- en
taalonderwijs in alle sectoren voor alle leerlingen, dus ook voor
achterstands- en zorgleerlingen. Deze leerlingen zullen dan ook een
volwaardige plek krijgen in het geheel. Maatwerk is hierbij van belang. 

Daarom wordt ook binnen alle sectoren en ook op de overgangen tussen
sectoren in 2009 en verdere jaren pilots opgezet, juist om daadwerkelijk
invulling te geven aan toepassing van de referentieniveaus ook voor deze
categorieën leerlingen. 

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Kan de Staatssecretaris een notitie maken over de positie van het
openbaar onderwijs in Nederland, op grond waarvan een nader debat
gevoerd kan worden?

De Staatssecretaris heeft op het congres van VOS/ABB melding gemaakt van
een wetswijziging met betrekking tot openbaar onderwijs, kan zij daarop
een nadere toelichting geven. Bij het debat over kleine scholen kondigde
zij aan dat ze met wetsvoorstel komt voor samenwerkingsscholen. Is dat
hetzelfde wetsvoorstel? 

Antwoord:

Op het VOS/ABB-congres heb ik aangegeven dat ik met een voorstel wil
komen waarbij verzelfstandigde besturen in het openbaar primair
onderwijs een wettelijke bevoegdheid krijgen om aanvragen voor de
stichting van nieuwe openbare scholen bij de gemeente in te dienen. Over
dit voorstel is binnenkort overleg met alle betrokken partijen (VNG,
VOS/ABB en VOO). Voor de goede orde: dit is wat anders dan het
wetsvoorstel samenwerkingsscholen. Ik zeg de Kamer een brief  toe over
de positie van het openbaar onderwijs binnen het stelsel van het Primair
Onderwijs, waarin ik onder andere nader zal ingaan op hetgeen te berde
is gebracht op het VOS/ABB-congres. 

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

Kan de toezegging gedaan worden dat VMBO-leerling niet verplicht worden
twee vreemde talen te kiezen bij intersectorale programma's?

Antwoord:

Bij het vaststellen van de sectorvakken voor de verschillende
intersectorale programma’s zijn verschillende mogelijkheden bekeken. 

Dit is gebeurd in goed overleg met het onderwijsveld en de sectorraden. 

Bij het intersectoraal programma Dienstverlening en Commercie is op
verzoek van het Platform intersectoraal onder meer gesproken over een
tweede moderne vreemde taal als verplicht sectorvak.  

Op verzoek van het Platform intersectoraal is de tweede moderne vreemde
taal inmiddels geen optie meer.  

Het verplichte sectorvak voor Dienstverlening en Commercie zal het vak
economie worden.  

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

Het VAVO (volwassenenonderwijs) is een belangrijke pijler om jongeren
een tweede kans te geven. Is de staatssecretaris bereid om, naar
aanleiding van de brief in dit verband, met de MBO-raad en de VNG te
bespreken hoe de toekomst van dit tweede kans onderwijs het beste kan
worden gewaarborgd? 

Antwoord:

De heer Depla verwijst naar een brief van 23 oktober 2008, waarin MBO
Raad en VNG gezamenlijk in overweging hebben gegeven het VAVO buiten het
Participatiebudget te laten en op een andere manier te ondersteunen,
omdat het om een andere doelgroep zou gaan. 

Tijdens de behandeling van voorstel van de Wet Participatiefonds heeft
de regering aangegeven het VAVO te beschouwen als de bovenkant van de
educatie en daarmee niet als een categorie die een aparte behandeling
verdient. Inmiddels staat vast dat de educatiemiddelen in hun geheel
onderdeel gaan uitmaken van het Participatiefonds. De voorgestelde
‘nadere verkenning’ met de MBO Raad en de VNG is dan ook niet nodig.
 

In de Amvb bij het wetsvoorstel Participatiebudget wordt geborgd dat
gemeenten voldoende aandacht zullen besteden aan het VAVO. De
output-verdeelmaatstaven voor de educatie hebben onder meer betrekking
op het aantal ingekochte VAVO-trajecten en het aantal behaalde
VAVO-diploma’s . 

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

Alle zorginstanties die met jongeren met problemen te maken hebben
moeten beter samenwerken. De motie Depla en de wens van de PvdA bij de
Algemeen Politieke beschouwingen beogen verkokering te doorbreken. Van
de bewindspersonen op het ministerie van onderwijs wordt verwacht dat
zij alles in het werk zullen stellen om ook de verkokering binnen het
onderwijs te doorbreken, tenslotte, ook onderwijs kent immer nog velle
schotten. In het kader van de motie Depla worden voor 1 februari de
voorstellen voor de beloofde afbraak verwacht, in ieder geval in het
MBO. 

Antwoord:

Over eventuele belemmeringen in de samenwerking tussen zorginstellingen
en mbo-instellingen, hebben leden van het kabinet met Rotterdam op 8
oktober jl. afspraken gemaakt deze in beeld te brengen en weg te nemen.
Het voortouw hierbij ligt bij de minister voor Jeugd en Gezin. Rotterdam
dient hierbij als voorbeeld voor de rest van Nederland. De minister voor
Jeugd en Gezin heeft u geïnformeerd over mogelijkheden tot ontschotten
voor de aanpak van de jeugdproblematiek in de grote steden. Dit wordt nu
verder uitgewerkt. Op 1 februari 2009 kan ik u informeren over de
vorderingen die tot dat moment gemaakt zijn.

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

er dient meer aandacht te komen voor sport in het MBO. Wanneer komen de
voorstellen voor de invulling van de 5 miljoen euro extra voor sport.
Topsport en MBO moeten beter samen gaan, hoe wordt dat gerealiseerd,
want uit onderzoek van NOC/NSF blijft dat hier nog veel werk te doen is.


Antwoord:

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen zijn extra middelen voor sport
in het MBO vrijgekomen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 15
miljoen voor de periode 2009 tot en met 2011. Deze extra impuls is
meegenomen in het Beleidskader ‘Sport Bewegen en Onderwijs'. Dit
beleidskader, dat in oktober j.l. door OCW en VWS is aangeboden aan de
Tweede Kamer, bouwt voort op de positieve ervaringen die eerder zijn
opgedaan met de zogenoemde Sprintpremies. In het beleidskader ‘Sport,
bewegen en Onderwijs’ is voorgesteld – op basis van cofinanciering -
structureel in te zetten op sportcoördinatoren als ‘linking pin’
tussen de MBO-instelling en sportaanbieders. De resterende middelen
komen eveneens ter beschikking van de MBO-instellingen om het sport- en
beweegaanbod verder te verbreden en te verdiepen.

PvdA	Depla, G.C.F.M.	Vraag:

Wanneer krijgen we reactie op voorstellen Coen Free van Willem I
college? 

Antwoord:

Zie het antwoord op eerdere vraag van kamerlid Biskop.

SGP	Vlies, B.J. van der 	Vraag:

Studenten staken hun opleiding omdat profiel van de opleiding in hun
beleving veel te soft was. Op welke manier beijvert de Staatssecretaris
zich om deze studenten voor de leraaropleiding te houden? 

Antwoord:

In mijn kwaliteitsagenda "Krachtig Meesterschap" heb ik de ambities ten
aanzien van het opleiden van leraren beschreven. De kernpunten zijn:

de basis op orde

meer academici

differentiatie in schoolorganisatie en beroep.

We spraken  hier eind oktober over.  

In deze agenda zitten diverse maatregelen die de opleiding voor de
studenten waarop u doelt aantrekkelijker zullen maken: meer kennis en
meer excellentie, meer structuur (minder reflecteren). Daar komt de
verbetering van de beloning (convenant LeerKracht) nog bij. 

Wat betreft de differentiatie binnen de pabo's: daarover vraag ik
advies aan de sociale partners in het onderwijs.

SGP	Vlies, B.J. van der 	Vraag:

Graag een structurele regeling voor onderwijs ondersteunend personeel,
zodat schoolleiders in het basisonderwijs blijvend aan hun eigen taken
kunnen toekomen.

Antwoord:

We investeren structureel in ondersteunend personeel in het primair
onderwijs. 

In het kader van de CAO's 2003 en 2005-2007 zijn al stappen gezet in de
bekostiging van ondersteuners (in totaal € 50 miljoen).  

Het afgelopen jaar heb ik in totaal 30 miljoen euro structureel extra
beschikbaar gesteld voor 2500 extra conciërges op de basisschool. 

De huidige regeling loopt tot het eind van deze kabinetsperiode. Het
geld staat echter structureel op de OCW-begroting. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Op welke manier zijn het 'hoe' en 'wat' met elkaar vermengd inzake CGO? 

Antwoord:

Het 'wat' gaat over wat de student moet kennen en kunnen om een
bepaald landelijk erkend diploma te behalen. Dit wordt door kenniscentra
vastgelegd in een zogenaamd kwalificatiedossier dat uiteindelijk door de
minister formeel wordt vastgesteld. Dit vormt de basis voor de
opleidingen die de mbo instellingen aanbieden. De instellingen zijn
verantwoordelijk voor de onderwijskundige inrichting van de opleidingen.
Dat is het 'hoe'. Daarmee zijn het 'wat' en het 'hoe' dus niet vermengd,
maar juist gescheiden in het CGO: de overheid stelt het 'wat' vast, de
instellingen zijn voor het 'hoe' verantwoordelijk. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Komt er een OV-jaarkaart voor het MBO? 

Antwoord:

Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer dd 4 december 2008 heb geschreven
onderzoek ik op dit moment de mogelijkheid van een ov-voorziening voor
minderjarige mbo'ers. Gegeven de € 30 miljoen die ik beschikbaar heb,
kan ik geen volledige ov-studentenkaart  bekostigen. Daarom werk ik een
ov-studentenkaart uit met bijbetaling voor de 16/17 jarige mbo'ers. Ik
ga ervan uit dat dit een substantiële verlaging kan bieden van de
reiskosten van deelnemers die ver moeten reizen.   

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat is er gebeurd met het plan van minister Van der Hoeven voor maximaal
80% zwarte leerlingen per school? De SP wil geen vrijblijvendheid in
kader van segregatie. 

Antwoord:

In de brief aan uw Kamer van 8 februari 2008 is meegedeeld dat dit plan
is ingetrokken omdat het zeer grote uitvoeringsproblemen opleverde. Zo
zou het in bepaalde wijken niet meer mogelijk zijn om scholen te
stichten. Deze brief bevat een reeks van wel goed uitvoerbare
maatregelen waarmee hetzelfde resultaat (tegengaan segregatie) wordt
nagestreefd.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Kamer onderzoekt deze vernieuwingen, later gepubliceerd. Inmiddels zijn
twee andere onderzoeken vrijgekomen van de AOB en JOB (Jongeren
Organisatie Beroepsonderwijs) AOB concludeert dat de leraren niet blij
zijn met topdown cultuur op ROC's JOB geeft aan dat een kwart van de
leerlingen vindt dat ze te weinig leert. Kunt u hierop reageren en
betrekt u deze onderzoeken bij uw beleid.

Antwoord:

In het onderzoek van de AOB vind ik niet alleen steun, maar ook een
kritische reflectie op de lopende vernieuwing. De steun ervaar
ik voor competentiegericht onderwijs als volgt: idee is oké, maar
uitvoering moet nog beter. Ook ervaar ik steun voor mijn beleid voor
versterking van taal en rekenen. Uw zorgen over de gesignaleerde kloof
tussen management en personeel deel ik.

Ook het ODIN onderzoek naar de tevredenheid van de studenten
bevestigt dat het CGO op zich een goede ontwikkeling is. Maar ook dat
de invoering kwalitatief nog kan verbeteren. Daarvoor doet de JOB tien
aanbevelingen. Versterking van de medezeggenschap door studenten is
daarvan de belangrijkste. Ik vind dat ook belangrijk. Het wetsvoorstel
medezeggenschap dat bij uw Kamer in behandeling is, regelt bijvoorbeeld
een aparte positie voor medezeggenschap voor studenten.

Ik heb de instellingen met klem gevraagd in hun invoeringsplan CGO voor
dit jaar alle aandacht te geven aan het draagvlak bij docenten. Dit
is ook een belangrijk aandachtspunt bij de ondersteuning vanuit MBO
2010.

Op deze wijze betrek ik de genoemde rapporten direct bij mijn beleid.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Hoe meer privéscholen, hoe meer de overheid faalt.

Met hoeveel stijgt het aantal privéscholen en wat is de ouderbijdrage?

De SP stelt voor de ouderbijdrage te koppelen aan een maximum, ter
voorkoming van arme en rijke scholen. Graag reactie. 

Antwoord:

B2 

Het aantal particuliere scholen dat op grond van de WVO examens mag
afnemen (B2) is niet gestegen, wel het aantal vestigingen en aantal
leerlingen.  

Het aantal leerlingen bedroeg in 2006: 2687 en in 2007: 3037 Dit is een
stijging van 13 %. 

De hoogte van de kosten verschillen per school en daarbinnen per soort
van opleiding en welke klas en de wijze van berekening. Het loopt uiteen
van € 15.000 tot € 28.000 

B3  

Op 18 januari jl. is de kamer geïnformeerd over de particuliere (B3)
scholen (TK 30652, nr. 15.) 

Een zeer klein deel van de kinderen en jongeren volgt onderwijs aan een
zogeheten B3-school. B3-scholen zijn particuliere scholen voor
basisonderwijs en/of voortgezet onderwijs 

Op 28 november 2008 waren er 24 particuliere B3 basisscholen en 15
particuliere B3 scholen voor voortgezet onderwijs. In december 2007
constateerde Regioplan dat er 34 B3 scholen waren. In oktober 2005 waren
het er overigens 60. 

Regioplan concludeerde in december 2007 dat de tweevoorafgaande jaren
het aantal leerlingen stabiel is gebleven (in totaal 903 leerlingen). 

Regioplan concludeerde tevens in december 2007 dat de ouderbijdrage per
school sterk varieert, namelijk van € 840 tot € 18.000 per jaar. 

Particuliere B3 scholen worden doorgaans opgericht of gekozen door zeer
betrokken ouders, die op basis van een eigen overwegingen bewust kiezen
voor een bepaalde school met soms daaraan verbonden hoge tot zeer hoge
kosten. 

Ik heb in mijn recente brief over het Beste Onderwijs verder aangegeven
dat ik een onderzoek zal starten naar de omvang van het private geld in
het onderwijs, de ontwikkeling daarvan, en de mogelijke impact op het
onderwijsstelsel.

Voor B2 en B3 

Het is niet aan de wetgever om de keuze van ouders/jongeren te treden
door een maximum te stellen aan de tarieven die de particuliere scholen
hanteren.  



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Op sommige Islamitische scholen zijn hoofddoekjes verplicht. Gaat dat
niet te ver?

Antwoord:

Er is geen verband tussen een verplichting om hoofddoekjes te dragen en
het verbod op gezichtsbedekkende kleding.  

Op dit moment is sprake van een beleidsvoornemen van de regering om een
verbod op gezichtsbedekkende kleding in te voeren. Een wetswijziging is
in voorbereiding. Voor een dergelijk verbod is een groot draagvlak
gebleken in de Tweede Kamer. Dit verbod zal een algemene werkingssfeer
kennen en na het van kracht worden van de wetgeving voor alle scholen en
instellingen van primair tot en met het hoger onderwijs gelden.  

Dit verbod op gezichtsbedekkende kleding staat geheel los van
kledingsvoorschriften die schoolbesturen kunnen vaststellen. Scholen
kunnen kledingsvoorschriften geven die samenhangen met de identiteit van
de school, waaronder een verplichting tot het dragen van hoofddoekjes.
Daarbij mag de school geen onderscheid maken op grond van godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit,
hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Aan de
uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling zijn de kaders te
ontlenen waarbinnen de school zich dient te bewegen.  



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Reactie op onderzoek AOB over lerarensalarissen.

Antwoord:

Het AOB-onderzoek naar de huidige beloningsstructuur in het primair en
voortgezet onderwijs is gebaseerd op cijfers die op de website
functiemix van het ministerie en in de Nota Werken in het Onderwijs zijn
gepubliceerd. In het verleden zijn investeringen in extra schalen
onvoldoende van de grond gekomen. Om die reden heb ik nu in het
convenant Leerkracht en de daaruit voortvloeiende cao's harde afspraken
met de sociale partners gemaakt om de inkorting van de carrièrelijn te
realiseren en de extra hogere schalen te realiseren.   Ik heb de Kamer
een brief gestuurd over de wijze waarop ik de voortgang van de afspraken
op de voet volg. Dit voorjaar volgt de nulmeting. Ik heb daar alle
vertrouwen in. Mocht een sector haar afspraken niet nakomen dan heb ik
de mogelijkheid ingebouwd om de extra bekostiging te bevriezen, zonodig
ook op bestuursniveau.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Waarom valt de aanschaf van een laptop niet onder schoolkosten? Ouders
moeten laptops nu zelf betalen, maar dit zou de school moeten doen. 

Antwoord:

Tijdens het AO Schoolkosten van 6 november werd deze vraag ook gesteld.
In mijn brief van 4 december (VO/TGS/84839) heb ik hierop al antwoord
gegeven. Dit antwoord luidt als volgt: 

Laptops vallen niet onder de definitie van lesmateriaal, omdat zij
informatiedragers zijn, niet het lesmateriaal zelf. Consequentie van
deze definiëring is dat ouders zelf kunnen besluiten om een laptop aan
te schaffen als zij dat wenselijk vinden. In de huidige situatie kan het
bezit van een laptop door scholen niet van ouders worden geëist en
andersom kunnen ouders dit niet van scholen eisen.  

Echter de digitale ontwikkelingen gaan snel, er komt steeds meer
digitaal lesmateriaal beschikbaar en laptops worden goedkoper. Op het
moment dat scholen volledig of grotendeels schoolboeken vervangen door
digitaal lesmateriaal en het bezit van een laptop voor het leerproces
noodzakelijk is geworden, dienen scholen hierin zelf te voorzien. Er is
vanuit bekostigingsoverwegingen geen principieel verschil tussen de
aanschaf van een desktop of een laptop. Binnen de lumpsum hebben scholen
de mogelijkheid om de ICT-bekostigingscomponent en de bekostiging voor
lesmateriaal (€ 316) hiervoor te gebruiken. 

Ik heb het bovenstaande standpunt recent besproken met de VO-raad, die
zich hierin kan vinden. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

De regeling extra conciërges in PO is te bureaucratisch. Wat gaat u
daaraan doen? 

Antwoord:

Dat de aanvraag voor conciërges tot enorme adminstratieve lasten zou
leiden moet op een misverstand berusten.

Het is een eenvoudige aanvraagregeling. Het aanvraagformulier kan
online gedownload worden van de site van CFI. Het betreft 1 A4-tje,
waarin gevraagd wordt naar het Brin-nummer van de onderwijsinstelling en
de omvang van de aangevraagde aanstelling. Bij toekenning moet een akte
van aanstelling aan CFI worden toegezonden.

De regeling is aangemeld bij ACTAL. ACTAL oordeelde dat de
administratieve lasten die gepaard gaan met de regeling zo gering zijn
dat de regeling niet meetelt in de bepaling van de administratieve
lasten van de sector.  

De regeling sluit aan bij stappen die in de CAO's van 2003 en 2005-2007
zijn gezet  in de bekostiging van een ondersteuner op iedere school
(in totaal € 50 miljoen). 

Afgelopen jaar heb ik in totaal 30 miljoen euro structureel beschikbaar
gesteld voor 2500 extra conciërges op de basisschool.  

Eerst kwamen 1700 scholen in aanmerking voor de loonkostensubsidie
ondersteunend personeel. Na verruiming van het bedrag met 10 miljoen
euro zijn alle aanvragen die waren ingediend (2500 scholen), en die aan
de voorwaarden voldeden, gehonoreerd.

Overigens treffen we voorbereidingen voor de introductie van de
'bestemmingsbox' binnen de lumpsum PO. De bestemmingsbox is een budget
binnen de lumpsum met middelen voor duidelijke
beleidsdoelen. Voorbeelden zijn middelen voor vroegschoolse educatie
of voor extra ondersteuning (conciërges).  De scholen hoeven
hiervoor geen aanvragen in te dienen. In het jaarverslag moet worden
aangegeven waaraan de middelen zijn besteed. De administratieve lasten
worden hiermee tot een minimum beperkt. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Komt de minister met een voorstel om discriminatie van homoseksuele
leraren tegen te gaan. 

Antwoord:

Ik kom begin 2009 met een handreiking voor scholen waarin ik aangeef hoe
zij een discriminatievrije school kunnen zijn of worden. Hierin ga ik
onder andere in op bestrijding van discriminatie van homoseksuele
leerkrachten. Voor de discussie over de 'enkele-feitconstructie' in de
Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de motieven om hierover
advies te vragen aan de Raad van State verwijs ik naar het mondelinge
vragenuur van deze week, en de beantwoording door Minister Ter Horst
en Minister Rouvoet namens het kabinet.    

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Stop met de invoering van gratis schoolboeken of geef het geld aan de
ouders.

Antwoord:

Allereerst dank voor uw complimenten over het convenant 

Maar, er kan geen sprake zijn van stoppen met aanbesteden 

Het invoeren van gratis schoolboeken wordt niet uitgesteld, en de plicht
tot Europees aanbesteden ook niet. 

Zelfs in het zogenaamde alternatieve plan van de SP (geld aan ouders, en
dan iets met prijsregulering) zal het gros van de scholen de
schoolboeken gewoon moeten aanbesteden 

Vanaf schooljaar 2009-2010 zijn de schoolboeken gratis voor iedereen in
het (bekostigde) voortgezet onderwijs. Scholen bepalen én betalen vanaf
dat jaar de schoolboeken  

Alle partijen willen rust en vertrouwen op de educatieve boekenmarkt
herstellen 

Niet alleen aanbestedingen hebben een doorlooptijd, ook het logistieke
traject van de educatieve boekenmarkt kost tijd. 

De conclusie van alle partijen: Laten we scholen niet onnodig opjagen.
De aanbestedingsplicht blijft, maar het is verstandiger om een
aanbesteding voor schoolboeken voor augustus 2010 te starten als het
niet meer lukt voor 2009.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat is uw reactie op het onderzoek van de MO-groep naar het
opleidingsniveau van kinderleidsters op peuterspeelzalen? 

Antwoord:

Het kabinet onderschrijft de noodzaak om in het peuterspeelzaalwerk te
investeren.

Alle leidsters in de kinderopvang dienen - cf. landelijke
kwaliteitseisen - te voldoen aan het opleidingsniveau SPW-3. Voor het
peuterspeelzaalwerk gelden op dit moment geen landelijke eisen.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor kwaliteitseisen voor het
peuterspeelzaalwerk, inclusief de opleidingseisen van de leidsters.

Dit kabinet wil de kwaliteit en financiering van peuterspeelzaalwerk en
de kinderopvang harmoniseren. In de brief "Ontwikkelingskansen door
kwaliteit en educatie" (Kamerstukken II, 2007/08, 31 322, nr 24) heb
ik beschreven hoe het kabinet invulling geeft aan deze afspraak tot
harmonisatie uit het Coalitie-akkoord. Onderdeel van de harmonisering is
dat met ingang van 1 augustus 2010 landelijke kwaliteitseisen zullen
gaan gelden voor het peuterspeelzaalwerk. Voor wat betreft de
opleidingseisen van de leidsters geldt dat op iedere groep in het
peuterspeelzaalwerk één leidster met een SPW-3 kwalificatie moet zijn.

In de brief is beschreven dat het kabinet vanaf 2010 structureel 60 mln
jaarlijks uittrekt voor de professionaliseringsslag van het
peuterspeelzaalwerk. In 2009 is eenmalig een bedrag van 16 mln
gereserveerd. Een aanzienlijk deel hiervan is bestemd voor de
professionalisering van de leidsters in het peuterspeelzaalwerk.

Het wetsvoorstel om invulling te geven aan de beleidsvoornemens uit de
brief "Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie" zal in het
voorjaar 2009 ingediend worden bij de Tweede Kamer.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wil de Staatssecretaris niet liever de stelselverantwoordelijkheid
houden over de volwasseneneducatie?

Antwoord:

Met de recente behandeling van het wetsvoorstel Participatiefonds door
uw Kamer zijn hierover afspraken gemaakt. In het wetsvoorstel is na
amendering uit uw Kamer geregeld dat per 1-1-2011 de marktwerking ook
voor de volwasseneneducatie wordt ingevoerd. Daarbij heb ik aangegeven
dat in 2009 de eerdere invoering van de marktwerking voor de inburgering
wordt geëvalueerd. Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal
het kabinet zich opnieuw beraden op de volwasseneneducatie en terugkomen
bij uw Kamer. 

SP	Dijk, J.J. van	Vraag:

Wat gaat u doen om de problematiek van de studerende moeders aan te
pakken?

Antwoord:

Ik heb bij het Wetgevingsoverleg Hoger Onderwijs van afgelopen maandag
een rapportage toegezegd over de studerende moeders in de 1e helft van
2009. Die rapportage zal gebaseerd zijn op een onderzoek naar mogelijke
uitval van studerende moeders uit het hoger onderwijs. Daarnaast ga ik
in gesprek met het steunpunt studerende moeders. Ik heb de stichting dit
jaar al een subsidie toegekend om haar website en informatievoorziening
te verbeteren. Hoewel ik geen voorstander ben van een structurele
subsidie, ben ik bereid te bezien of de stichting eenmalig aanvullende
ondersteuning behoeft.

TON	Verdonk, M.C.F.	Vraag:

Kunt u taken en bevoegdheden van de mbo-, po- en vo-raad herdefiniëren?

Antwoord:

De MBO-, VO- en PO-raad zijn sectororganisaties (zelfstandige
verenigingen) die een aantal taken hebben: belangenbehartiging,
dienstverlening en de werkgeversfunctie. Ze ontlenen hun mandaat en
daarmee hun bevoegdheden aan hun leden: de schoolbesturen in de
betreffende sectoren die lid zijn van de branchevereniging. Als overheid
overleggen wij met deze organisaties omdat zij de besturen in deze
sectoren vertegenwoordigen. De overheid heeft een gesprekspartner nodig
die namens de instellingen spreekt. Als overheid kennen we niet of
nauwelijks formele taken, noch bevoegdheden toe aan de
sectororgansiaties. Er er is ook geen grond voor de gevraagde
herdefiniëring van taken en bevoegdheden. Deze taken en bevoegdheden
worden toegekend aan de bevoegde gezagsorganen van de
onderwijsinstellingen zelf: de besturen.   Daarbij hechten wij eraan op
te merken dat wij naast deze brancheorganisaties evenzeer geregeld
overleggen met andere partijen als onderwijsvakbonden, leerlingen- en
studentenorganisaties en ouderorganisaties. Niet alleen met organisaties
maar zeker ook met individuele leerkrachten, ouders, studenten etc.

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Wat is er gedaan met de 90 miljoen FES gelden voor het oplossen van het
lerarentekort. Kan de Minister voorbeelden noemen van nuttige besteding 

Antwoord:

Er zijn aanvragen ontwikkeld voor de € 90 mln FES-middelen. Deze
aanvragen zitten nu in de beoordelingsprocedures voor FES-aanvragen.

De aanvragen richten zich op:

verhogen van de arbeidsproductiviteit d.m.v. innovaties, slimme
organisatie van het onderwijs en de inzet van ict

professionalisering van schoolleiders en (midden-)management in het po,
vo en mbo

"de open school" die scholen ondersteunt in het po en vo bij het
vinden van oplossingen voor acute knelpunten zoals lesuitval, die
ontstaan als gevolg van het lerarentekort.

Begin volgend jaar zal de ministerraad een besluit over de voorstellen
nemen.

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Wij houden een pleidooi voor het aanpakken van Homo-discriminatie. Hoe
wordt seksualiteit bespreekbaar, ook bij Marokkaanse jongeren. En met
name op bijzondere scholen. 

Antwoord:

De drie voor seksuele voorlichting meest relevante nieuwe kerndoelen
voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs
zijn:  

Kerndoel 29: de leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te
verkrijgen in sleutelbegrippen uit het gebied van de levende en
niet-levende natuur, en leert deze sleutelbegrippen te verbinden met
situaties in het dagelijks leven.  

Kerndoel 34: de leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en
functie van het menselijk lichaam, verbanden te leggen met het
bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid, en daarin een
eigen verantwoordelijkheid te nemen. 

Kerndoel 35: de leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf,
anderen en zijn omgeving, en hoe hij de veiligheid van zichzelf en
anderen in verschillende leefsituaties (wonen, leren, werken, uitgaan,
verkeer) positief kan beïnvloeden. 

Met name kerndoel 34 verwoordt de verplichting voor scholen "aandacht te
besteden aan seksualiteit", waarbij "de invulling van seksuele
voorlichting" onder de verantwoordelijkheid van de school valt. Dat is
in lijn met het algemene uitgangspunt dat de overheid over het ‘wat’
gaat, de scholen gaan echter over het ‘hoe’. 

Scholen kunnen hierbij gebruik maken van de informatievoorziening over
veiligheid, seksualiteit en seksuele weerbaarheid die voor het
onderwijsveld beschikbaar is via het Centrum School en Veiligheid
(CSV). 

Over het bestrijden van homodiscriminatie kan ik u melden dat ik
begin 2009 met een handreiking voor scholen kom waarin ik aangeef hoe
zij een discriminatievrije school kunnen zijn of worden. Hierin ga ik
onder andere in op bestrijding van discriminatie van homoseksuelen.

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot uitbetaling aan ouders in
het kader van de gratis schoolboeken. 

Antwoord:

Over de stand van zaken uitbetaling € 316 aan ouders voor
schoolboeken kan het volgende worden gezegd (laatst bekende gegevens
d.d. 5 december jl.). 

In totaal gaat het om 942.770 scholieren die aanspraak kunnen maken op
de tegemoetkoming van €316.

In de eerste week van december is de €316 uitbetaald voor 925.089
ouders of scholieren, dit is ruim 98% van de doelgroep. Rond half
december zal ruim 99% zijn uitbetaald.

Er zijn aanvullende gegevens gevraagd voor 16.006 scholieren en ouders
(ontbrekend rekeningnummer of adresgegevens). Ca. 50% heeft het
formulier met de juiste gegevens retour gezonden. Zij ontvangen de
tegemoetkoming nog voor het eind van het jaar. 

Van 1.674 waren de gegevens onbekend. Dit is minder dan 0,2% (o.a.
ouders in het buitenland). Deze groep is voor 2/3 nu in beeld en
ontvangt deze week nog een brief met het verzoek aanvullende gegevens te
verstrekken zodat uitgekeerd kan worden.  

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Leerlingen komen soms terug van vakantie en zijn dan geradicaliseerd.
Wat gaat de minister hiertegen doen, met name op bijzondere scholen? De
VVD vindt dat er een protocol tegen radicalisering moet komen, dat wordt
vermeld in de schoolgids. Graag een reactie van de minister. 

Antwoord:

Op dit moment kunnen specifieke signalen over radicalisering gemeld
worden bij de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs.
Daarnaast is er een helpdesk waar docenten en ouders terecht kunnen voor
informatie over radicalisering en polarisatie (Nuansa, het landelijke
kennis- en adviescentrum). In de komende periode wordt er ook een
handleiding ontwikkeld voor docenten en schoolbesturen hoe zij signalen
het beste kunnen herkennen en welke actie zij daarop kunnen nemen.
Radicalisering vindt trouwens niet alleen plaats op bijzondere scholen -
uit de Trendanalyse Polarisatie en Radicalisering die BZK binnenkort
naar de Kamer gaat sturen blijkt dat scholen meer last hebben van
rechts-extremisme dan van islamitisch extremisme. 

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Docenten geven geen les, maar zijn bezig met regelen van
maatschappelijke stageplaatsen.

Waarom wordt er zoveel geld uitgegeven aan de maatschappelijke stage?
Dit bedrag kan toch beter besteed worden?

Antwoord:

Vanaf schooljaar 2011-2012 gaan jaarlijks 195.000 leerlingen
maatschappelijke stage lopen. 

De bekostiging daarvoor is bedoeld: 

als tegemoetkoming in de personele en materiële kosten die gemoeid zijn
met het coördineren en organiseren van de maatschappelijke stage (bij
scholen en aanbieders) 

het opbouwen van een netwerk voor de ontwikkeling en uitvoering van de
maatschappelijke stage 

inbedding van de maatschappelijke stage in de school 

eventuele inhuur van derden zoals een medewerker van een
vrijwilligerscentrale 

begeleiding van leerlingen op de stageplek realiseren

De leraar verzorgt dus wel degelijk onderwijs en hoeft zich niet bezig
te houden met het regelen van stages e.d.

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Hoeveel geld komt er bij de leerling terecht van budget voor passend
onderwijs?

Antwoord:

Inzet bij Passend Onderwijs is dat de middelen zoveel mogelijk ten goede
komen aan het onderwijs aan de leerlingen. Dat geldt zowel voor de reeds
beschikbare middelen als voor de nieuwe enveloppemiddelen. Omdat er nu
onduidelijkheid is over waar de middelen terecht komen is in het
Algemeen Overleg van 4 december j.l. afgesproken dat er gericht
onderzoek gedaan wordt naar de inzet van de reeds beschikbare middelen
voor speciale leerlingenzorg. Uit dit onderzoek zal blijken welk deel
van deze middelen direct in het onderwijs ingezet wordt en welk
deel aan overhead wordt uitgegeven. Omdat de budgetfinanciering Passend
Onderwijs wordt uitgesteld zal in overleg met de onderwijsorganisaties
opnieuw gekeken worden naar de inzet van de enveloppemiddelen, zoals is
toegezegd in de tweede voortgangsrapportage Passend Onderwijs.



Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en antwoord



 PAGE    

 PAGE   1