[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Offerteverzoek

Bijlage

Nummer: 2008D22981, datum: 2008-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Offerteverzoek onderzoek prijsniveau biobrandstoffen in 2020 en rapport 20-20 haalbaarheid 20% biobrandstoffen (2008D22977)

Preview document (🔗 origineel)


OFFERTE VERZOEK 

Titel: 	Haalbare en (maatschappelijk) gewenste productieniveaus van
biobrandstoffen in 2020

VROM, maart 2008

1. Inleiding 

De vijf ministers van VROM, EZ, WWI, V&W en LNV hebben hun doelen voor
het tegengaan van klimaatverandering beschreven in het project Schoon en
Zuinig, september 2007. Op veel doelen leggen zij zich vast, enkele
doelen zijn onder voorbehoud geformuleerd. Zo wordt in het project
Schoon en Zuinig de onderzoeksvraag gesteld of in 2020 een 20%
bijmenging van biobrandstoffen in de transportsector haalbaar is. Deze
vraag wordt in twee delen onderscheiden. 

Enerzijds is er de gebruikerszijde, het wagenpark vooral, waar de
biobrandstoffen in ingezet moeten kunnen worden. Deze vraag wordt bij
een interne werkgroep neergelegd. 

Anderzijds is er de aanbod zijde, de biobrandstoffen markt in het grote
wereldwijde speelveld, waar veel kruisverbanden liggen met andere
markten en beleidsvragen. Vooral de kostenaspecten voor de overheid,
duurzaamheid en CO2-efficientie spelen hier de hoofdrol. Deze vraag
wordt ondergebracht in het programma Wetenschappelijke Assessment
Beleidsanalyse (WAB) van VROM, LNV en is gericht op het ontsluiten van
bestaand wetenschappelijk onderzoek. Dit deel van de WAB
klimaatverandering is gericht op de tweede vraag over de wereldwijde
bio-brandstoffenmarkt en de beleidsaspecten die daarbij komen kijken. 

2. Uitgangssituatie

De wenselijkheid van de toepassing van bio-brandstoffen wordt ernstig
ter discussie gesteld. Deze discussie speelt ook in de wetenschappelijke
wereld. VROM wenst zich een beeld te vormen van de nieuwe inzichten en
additionele kwantificerende informatie over de duurzaamheid van huidige
en toekomstige bio-brandstoffen. Daarbij blijft steeds ook de vraag in
hoeverre bio-brandstoffen en de daarbij behorende teelt en gewassen over
hun levenscyclus CO2-emissiereductie realiseren ten opzichte van
fossiele brandstoffen. Omdat de huidige bio-brandstoffen nog in een
ontwikkelingstraject zitten, wordt ook gevraagd een toekomst perspectief
te schetsen van de economische ontwikkelingen rond, en concurrentie
positie van, bio-brandstoffen op de langere termijn. 

3. Recente ontwikkelingen 

De EU heeft voor het jaar 2020 een minimum bijmeng verplichting
ingesteld van 10%. Dit  is in een nieuw richtlijnvoorstel inzake
hernieuwbare energie opgenomen. 

De werkgroep duurzaamheidcriteria biomassa (Commissie Cramer) heeft een
advies gegeven over duurzaamheids criteria voor biomassa voor
energietoepassingen.

De inzet van biobrandstoffen wordt door een aantal publicaties in
twijfel getrokken als duurzame oplossing voor het klimaatprobleem. 

Tijdens de Voorjaarsraad 2007 heeft de Europese Raad het volgende
besluit genomen voor duurzame biobrandstoffen: minstens 10% in 2020,
kosteneffectief, duurzaam, en afhankelijk van het commercieel
beschikbaar komen van 2e generatie bio-brandstoffen. 



4. Probleemstelling

4.1. Algemeen, globaal: 

Voor het bijmengen van 20% biobrandstoffen moet er een aanbod van
geschikte biomassa stromen zijn, die tot bio-brandstoffen verwerkt
kunnen worden. In diverse publicaties is de effectiviteit van
CO2-emissiereductie van de huidige biomassastromen ter discussie
gesteld. Tevens zou de productie niet aan duurzaamheids criteria
voldoen. Tenslotte ontstaat er interferentie met de voedselproductie, en
ontstaat concurrentie op beschikbaarheid van water en land. Tegen deze
achtergrond kan een hoge inzet op biobrandstoffen averechts uitwerken. 

In gewone mensentaal vertaalt zich dat naar de volgende drie vragen:

- Hoeveel ‘kost’ een doelstelling van 20% bio-brandstoffen
bijmenging tov fossiel

- welk volume is daarbij haalbaar 

- en wat is dan de invloed van DuZa criteria, OF welk % is dan Duza

4.2. Formele vraagstelling: 

De formele vraagstelling luidt als volgt, met de volgende aanname:

Neem het volgende mondiale scenario in 2020 voor biobrandstoffen aan:

Mondiaal geldt niet-duurzaam als norm, geen bijmeng percentage tenzij
prijs minder dan fossiel, en ook geen criteria duurzaamheid. 

Voor EU geldt 10% bijmenging bio-fuels volgens strenge Duurzaam criteria

Voor NL geldt 20% bijmenging bio-fuels volgens strenge Duurzaam criteria

Formele vraag: 

Welk prijsniveau ontstaat voor bio-fuels in Nederland en EU indien in
2020, voor Nederland een bijmengverplichting van 20% op scherpe
duurzaamheidscriteria geldt, in Europa een bijmengverplichting van 10%
op dezelfde criteria geldt, en dat er mondiaal geen bijmengverplichting
geldt anders dan de huidige autonome ontwikkelingen. (Autonoom: denk aan
Brazilië, USA etc.) 

Welk percentage van het prijsniveau is gerelateerd aan
duurzaamheidscriteria. 

Wat is het maximale percentage CO2-reductie, haalbaar volgens de
beoordeelde studies, en welke aanbod- of prijsconsequenties heeft de
optimalisatie op CO2-reductie. 

Wat is het te verwachten verdringingseffect van grotere vraag naar
biobrandstoffen, voor water, landgebruik, biodiversiteit en
voedselgewassen, bij een bijmenging van 1-5-10-30 % wereldwijd.

Welke mechanismen staan open om te sturen op verdringingseffecten,
zomogelijk ook de indirecte. Is er een uniek criterium ter onderscheid
van biomassa voor voedsel of voeder versus biomassa voor
biobrandstoffen. 

4.3 Moderatie van de formele vraag: 

Om bovenstaande vragen te beantwoorden is een vertaalslag nodig om de
informatie uit de WAB te ontsluiten en toegankelijk te maken voor
beleid. 

Dit project richt zich erop om de huidige WAB aan te vullen en te
detailleren, en meer toe te spitsen op de informatiebehoefte zoals in de
Formele Vraag verwoord. 

Er wordt geen onderscheid of onderverdeling gemaakt tussen voedsel of
biobrandstoffen, deze bestaat in de laatste ontwikkelingen namelijk
niet. (WAB par 4.4 – 8) 

Indien er over potentiëlen wordt gesproken geef dan hierbij heel
duidelijk een onderscheid aan tussen maximaal potentieel (ofwel het zg
‘alles uit de kast’), in 2020 haalbaar, en gewenst aandeel op basis
van duurzaamheidscriteria. 

4.4 Voorstel methodiek 

In het uiteindelijke projectplan komt een paragraaf methodiek. Ter
illustratie wordt hier een aanzet gegeven voor een mogelijke invulling
van de paragraaf methodiek. 

Bij het uitwerken van de vraagstelling kan bijvoorbeeld de volgende
opbouw gekozen worden. 

Selecteer een prognose van de olieprijs 2020 volgens de laatste
inzichten, als referentie. 

Wat is de merrit order van biobrandstoffen, geharmoniseerd op
energie-inhoud van het eindproduct, op de dimensies grondgebruik
(ton/ha/j), watergebruik(ton/ton/j), energiepotentieel (GJ/ton) en
handelsprijs (€/ton). Splits dit indien nodig op naar mondiale
regio’s of klimaatzones. Bij welk prijspeil van fossiele olie zijn
welke bio-brandstoffen prijsneutraal of goedkoper? 

Wat is het te verwachten verdringings effect van grotere vraag naar
biobrandstoffen, voor water, voor voedselgewassen, bij een bijmenging
van 1-5-10-30 % wereldwijd. Het is te voorzien dat bij het beantwoorden
van deze vraag dezelfde parameters als bovengenoemd  worden vastgesteld
voor voedingsgewassen. 

Wat wordt, uitgaande van de merritorder en prijsvorming bij snijpunt
vraag en aanbod, de te verwachten voedselprijs en of waterschaarste bij
de bijmengpercentages van punt twee. 

Wat zal een criterium voor duurzame productie veranderen in bovenstaande
plaatjes. (met andere woorden, is de verwachting dat het
positief/negatief uitwerkt op voedselprijs en waterbeslag of zal het
positief/negatief uitwerken op beschikbaarheid, of treedt er een
verschuiving in gewassen/bronnen op.) 

Wat is het huidige, versus het best haalbare, CO2-emissiereductie
potentieel van biobrandstoffen. Met of zonder indirecte verdringing.
Welk kosteneffect heeft dat. Wat is de noodzaak en effect van kunstmest
in deze discussie. 

5. Wat is nodig 

5.1. Wetenschap:  

Een wetenschappelijke analyse van de haalbare hoeveelheid van wél
duurzame biomassa productie, met inachtneming van de volledige LCA van
de stromen en eindproducten, en onderscheiden in ontwikkeling en tijd
gebaseerd op de laatste landbouwwetenschappelijke inzichten.

Een afhankelijkheid van waterschaarste en biobrandstoffenproductie
enerzijds en concurrentie van voedselgewassen en biobrandstoffen
anderzijds. 

Een weergave van de economische afhankelijkheden tussen de markten van
voedsel en biomassa of fossiele energiedragers, en een indicatie van de
schaarste van water en grond en de verschuivingen daarin tengevolge van
grotere vraag naar biobrandstoffen

5.2. Overheid/Beleid: 

Een analyse van terugkoppelingen in de markt(en) van voedsel, voeding en
biomassa, en een inschatting van de effecten van een 20%
bijmengverplichting op de markt(en), waarbij die van de fossiele
concurrenten. Valt er een uitspraak te doen over alternatieven met het
hoogste kosten-baten effect gezien vanuit de doelstellingen duurzaamheid
en CO2-emissiereductie . Alternatieven zijn bijvoorbeeld certificering
op duurzaamheid, garantie van oorsprong, CO2--prestatie van
bio-brandstoffen. 

6. Projectresultaat

Het resultaat bestaat uit een openbaar document, waarin bovenbeschreven
vragen beantwoord worden. VROM moet aan de hand van dit document een
inschatting kunnen maken van haalbaarheid van een besluit op korte
termijn om uit te gaan van 20% bijmenging brandstoffen in 2020 . Indien
een dergelijk besluit haalbaar wordt geacht, worden aangrijpingspunten
in kaart gebracht om dit besluit ook te realiseren. 

Het document benoemt tenminste de primaire mechanismen van
terugkoppeling in de markt van voedsel, bio-brandstoffen, (en zomogelijk
elektriciteitsopwekking) en de daarbij optredende concurrentie met grond
en water (en zomogelijk ook fossiele energiebronnen). 

Het document schetst ten minste een primaire opbouw van de kosten van de
diverse bio-brandstoffen, waaronder kosten van grond en water, en
zomogelijk de (additionele) kosten van (voldoen aan) duurzaamheids
criteria. 

Indien mogelijk geeft het document een prognose van de vraag naar
voedsel, bio-brandstof en energiegewassen, en (wellicht per regio) een
inschatting van beschikbaarheid van grond en water om aan deze vraag te
voldoen. Indien mogelijk wordt de druk op water en grond gebruik
gekwantificeerd volgens gangbare indicatoren.

Een prognose van de prijzen van voedsel, bio-brandstof en
energiegewassen in het jaar 2020.  

Het document geeft ten minste weer een overzicht van de huidige visie(s)
op duurzaamheid van bio-brandstoffen, en hun primaire en secundaire
effect op CO2-emissiereductie .

Vanuit voorgaande tracht het document ook een overzicht te geven van het
dispuut over de duurzaamheid van bio-brandstoffen, en de conflicterende
punten van deze visie(s).



7. Aanzet tot projectplan

7.1. Projectleiding

De projectleiding vanuit VROM bestaat uit leden van het projectteam
biobrandstoffen, bijgestaan door een begeleidingscommissie bestaande uit
meerdere departementen, reeds betrokken bij S&Z. 

7.2. Potentiële (kernteam) deelnemers

Voor ontwikkeling van de olieprijs is Hers - ECN (rapport ECN 07-040?:
vergelijking voorspellingsmodellen IEA, OPEC, JRC ea.) een suggestie. 

Voor ontwikkeling van biomassa ramingen is Hoogwijk favoriet. 

Voor de potentiëlen van biomassa en concurrentie met voedsel stellen
wij Bindraban of Rabbinge voor. 

7.3 Methodiek

Een voorstel is aangegeven in de ToR. 

7.4 Afstemming met en relatie met andere lopende projecten

Mogelijk liggen er nog relaties met de WAB-studie "Sensitivity analysis

   of costs of mitigation options for future oil price variations". In
deze

   studie wordt getracht om o.a. de volgende vragen te beantwoorden:

1.    A range of oil price scenarios that could evolve in the medium and

long-term

2.    The impact of divergent future oil price evolutions on the costs
of

distinct mitigation options in the energy sector with special reference
to electricity supply.

Voor meer info aangaande deze studie kun men contact opnemen met Stefan
Bakker van ECN (studie is onlangs opgestart). Namens het ministerie
zorgt Ronald Flipphi voor de begeleiding.

Vooral vraag 1 heeft sterke overeenkomst met onze vraag naar olieprijs
ontwikkelingen. 

7.5 Werkverdeling over partners/planning/doorlooptijd

Procedure voor het invullen van dit punt is: in aanvulling op de huidige
ToR wordt er een startdocument opgesteld waarin de aanvullende punten
uit de offertefase zoals met de beoogde partners overeengekomen worden
vastgelegd. Alle partners conformeren zich bij start project aan het dan
voorliggende startdocument, waarvan deze ToR een bijlage is. 

Indicatief is de planning vooraf als volgt. 

Een doorlooptijd van vier tot zes maanden is gebruikelijk. Daarmee ligt
echter vast dat de uitkomsten van dit onderzoek niet voor het zomerreces
aan de TK beschikbaar komen. 

7.5. Deliverable(s) 

De uitkomsten worden geleverd als rapport. 

7.6. Communicatie en follow-up 

De aanvullende presentatie – naast het rapport- is afhankelijk en in
wisselwerking met de strekking van de uitkomsten. 

8. Begroting

Personeel

	Materiaal

	Overig

	Totaal	50000



	Bijdrage WAB

	Eigen bijdrage

	

	-   PAGE  1  -	

Terms of Reference: 

Wetenschappelijke Assessment en Beleidsanalyse (WAB) Klimaatverandering

  FILENAME  KL 2008121579b WAB Klimaatverandering.doc   	  DATE \@
"d-M-yyyy"  18-12-2008     TIME \@ "H:mm"  13:37