Trendanalyse 2008
Bijlage
Nummer: 2008D23155, datum: 2008-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Operationeel Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2009, de Voortgangsrapportage 2008 en de Trendanalyse 2008 (2008D23152)
Preview document (đ origineel)
Trendanalyse Polarisatie en Radicalisering (december 2008) DOEL VAN DE TRENDANALYSE De aanpak van polarisatie en radicalisering is een opgave voor de samenleving als geheel. Het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007â2011 zet op alle bestuursniveaus â internationaal, nationaal, lokaal â in op het signaleren, voorkomen en aanpakken van deze verschijnselen. Het Actieplan meldt tevens dat er een systeem van monitoring komt om een periodiek beeld te geven van de trends. Het Operationeel Actieplan 2008 specificeert dat er medio 2008 een eerste proeve verschijnt, in de vorm van een trendnotitie met een model van onderliggende factoren. Deze trendanalyse is de neerslag van deze exercitie. Doel van deze trendanalyse is: Partners op nationaal en lokaal niveau inzicht geven in de aard en omvang van processen van polarisatie en radicalisering en zo aangrijpingspunten bieden voor beleid. De beleidsconsequenties van deze trendanalyse worden beschreven in het hierbij gevoegd Operationeel Actieplan 2009. Ook met lokale partners worden de uitkomsten van de trendanalyse besproken. Indicatoren aangeven voor de periodieke beschrijving van trends in de komende jaren. De trendanalyse: kwaliteit, afbakening en methode Met de Trendanalyse wordt een start gemaakt met het periodiek volgen van de feitelijke Ă©n ervaren situatie op het terrein van Polarisatie en Radicalisering. De Trendanalyse identificeert relevante domeinen, bundelt empirische gegevens (ook van AIVD en KLPD) en beschrijft recente ontwikkelingen die experts signaleren. Hierbij gaat het niet om de dreiging dat radicalisering uitmondt in terroristisch geweld. Daarvoor dienen de rapportages van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en de Algemene Inlichtingendienst. De Trendanalyse gaat over de doorwerking van bredere processen van polarisatie en radicalisering in onze open samenleving. Polarisatie en radicalisering zijn complexe processen die niet eenvoudig te duiden en te meten zijn. Er is enige informatie over polarisatie op lokaal niveau, maar wetenschappelijke (empirische) kennis over het nationale discours of de aanwezigheid van radicale bewegingen ontbreekt veelal. Gegevens-verzameling over islamitisch radicalisme, rechts-extremisme en dierenrechtenactivisme is dankzij inspanningen van ondermeer het KLPD de afgelopen jaren sterk verbeterd, maar nog niet volmaakt. De cijfers met betrekking tot Nederland zijn vooralsnog fragmentarisch en vaak onvolledig waardoor de verschillende vormen van radicalisering zich ook nog niet gemakkelijk met elkaar laten vergelijken. Dit maakt dat voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren en duiden van het cijfermateriaal. Deze trendanalyse is een eerste proeve, ook internationaal. Niet eerder werden polarisatie en radicalisering in samenhang bekeken; niet eerder werden verschillende vormen van radicalisering naast elkaar bekeken en niet eerder werd een dergelijke poging tot systematische periodieke analyse ondernomen. Een belangrijke stap is nu genomen: de relevante domeinen en indicatoren zijn helder, een eerste situatieschets is gegeven op grond van de beschikbare informatie. Dit geeft de nationale en lokale partners op dit moment voldoende handvat om het beleid richting te geven. Vervolgens komt het erop aan dit alles toe te spitsen zodat er de komende jaren een steeds vollediger weergave ontstaat. In overleg met lokale en nationale bestuurlijke en maatschappelijke partners wordt dit najaar een gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld om meer (empirische) kennis op specifieke domeinen te genereren. Bovendien kunnen lokale partners, met steun van het Rijk, desgewenst nader toegespitst onderzoek laten verrichten in hun eigen regio (bijvoorbeeld een lokale scan). In het volgende wordt ingegaan op de huidige trends op het terrein van polarisatie, gevolgd door radicalisering. Aan bod komen islamitisch- en rechtsradicalisme en dierenrechtactivisme. Tot slot wordt inzicht gegeven in de volgende stap(pen) in het proces van het verfijnen en verbeteren van de trendanalyse. Als bijlage volgt een overzicht van de indicatoren en een bronnenoverzicht. HOOFDSTUK 1 POLARISATIE In het coalitieakkoord van dit kabinet staat dat het kabinet wil âwerken aan een samenleving waarin mensen zich duurzaam met elkaar verbonden weten. Het is onze ambitie mensen het daarvoor benodigde vertrouwen in elkaar en in de toekomst te geven. Door in mensen te investeren en door mensen als bondgenoot tegemoet te treden; vanuit het besef dat we samen sterker staan.â Duurzame verbondenheid is in een pluralistisch land als Nederland alleen te behouden als burgers een zekere mate van tolerantie en vertrouwen aan de dag leggen. Tolerantie en vertrouwen zijn echter niet vanzelfsprekend. Ze zijn de uitkomst van ontmoetingen, botsende meningen, gedragingen en levensovertuigingen, zelfs van polarisatie. Dit kabinet gelooft in het open maatschappelijk debat met ruimte voor tegengestelde en soms zelfs onverenigbare standpunten. Polarisatie in deze zin maakt posities helder en bespreekbaar; problemen worden blootgesteld en oorzaken inzichtelijk gemaakt. Dit kan mensen activeren, omdat routines worden doorbroken en er duidelijk iets te kiezen valt. Daarnaast is een zekere mate van polarisatie vaak een noodzakelijke stap in het emancipatieproces van bepaalde maatschappelijke groepen. Het is ook niet deze vorm van polarisatie waartegen het kabinet ten strijde trekt met het Actieplan Polarisatie en Radicalisering. Bij ongewenste polarisatie gaat het om eventuele tendensen van segregatie en spanningen tussen etnische en religieuze bevolkingsgroepen die ontmoeting en open debat juist in de weg staan. Polarisatie in deze zin kent een gelaagdheid. Er kan sprake zijn van een negatieve houding: bevolkingsgroepen hebben negatieve ideeĂ«n over elkaar, deels als vooroordeel door gebrek aan kennis en contact, deels op grond van ervaringen. Dit gaat doorgaans gepaard met negatieve emoties ten opzichte van (leden van) andere bevolkingsgroepen. Men ervaart âspanningenâ of voelt zich bedreigd. Tenslotte kan polarisatie zichtbaar worden door gedrag. Denk aan bekladding en bedreigingen. Maar ook subtieler gedrag zoals vermijden, stigmatiseren, beledigen en pesten. Processen van verwijdering en confrontatie kunnen zich op drie niveaus afspelen: (boven)nationale (media en internet), buurt (directe confrontatie en overlast) en individueel (discriminatie, gevoelens van onveiligheid en uitsluiting). Vaak bepalen landelijke (en internationale) ontwikkelingen de beeldvorming evenzeer als eigen ervaringen. Zo blijkt dat de meeste autochtone jongeren die negatief denken over moslims, weinig weten over de islam en ook geen moslims kennen. Zij halen hun informatie vooral uit de media. Een ander voorbeeld: Turkse en Marokkaanse jongeren vinden dat hun groep sterk gediscrimineerd wordt, terwijl een veel kleiner deel zelf ervaring heeft met discriminatie. Ook hier werken bovenlokale discussies door in individuele percepties. Het buurtniveau speelt volgens sommige onderzoekers vaak een onderschatte rol. Negatieve houdingen vloeien niet alleen voort uit algemene gevoelens van achterstelling of bedreiging, maar zijn ook een reactie op concreet ervaren overlast of intimidatie door (jeugdige) bewoners in de directe leefomgeving. Op lokaal niveau bevinden zich dus oorzaken maar ook oplossingen voor polarisatie. Polarisatie wordt niet alleen zichtbaar in processen van segregatie of confrontatie. Ook de wijze waarop de publieke discussie over deze themaâs wordt gevoerd, heeft een eigen dynamiek en invloed. De publieke discussie is in onze moderne mediacultuur steeds belangrijker en complexer geworden. Naast de formele media zoals kranten en televisieprogrammaâs is er een informeel circuit van honderden websites en chatfora waar een ieder, eventueel anoniem, zijn zegje kan doen. Deze fragmentatie leidt ertoe dat discussies vaker in eigen kring gevoerd worden. Er zijn verschillende discoursen of vertogen die problemen op verschillende wijze onder woorden brengen en met dit taalgebruik richting geven aan de manier waarop mensen gebeurtenissen interpreteren. De meeste geraadpleegde experts zijn het erover eens dat taalgebruik invloed heeft op de emoties, houding en gedrag van bevolkingsgroepen en op de wijze waarop onderwerpen op de politieke agenda komen. Afhankelijk van welk vertoog op een bepaald moment dominant is, kan de maatschappelijke discussie verwijdering en spanningen in de hand werken of juist meer toenadering en wederzijds vertrouwen genereren. Naast het bestrijden van polarisatie is het óók van belang die factoren te versterken die tegenwicht bieden aan polariserende tendensen. Het gaat dan om het versterken van het vertrouwen van mensen in elkaar en in de democratische rechtstaat. Wanneer het vertrouwen van mensen afneemt op hetzelfde moment dat negatieve effecten van polarisatie gezien en ervaren worden, kan dit leiden tot een negatieve spiraal van verwijdering en frustratie, en uiteindelijk tot de mogelijkheid tot het vatbaar worden voor radicalisering. In het navolgende worden de brede trends besproken die de achtergrond kunnen vormen voor diverse aspecten van toenemende polarisatie: segregatie, negatieve beeldvorming, uitsluiting, confrontaties, sociaal vertrouwen en het maatschappelijke discours. Overigens zijn deze gegevens niet nieuw en werken Rijk, gemeenten, scholen en anderen hard om deze trends te keren. Voortgaande segregatie en beperkte inter-etnische contacten De mate van segregatie en inter-etnische contacten zegt iets over de omgeving waarbinnen processen polarisatie en radicalisering zich afspelen. Waar mensen elkaar nooit tegenkomen, kunnen vertrouwen en wederzijdse betrokkenheid moeilijk groeien. In dit opzicht blijven processen van segregatie punt van zorg. Er is sprake van een toename van gebieden met relatief hoge concentraties allochtonen en in de buurten waar al veel allochtonen wonen, stijgt hun aandeel. Bijna Ă©Ă©n op de tien scholen in zowel het basis- als het voortgezet onderwijs heeft meer dan 50% niet-westerse allochtone leerlingen. In de vier grote steden geldt dit inmiddels voor ongeveer de helft van alle schoolvestigingen. Het aantal van deze scholen is in de vier grote steden de laatste jaren overigens niet verder gegroeid. Voor wat onderlinge etnische contacten betreft, lijkt er een verbetering op te treden. Gaf eind 2006 nog 61% van de autochtonen aan nooit contact met allochtonen te hebben in werk- of vriendenkring, in 2008 is deze groep gehalveerd naar rond de 30%. Ook vinden autochtone Nederlanders het belangrijker dat hun kinderen contact hebben met allochtone Nederlanders (68% in 2004, 77% in 2008). Deze stijgingen zijn overigens meer toe te schrijven aan een toegenomen contact met allochtonen in het algemeen dan met moslims. Etnische distantie is er niet alleen tussen allochtone en autochtone groeperingen maar ook tussen allochtonen groepen onderling. Vooral Nederlanders van Turkse afkomst (66%), maar ook Nederlanders van Marokkaanse afkomst (54%) gaan in de vrije tijd vooral om met de eigen groep. Surinamers en Antillianen hebben van de allochtone groepen veruit de meeste interetnische contacten (69%). Uitsluiting (vermeend of niet) leidt tot polarisatie Voor het hebben van vertrouwen is het belangrijk dat mensen zich geaccepteerd weten. Enkele geraadpleegde experts geven aan dat zowel autochtone als allochtone jongeren zich vaker buitengesloten voelen door andere jongeren of de maatschappij als geheel. Vooral hoger opgeleide allochtonen voelen zich vaak niet als volwaardig geaccepteerd.. De vraag is hoe deze trend te duiden. De geraadpleegde experts stellen dat de ervaren stigmatisering een sterk gepercipieerd karakter heeft. Bovendien is uit de adolescentenpsychologie bekend, dat jongeren zich vaak buitengesloten voelen en elkaar buitensluiten (jeugdsubculturen). Er zijn ook geen aanwijzingen dat uitsluiting van jongeren een structureel probleem is op grote schaal. Hoe dit ook zij, voor de beleving van jongeren maakt dit geen verschil. Subjectief of niet, frustratie werkt polarisatie (en radicalisering) in de hand, zeker als deze die wordt geuit in agressie. Discriminatie onder allochtonen Ă©n autochtonen De maatschappelijke spanningen van de afgelopen jaren worden weerspiegeld in de ontwikkeling van de aantallen verdachten van discriminatie, belediging en haatzaaiing. Van 1999 tot 2005 steeg dat aantal van ca 260 per jaar tot ca 470. In 2006 daalde dit weer iets tot ca 440 (bron KLPD). Onder allochtonen meent 70 Ă 80 % dat hun groep wordt gediscrimineerd. Het gaat hierbij niet altijd om persoonlijke ervaringen. Ca 40% rapporteert zelf te maken te hebben met discriminatie. Rond 60 % van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders vindt dat ze geen gelijke kansen hebben. Opmerkelijk: 60% van de autochtonen geeft hun daarin gelijk. Een zorgelijke negatieve trend valt wel waar te nemen op het internet en op sommige scholen, waar jongeren grove taal over afkomst of (religieuze) overtuiging niet schuwen en zich agressief gedragen tegen elkaar of tegen hun docenten. De gegevens van de onderwijsinspectie staven dit. Digitaal pesten is op alle schooltypes toegenomen. Rond de 12% (primair onderwijs), 30% (speciaal onderwijs) en 55-70% (voortgezet onderwijs) van de scholen meldt meerdere incidenten van racisme en discriminatie. Ook autochtonen zijn doelwit van discriminatie. Het Meldpunt Discriminatie Internet (2006) meldt een verdriedubbeling van gemelde uitingen tegen autochtone Nederlanders: van 38 in 2005 tot 116 in 2006. De Monitor Racisme & Extremisme 2007 onderschrijft deze trend. Het zou gaan om vele duizenden autochtonen met discriminatie-ervaringen. Ook de discriminatie van allochtoon versus allochtoon van een andere etnische groep (bijv. Antilliaan vs Marokkaan) is toegenomen. Verbetering in de beeldvorming maar nog altijd negatief over islam. Recente gegevens laten enige verbetering zien in de beeldvorming tussen autochtonen en allochtonen. In de periode 1997-2004 meende steeds ongeveer de helft van de bevolking dat er in Nederland teveel allochtonen wonen. In 2006 is dit gedaald tot 40 procent. Een nog sterkere verbetering is er bij de acceptatie van allochtonen als naaste buren. In 2002 had nog tegen de 60% van de bevolking hier moeite mee. In 2006 is dit 40%. De negatieve beeldvorming blijkt vooral in relatie tot moslims en de islam voor te komen. Al langer blijken Nederlanders negatiever over moslims te denken dan in welk ander westers land: zoân 51 % dacht in 2005 negatief over de islam. Expliciet negatief is de waardering van een overgrote meerderheid van de bevolking voor wat wordt gezien als kenmerkende aspecten van de islam: de houding jegens vrouwen en de gezagsrelaties tussen ouders en kinderen (Integratienota 2007-2011). Opvallend is dat het grote percentage jongeren (54%) dat negatief staat ten opzichte van de islam doorgaans weinig weet over de islam en ook geen moslims kent (Dekker 2006). Ook hier zien we echter signalen dat het tij keert. Jaarlijks trendonderzoek naar de houding van Nederlanders jegens allochtonen en moslims laat zien dat Nederlanders sinds 2007 aanzienlijk minder negatief zijn gaan denken over moslims (van 35-40% negatief tussen 2004-2006 tot rond de 19-24% in 2008). Wel denken mensen nog altijd significant beter over allochtonen in het algemeen dan over moslims (19% in 2008 vs 28% in 2006 ). Ook de mate waarin mensen zich bedreigd of onprettig voelen door moslims is flink aan het dalen. Dit ten spijt: meer Nederlanders denken dat de integratie van moslims nooit volledig zal slagen: 71% is hierover pessimistisch, in 2006 was dat 65%. Interetnische confrontaties en geweld Interetnische confrontaties (o.a. bekladding, bedreiging, vernieling, brandstichting, mishandeling) vormen een probleem, niet alleen vanwege het aantal, maar ook omdat interetnische confrontaties kunnen escaleren. Uit onderzoek van de VNG uit 2007 blijkt dat 30 gemeenten problemen hebben met interetnische spanningen. De onderwijsinspectie meldt dit voor ca 195 scholen in het voortgezet onderwijs in 2005 en 2006. Een opvallende trend van de laatste jaren is het gestaag toenemende aantal confrontaties met een racistisch karakter. Ook het geweldsniveau van deze confrontaties neemt toe. Vaak gaat het hier om langslepende conflicten waar daders en slachtoffers elkaar afwisselen (het kan gaan om autochtoon versus allochtoon of de ene groep allochtonen tegen de ander of tegen een etnisch gemengde groep). Veelal zijn deze voorvallen niet of slechts in kleine kring bekend. De indruk bestaat dat dit vaak Ă©Ă©n-op-Ă©Ă©n incidenten zijn die soms een vervolg krijgen in mobilisatie van etnische scheidslijnen. Het is bovendien lang niet altijd duidelijk in hoeverre de etnische component werkelijk bepalend is voor het conflict, of dat het gaat om criminele of algemeen adolescente confrontaties (schoolruzies). De problemen van rapportage en duiding maken het lastig een precies beeld te schetsen van dit fenomeen en dit vormt daarmee een van de onderzoeksthemaâs voor de komende periode . Sociaal vertrouwen en steun voor de democratie Waar vertrouwen in de maatschappij en de democratie ontbreekt, is het risico op polarisatie en radicalisering groter. Nederlanders vinden het gebrek aan respect en solidariteit het grootste maatschappelijke probleem op dit moment, belangrijker dan milieu, integratie of verkeer. De beschikbare gegevens zijn niet eenduidig. De steun voor democratische waarden als vrijheid van meningsuiting en respect voor de ander zijn nog altijd onverminderd hoog. De betrokkenheid op de samenleving als geheel neemt af, maar voor een deel verandert die betrokkenheid ook van karakter (minder via actieve deelname in ideĂ«le organisaties). Burgers hebben meer belangstelling voor politiek, maar voelen zich minder gerepresenteerd. De formele steun voor de democratie is ook nog altijd hoog (70%). Toch is nog altijd 30% ontevreden over het functioneren van de democratie en zeker 10% (!) verkiest de democratie niet als eerste regeringsvorm (deze cijfers zijn overigens door de jaren heen vrij constant). Deze mensen zijn wantrouwend tegenover de overheid, voelen zich niet gehoord door de gevestigde partijen, voelen zich buitengesloten door de samenleving. Ze staan sceptisch, cynisch, onverschillig of vijandig tegenover de democratie, stemmen niet, hebben nauwelijks vertrouwen in politici en bestuurders, en proberen los van democratische structuren hun leven vorm te geven. De RMO geeft aan dat dit gebrek aan draagvlak voor de democratie te weinig is onderzocht, zeker waar het gaat om een uitsplitsing naar bevolkingscategorieĂ«n (jongeren, etnische minderheden etc.). Bekend is dat personen met een lage opleiding weinig affiniteit met politiek hebben, maar er zijn nu ook aanwijzingen dat hoger opgeleide autochtone en allochtone jongeren minder vertrouwen in de politiek hebben gekregen en ook minder geĂŻnteresseerd zijn in maatschappelijke vraagstukken. In het laatste rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over de sociale staat van Nederland blijkt dat het vertrouwen in de overheid zich heeft hersteld. Na een enorme val sinds 2002 was het vertouwen in het najaar van 2006 vrijwel weer terug op het niveau van de jaren negentig â 57% van de respondenten vond dat de overheid goed functioneerde. Ook het vertrouwen in de regering is fors gestegen. In 2004 was nog niet de helft van de burgers tevreden of zeer tevreden met de regering; in 2006 steeg dit percentage tot 67 procent. Voor 2007 en 2008 zijn nog geen cijfers bekend. De publieke discussie: verharding en de tegenbeweging De afgelopen jaren kende Nederland een periode van onzekerheid, onbehagen en versterkt wij-zij denken. Vooral het debat over de islam verliep confronterend. Nederlanders van Marokkaanse en Turkse afkomst werden daarbij vaak eenzijdig aangesproken als moslim. Veel niet-moslims stonden negatief ten aanzien van de islam (zie hieronder). De reactie van moslims en niet-moslims varieert van het ophalen van de schouders, het terugtrekken in eigen kring, tot juist versterkt deelnemen aan het debat. Prof. de Graaff meent dat de verharding van het debat de samenleving vermoedelijk ook incidentgevoeliger maakt. Alle geraadpleegde experts delen het vermoeden dat verhitting van het debat negatief werkt op groepsdynamieken, maar geven aan dat dit nog onvoldoende is onderzocht. De bestuurskundigen Bovens en Wille geven aan dat onderzoek in andere landen laat zien dat een polariserende politieke cultuur en een verruwing van het politieke spel een negatieve invloed hebben op het politieke vertrouwen. Zij menen dat dit een rol heeft gespeeld bij de daling van het vertrouwen in overheid, kabinet en parlement in ons land in de jaren 2002-2006. Een contra-indicatie voor deze trend vormen de recente signalen van een tegenbeweging. Het vertrouwen in de samenleving en in de overheid neemt zoals gezegd toe. De periode van spanning laat volgens het SCP wel sporen na. Nederlanders zijn minder meegaand. Meer dan enkele jaren geleden zijn burgers van mening dat mensen - en dan vooral âde anderenâ â aangesproken moeten worden op hun verantwoordelijkheden. Themaâs als orde en veiligheid, normen en waarden en de sociale samenhang in de maatschappij staan meer dan ooit in het debat centraal. Voor een deel staat dit volgens prof. de Graaff in verband met de bekende pendulebeweging na ernstige dreigingen zoals terroristische aanslagen. In eerste instantie neigen burgers ertoe veiligheid zwaarder te wegen dan burgerlijke vrijheden en tolerantie. Bij uitblijven van nieuwe dreigingen of bij gewenning aan de dreiging keert matiging in het debat terug. Dit blijkt volgens hem ook uit het feit dat het onderwerp van grondrechten en privacy terug is op de politieke agenda. HOOFDSTUK 2 RADICALISERING Het punt van vertrouwen in de democratie raakt aan het volgende thema: radicalisering. Hier gaat het niet alleen om maatschappelijke tegenstellingen, maar om een voortgaande verwijdering van democratische instituties en middelen. Hoewel polarisatie geenszins altijd leidt tot radicalisering, is het vaak wĂ©l zo dat processen van radicalisering vooraf worden gegaan door en gedijen in een sfeer van polarisatie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vatbaarheid van jongeren voor radicaliseringsinvloeden en het belang van versterking van hun weerbaarheid. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van radicalisering. Radicalisering komt bij alle leeftijdsgroepen voor, maar met name onder adolescenten en jongvolwassenen (15-30 jaar). Diverse factoren kunnen van invloed zijn op de vatbaarheid voor radicalisering: ervaring met marginalisatie of ontworteling, kloof met de wereld(en) van volwassenen, kansen op het terrein van onderwijs of arbeidsmarkt, familiale binding of democratisch milieu, kansen om persoonlijke autonomie te ontwikkelen maar ook diepe gevoelens van onrechtvaardigheid, bijvoorbeeld als gevolg van ervaren discriminatie of identificatie met gepercipieerd achtergestelde of bedreigde personen. Waarom andere jongeren in vergelijkbare omstandigheden niet radicaliseren is echter niet eenduidig te verklaren. Er speelt ook een element van keuzevrijheid en individuele en psychologische verschillen. Radicaliseringsprocessen verlopen niet volgens een vast stramien. Bij veel radicaliserende jongeren is er sprake van een multiproblematiek: spanningen thuis, geldproblemen, ontwikkelingsproblematiek etc. Islamitische radicalisering trekt vooral (Marokkaanse en bekeerde autochtone) jongeren die zoeken naar zingeving, binding, erkenning en politieke rechtvaardigheid (Buijs c.s. 2006). Rechts-extremisme raakt jongeren die zich gefrustreerd voelen over de âmulticultureleâ samenleving, in hun ogen de oorzaak van bijvoorbeeld langdurige werkloosheid, woningnood, of verdringen van de âNederlandseâ cultuur (Dekker 2006). Dierenrechtenactivisten worden vooral gedreven door het op allerlei manieren (goedschiks of kwaadschiks) willen voorkomen dat dieren leed wordt berokkend. Bij alle vormen spelen bevorderende of remmende factoren: het gebrek aan vertrouwen in de democratie en (gekozen) gezagsdragers, afwijzing van politieke alternatieven, sekteachtige zelfopsluiting en tunnelvisie, de overtuiging dat de eigen gemeenschap onder druk staat, een utopie als antwoord, te realiseren door uitverkorenen uit de eigen groep, in het uiterste geval met âzuiverendâ geweld. Elke vorm kent ook diverse schillen: sympathisanten, vatbaren, meelopers en een harde kern met charismatische leiders. Bovendien zijn de overgangen diffuus en zijn er een diversiteit aan subbewegingen. Enkele domeinen verdienen meer aandacht. Bij veel meldingen van radicalisering blijkt sprake van multi-problematiek binnen het gezin van een radicaliserend individu. De thuissituatie speelt hier een belangrijke rol. Bij marginalisering van jongeren spelen soms gezagsproblematiek en kilte in het gezin. Het gezinsleven draagt zo bij aan gebrekkige binding met en wantrouwen jegens de maatschappij, âde politiekâ of andere bevolkingsgroepen. Ook krijgen jongeren onvoldoende handvatten om weerbaar te zijn binnen de democratische samenleving. Naast geringe oefening in âdemocratischeâ vaardigheden kunnen een sterk autoritaire opvoeding vatbaarheid en het wantrouwen van ouders richting de bredere samenleving en de overheid een rol spelen bij de vatbaarheid voor diverse vormen van radicalisering. Overigens is hierover het laatste woord nog niet gezegd: mogelijke contra-indicatie voor deze trend is dat er ook geradicaliseerde jongeren zijn â bijvoorbeeld enkele leden van het âHofstadnetwerkâ â die juist uit goed verbonden en warme gezinnen afkomstig zijn. Nader onderzoek is hier nodig. Voor wat betreft radicalisering onder moslimjongeren kan tevens een met de migratiecontext samenhangende generatieproblematiek van invloed zijn. Eerste generatie migrantenouders (vooral laagopgeleide) zijn niet altijd in staat hun kinderen te begeleiden in de westers-seculiere omgeving. Vaak zijn zij ook te weinig betrokken bij toezicht op en opvoeding van hun tienerzonen. Jongens worden op straat gesocialiseerd door leeftijdgenoten. Meisjes worden strakker gehouden; zij grijpen de (orthodoxe) islam of juist westerse normen aan in hun streven naar meer autonomie. Het proces van integratie kan tot spanningen leiden naarmate ouders en kinderen verschillend gericht zijn op participatie en aanpassing aan de Nederlandse samenleving. Hiermee hangt ook samen de problematiek van een âgespleten identiteitâ van jongeren die opgroeien tussen verschillende werelden van thuis, straat en de bredere samenleving en de generatiekloof met hun ouders die deze worsteling minder kennen. Meer in het algemeen gaat het om de aansluiting bij maatschappelijke instituties: overheid, gezin, school, leeftijdsgenoten, kerk/moskee, vrijetijdsaanbod. Het niet kunnen vinden van âaansluitingâ is voor adolescenten niet ongewoon. Vatbaarder voor radicalisering worden zij als de binding met instituties moeizamer verloopt Ă©n als de verschillende contexten waarin zij zich bewegen eilandjes vormen. Gemarginaliseerde jongeren leven volgens de mores van een subcultuur en nemen niet meer deel aan de Nederlandse maatschappij. Gepaard met gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling en democratische vorming zijn deze jongeren extra gevoelig voor extremistische opvattingen. Niet alleen de vatbaarheid van jongeren voor radicalisering is van belang. Er moet ook aandacht zijn voor de mate waarin individuen, groepen en de samenleving als geheel weerbaar zijn tegen radicale invloeden. Het is belangrijk de kernwaarden van de democratie en rechtsstaat uit te dragen en actieve participatie in alle sectoren van de samenleving te stimuleren. Weerbaarheid verwijst ook naar kennis van radicale verleidingen en naar het vermogen alternatieve antwoorden te vinden op vraagstukken van zingeving, binding en ervaren onrecht. Daarnaast is er winst te behalen in het expliciet afwijzen van extremistische uitingen en gedragingen. Radicalen kunnen zich immers gesteund voelen door een (als instemming geĂŻnterpreteerd) stilzwijgen over hun activiteiten Voor de overheid speelt hier de democratische paradox. Bij discriminatie, haatzaaiing of propageren en gebruik van geweld beschikt de overheid over straf- en bestuursrechtelijke middelen. Lastiger ligt het bij uitingen die binnen de grenzen van de wet blijven maar wel diametraal staan tegenover democratische waarden. Hoe gaat een democratie om met krachten die haar â eventueel langs democratische weg - willen ondermijnen?. Algemene trends en ontwikkelingen op het gebied radicalisering Dreiging gevoeld van islamitische en rechtse groeperingen, Gemeenten en scholen vooral last van rechtsradicalisme en inter-etnische spanningen . Uit jaarlijks onderzoek naar risicobeleving blijkt dat Nederlanders nog altijd vooral een dreiging zien van radicalisering binnen rechts-politieke en islamitische groeperingen: 50% meent dat een aanzienlijk-/meerderheidsdeel van de islamitische groeperingen radicaliseert, 40% meent dit voor rechts-politieke groeperingen. Opvallend is dat men minder dreiging voelt vanuit moslims dan in 2006 (80%). Circa de helft van de Nederlanders denkt dat radicalisme leidt tot terrorisme. Ruim drie kwart meent dat radicalisering de samenleving verdeelt en onveiliger maakt. Opvallend is dat 41% vindt dat ook radicale groepen vrijheid van meningsuiting moeten hebben, significant meer dan in 2006 (31%). Een kwart kon en kan begrijpen waarom mensen radicaliseren. Een ruime meerderheid denkt dat je radicalisering niet aan de kleding kunt herkennen. Nederlanders zien vooral een rol voor moskeeĂ«n en imams om radicalisering te voorkomen. Ook leraren, jongerenwerkers en politie worden genoemd. Gemeenten en scholen hebben meer last van rechtsradicalisme dan van islamitisch radicalisme. Van de 75 gemeenten die reageerden op een 2007 VNG-enquĂȘte gaven 27 aan te maken te hebben met rechtsradicalisme, 8 met islamitisch radicalisme en 30 met spanningen tussen bevolkingsgroepen. Hierbij past de kanttekening dat de veel voorkomende incidenttypen van rechtsradicalen voor gemeenten beter herkenbaar zijn dan die van islamitische radicalen. De Onderwijsinspectie (2007) meldt dat in totaal ca 130 scholen te maken hadden met problemen van rechts-extremisme, 10 met religieus geĂŻnspireerd extremisme en 223 met incidenten tussen autochtone en allochtone leerlingen. Vaker ook juist hoger opgeleide jongeren en ook meer vrouwen. Ook hoger opgeleiden kunnen openstaan voor radicalisering. Vooral als hun ambitieniveau de aanwezige mogelijkheden overstijgt. Eerder zagen we al dat vooral hoger opgeleide allochtonen zich niet geaccepteerd voelen. Velen komen hun tegenslagen te boven. Een klein deel is vatbaar voor een radicaal discours. Opvallend is ook de groeiende deelname van vrouwen en meisjes in radicale bewegingen. Soms spelen deze vrouwen een bijzondere rol, zoals de moslimaâs die radicale teksten op het internet vertalen en een belangrijke bijdrage leveren aan de ideologische discussie. Afname maatschappelijke aansluiting Enkele experts zien dat binnen extreemrechtse en islamitische groeperingen minder jongeren aansluiting vinden bij werk, school, vereniging of moskeeĂ«n. Dit maakt hen niet allen vatbaarder voor radicalisering. Onder moslimstudenten voelt ongeveer 16% zich vaak door (autochtone) Nederlanders buitengesloten. Vergeleken met twee jaar geleden voelt 32% zich nu (veel) vaker buitengesloten. Dit geldt vooral voor meisjes van Marokkaanse afkomst en voor hboâers. Onderzoek in Amsterdam geeft aan dat het wantrouwen van moslims van Turkse en Marokkaanse afkomst ten aanzien van het gemeentebestuur groter is dan dat van de gemiddelde Amsterdammer (30% vs 20%). Moslims hebben ook iets vaker dan de gemiddelde Amsterdammer het gevoel dat de wereld bestaat uit groepen mensen die lijnrecht tegenover elkaar staan (61% vs 56 %). Gegevens uit diverse gemeenten ondersteunen de indruk dat verschillende groepen allochtone Ă©n autochtone jongeren elkaar en de lokale overheid de rug toekeren. Toename weerbaarheid op lokaal niveau Diverse geraadpleegde experts signaleren dat bestuurders en eerstelijns-werkers beter weerstand kunnen bieden aan antidemocratische krachten dan in voorgaande jaren. Inmiddels ontwikkelen ca 25 gemeenten in Nederland beleid ter versterking van de weerbaarheid, waaronder trainingen voor professionals (agenten, docenten, jeugdhulpverlening) om radicaliseringstendensen te herkennen en ermee om te gaan. Toename weerbaarheid onder moslims Een aparte noot is op zijn plaats over de toegenomen weerbaarheid van Nederlandse moslims. De dreigingsanalyses van de AIVD en de NCTb spreken hier sinds 2006 al van. Dit kwam opnieuw tot uiting in de constructieve reacties van Nederlandse moslims op de film Fitna. Er kwamen tientallen initiatieven om radicale reacties in binnen- en buitenland te voorkomen en frustraties te kanaliseren. Hieruit blijkt een nieuwe zelfverzekerdheid binnen vooral de Nederlands-Marokkaanse gemeenschap om zichtbaar tegenwicht te bieden aan radicale invloeden en de problemen binnen de eigen geledingen op te pakken. HOOFDSTUK 3 RADICALISERENDE GROEPEN IN NEDERLAND 3.1 Islamitisch radicalisme: een nieuwe fase van de radicale dawa De belangrijkste trend binnen het islamitisch radicalisme in Nederland (en Europa) is het tot bloei komen van een nieuwe vorm van radicale dawa (prediking). Eerder kregen radicale islamitische organisaties en netwerken vooral voet aan de grond in Nederland dankzij directe ideologische, logistieke en financiĂ«le ondersteuning vanuit islamitische gidslanden. Vanaf 2001 voegde zich hier een radicale beweging âvan eigen bodem â bij van vooral tweede generatie moslimjongeren die minder georiĂ«nteerd is op de islamitische wereld en zich primair richt op de Nederlandse situatie (frustratie en woede over de vermeende achterstelling van moslims). Deze beweging wordt gekenmerkt door fragmentatie, amateurisme en een wildgroei aan de zogenaamde knip- en plakideologie waarbij selectief uit de islamitische bronnen wordt geciteerd. In deze fase is in Nederland bijvoorbeeld de jihadistische Hofstadgroep actief. In 2005 is een derde fase in het ontwikkelingsproces van het islamitische radicalisme in Nederland (en Europa) ingetreden. Naast de andere verschijningsvormen treedt nu het âislamitisch neoradicalismeâ op de voorgrond. Een nieuwe generatie jonge, radicale predikers is tot het besef gekomen dat de islam geschaad wordt door de lage organisatiegraad, onduidelijke ideologische boodschap en de nadruk op terroristisch geweld. Deze tweede generatie dawa-activisten wijst het gebruik van geweld (in het Westen) categorisch af. Dit leidt tot een ideologische breuk met de jihadisten, die wel geweld als middel aanvaarden. Jihadisten blijven actief in Nederland maar hun gewelddadige boodschap vindt weinig weerklank bij de overgrote meerderheid van de Nederlandse moslims. Bij de radicale dawa is er geen sprake van een directe geweldsdreiging of acute aantasting van de democratische rechtsorde. Maar de boodschap blijft wel uitermate radicaal: de gelijkheid van burgers wordt betwist, de democratie wordt afgewezen, er zijn pogingen de eigen (religieus gefundeerde) wet- en regelgeving te laten prevaleren boven die van de Nederlandse overheid en er wordt een vorm van isolationisme gepreekt gepaard met zeer intolerante opvattingen over andersdenkenden. Ook binnen de netwerken is sprake van intimidatie en repercussie. De radicalen zijn vooralsnog een splintergroep, maar ze claimen exclusieve legitimiteit als de enige die de juiste vorm van islam vertegenwoordigen. Als dit proces zich voorzet, kan het op termijn de cohesie en solidariteit in de samenleving en de waarborging van grondrechten ondermijnen, om te beginnen binnen de moslimgemeenschappen. De charismatische, Nederlandse sprekende instigatoren van de radicale dawa in ons land weten nauwgezet welke politieke en sociale processen er in de Europese samenlevingen spelen en wat jonge moslims bezighoudt. Ze gaan doelbewust te werk, ze beschikken over een professioneel kader en hebben veel overtuigingskracht. Ze reizen door het land en verkondigen hun boodschap in (Marokkaanse) moskeeĂ«n en islamitische jongerencentra. Ook webfora en internetsites worden veelvuldig gebruikt. Sinds 2005 is in Nederland zowel het aantal salafistische predikers, lezingen, bezochte locaties en het aantal islamitische jongerencentra tenminste verdubbeld. Ook het aantal bezoekers neemt toe. Dit duidt op een mogelijk bestendige groei op langere termijn. Het moslimradicalisme groeit in Nederland vooral onder jonge tweede en derde generatie Nederlanders afkomstig uit Marokko, het Midden-Oosten en SomaliĂ«. Ook autochtone bekeerlingen zijn vatbaar. Jongeren van Turkse afkomst vooralsnog minder (zij krijgen gemakkelijker aansluiting bij multi-etnische groeperingen en vinden houvast in eigen organisaties op etnische basis). Een belangrijke trend lijkt ook de toenemende deelname van vrouwen, bijvoorbeeld in de verspreiding van radicaal materiaal op internet. De nationale netwerken opereren relatief autonoom van internationale netwerken maar staan daar ook niet geheel los van: er kan sprake zijn van ideologische beĂŻnvloeding, soms van aansturing van een buitenlandse organisatie of ook andersom, van internationale voeding vanuit Nederlandse netwerken. Indruk van de omvang Net als voor de andere vormen van radicalisme is het bij moslimradicalisme zeer moeilijk aan te geven om welke aantallen het gaat. Zeker is dat maar een zeer klein deel van de moslimgemeenschap daadwerkelijk radicaliseert (in weerwil van de bovengenoemde percepties van Nederlanders dat ongeveer de helft van de islamitische groeperingen radicaliseert). Het aantal moslims in Nederland is slechts bij benadering vast te stellen. Het aangeven van het aantal radicaliserende moslims is nog moeilijker. Op basis van theoretische prognoses meldt de AIVD dat ca 6% van de moslimbevolking op enigerlei wijze ontvankelijk is, waarvan ca 10% grotere kans heeft te radicaliseren. Op een Nederlandse moslimbevolking van ca 850.000 komt dit neer op ca. 25.000-30.000 ontvankelijke (jong)volwassenen en ca 2500-3000 potentiĂ«le radicalen (vergelijkbare percentages zijn overigens denkbaar voor de vatbaarheid van mensen voor andere vormen van radicalisering). Andere gegevens die van betekenis kunnen zijn voor islamitisch radicalisme in Nederland betreffen: Salafisten zijn vatbaar voor radicalisering omdat hun ultraorthodoxe leer ook door veel extremisten wordt gedeeld. In Nederland staan 20.000 tot 30.000 moslims open voor deze leer. Ca. 15 ervaren salafistische predikers geven lezingen die door gemiddeld 100 jonge Marokkaanse Nederlanders worden bijgewoond. Ca. tien zijn âin opleidingâ. Het aantal predikers is in de periode 2005-2007 ten minste verdubbeld. Een groeiend aantal jongeren wordt op deze manier bereikt. In ca 30 moskeeĂ«n â op een totaal van ongeveer 500- zijn salafistische predikers actief. Vier moskeeĂ«n zijn de drijvende kracht achter de verspreiding van de salafistische boodschap: de al-Tawheed in Amsterdam, de As-Soennah in Den Haag, de al-Fourkaan in Eindhoven en de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis in Tilburg. Ca twee- tot drieduizend bezoekers komen wekelijks in deze vier salafistische centra voor het vrijdaggebed. Drie tot vier kleinere Marokkaanse moskeeĂ«n zijn ideologisch of institutioneel gelieerd aan Ă©Ă©n van deze vier. 3.2 Moslimradicalisme is âcoolâ Een fenomeen dat goed onderscheiden moet worden van het islamitisch neoradicalisme, is het ontstaan van jeugdsubculturen die zich van radicaal idioom bedient zonder dat sprake is van diepgewortelde radicale ideeĂ«n of gevoelens. Er ontstaat een âlife-styleâ (met specifieke retoriek en gedragsvormen) van het zich afzetten tegen de Nederlandse samenleving en zich richten op de âzuivere islamâ. De leden van de Hofstadgroep worden tot helden verheven en jongeren trachten zich op dezelfde wijze te kleden, gedragen en uiten. Een ander te onderscheiden fenomeen is dat van ârandgroepenâ die proberen met beroep op het moslimradicalisme gedragingen te legitimeren die eerder als escapisme, hooliganisme, vandalisme of criminaliteit zijn te omschrijven. Vergelijkbare ontwikkelingen vinden plaats onder jongeren die flirten met het rechtsextremisme. Dit duidt op een poging om âerbij te horenâ en de sociale identiteit vorm te geven. Vaak proberen jongeren op deze wijze hun onzekerheid en frustratie te maskeren. Ongewenst effect is dat het radicale gedachtegoed laagdrempelig wordt waar radicale predikers op kunnen inspelen. 3.3 Opkomst van niet-radicale bewegingen binnen de moslimgemeenschappen Of het moslimradicalisme een grotere doelgroep zal bereiken, hangt in belangrijke mate af van de weerbaarheid die de democratische rechtsorde hier tegenover stelt in de vorm van ideologische en sociale alternatieven. Deze weerbaarheid lijkt in elk geval groter te kunnen worden. Ondanks de overtuigende wijze van opereren en hun claim de enige ware vorm van islam te vertegenwoordigen, vormt de huidige groep moslimradicalen in Nederland en Europa in werkelijkheid een minderheidsbeweging. De overgrote meerderheid van de moslims in Nederland en Europa wil deel uitmaken van een open en pluriforme samenleving. Moslimradicalen proberen hen daarin te hinderen en onder druk te zetten hun visie te volgen. Juist vanwege deze intimiderende aanpak is het soms moeilijk voor moslims in het algemeen om stelling te nemen tegen de opvattingen en activiteiten van radicale moslims â hiermee verbreken ze de loyaliteitsband en bovendien lopen ze zelf het risico verketterd te worden. Niettemin zijn er ook tegenbewegingen die zich, soms zelfs met behoud van orthodoxie, wĂ©l aansluiten bij de westerse, democratische samenleving. In Nederland gaat het hierbij nog niet om een grootschalige beweging maar elders in Europa en in het Midden-Oosten is dat wel het geval. Deze stroming komt op voor het recht om in een open en pluralistische samenleving ook de moslimidentiteit volledig tot uitdrukking te brengen. Parallel aan dit moslim-identiteitsactivisme is er het politieke emancipatieactivisme dat de islamitische stem op het politieke forum duidelijker wil laten horen. Dergelijke bewegingen kunnen geduchte concurrentie betekenen voor het moslimradicalisme omdat ze zich immers overwegend richten op dezelfde doelgroepen. Ook seculier georiĂ«nteerde stromingen binnen de moslimgemeenschappen vormen een mogelijke concurrent voor het islamitisch neoradicalisme. Zo zijn er in diverse landen, ook in Nederland, actieve bewegingen van ex-moslims in opkomst. De islamitische wereld kent een diversiteit van aanhangers en woordvoerders van deels op het westerse verlichtingsdenken geĂŻnspireerde stromingen. Dergelijke bewegingen hebben in de islamitische diaspora in het Westen geen grote aanhang, maar kunnen op termijn de groei van het islamitisch neoradicalisme belemmeren doordat zij leden van de moslimgemeenschappen andere handelingsperspectieven en opvattingen kunnen aanbieden. De complexe zoektocht die tweede generatie moslims in het westen doormaken op zoek naar identiteit, binding en rechtvaardigheid hoeft zeker niet vanzelfsprekend op radicale wijze te worden ingevuld. 3.2. Rechts-radicalisme Het is buitengewoon lastig om de brede rechts-extremistische beweging in Nederland in kaart te brengen. Rechtsextreme formaties komen voor in uiteenlopende gedaanten, zoals politieke partijen, neonazigroepen, subculturele jongerennetwerken, en digitale webfora en andere formaties. Het gaat vandaag de dag om een diversiteit aan lokaal versnipperde groeperingen, die regelmatig van samenstelling en richting veranderen en op verschillende momenten en op verschillende onderdelen meer of minder goed zijn georganiseerd. Hier komt bij dat de manifestaties in het openbaar (demonstraties, confrontaties, uitingen op het internet) niet altijd strikt als extremistisch te kenmerken zijn. Soms gaat het om adolescent groepsgedrag of inter-etnische spanningen zonder dat sprake is van extremistische politieke motieven. Voeg daarbij dat de activiteiten â evenals bij andere vormen van radicalisering â vaak heimelijk plaatsvinden, dan wordt duidelijk hoe moeilijk het is een definitieve kwalificatie van aard en omvang van de beweging te geven. Al even lastig is het om harde statistische informatie te geven over de omvang van de extreemrechtse beweging en over aantallen incidenten, vanwege de hierboven beschreven problematiek van duiding, maar ook omdat er sprake is van onderrapportage. De Monitor Racisme & Extremisme meldt dat veel confrontaties slechts in kleine kring bekend zijn en niet bij instanties worden gerapporteerd. Ook wordt aangegeven dat zaken vaak niet worden gerapporteerd of geregistreerd als een racistisch of extremistisch incident. In 2004 en 2005 zou het niet gaan om de honderden gevallen van geregistreerd racistisch en extreemrechts geweld per jaar, maar eerder om duizenden of zelfs nog meer. In het onderstaande is met behulp van AIVD, KLPD en de Monitor Racisme & Extremisme getracht een zo accuraat mogelijk beeld te geven van de twee belangrijkste verschijningsvormen in Nederland: de neonazi beweging en de radicaal rechtse jongerensubcultuur. De AIVD hanteert analoog hieraan het onderscheid tussen ârechts-extremistischâ en âextreemrechtsâ. âExtreemrechtsâ duidt op extreem onverdraagzame personen/groeperingen die opereren aan de grens van het bestaande democratisch politiek spectrum. Rechts-extremistisch duidt op personen/groeperingen die door hun doel en/of gebruikte middelen daadwerkelijk een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde. In deze trendanalyse gaat het om de brede radicale beweging die beide verschijningsvormen omvat. Beschreven wordt hoe deze zich laten gelden in het publieke domein en op het internet. Neo-naziâs in Nederland: van Party Politics naar Street Politics Op dit moment spelen rechts-extremistische partijen in electoraal opzicht geen rol van betekenis. Belangrijker zijn de losser georganiseerde formaties die vooral van zich laten horen door middel van openbare manifestaties (posters plakken, provocerende demonstraties) en het internet. Er is sprake van een overgang van Party Politics naar Street Politics gedurende het afgelopen decennium. Illustratief is het ontstaan van kleinere rechtsextremistische groepen die veelal op lokaal niveau voor kortere of langere tijd actief zijn. Het gaat hierbij om subculturele jongerengroepen (zie hieronder) en rechts-extreme organisaties met nationaal-socialistische oriĂ«ntatie die geweld gerechtvaardigd achten. Vaak ontbreken formele organisatorische elementen als een rechtspersoonlijkheid, statuten en een bestuur. Met de naar schatting 600 actieve aanhangers in georganiseerde verbanden is de rechts-extremistische beweging in Nederland (neo-naziâs en ultranationalisten) nog steeds relatief klein in omvang. Maar net zoals bij andere vormen van radicalisme is de groep die sympathiseert met elementen van het gedachtegoed, daarvan een veelvoud. De neonazistische samenwerkingsverbanden gaan door het leven onder namen als Blood & Honour-Nederland (B&H-N), de zeer besloten Racial Volunteer Force/Combat 18 (RVF/C18), de inmiddels versnipperde Autonome Nationale Socialisten en Nationale Socialistische Aktie. Het aantal personen in deze verbanden wordt door de AIVD geschat op 400. Er is een trend waarneembaar in de richting van versnippering en verdeeldheid, van een relatief korte bestaansduur en van een voortdurende neiging om telkens nieuwe organisaties met nieuwe namen te stichten. Dit wil niet zeggen dat de groeperingen zijn uitgespeeld: er blijft nog altijd een zekere mate van hiĂ«rarchische organisatie overeind. Bovendien heeft de beweging in eerdere tijden laten merken zich te kunnen herstellen met een op onderdelen strakkere organisatie. Er is sprake van betrokkenheid van deze groepen bij illegaal wapenbezit, intimidatie, bedreiging en incidenteel tot daadwerkelijke geweldpleging. Het discours is extremistisch en omvat zowel een rechtvaardiging van gewapende strijd tegen allochtonen alsook tegen de gevestigde orde. Vanuit de neonazigroepen wordt meer dan voorheen de confrontatie gezocht met (politieke) tegenstanders. Opvallend is de recente vijandige houding tegenover radicale antifascisten. In de afgelopen jaren werd vanuit rechtsextremistische kringen nauwelijks actief tegenstand geboden tegen de doorgaans unilaterale agressie en provocatie van antifascisten. Ook is er een vrij constante internationale uitwisseling: neonaziâs uit BelgiĂ«, Duitsland en recent ook uit het Verenigd Koninkrijk nemen incidenteel deel aan demonstraties en wisselen parafernalia uit. Er zijn geen internationale bestuurlijke activiteiten vanuit de groepen. Subculturele jongerennetwerken: versnippering en verscheidenheid Opvallende trend is de aanwezigheid van netwerken van jongeren die op lokaal niveau betrokken zijn bij racistische vernielingen, bedreigingen, confrontaties en geweldsincidenten. Vaak betreft het confrontaties tussen peergroups van allochtonen, linkse activisten, voetbalhooligans en rechts georiĂ«nteerde jongeren waarbij slachtofferschap en daderschap elkaar afwisselen. Sommige van de jongeren spelen met radicale symbolen en uitspraken om te provoceren. Het is de vraag in hoeverre zij een diepere politieke betekenis toekennen aan hun kleding of jeugdstijl. Net als bij andere vormen van radicalisering gaat het vooral om uitingen van een subcultuur waarmee adolescenten zich een identiteit aanmeten. Het gaat hier om enkele duizenden min of meer extreemrechtse âLonsdalersâ of âgabbersâ, die voor veel openbare orde problemen zorgen op de scholen in het publieke domein. Wat bekend staat als âhet Lonsdalevraagstukâ is vooral een vraagstuk van interetnische spanningen (polarisatie) tussen groepen jongeren, waarbij het extreemrechtse gehalte niet altijd hoog is en waarbij ook het initiatief niet altijd van autochtonen uitgaat, maar ook van allochtonen (Van Wijk e.a. (2007); Moors (2007). Zorgelijk is volgens de Monitor Racisme & Extremisme het aantal interetnische confrontaties als ook het groeiende aandeel van extreemrechts bij dergelijke confrontaties of bij andere racistische geweldplegingen. Van de duizenden âLonsdalersâ komen naar schatting enkele honderden op jaarbasis in contact met de politie of op andere wijze in beeld als gevolg van extreemrechtse incidenten. Slechts een zeer klein gedeelte van deze extreemrechtse beweging radicaliseert door en vindt aansluiting bij de bovengenoemde rechts-extremistische (neo-nazistische) groeperingen of vormt eigen groeperingen. Manifestaties in het publieke domein: De verschuiving naar buitenparlementaire Street politics van neo-nazistische groeperingen en extreem-rechtse jongerennetwerken blijkt uit de zichtbare manifestaties in het publieke domein, zoals demonstraties, doelbekladdingen, vernielingen, mishandelingen en brandstichting. Vooral na de moord op Theo van Gogh was er een reeks van gewelddadige voorvallen: bij 27 van de 190 geweldsuitingen waren rechts-extremisten (vermoedelijke) betrokken. Plegers van racistische en rechtsextremistische misdrijven zijn oververtegenwoordigd in geweldsmisdrijven en bij vernieling en openbare ordedelicten. Gemeenten en scholen zeggen veel meer last te hebben van rechts-extremisme en interetnische spanningen dan van moslim-extremisme. Rechtsextremisten en extreem-rechtse jongeren sluiten gericht aan bij lokale themaâs en uiten zich propagandistisch in het publieke domein. Daarbij schuwen ze niet de politiek ook (soms letterlijk) op straat uit te vechten, rond openbare manifestaties en bij inter-etnische confrontaties. Vaak doelbewust wordt aangestuurd op een provocerende en polariserende benadering: bv het plakken van anti-islam posters of gerichte demonstraties in wijken met een hoge concentratie bewoners van allochtone afkomst. Lange tijd werden rechts-extremistische demonstraties vaak preventief verboden, maar sinds de succesvolle gang naar de bestuursrechter door de Nederlandse Volks-Unie (NVU) is dat niet meer het geval. Deze openbare manifestaties roepen als regel weerstanden op en vrijwel altijd tegendemonstraties. Dit schept soms onrust bij de lokale (allochtone) bevolking, maar in andere gevallen vergroot het de lokale tegenstand tegen extreemrechtse bewegingen. Veel rechtsextremistische demonstraties bevinden zich in het schemergebied tussen uitingsvrijheden en discriminatie. Het lokale gezag heeft bepaalde bevoegdheden om in te grijpen. Aanvankelijk ging de aandacht primair uit naar ordehandhaving ter plekke en kwam het optreden tegen verboden discriminatie op de tweede plaats. Recent zijn beide taken meer met elkaar in evenwicht gekomen. Niettemin blijven de manifestaties een reĂ«el probleem, zowel vanwege het risico op openbare ordeverstoring als ook omdat rechts-extremistische uitingen en symbolen sterke emoties kunnen opwekken, zowel bij allochtonen als bij autochtonen. Openbare manifestaties kunnen bijdragen aan inter-etnische spanningen en een spiraal van polarisatie en radicalisering. Dit dilemma brengt onze grondwettelijk verankerde vrijheid van meningsuiting met zich mee. Het is aan de betrokken autoriteiten (gemeente, politie, (landelijk) parket) om, binnen de juridische kaders van de Wet op de Openbare Manifestaties, in de lokale context een afweging te maken. Internet De haast onzichtbare scheidslijn tussen vrijheid van meningsuiting en discriminatie/haatzaaiing geldt ook voor de extreemrechtse manifestaties op het internet. Het is lastig vast te stellen welke uitingen strafbaar zijn. Op dit moment zijn er tussen de veertig en de vijftig Nederlandstalige extreemrechtse websites op het internet, met een stroom van racistische en extreemrechtse uitingen: niet alleen discriminatoire, racistische uitingen, maar ook uitingen waarin politiek en racistisch geweld wordt gerechtvaardigd of zelfs aangemoedigd. Internet speelt ook een belangrijke rol bij handel (in muziek, kleding, vlaggen, symbolen). Onder de digitale formaties behoort â net als bij islamitisch radicalisme - ook veel puberaal knip- en plakwerk zonder verdergaande radicalisering. Ook bij de rechts-extreme internetsites is de trend van versnippering en fluĂŻditeit (opheffing en weer onder een andere naam oprichting) zichtbaar. Dit maakt het lastig grip te krijgen op radicalisering op / via internet. Een bedreiging voor de democratische rechtsorde zijn die netwerken die âdoorradicaliserenâ naar hardere, tot geweld geneigde neonazigroepen. De afgelopen jaren zijn enkele individuele deelnemers aan dergelijke netwerken vanwege hun extremistische uitingen vervolgd en veroordeeld. In het voorjaar van 2007 werd daar een nieuwe stap in gezet, toen er op een aantal plaatsen in Nederland invallen werden gedaan door politie en justitie. Het nieuws van deze invallen had een dempend effect op de meest extreme verschijningen van rechtsextremisten op het internet. 3.3 Dierenrechten activisme In Nederland kent het dierenrechtenactivisme een driedeling: een klein deel (circa 15%) van de activisten is links georiĂ«nteerd; anarchistisch, antifascistisch en antiglobalistisch. een klein deel (circa 10%) is juist extreemrechts; met name de actiegroep âMet de Dieren Tegen de Beestenâ treedt op tegen bijvoorbeeld halal slagers en soms McDonaldâs. De grote meerderheid is a-politiek en ageert vanuit een âStraightEdgeâideologie, gebaseerd op een streng veganisme, waarbij het uitgangspunt respect voor het leven en anderen is, en die geweldsmiddelen afkeurt. Het gaat hen vooral om dierenwelzijn en in het bijzonder om proefdieren. Radicale dierenrechtenactisten (de harde kern) zijn doorgaans jonge, hoogopgeleide autochtone Nederlanders die vrijwel allen streng veganistisch zijn. Het in 2004 opgerichte Respect voor Dieren heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot de meest belangrijke dierenrechtenactivistische groepering in Nederland. Deze groep is voortgekomen uit een a-politieke activistische club die zich tegen de bontindustrie keerde en opriep tot beleefde protestmails en picketlines hield waarbij klanten van bontwinkels in Amsterdam werden aangesproken. De uit de Respect voor Dieren (RVD) voortgekomen Anti Dierproeven Coalitie (ADC) richt zich uitsluitend op dierproefgerelateerde bedrijven. Kenmerkend hierbij zijn de intimiderende persoonsgerichte acties waarmee eerst managers van de projectontwikkelaar te maken kregen en daarna zelfs een lokale bestuurder. Wijze van opereren Grofweg kunnen de acties van dierenrechtenactivsten als volgt worden onderverdeeld: Een strikter toepassen van de âEngelse methodeâ: de zeer weloverwogen en intensieve wijze van actievoeren waarbij targetbedrijven op veel fronten worden aangepakt. Legale acties zijn bijvoorbeeld demonstraties waarvoor een vergunning is verleend en andere activiteiten waarbij geen strafbare feiten worden gepleegd. Illegale acties zijn onder andere gewelddadige demonstraties, lastercampagnes, diefstal, vandalisme, bedreiging (ook van familieleden). De zogenaamde homevisits zijn persoonsgerichte acties, onder meer bedoeld om mensen die werken voor bedrijven die gebruik maken van dierenproeven er toe aan te zetten ander werk te zoeken en/of afzien van hun zakelijke contacten met dergelijke bedrijven. Hierbij dient vermeld te worden dat er sprake is van overlap. Illegale acties vinden bijvoorbeeld plaats tijdens legale demonstraties. Vaak is er sprake van een combinatie van legale, hinderlijke Ă©n strafbare acties. Bovendien is er een grijs gebied van categorieĂ«n van acties die niet als zodanig strafbaar zijn maar die wel economische en politieke besluitvorming kunnen beĂŻnvloeden. De persoonsgerichte acties kunnen ontwrichtend zijn voor de persoon in kwestie en zijn of haar gezinsleven. Een klein deel van de dierenrechtenactivisten tracht op heimelijke wijze en met geweldadige middelen beleid en praktijk op het terrein van dierenrechten te veranderen. De individuen die illegale acties ondernemen doen dat vaak onder wisselende namen van organisaties die geen formele stichtingen zijn (Dierenbevrijdingsfront of Animal Liberation Front). Deze individuen zijn voor een deel waarschijnlijk tevens onderdeel van formele groepen die zich met legale en vreedzame acties bezighouden. Zo hebben deze legale organisaties een openlijke en heimelijke kant: het Dieren Bevrijdingsfront bestaat uit eenlingen, waaronder bijvoorbeeld ook activisten van de ADC en RVD. Deze individuen opereren in celstructuur waardoor zij moeilijk zijn te identificeren. Zij observeren of infiltreren teneinde hun doelen te kunnen bereiken. Daarnaast vinden hun illegale acties zoals gezegd regelmatig plaats tijdens legale demonstraties. Feiten en cijfers Het algemene beeld van de KLPD, AIVD en justitie is dat dierenrechtenactivisme niet zozeer kwantitatief maar wel in intensiteit is toegenomen. De AIVD heeft in 2007 geconcludeerd dat het aantal grootschalige vernielingen en brandstichtingen niet is toegenomen en dat ook het aantal bedrijven dat doelwit is van radicale acties is afgenomen. Ook lijkt het erop dat er een begin van een verschuiving plaatsvindt van illegale naar legale acties. Dit is vooral te danken aan een toename van het aantal (legale) demonstraties. Wel is vooral het aantal vernielingen op het privĂ© adres sterk toegenomen. Bij een deel van de gevallen is er sprake van bedreigingen per telefoon of e-mail. Op basis van politiegegevens is het niet mogelijk om precies aan te geven hoeveel radicale dierenrechtenactivisten (de âharde kernâ die werkelijk bereid is de grenzen van het toelaatbare te overschrijden) er in Nederland zijn. Het gaat de afgelopen jaren steeds om enkele tientallen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dierenrechtenactivisme als zodanig geen strafbaar feit is en dat strafbare feiten die aan dierenrechtenactivisme gerelateerd zijn door de regiopolitie niet altijd als zodanig worden herkend. Strafbare feiten in relatie tot dierenrechtenactivisme zijn bijvoorbeeld vernieling of openlijke geweldpleging. Het is daarom mogelijk dat er aanhoudingen zijn verricht die niet als âdierenrechtenactivismeâ herkend zijn en daardoor niet aan het NIK (Nationaal Informatie Knooppunt) gemeld zijn. Cijfers over dierenrechtenactivisme zijn derhalve in juni 2007 door het kabinet aangewezen als een punt van aandacht. Recente ontwikkelingen Soorten acties De afgelopen jaren maar vooral sinds 2006 wordt in toenemende mate gesproken van het gebruik van de zogenaamde âhome visitsâ. Hierbij vinden (nachtelijke) lawaai acties in de directe woonomgeving van directeuren en onderzoekers plaats. Naast verbale bedreigingen worden ook muren van huizen beklad of vernielingen aangericht als actie/pressie middel. Ook is in het recente voorbeeld in Venray in navolging van hetgeen in andere landen gebruikelijk is, een auto van een manager in brand gestoken. In Nederland is echter niet zoals in Engeland sprake geweest van het daadwerkelijk binnendringen van huizen van personen die doelwit zijn van dierenrechtenacties. Nieuwe doelwitten Sinds vorig jaar kan worden opgemerkt dat Nederlandse (radicale) activisten een actiestrategie hanteren die ook wel âde Engelse methodeâ wordt genoemd. Dit houdt in dat niet alleen het âhoofdtargetbedrijfâ doelwit is van legale en indirecte acties, maar dat bedrijven waar het hoofdtargetbedrijf relaties mee onderhoudt zoals financiĂ«le relaties ook doelwit worden. Dit zijn bijvoorbeeld mensen/bedrijven die investeren in dierproeverijen en aandeelhouders. Bovendien worden in deze doordachte en intensieve wijze van actie voeren de targetbedrijven op meerdere fronten âaangepaktâ. Een voorbeeld hiervan zijn de recente acties tegen de projectontwikkelaar die wilde investeren in het te ontwikkelen bedrijven park Science Link. Deze worden voornamelijk toegeschreven aan het Dieren Bevrijdingsfront en het Anti Dierproeven Coalitie. Nieuw in de casus Venray is dat ook een lokale bestuurder, die opdracht had gegeven tot het ontwikkelen van Science Link doelwit is geworden van persoonsgerichte acties. De ontwikkelaar trok zich terug en de gemeente zag zich genoodzaakt het project stop te zetten. Internationale dimensie Britse activistische groepen als Stop Huntingdon Animal Cruelty (SHAC) onderhouden contact met activisten uit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, BelgiĂ« en Frankrijk. Eerder al concludeerde de AIVD dat strengere wetgeving in het Verenigd Koninkrijk er voor zorgde dat activisten hun acties naar het continent verplaatsten. (AIVD 2007) Jaarlijks wordt ergens een internationaal âkampâ gehouden (in 2007 bijvoorbeeld in het Friese Appelscha), bezocht door honderden activisten uit heel Europa. Andere voorbeelden zijn de Duitstalige spandoeken tijdens de fakkeltocht in Venray tegen het onderzoekspark ScienceLink in Venray en de demonstratie tegen het bedrijf Harlan dat dieren wilde leveren voor het park. Deze demonstraties vonden eerst bij een vestiging in Charleroi in BelgiĂ« plaats en een week later bij hun vestiging in Horst aan de Maas. Ontwikkelingen binnen het activisme.. De belangrijkste activistische groep Respect voor Dieren is sinds 2005 radicaler geworden en kan steeds meer worden beschouwd als de Nederlandse tak van het Stop Huntington Animal Cruelty (SHAC). In 2005 is de SHAC opmerkelijk in het nieuws gekomen door het opgraven van de stoffelijke resten van een familielid van de eigenaar van New Church Ginea Pigs farm, waarna de fokker van proefdieren met zijn werkzaamheden stopte. In het Verenigd Koninkrijk wordt sindsdien sterk repressief opgetreden tegen de SHAC. Gesteld kan worden dat Respect voor Dieren sindsdien steeds radicaler is geworden in zijn/haar werkwijze (AIVD 2007). Daarnaast is met de komst van de Partij voor de Dieren een democratisch alternatief voor activisten geboden. Het kan niet vastgesteld worden dat institutionalisering enerzijds en radicalisering anderzijds direct met elkaar verband houdt, maar het heeft wel het onderscheid tussen activistische groepen die de grenzen van de wet opzoeken of overschrijden en burgers die op democratische wijze opkomen tegen dierenleed zichtbaarder gemaakt. De woordvoerder van de Partij van de Dieren distantieert zich van elke vorm van geweld en radicale activisten zetten zich grotendeels af tegen de Partij. Zij noemen de politieke weg âsoftâ en verwijten de partij dat zij weliswaar opkomt voor dierenwelzijn maar niet voor dierenrechten. Nieuwe ontwikkelingen Algemeen kan worden gezegd dat het dierenrechtenactivisme grillige vormen aanneemt en zich in een golfbeweging ontwikkelt. Strafbare incidenten betreffen voornamelijk bekladdingen, dreigbrieven en vernielingen. De incidenten krijgen wel altijd ruime media-aandacht. Zoals onlangs de berichten rond de acties in Venray en Horst. Daardoor kan de indruk gewekt worden dat er sprake is van een ingrijpend en bedreigend fenomeen, dat in omvang toeneemt. De gegevens van de KLPD en AIVD geven nog steeds een ander beeld. Wel neemt de ernst van de persoonlijke bedreiging bij diverse acties toe. Wat betreft de casus Venray tijdens de jaarwisseling kan opgemerkt worden dat de modus operandi van de activisten niet nieuw is. Mobilisatie van sympathisanten, optochten, autobranden en home-visits volgen het âgangbareâ stramien. Ook het feit dat de projectontwikkelaar is gezwicht voor deze acties en zich heeft teruggetrokken is niet nieuw. Wat wel nieuw is, is dat het bedreigen van een lokale bestuurder ertoe heeft geleid dat een democratisch genomen besluit niet tot uitvoering kon worden gebracht. Bovenstaande recente ontwikkelingen hebben als gevolg gehad dat de sympathie voor dierenrechtenactivisten onder een deel van de Nederlandse bevolking afneemt. HOOFDSTUK 4 Conclusie Polarisatie en radicalisering zijn complexe en diffuse processen. In deze Trendanalyse zijn de domeinen geĂŻdentificeerd waarop het bij het voorkĂłmen en tegengaan van deze processen van belang is informatie te verzamelen. Hoewel Ă©Ă©nduidige, kwantitatieve gegevens niet altijd voorhanden zijn, is het wel mogelijk met de beschikbare informatie een aantal trends en ontwikkelingen te duiden: Polarisatie is zorgelijk waar het gaat om verscherpte tegenstellingen, spanningen en conflicten. Trends zijn: voortgaande segregatie en relatief weinig inter-etnisch contact, discriminatie-ervaringen van autochtonen en (vooral hoger opgeleide) allochtonen, een negatieve kijk op de islam vanuit niet-moslims, en een toenemend aantal confrontaties met een (gewelddadig) racistisch karakter. Daar staat tegenover dat het vertrouwen van burgers in de democratie nog altijd hoog is en ook het vertouwen in de overheid is gestegen. De vraag is of dit ook geldt voor de groepen allochtonen en autochtonen die vatbaar zijn voor polarisatie (en radicalisering). Na een periode van verharding van het publieke debat en versterkte focus op religie lijkt het afgelopen jaar een matiging in te treden. Ook de houding van autochtone Nederlanders ten opzichte van allochtonen en moslims verbetert langzamerhand. Om radicalisering onder jongeren te voorkomen is aandacht nodig voor vatbaarheid en weerbaarheid. Er zijn veel factoren in het spel, waaronder de thuissituatie, migratiecontext en de weerbaarheid van jongeren, ouders en professionals. Opvallende ontwikkelingen zijn: het groeiende aandeel radicale hoger opgeleiden en vrouwen en ook het probleem van jongeren die geen maatschappelijke aansluiting vinden. Positief is de toegenomen aandacht van lokale overheden en professionals voor de achterliggende problematiek. Ook stijgt de maatschappelijke weerbaarheid, vooral binnen de Marokkaanse gemeenschap. Bij radicalisme in naam van de islam combineert een nieuwe vorm van dawa een radicale boodschap met de afwijzing van geweld. De professionele aanpak en groeiende aanhang wijst op een sterkere invloed van deze vorm van âneo-radicalismeâ. Onder moslimjongeren is de radicale islam onderdeel van een populaire âlifestyleâ, weliswaar nog ideologisch ongefundeerd maar daardoor zijn zij wel kwetsbaar voor de radicale boodschap. Tegelijkertijd is er een tegenbeweging gaande van (ook orthodoxe) moslims die zich aansluiten bij de democratische rechtsorde. Deze ontwikkeling is vooral buiten Nederland zichtbaar maar biedt niettemin een veelbelovend perspectief. Rechtsradicalisme in Nederland kenmerkt zich door grote verscheidenheid en versnippering en strategische manifestaties in het publieke domein. Het succes van de beweging wordt mede bepaald door de impact van manifestaties in het publieke domein en het optreden van politie en justitie bij grensoverschrijdend gedrag. Ook hier speelt het onderscheid tussen radicale sympathieĂ«n binnen de jeugdsubcultuur en daadwerkelijk rechts-extremistische neo-nazistische groeperingen. Bij dierenrechtenactivisme valt de toegenomen intensiteit van de acties op, die vaker gericht zijn tegen personen. Ook (tijdelijke) financiĂ«le relaties, investeerders en lokale bestuurders doelwit van acties. Zorgelijk is het grijze gebied tussen legale en illegale acties, waar individuen de grenzen van de wet opzoeken of overschrijden. In de bijlage worden de belangrijkste indicatoren en trends uitgezet in een matrix. De volgende rapportages zullen aangeven welke nieuwe informatie beschikbaar is en wat er sinds deze beschrijving is veranderd. Naar aanleiding van de discussie over deze Trendanalyse met de Tweede Kamer en lokale partners wordt bezien hoe het proces van verfijning en verbetering van de verdere trendanalyses verder vorm te geven. Aanvullende gegevens worden gegeneerd. Belangrijk onderdeel van deze exercitie is het zicht krijgen op de kennislacunes en de behoefte aan nader onderzoek. Uitgangspunt is dat beleidsmakers en maatschappelijke partners voldoende informatie krijgen om een effectieve aanpak te ontwikkelen. Er is vooral behoefte aan meer kwantitatieve gegevens om de trends te staven. Hier zal in het vervolgproces, in samenspraak met het SCP en andere partners, specifiek aandacht voor zijn. Deze Trendanalyse geeft voorts aan dat het van belang is meer empirische gegevens te verkrijgen over de aard en omvang van radicaliseringsprocessen bij de diverse groepen. Verder is er behoefte aan kennis over de relatie tussen polarisatie en radicalisering en over de relatie tussen discours en attitudes/gedragingen op het vlak van polarisatie en radicalisering. Daarnaast ontbreekt het aan kennis op specifieke domeinen als de relatie leiders/volgers, de rol van opvoeding en de mate van democratisch vertrouwen bij specifieke groepen. Van groot belang is ook meer informatie over de effectieve aanpak door bestuurders en professionals. Er is al veel in gang gezet. BZK ondervroeg eerste-lijnswerkers als docenten, jeugdwerkers, wijkagenten naar hun rol- en taakopvatting. In samenwerking met andere departementen worden sectorale plannen van aanpak ontwikkeld. J&G en WWI werken, in het kader van de brief Diversiteit in het Jeugdbeleid, de interculturele competenties voor jeugdwerkers uit. Voor diversiteit in het Jeugdbeleid wordt ook gewerkt aan een onderzoeksagenda over effectieve interventies en zicht op kennislacunes. De NCTb laat empirisch onderzoek naar salafistische gemeenschappen verrichten. WWI en enkele gemeenten onderzoeken de vatbaarheid voor radicalisering van kleinere groepen als SomaliĂ«rs en Turkse Koerden. De NCTb brengt een vergelijking uit van de-radicaliserings-processen onder rechts-extreme, Molukse, krakers- en islamitisch radicale bewegingen. Verder werkt de NCTb i.s.m. diverse universiteiten en onderzoekscentra aan kennisversterking over (onder meer) de vergelijking tussen islamitisch- en rechtsradicalisme in Nederland, de psychologische dimensies van radicaliseringsprocessen, de oordelen van jongeren t.a.v. de democratische rechtsorde, radicalisme en terrorisme, het belang van rolmodellen en de mogelijke tegen-strategieĂ«n uit andere landen. De komende maanden wordt, zoals is aangekondigd in het Operationeel Actieplan 2008, een onderzoeksagenda opgesteld door de betrokken departementen in samenwerking met VNG en gemeenten, NWO en diverse universiteiten en onderzoeksinstellingen. De bedoeling is nauwer en gerichter met elkaar samen te werken om zo een meer gestructureerde kennisopbouw te verzekeren. De uitkomsten van de trendanalyses worden uiteraard in deze exercitie meegenomen. Matrix ten behoeve van de Trendanalyse polarisatie en radicalisering Indicatoren (Domeinen worden periodiek bekeken) Trends (ontwikkelingen op dit moment gesignaleerd) Polarisatie Segregatie toename gebieden met hoge concentratie van allochtonen Ă©Ă©n op de 10 scholen meer dan 50% allochtone leerlingen Inter-etnische contacten De neiging tot âwitte vluchtâ uit een allochtone buurt nam licht af. 66% van Nederlanders van Turkse en 54% van de Nederlanders van Marokkaanse afkomst gaat in de vrije tijd alleen om met de eigen groep. Deze percentages zijn relatief constant in de tijd. - Het inter-etnische contact van autochtonen fors gestegen: 70% gaat nu om met allochtonen (40% in 2006). Uitsluiting en discriminatie - een stijging t.o.v. het vorig jaar in het gevoel uitgesloten of gestigmatiseerd te worden, vooral onder hoger opgeleide allochtonen - 50% van v.o. scholen melden racisme of discriminatie - discriminatie: 440 verdachten in 2006 (470 in 2005, 260 in 1999) - 40% van de allochtonen voelt zich gediscrimineerd. - verdriedubbeling van discriminatie van autochtonen in de afgelopen twee jaar (van 38 in 2005 naar ca 115 in 2006) - Ook discriminatie allochtoon versus allochtoon is toegenomen. Xenofobie en negatieve beeldvorming - percentage Nederlanders dat vindt dat er teveel allochtonen in Nederland wonen gedaald van 50% naar 40%. - Grote mate van islamofobie in de afgelopen jaren. De trend keert zich het afgelopen jaar: van ca 40-50% negatief van 2004-2006 tot tussen de 20-30% nu. Meer mensen zijn pessimistisch dat integratie van moslims volledig zal slagen: van 65% in 2006 tot 71% in 2007. Spanningen en confrontaties 30 gemeenten melden inter-etnische spanningen, 195 scholen Toename racistische en gewelddadige confrontaties sinds 2006 Onderrapportage van inter-etnische confrontaties Sociale cohesie & vertrouwen - Blijvend hoge algemene steun voor democratie: 70% maar 10% vindt democratie niet de beste regeringsvorm. - afnemend vertrouwen in de maatschappij en de politiek onder bepaalde groepen (allochtone en autochtone) jongeren, m.n. onder hoger opgeleide allochtone jongeren. Maatschappelijk debat - Verharding toon publieke debat in de afgelopen jaren met het afgelopen jaar een trend van matiging - aandacht voor grondrechten en privacy keert terug Radicalisering Demografie groepen radicalen In de afgelopen jaren: - Verjonging/veroudering, meer meisjes en vrouwen - Ook hoger opgeleiden (gefrustreerde ambities) Weerbaarheid overheden - versterkte weerstand lokale overheden en eerste-lijnswerkers Weerbaarheid maatschappij Vermoeden mindere aansluiting jongeren bij de maatschappij. Weerbaarheid onder moslims neemt toe, vooral het laatste jaar. Islamitisch radicalisme Ontwikkelingen binnen moslimgemeenschap - Diversificatie; opkomst niet radicale groepen, seculiere groepen, ex-moslims in het afgelopen paar jaar - Discussies binnen islam over geweld en over democratie Ontwikkelingen binnen de radicale islam - Professionalisering en groei radicale dawa - Verwijdering stromingen jihad versus (a-)polititek salafisme Omvang en intensiteit radicalisme (waren er incidenten in de afgelopen periode?) - Schattingen van ca 25.000/30.000 vatbaren en ca 2500/3000 potentiĂ«le radicalen, ca 250 radicalen. - Toename van gematigde tegenkrachten sinds 2005 Internationale context - ideologische en financiĂ«le relaties met buitenland minder belangrijk nu meer autonoom âneo-radicalismeâ aan invloed wint. Rechtsextremisme Ontwikkelingen binnen de groepen De afgelopen jaren: - van Party politics naar Street politics - versnippering en veranderlijkheid - Subculturele jongerennetwerken en kleinere groepen neonaziâs - Betrokkenheid bij disciminatie, vernieling en geweldsdelicten. Kwantitatief vrij constant. Omvang en intensiteit - ca 600 rechts-extremisten (ultra-nationalistisch en neonazistisch). Enkele 1000âen gabbers/Lonsdalers. Zeer klein deel radicaliseert door. Enkele honderden jongeren betrokken bij rechtsradicale incidenten. - Onderrapportage van confrontaties met rechts-extreem karakter. Internationale context - Geestverwantschap, maar geen organisatorische beĂŻnvloeding Dierenrechtenactivisme Doelen/targets Verharding van de strategie. Target zijn nu ook medewerkers van bedrijven en lokale overheid die te maken hebben met de proefdiersector. Middelen/methoden - Vermenging legale en illegale acties. Meer gebruik van geweld. - Toename aantal homevisits en bedreiging van personen - ondermijning democratisch besluiten (Venray) Omvang & intensiteit Toename intensiteit van doelen en van middelen Internationale component Vermenging en samenwerking met buitenlandse groeperingen VERANTWOORDING / BRONNEN AIVD (2004) Van Dawa tot Jihad AIVD (2004) Dierenrechtenactivisme in Nederland â Grenzen tussen vreedzaam en vlammend protest. AIVD (2007) 9e Geweldsrapportage Racisme en Extremisme, 2006. AIVD (2007) Dierenrechtenactivisme in Nederland springplank voor Europa. AIVD (2007). Radicale dawa in verandering, de opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland. Leidschendam. AIVD (2008) Jaarverslag 2007 Bakker, E. (2006). Jihadi Terrorists in Europe. Their characteristics and the circumstances in which they joined the jihad: An exploratory study. Boog e.a.(2006) Monitor rassendiscriminatie 2005. Bouman, M (2005) De onschuld voorbij. Buijs, F.J., Demant, F., & Hamdy, A. (2006). Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Boutellier, H., Wonderen van, R., Tan, S., Groot de, I. & Nieborg, S. (2007). Sociaal vertrouwen in Oud-Zuid. Bovenkerk, F. (2005), Islamofobie. in: Donselaar van, J. & Rodrigues, P. R. (2006). Monitor racisme & extremisme: zevende rapportage. Anne Frank Stichting, Amsterdam & Universiteit Leiden, Leiden. COT (2006). Verkennend onderzoek naar radicalisering in Tilburg. COT (2006).Tussen feiten, beelden en gevoelens: een verkennend onderzoek naar polarisatie en radicalisering in het politiedistrict Breda. Donselaar van, J. & Rodrigues, P. R. (2006). Monitor racisme & extremisme: zevende rapportage. Anne Frank Stichting, Amsterdam & Universiteit Leiden Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI)(2007), Derde rapport over Nederland. Entzinger, H. (2003) The Rise and Fall of Multiculturalism: The Case of the Netherlands. In: Joppke, C & Morawska, E. (Eds.) Toward Assimilation and Citizenship: Immigrants in Liberal Nation-States. FORUM (2003). Stigma: Marokkaan! Over afstoten en insluiten van een ingebeelde bevolkingsgroep. FORUM (2006). Van Vasten tot Feesten Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. FORUM (2006). Hedendaags Radicalisme. Verklaring en aanpak. FORUM (2007). Handreiking inter-etnische contacten. De Graaff, B. (2008) De wetenschapper en de spin. Over de (on)mogelijkheid van toekomstverkenningen ten aanzien van radicalisering en terrorisme, Leiden (oratie) Groen, J. & Kranenberg, A. (2006). Strijdsters van Allah. Radicale moslimaâs en het Hofstadnetwerk. Hagendoorn, L. & Sniderman, P. (2004). Het conformisme-effect: sociale beĂŻnvloeding van de houding ten opzichte van etnische minderheden, Mens en Maatschappij 2. Harchaoui (2007). Radicalisation as a resistance strategy for a new generation. Conference Young and Rebellious, Amsterdam, VU 18th June 2007. Inspectie van het Onderwijs (2007), De staat van het Onderwijs; onderwijsverslag 2005-2006. ISPR, InformatieSchakelPunt Radicalisering, (2007). Radicalisering in Rotterdam II. ISPR, InformatieSchakelPunt Radicalisering, (2008). Radicalisering in Rotterdam III. Jong, J.D. de (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van Marokkaanse jongens. Koning. M., De zuivere islam, 2007. Merten, R. (1993) AntiautoritĂ€re Erziehung und Rechtsextremismus. Jugendhilfe, 4, 170 ff. Merten, R. (1993). Jugend im Kontext von Gewalt, Rassismus und Rechtsextremismus, Jugendhilfe, 2, 59 ff. Moors, H. (2007). Extreem? Moeilijk! Extreem en radicaal gedrag van jongerengroepen in Limburg. Risicoâs en reactierepertoires. IVA. NCTb (2006), Jihadisten en het internet, NCTb (2007), Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, 25 april 2007 NCTb (2007) Salafisme in Nederland, website NCTb Pels, T. (1998). Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. De creatie van een nieuw bestaan.. Pels, T. (2003). Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren. Pels, T., & Gruijter, M. de (2006). Emancipatie van de tweede generatie. Keuzen en kansen in de levensloop van jonge moeders van Marokkaanse en Turkse afkomst. Assen: Van Gorcum. PEW Research Center 2005. RMO (2006). Verschil Maken; Eigen verantwoordelijkheid na de verzorgingsstaat (advies nr. 38). Sageman, M. (2008). Leaderless Jihad. Terror Networks in the Twenty-first century. Sociaal Cultureel Planbureau SCP (2003), Moslim in Nederland Sociaal Cultureel Planbureau SCP (2007) De Sociale Staat van Nederland Slootman, M. & Tillie, J. (2006). Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Amsterdam: IMES. Stichting RADAR (2007) Gevallen en gevoelens van discriminatie onder de Marokkaanse Rotterdammers Visser, M. & Slot, J. (2005). Extremisme en Radicalisering in het Amsterdamse Voortgezet Onderwijs. Dienst Onderzoek en Statistiek, Gemeente Amsterdam. VNG (2007), Ondersteuning bij de lokale aanpak polarisatie en radicalisering. De gemeentelijke behoefte(n) verkend, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Wijk, van A. Ph., Bervoets, E. J. A. & Boers R. (2007) Trots op Nederland: achtergronden, kenmerken en aanpak van het Lonsdaleverschijnsel. Withuis (2007), Radicaliserende vrouwen. Nederlandse communistische vrouwen (1946-1970) en Nederlandse islamitische vrouwen (1989-heden), een comparatieve analyse. Wonderen, van, Tijdschrift voor Veiligheid maart 2008 WRR (2005). Vertrouwen in de buurt. WRR (2006). Dynamiek in islamitisch activisme. Aanknopingspunten voor democratisering en mensenrechten. Kamerstuk 2006/07 29 754 nr. 103. Onder indicatoren wordt verstaan: aspecten van polarisatie en radicalisering die periodiek bekeken gaan worden om inzicht te krijgen in de dynamiek ervan. Hierbij hoort ook het aangeven waar aanvullend (empirisch) onderzoek nodig is. De expertgroep die input leverde bestond uit onderzoekers van de Monitor Racisme & Extremisme, het Verwey-Jonker Instituut, IVA-Beleidsonderzoek en Advies, Universiteit Leiden, gemeenten Amsterdam en Rotterdam, NCTb en AIVD. Het Actieplan definieert polarisatie als âde verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van de segregatie langs etnische en religieuze lijnenâ. Dekker 2006; Entzinger & Dourleijn 2008, Integratienota 2007-2011 Boutellier ea, 2007. Van Wonderen, 2008, Moors 2007. Zie ook de recente handreikingen die de VNG uitbracht voor het vormgeven van een lokale aanpak van polarisatie en radicalisering, die te vinden zijn op de site: http://www.vng.nl/smartsite.dws?id=80340&ch=DEF zie bijvoorbeeld Hagendoorn en Sniderman, 2004 Zo hadden op 1 januari 2000 drie gemeenten een allochtoon bevolkingsaandeel van meer dan een kwart: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag; in 2007 komt daar Almere bij. Het aantal gemeenten met 10-25% niet-westerse allochtonen nam ook toe, terwijl het aantal gemeenten met minder dan 10% niet-westerse allochtonen afnam. (SCP 2007, Integratienota 2007-2011) Integratienota 2007-2011. TNS-NIPO Allochtonen/moslims 2008 SCP 2008 Moors 2007, FORUM 2003, Informatieschakelpunt Rotterdam 2007 en 2008, Visser en Slot 2005. Integratienota 2007-2011 Onderwijsinspectie, De staat van het onderwijs 2006-2007, p.204 ev. Donselaar en Rodrigues, 2006 Integratienota 2007-2011, p.52 PEW 2005, ECRI 2007 (voor andere landen lagen deze percentages lager: VK 14%, Frankrijk 34% en Duitsland 47%; zie ook Bovenkerk 2005. TNS Nipo 2008. VNG, Ondersteuning bij de lokale aanpak polarisatie en radicalisering. De gemeentelijke behoefte(n) verkend, COT 2007. Inspectie van het Onderwijs 2007 pp 95-98. Er waren ca 650 scholen in het voortgezet onderwijs in 2005-2006. Monitor Racisme & Extremisme 2007. Voorbeeld is de brand van de Bedir school in Uden. De beelden van de brand gingen de wereld rond als voorbeeld van afbrokkelende Nederlandse tolerantie terwijl uit het boek van de vader van Ă©Ă©n van de betrokken jongens blijkt dat het hier vooral ging om machtsdynamieken in (multi-etnische) jongerengroeperingen (Bouman 2005) Ook uit recent onderzoek van het COT (2006) in Breda en Tilburg bleek niet dat etniciteit bepalend is bij het ontstaan van conflicten tussen jongeren. SCP Onderzoek Burgerperspectieven, 2008. RMO Democratie voorbij de instituties, 2006; SCP, De Sociale Staat van Nederland, 2005 en 2007. Pels 2003, Wijk ea 2007. SCP 2007 SCP 2007, ECRI 2007 vgl Entzinger 2008, COT 2006 en de Koning 2008 zie wel Hagendoorn & Sniderman 2004. Bovens, M. en A. Wille, NRC 1 dec 2007 SCP 2007 Bijvoorbeeld: de instelling door de ministers van BZK en Justitie van de Commissie Veiligheid en Persoonlijke Levenssfeer. Zie ook de Graaff, 2008. Radicalisering is âde groeiende bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven, te ondersteunen of anderen daartoe aan te zettenâ (Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011, ook AIVD 2004). Hier blijkt ook de problematiek van kwantitatieve metingen: het is buitengewoon lastig zo niet onmogelijk het democratische milieu in gezinnen meten, of de mate en omvang van ontworteling en op basis daarvan conclusies te trekken over radicalisering. Buijs c.s. 2006; Dekker 2006 InformatieSchakelPunt Radicalisering Rotterdam, 2008 AIVD 2004 en 2007 Pels 2003. Mertens 1993 ISPR 2007 en 2008. Buijs 2006, de Koning 2007 In dit kader is het belangrijk dat er waakzaamheid is voor zogenaamde façadepolitiek, waarbij radicalen zich gematigder voordoen om invloed te verkrijgen. Een wegwijzer hiertoe wordt momenteel uitgewerkt, evenals een analyse van constitutionele waarborgen in relatie tot het risico van groeperingen die de democratische rechtsorde omver willen werpen (motie van Miltenburg (Kamerstuk 30697, nr. 3). Hierover wordt in het najaar gerapporteerd bij het voortgangsverslag van het Actieplan. Onderzoek in opdracht van de RVD en de NCTb, zie website NCTb Withuis, 2007 FORUM (2006). p. 106. Slootman, M. & Tillie, J. âWaarom sommige Amsterdamse moslims radicaal wordenâ, 2006. InformatieSchakelPunt Radicalisering, 2008. Moors, H. (2007), COT Tilburg (2006). AIVD 2007, NCTb 2007; de Koning 2007 Deze Trendanalyse gaat niet verder in op de ontwikkelingen van jihadistische stromingen in de Nederlandse samenleving. Daarvoor dienen de rapportages van de NCTb en de AIVD. AIVD, jaarverslag 2007; NCTb 2007 Nederland kent geen officiĂ«le registratie naar religieuze achtergrond. De aanwezige kennis is gebaseerd op de verbeterde berekeningswijze van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Naast de schattingenmethode naar âhet land van herkomstâ, gaat het om enquĂȘtegegevens waarin mensen zelf aangeven tot welke godsdienst cq kerkelijke gezindte zij zich rekenen. Zo bleek uit onderzoek van het SCP (2003) dat Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren dezelfde percentages kennen voor wat betreft de bereidheid geweld te gebruiken om doelen te bereiken, ca 2%. Amsterdams onderzoek uit 2004 naar de combinatie van orthodoxe geloofsbeleving en politieke strijdbaarheid wijst op ca 1445 moslims die mogelijk gevoelig zijn voor radicalisering - 2% van de moslims in de hoofdstad (Slootman, M. & Tillie, J. 2006). In het Amsterdams voortgezet onderwijs maakt 6% van de docenten zich ernstige zorgen over radicalisering: 53% geeft aan dat hun leerlingen contact met âandereâ groepen vermijden en zich terugtrekken met âgelijkgezindenâ (Visser, M. & Slot, J. 2005). Zie ook AIVD jaarverslag 2007. AIVD 2007, TK 2007-2008, 29 754, nr. 121. Bijvoorbeeld de Egyptische televisieprediker Amr Khaled, die een conservatieve visie op de islam combineert met positive thinking en persoonlijke groei van het individu. Hij wijst daarbij de rigiditeit en het puritanisme van bijvoorbeeld het salafisme af zonder hierbij de suprematie van de islam in twijfel te trekken. Zie ook: Zie P. Haenni. Lâislam du marchĂ©. Paris, 2005. WRR 2006 Dit houdt verband met afbakenings- en definitieproblemen, die invloed hebben op de wijze waarop incidenten door korpsen en gemeenten worden geregistreerd. Bovendien handelen de daders zelden expliciet namens de partijen of bewegingen. Hoewel het geweld zeer ernstig kan zijn, kent het niet het âterroristischâ karakter van vooraf gepland en gericht op vrees aanjagen bij de bevolking. Van Donselaar & Rodrigues 2006, AIVD 2007 van Donselaar & Rodrigues 2006, pp. 34-36. Boog 2006, p. 128 e.v. AIVD 2008 idem Van Donselaar & Rodrigues 2006, AIVD 2008 AIVD 2007, 2008 Zanoni & Van der Varst i.s.m. de VNG (2007): van de 75 gemeenten die reageerden op de enquĂȘte gaven 27 aan te maken te hebben met rechtsradicalisme, 8 met islamitisch radicalisme en 30 met spanningen tussen bevolkingsgroepen. Het COT plaatst hierbij de kanttekening dat de veel voorkomende incidenttypen van rechtsradicalen voor gemeenten beter herkenbaar zijn (p.11). De Onderwijsinspectie (2007) meldt dat n totaal ca 130 scholen te maken hadden met problemen van wit extremisme, 10 met religieus geĂŻnspireerd extremisme en 223 met incidenten tussen autochtone leerlingen. Donselaar & Rodrigues, 2006: Monitor Racisme & Extremisme AIVD 2007 Enkele incidenten uit 2008: Radicale dierenrechtenactivisten slaagden erin met bedreigende acties om democratisch besloten plannen voor een biotechnologisch bedrijventerrein in Venray te ondermijnen; radicale dierenactivisten brachten twee autoâs tot ontploffing van een voormalig directeur van Euronext, dat aandelen beheert van o.m. een biotechnologische bedrijf. AIVD 2004, 2007 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 800 VI en 29 754, nr 98. AIVD Rapport âDierenrechtenactivsme in Nederland, springplank voor Europa. 2007 AIVD 2007 AIVD Rapport âDierenrechtenactivsme in Nederland, springplank voor Europa. 2007 AIVD Nota âDierenrechtenactivisme in Nederland â Grenzen tussen vreedzaam en vlammend protest, 2004. ISPR 2007 Trendanalyse Polarisatie en Radicalisering december 2008 PAGE 26 PAGE 28