[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Trendanalyse 2008

Bijlage

Nummer: 2008D23155, datum: 2008-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Operationeel Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2009, de Voortgangsrapportage 2008 en de Trendanalyse 2008 (2008D23152)

Preview document (🔗 origineel)


Trendanalyse

Polarisatie en Radicalisering

(december 2008)

DOEL VAN DE TRENDANALYSE

De aanpak van polarisatie en radicalisering is een opgave voor de
samenleving als geheel. Het Actieplan Polarisatie en Radicalisering
2007–2011 zet op alle bestuursniveaus – internationaal, nationaal,
lokaal – in op het signaleren, voorkomen en aanpakken van deze
verschijnselen. Het Actieplan meldt tevens dat er een systeem van
monitoring komt om een periodiek beeld te geven van de trends. Het
Operationeel Actieplan 2008 specificeert dat er medio 2008 een eerste
proeve verschijnt, in de vorm van een trendnotitie met een model van
onderliggende factoren. Deze trendanalyse is de neerslag van deze
exercitie.

Doel van deze trendanalyse is:

Partners op nationaal en lokaal niveau inzicht geven in de aard en
omvang van processen van polarisatie en radicalisering en zo
aangrijpingspunten bieden voor beleid. De beleidsconsequenties van deze
trendanalyse worden beschreven in het hierbij gevoegd  Operationeel
Actieplan 2009. Ook met lokale partners worden de uitkomsten van de
trendanalyse besproken.

Indicatoren aangeven voor de periodieke beschrijving van trends in de
komende jaren. 

De trendanalyse: kwaliteit, afbakening en methode

Met de Trendanalyse wordt een start gemaakt met het periodiek volgen van
de feitelijke Ă©n ervaren situatie op het terrein van Polarisatie en
Radicalisering. De Trendanalyse identificeert relevante domeinen,
bundelt empirische gegevens (ook van AIVD en KLPD) en beschrijft recente
ontwikkelingen die experts signaleren. Hierbij gaat het niet om de
dreiging dat radicalisering uitmondt in terroristisch geweld. Daarvoor
dienen de rapportages van de Nationaal Coördinator
Terrorismebestrijding en de Algemene Inlichtingendienst. De Trendanalyse
gaat over de doorwerking van bredere processen van polarisatie en
radicalisering in onze open samenleving.

Polarisatie en radicalisering zijn complexe processen die niet eenvoudig
te duiden en te meten zijn. Er is enige informatie over polarisatie op
lokaal niveau, maar wetenschappelijke (empirische) kennis over het
nationale discours of de aanwezigheid van radicale bewegingen ontbreekt
veelal. Gegevens-verzameling over islamitisch radicalisme,
rechts-extremisme en dierenrechtenactivisme is dankzij inspanningen van
ondermeer het KLPD de afgelopen jaren sterk verbeterd, maar nog niet
volmaakt. De cijfers met betrekking tot Nederland zijn vooralsnog
fragmentarisch en vaak onvolledig waardoor de verschillende vormen van
radicalisering zich ook nog niet gemakkelijk met elkaar laten
vergelijken. Dit maakt dat voorzichtigheid is geboden bij het
interpreteren en duiden van het cijfermateriaal.

Deze trendanalyse is een eerste proeve, ook internationaal. Niet eerder
werden polarisatie en radicalisering in samenhang bekeken; niet eerder
werden verschillende vormen van radicalisering naast elkaar bekeken en
niet eerder werd een dergelijke poging tot systematische periodieke
analyse ondernomen. 

Een belangrijke stap is nu genomen: de relevante domeinen en indicatoren
zijn helder, een eerste situatieschets is gegeven op grond van de
beschikbare informatie. Dit geeft de nationale en lokale partners op dit
moment voldoende handvat om het beleid richting te geven. Vervolgens
komt het erop aan dit alles toe te spitsen zodat er de komende jaren een
steeds vollediger weergave ontstaat. In overleg met lokale en nationale
bestuurlijke en maatschappelijke partners wordt dit najaar een
gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld om meer (empirische) kennis op
specifieke domeinen te genereren. Bovendien kunnen lokale partners, met
steun van het Rijk, desgewenst nader toegespitst onderzoek laten
verrichten in hun eigen regio (bijvoorbeeld een lokale scan). 

In het volgende wordt ingegaan op de huidige trends op het terrein van
polarisatie, gevolgd door radicalisering. Aan bod komen islamitisch- en
rechtsradicalisme en dierenrechtactivisme. Tot slot wordt inzicht
gegeven in de volgende stap(pen) in het proces van het verfijnen en
verbeteren van de trendanalyse. Als bijlage volgt een overzicht van de
indicatoren en een bronnenoverzicht. 

 HOOFDSTUK 1	POLARISATIE

In het coalitieakkoord van dit kabinet staat dat het kabinet wil
“werken aan een samenleving waarin mensen zich duurzaam met elkaar
verbonden weten. Het is onze ambitie mensen het daarvoor benodigde
vertrouwen in elkaar en in de toekomst te geven. Door in mensen te
investeren en door mensen als bondgenoot tegemoet te treden; vanuit het
besef dat we samen sterker staan.” 

Duurzame verbondenheid is in een pluralistisch land als Nederland alleen
te behouden als burgers een zekere mate van tolerantie en vertrouwen aan
de dag leggen. Tolerantie en vertrouwen zijn echter niet
vanzelfsprekend. Ze zijn de uitkomst van ontmoetingen, botsende
meningen, gedragingen en levensovertuigingen, zelfs van polarisatie. Dit
kabinet gelooft in het open maatschappelijk debat met ruimte voor
tegengestelde en soms zelfs onverenigbare standpunten. Polarisatie in
deze zin maakt posities helder en bespreekbaar; problemen worden
blootgesteld en oorzaken inzichtelijk gemaakt. Dit kan mensen activeren,
omdat routines worden doorbroken en er duidelijk iets te kiezen valt.
Daarnaast is een zekere mate van polarisatie vaak een noodzakelijke stap
in het emancipatieproces van bepaalde maatschappelijke groepen. 

Het is ook niet deze vorm van polarisatie waartegen het kabinet ten
strijde trekt met het Actieplan Polarisatie en Radicalisering. Bij
ongewenste polarisatie gaat het om eventuele tendensen van segregatie en
spanningen tussen etnische en religieuze bevolkingsgroepen die
ontmoeting en open debat juist in de weg staan. Polarisatie in deze zin
kent een gelaagdheid. Er kan sprake zijn van een negatieve houding:
bevolkingsgroepen hebben negatieve ideeën over elkaar, deels als
vooroordeel door gebrek aan kennis en contact, deels op grond van
ervaringen. Dit gaat doorgaans gepaard met negatieve emoties ten
opzichte van (leden van) andere bevolkingsgroepen. Men ervaart
‘spanningen’ of voelt zich bedreigd. Tenslotte kan polarisatie
zichtbaar worden door gedrag. Denk aan bekladding en bedreigingen. Maar
ook subtieler gedrag zoals vermijden, stigmatiseren, beledigen en
pesten.

Processen van verwijdering en confrontatie kunnen zich op drie niveaus
afspelen: (boven)nationale (media en internet), buurt (directe
confrontatie en overlast) en individueel (discriminatie, gevoelens van
onveiligheid en uitsluiting). Vaak bepalen landelijke (en
internationale) ontwikkelingen de beeldvorming evenzeer als eigen
ervaringen. Zo blijkt dat de meeste autochtone jongeren die negatief
denken over moslims, weinig weten over de islam en ook geen moslims
kennen. Zij halen hun informatie vooral uit de media. Een ander
voorbeeld: Turkse en Marokkaanse jongeren vinden dat hun groep sterk
gediscrimineerd wordt, terwijl een veel kleiner deel zelf ervaring heeft
met discriminatie.  Ook hier werken bovenlokale discussies door in
individuele percepties. 

Het buurtniveau speelt volgens sommige onderzoekers vaak een
onderschatte rol. Negatieve houdingen vloeien niet alleen voort uit
algemene gevoelens van achterstelling of bedreiging, maar zijn ook een
reactie op concreet ervaren overlast of intimidatie door (jeugdige)
bewoners in de directe leefomgeving. Op lokaal niveau bevinden zich dus
oorzaken maar ook oplossingen voor polarisatie.

Polarisatie wordt niet alleen zichtbaar in processen van segregatie of
confrontatie. Ook de wijze waarop de publieke discussie over deze
thema’s wordt gevoerd, heeft een eigen dynamiek en invloed. De
publieke discussie is in onze moderne mediacultuur steeds belangrijker
en complexer geworden. Naast de formele media zoals kranten en
televisieprogramma’s is er een informeel circuit van honderden
websites en chatfora waar een ieder, eventueel anoniem, zijn zegje kan
doen. Deze fragmentatie leidt ertoe dat discussies vaker in eigen kring
gevoerd worden. Er zijn verschillende discoursen of vertogen die
problemen op verschillende wijze onder woorden brengen en met dit
taalgebruik richting geven aan de manier waarop mensen gebeurtenissen
interpreteren. De meeste geraadpleegde experts zijn het erover eens dat
taalgebruik invloed heeft op de emoties, houding en gedrag van
bevolkingsgroepen en op de wijze waarop onderwerpen op de politieke
agenda komen. Afhankelijk van welk vertoog op een bepaald moment
dominant is, kan de maatschappelijke discussie verwijdering en
spanningen in de hand werken of juist meer toenadering en wederzijds
vertrouwen genereren. 

Naast het bestrijden van polarisatie is het óók van belang die
factoren te versterken die tegenwicht bieden aan polariserende
tendensen. Het gaat dan om het versterken van het vertrouwen van mensen
in elkaar en in de democratische rechtstaat. Wanneer het vertrouwen van
mensen afneemt op hetzelfde moment dat negatieve effecten van
polarisatie gezien en ervaren worden, kan dit leiden tot een negatieve
spiraal van verwijdering en frustratie, en uiteindelijk tot de
mogelijkheid tot het vatbaar worden voor radicalisering.  

In het navolgende worden de brede trends besproken die de achtergrond
kunnen vormen voor diverse aspecten van toenemende polarisatie:
segregatie, negatieve beeldvorming, uitsluiting, confrontaties, sociaal
vertrouwen en het maatschappelijke discours. Overigens zijn deze
gegevens niet nieuw en werken Rijk, gemeenten, scholen en anderen hard
om deze trends te keren.

Voortgaande segregatie en beperkte inter-etnische contacten

De mate van segregatie en inter-etnische contacten zegt iets over de
omgeving waarbinnen processen polarisatie en radicalisering zich
afspelen. Waar mensen elkaar nooit tegenkomen, kunnen vertrouwen en
wederzijdse betrokkenheid moeilijk groeien. In dit opzicht blijven
processen van segregatie punt van zorg. Er is sprake van een toename van
gebieden met relatief hoge concentraties allochtonen en in de buurten
waar al veel allochtonen wonen, stijgt hun aandeel.   Bijna Ă©Ă©n op de
tien scholen in zowel het basis- als het voortgezet onderwijs heeft meer
dan 50% niet-westerse allochtone leerlingen. In de vier grote steden
geldt dit inmiddels voor ongeveer de helft van alle schoolvestigingen.
Het aantal van deze scholen is in de vier grote steden de laatste jaren
overigens niet verder gegroeid. 

Voor wat onderlinge etnische contacten betreft, lijkt er een verbetering
op te treden. Gaf eind 2006 nog 61% van de autochtonen aan nooit contact
met allochtonen te hebben in werk- of vriendenkring, in 2008 is deze
groep gehalveerd naar rond de 30%. Ook vinden autochtone Nederlanders
het belangrijker dat hun kinderen contact hebben met allochtone
Nederlanders (68% in 2004, 77% in 2008). Deze stijgingen zijn overigens
meer toe te schrijven aan een toegenomen contact met allochtonen in het
algemeen dan met moslims.

Etnische distantie is er niet alleen tussen allochtone en autochtone
groeperingen maar ook tussen allochtonen groepen onderling. Vooral
Nederlanders van Turkse afkomst (66%), maar ook Nederlanders van
Marokkaanse afkomst (54%) gaan in de vrije tijd vooral om met de eigen
groep. Surinamers en Antillianen hebben van de allochtone groepen veruit
de meeste interetnische contacten (69%). 

Uitsluiting (vermeend of niet) leidt tot polarisatie

Voor het hebben van vertrouwen is het belangrijk dat mensen zich
geaccepteerd weten. Enkele geraadpleegde experts geven aan dat zowel
autochtone als allochtone jongeren zich vaker buitengesloten voelen door
andere jongeren of de maatschappij als geheel. Vooral hoger opgeleide
allochtonen voelen zich vaak niet als volwaardig geaccepteerd.. De vraag
is hoe deze trend te duiden. De geraadpleegde experts stellen dat de
ervaren  stigmatisering een sterk gepercipieerd karakter heeft.
Bovendien is uit de adolescentenpsychologie bekend, dat jongeren zich
vaak buitengesloten voelen en elkaar buitensluiten (jeugdsubculturen).
Er zijn ook geen aanwijzingen dat uitsluiting van jongeren een
structureel probleem is op grote schaal. Hoe dit ook zij, voor de
beleving van jongeren maakt dit geen verschil. Subjectief of niet,
frustratie werkt polarisatie (en radicalisering) in de hand, zeker als
deze die wordt geuit in agressie. 

Discriminatie onder allochtonen Ă©n autochtonen

De maatschappelijke spanningen van de afgelopen jaren worden
weerspiegeld in de ontwikkeling van de aantallen verdachten van
discriminatie, belediging en haatzaaiing. Van 1999 tot 2005 steeg dat
aantal van ca 260 per jaar tot ca 470. In 2006 daalde dit weer iets tot
ca 440 (bron KLPD). 

Onder allochtonen meent 70 Ă  80 % dat hun groep wordt gediscrimineerd.
Het gaat hierbij niet altijd om persoonlijke ervaringen. Ca 40%
rapporteert zelf te maken te hebben met discriminatie. Rond 60 % van de
Turkse en Marokkaanse Nederlanders vindt dat ze geen gelijke kansen
hebben. Opmerkelijk: 60% van de autochtonen geeft hun daarin gelijk. 

Een zorgelijke negatieve trend valt wel waar te nemen op het internet en
op sommige scholen, waar jongeren grove taal over afkomst of
(religieuze) overtuiging niet schuwen en zich agressief gedragen tegen
elkaar of tegen hun docenten. De gegevens van de onderwijsinspectie
staven dit. Digitaal pesten is op alle schooltypes toegenomen. Rond de
12% (primair onderwijs), 30% (speciaal onderwijs) en 55-70% (voortgezet
onderwijs) van de scholen meldt meerdere incidenten van racisme en
discriminatie.

Ook autochtonen zijn doelwit van discriminatie. Het Meldpunt
Discriminatie Internet (2006) meldt een verdriedubbeling van gemelde
uitingen tegen autochtone Nederlanders: van 38 in 2005 tot 116 in 2006.
De Monitor Racisme & Extremisme 2007 onderschrijft deze trend. Het zou
gaan om vele duizenden autochtonen met discriminatie-ervaringen. Ook de
discriminatie van allochtoon versus allochtoon van een andere etnische
groep (bijv. Antilliaan vs Marokkaan) is toegenomen.

Verbetering in de beeldvorming maar nog altijd negatief over islam.

Recente gegevens laten enige verbetering zien in de beeldvorming tussen
autochtonen en allochtonen. In de periode 1997-2004 meende steeds
ongeveer de helft van de bevolking dat er in Nederland teveel
allochtonen wonen. In 2006 is dit gedaald tot 40 procent. Een nog
sterkere verbetering is er bij de acceptatie van allochtonen als naaste
buren. In 2002 had nog tegen de 60% van de bevolking hier moeite mee. In
2006 is dit 40%.

De negatieve beeldvorming blijkt vooral in relatie tot moslims en de
islam voor te komen. Al langer blijken Nederlanders negatiever over
moslims te denken dan in welk ander westers land: zo’n 51 % dacht in
2005 negatief over de islam. Expliciet negatief is de waardering van een
overgrote meerderheid van de bevolking voor wat wordt gezien als
kenmerkende aspecten van de islam: de houding jegens vrouwen en de
gezagsrelaties tussen ouders en kinderen (Integratienota 2007-2011).
Opvallend is dat het grote percentage jongeren (54%) dat negatief staat
ten opzichte van de islam doorgaans weinig weet over de islam en ook
geen moslims kent (Dekker 2006). 

Ook hier zien we echter signalen dat het tij keert. Jaarlijks
trendonderzoek naar de houding van Nederlanders jegens allochtonen en
moslims laat zien dat Nederlanders sinds 2007 aanzienlijk minder
negatief zijn gaan denken over moslims (van 35-40% negatief tussen
2004-2006 tot rond de 19-24% in 2008). Wel denken mensen nog altijd
significant beter over allochtonen in het algemeen dan over moslims (19%
in 2008 vs 28% in 2006 ). Ook de mate waarin mensen zich bedreigd of
onprettig voelen door moslims is flink aan het dalen. Dit ten spijt:
meer Nederlanders denken dat de integratie van moslims nooit volledig
zal slagen: 71% is hierover pessimistisch, in 2006 was dat 65%. 

Interetnische confrontaties en geweld

Interetnische confrontaties (o.a. bekladding, bedreiging, vernieling,
brandstichting, mishandeling) vormen een probleem, niet alleen vanwege
het aantal, maar ook omdat interetnische confrontaties kunnen escaleren.
Uit onderzoek van de VNG uit 2007 blijkt dat 30 gemeenten problemen
hebben met interetnische spanningen. De onderwijsinspectie meldt dit
voor ca 195 scholen in het voortgezet onderwijs in 2005 en 2006.  Een
opvallende trend van de laatste jaren is het gestaag toenemende aantal
confrontaties met een racistisch karakter. Ook het geweldsniveau van
deze confrontaties neemt toe. Vaak gaat het hier om langslepende
conflicten waar daders en slachtoffers elkaar afwisselen (het kan gaan
om autochtoon versus allochtoon of de ene groep allochtonen tegen de
ander of tegen een etnisch gemengde groep). 

Veelal zijn deze voorvallen niet of slechts in kleine kring bekend. De
indruk bestaat dat dit vaak Ă©Ă©n-op-Ă©Ă©n incidenten zijn die soms een
vervolg krijgen in mobilisatie van etnische scheidslijnen. Het is
bovendien lang niet altijd duidelijk in hoeverre de etnische component
werkelijk bepalend is voor het conflict, of dat het gaat om criminele of
algemeen adolescente confrontaties (schoolruzies). De problemen van
rapportage en duiding maken het lastig een precies beeld te schetsen van
dit fenomeen en dit vormt daarmee een van de onderzoeksthema’s voor de
komende periode .

Sociaal vertrouwen en steun voor de democratie

Waar vertrouwen in de maatschappij en de democratie ontbreekt, is het
risico op polarisatie en radicalisering groter. Nederlanders vinden het
gebrek aan respect en solidariteit het grootste maatschappelijke
probleem op dit moment, belangrijker dan milieu, integratie of verkeer. 

De beschikbare gegevens zijn niet eenduidig.  De steun voor
democratische waarden als vrijheid van meningsuiting en respect voor de
ander zijn nog altijd onverminderd hoog. De betrokkenheid op de
samenleving als geheel neemt af, maar voor een deel verandert die
betrokkenheid ook van karakter (minder via actieve deelname in ideële
organisaties). Burgers hebben meer belangstelling voor politiek, maar
voelen zich minder gerepresenteerd.  

De formele steun voor de democratie is ook nog altijd hoog (70%). Toch
is nog altijd 30% ontevreden over het functioneren van de democratie en
zeker 10% (!) verkiest de democratie niet als eerste regeringsvorm (deze
cijfers zijn overigens door de jaren heen vrij constant). Deze mensen
zijn wantrouwend tegenover de overheid, voelen zich niet gehoord door de
gevestigde partijen, voelen zich buitengesloten door de samenleving. Ze
staan sceptisch, cynisch, onverschillig of vijandig tegenover de
democratie, stemmen niet, hebben nauwelijks vertrouwen in politici en
bestuurders, en proberen los van democratische structuren hun leven vorm
te geven. De RMO geeft aan dat dit gebrek aan draagvlak voor de
democratie te weinig is onderzocht, zeker waar het gaat om een
uitsplitsing naar bevolkingscategorieën (jongeren, etnische minderheden
etc.). Bekend is dat personen met een lage opleiding weinig affiniteit
met politiek hebben, maar er zijn nu ook aanwijzingen dat hoger
opgeleide autochtone en allochtone jongeren minder vertrouwen in de
politiek hebben gekregen en ook minder geĂŻnteresseerd zijn in
maatschappelijke vraagstukken.

In het laatste rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
over de sociale staat van Nederland blijkt dat het vertrouwen in de
overheid zich heeft hersteld. Na een enorme val sinds 2002 was het
vertouwen in het najaar van 2006 vrijwel weer terug op het niveau van de
jaren negentig – 57% van de respondenten vond dat de overheid goed
functioneerde. Ook het vertrouwen in de regering is fors gestegen. In
2004 was nog niet de helft van de burgers tevreden of zeer tevreden met
de regering; in 2006 steeg dit percentage tot 67 procent. Voor 2007 en
2008 zijn nog geen cijfers bekend.

De publieke discussie: verharding en de tegenbeweging

De afgelopen jaren kende Nederland een periode van onzekerheid,
onbehagen en versterkt wij-zij denken. Vooral het debat over de islam
verliep confronterend. Nederlanders van Marokkaanse en Turkse afkomst
werden daarbij vaak eenzijdig aangesproken als moslim. Veel niet-moslims
stonden negatief ten aanzien van de islam (zie hieronder). De reactie
van moslims en niet-moslims varieert van het ophalen van de schouders,
het terugtrekken in eigen kring, tot juist versterkt deelnemen aan het
debat. Prof. de Graaff meent dat de verharding van het debat de
samenleving vermoedelijk ook incidentgevoeliger maakt. Alle
geraadpleegde experts delen het vermoeden dat verhitting van het debat
negatief werkt op groepsdynamieken, maar geven aan dat dit nog
onvoldoende is onderzocht. De bestuurskundigen Bovens en Wille geven aan
dat onderzoek in andere landen laat zien dat een polariserende politieke
cultuur en een verruwing van het politieke spel een negatieve invloed
hebben op het politieke vertrouwen. Zij menen dat dit een rol heeft
gespeeld bij de daling van het vertrouwen in overheid, kabinet en
parlement in ons land in de jaren 2002-2006. 

Een contra-indicatie voor deze trend vormen de recente signalen van een
tegenbeweging. Het vertrouwen in de samenleving en in de overheid neemt
zoals gezegd toe. De periode van spanning laat volgens het SCP wel
sporen na. Nederlanders zijn minder meegaand. Meer dan enkele jaren
geleden zijn burgers van mening dat mensen - en dan vooral ‘de
anderen’ – aangesproken moeten worden op hun verantwoordelijkheden.
Thema’s als orde en veiligheid, normen en waarden en de sociale
samenhang in de maatschappij staan meer dan ooit in het debat centraal.

Voor een deel staat dit volgens prof. de Graaff in verband met de
bekende pendulebeweging na ernstige dreigingen zoals terroristische
aanslagen. In eerste instantie neigen burgers ertoe veiligheid zwaarder
te wegen dan burgerlijke vrijheden en tolerantie. Bij uitblijven van
nieuwe dreigingen of bij gewenning aan de dreiging keert matiging in het
debat terug. Dit blijkt volgens hem ook uit het feit dat het onderwerp
van grondrechten en privacy terug is op de politieke agenda.

HOOFDSTUK 2	RADICALISERING

Het punt van vertrouwen in de democratie raakt aan het volgende thema:
radicalisering. Hier gaat het niet alleen om maatschappelijke
tegenstellingen, maar om een voortgaande verwijdering van democratische
instituties en middelen. Hoewel polarisatie geenszins altijd leidt tot
radicalisering, is het vaak wél zo dat processen van radicalisering
vooraf worden gegaan door en gedijen in een sfeer van polarisatie. In
dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vatbaarheid van jongeren voor
radicaliseringsinvloeden en het belang van versterking van hun
weerbaarheid. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de
verschillende vormen van radicalisering. 

Radicalisering komt bij alle leeftijdsgroepen voor, maar met name onder
adolescenten en jongvolwassenen (15-30 jaar). Diverse factoren kunnen
van invloed zijn op de vatbaarheid voor radicalisering: ervaring met
marginalisatie of ontworteling, kloof met de wereld(en) van volwassenen,
kansen op het terrein van onderwijs of arbeidsmarkt, familiale binding
of democratisch milieu, kansen om persoonlijke autonomie te ontwikkelen
maar ook diepe gevoelens van onrechtvaardigheid, bijvoorbeeld als gevolg
van ervaren discriminatie of identificatie met gepercipieerd
achtergestelde of bedreigde personen. Waarom andere jongeren in
vergelijkbare omstandigheden niet radicaliseren is echter niet eenduidig
te verklaren. Er speelt ook een element van keuzevrijheid en individuele
en psychologische verschillen. 

Radicaliseringsprocessen verlopen niet volgens een vast stramien. Bij
veel radicaliserende jongeren is er sprake van een multiproblematiek:
spanningen thuis, geldproblemen, ontwikkelingsproblematiek etc. 
Islamitische radicalisering trekt vooral (Marokkaanse en bekeerde
autochtone) jongeren die zoeken naar zingeving, binding, erkenning en
politieke rechtvaardigheid (Buijs c.s. 2006). Rechts-extremisme raakt
jongeren die zich gefrustreerd voelen over de ‘multiculturele’
samenleving, in hun ogen de oorzaak van bijvoorbeeld langdurige
werkloosheid, woningnood, of verdringen van de “Nederlandse” cultuur
(Dekker 2006). Dierenrechtenactivisten worden vooral gedreven door het
op allerlei manieren (goedschiks of kwaadschiks) willen voorkomen dat
dieren leed wordt berokkend.

Bij alle vormen spelen bevorderende of remmende factoren: het gebrek aan
vertrouwen in de democratie en (gekozen) gezagsdragers, afwijzing van
politieke alternatieven, sekteachtige zelfopsluiting en tunnelvisie, de
overtuiging dat de eigen gemeenschap onder druk staat, een utopie als
antwoord, te realiseren door uitverkorenen uit de eigen groep, in het
uiterste geval met ‘zuiverend’ geweld. Elke vorm kent ook diverse
schillen: sympathisanten, vatbaren, meelopers en een harde kern met
charismatische leiders. Bovendien zijn de overgangen diffuus en zijn er
een diversiteit aan subbewegingen. 

Enkele domeinen verdienen meer aandacht. Bij veel meldingen van
radicalisering blijkt sprake van multi-problematiek binnen het gezin van
een radicaliserend individu. De thuissituatie speelt hier een
belangrijke rol. Bij marginalisering van jongeren spelen soms
gezagsproblematiek en kilte in het gezin. Het gezinsleven draagt zo bij
aan gebrekkige binding met en wantrouwen jegens de maatschappij, ‘de
politiek’ of andere bevolkingsgroepen. Ook krijgen jongeren
onvoldoende handvatten om weerbaar te zijn binnen de democratische
samenleving. Naast geringe oefening in ‘democratische’ vaardigheden
kunnen een sterk autoritaire opvoeding vatbaarheid en het wantrouwen van
ouders richting de bredere samenleving en de overheid een rol spelen bij
de vatbaarheid voor diverse vormen van radicalisering. Overigens is
hierover het laatste woord nog niet gezegd: mogelijke contra-indicatie
voor deze trend is dat er ook geradicaliseerde jongeren zijn –
bijvoorbeeld enkele leden van het “Hofstadnetwerk” – die juist uit
goed verbonden en warme gezinnen afkomstig zijn. Nader onderzoek is hier
nodig.

Voor wat betreft radicalisering onder moslimjongeren kan tevens een met
de migratiecontext samenhangende generatieproblematiek van invloed zijn.
Eerste generatie migrantenouders (vooral laagopgeleide) zijn niet altijd
in staat hun kinderen te begeleiden in de westers-seculiere omgeving.
Vaak zijn zij ook te weinig betrokken bij toezicht op en opvoeding van
hun tienerzonen. Jongens worden op straat gesocialiseerd door
leeftijdgenoten. Meisjes worden strakker gehouden; zij grijpen de
(orthodoxe) islam of juist westerse normen aan in hun streven naar meer
autonomie. Het proces van integratie kan tot spanningen leiden naarmate
ouders en kinderen verschillend gericht zijn op participatie en
aanpassing aan de Nederlandse samenleving. Hiermee hangt ook samen de
problematiek van een ‘gespleten identiteit” van jongeren die
opgroeien tussen verschillende werelden van thuis, straat en de bredere
samenleving en de generatiekloof met hun ouders die deze worsteling
minder kennen.

Meer in het algemeen gaat het om de aansluiting bij maatschappelijke
instituties: overheid, gezin, school, leeftijdsgenoten, kerk/moskee,
vrijetijdsaanbod. Het niet kunnen vinden van ‘aansluiting’ is voor
adolescenten niet ongewoon. Vatbaarder voor radicalisering worden zij
als de binding met instituties moeizamer verloopt Ă©n als de
verschillende contexten waarin zij zich bewegen eilandjes vormen.
Gemarginaliseerde jongeren leven volgens de mores van een subcultuur en
nemen niet meer deel aan de Nederlandse maatschappij. Gepaard met
gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling en democratische vorming zijn
deze jongeren extra gevoelig voor extremistische opvattingen. 

Niet alleen de vatbaarheid van jongeren voor radicalisering is van
belang. Er moet ook aandacht zijn voor de mate waarin individuen,
groepen en de samenleving als geheel weerbaar zijn tegen radicale
invloeden. Het is belangrijk de kernwaarden van de democratie en
rechtsstaat uit te dragen en actieve participatie in alle sectoren van
de samenleving te stimuleren. Weerbaarheid verwijst ook naar kennis van
radicale verleidingen en naar het vermogen alternatieve antwoorden te
vinden op vraagstukken van zingeving, binding en ervaren onrecht.
Daarnaast is er winst te behalen in het expliciet afwijzen van
extremistische uitingen en gedragingen. Radicalen kunnen zich immers
gesteund voelen door een (als instemming geĂŻnterpreteerd) stilzwijgen
over hun activiteiten

Voor de overheid speelt hier de democratische paradox. Bij
discriminatie, haatzaaiing of propageren en gebruik van geweld beschikt
de overheid over straf- en bestuursrechtelijke middelen. Lastiger ligt
het bij uitingen die binnen de grenzen van de wet blijven maar wel
diametraal staan tegenover democratische waarden. Hoe gaat een
democratie om met krachten die haar – eventueel langs democratische
weg - willen ondermijnen?. 

Algemene trends en ontwikkelingen op het gebied radicalisering

Dreiging gevoeld van islamitische en rechtse groeperingen, Gemeenten en
scholen vooral last van rechtsradicalisme en inter-etnische spanningen .

Uit jaarlijks onderzoek naar risicobeleving blijkt dat Nederlanders nog
altijd vooral een dreiging zien van radicalisering binnen
rechts-politieke en islamitische groeperingen: 50% meent dat een
aanzienlijk-/meerderheidsdeel van de islamitische groeperingen
radicaliseert, 40% meent dit voor rechts-politieke groeperingen.
Opvallend is dat men minder dreiging voelt vanuit moslims dan in 2006
(80%). 

Circa de helft van de Nederlanders denkt dat radicalisme leidt tot
terrorisme. Ruim drie kwart meent dat radicalisering de samenleving
verdeelt en onveiliger maakt. Opvallend is dat 41% vindt dat ook
radicale groepen vrijheid van meningsuiting moeten hebben, significant
meer dan in 2006 (31%). Een kwart kon en kan begrijpen waarom mensen
radicaliseren. Een ruime meerderheid denkt dat je radicalisering niet
aan de kleding kunt herkennen. Nederlanders zien vooral een rol voor
moskeeën en imams om radicalisering te voorkomen. Ook leraren,
jongerenwerkers en politie worden genoemd.

Gemeenten en scholen hebben meer last van rechtsradicalisme dan van
islamitisch radicalisme. Van de 75 gemeenten die reageerden op een 2007
VNG-enquĂȘte gaven 27 aan te maken te hebben met rechtsradicalisme, 8
met islamitisch radicalisme en 30 met spanningen tussen
bevolkingsgroepen. Hierbij past de kanttekening dat de veel voorkomende
incidenttypen van rechtsradicalen voor gemeenten beter herkenbaar zijn
dan die van islamitische radicalen. De Onderwijsinspectie (2007) meldt
dat in totaal ca 130 scholen te maken hadden met problemen van
rechts-extremisme, 10 met religieus geĂŻnspireerd extremisme en 223 met
incidenten tussen autochtone en allochtone leerlingen.

Vaker ook juist hoger opgeleide jongeren en ook meer vrouwen. 

Ook hoger opgeleiden kunnen openstaan voor radicalisering. Vooral als
hun ambitieniveau de aanwezige mogelijkheden overstijgt. Eerder zagen we
al dat vooral hoger opgeleide allochtonen zich niet geaccepteerd voelen.
Velen komen hun tegenslagen te boven. Een klein deel is vatbaar voor een
radicaal discours. Opvallend is ook de groeiende deelname van vrouwen en
meisjes in radicale bewegingen. Soms spelen deze vrouwen een bijzondere
rol, zoals de moslima’s die radicale teksten op het internet vertalen
en een belangrijke bijdrage leveren aan de ideologische discussie.  

Afname maatschappelijke aansluiting 

Enkele experts zien dat binnen extreemrechtse en islamitische
groeperingen minder jongeren aansluiting vinden bij werk, school,
vereniging of moskeeën. Dit maakt hen niet allen vatbaarder voor
radicalisering. Onder moslimstudenten voelt ongeveer 16% zich vaak door
(autochtone) Nederlanders buitengesloten. Vergeleken met twee jaar
geleden voelt 32% zich nu (veel) vaker buitengesloten. Dit geldt vooral
voor meisjes van Marokkaanse afkomst en voor hbo’ers. 

Onderzoek in Amsterdam geeft aan dat het wantrouwen van moslims van
Turkse en Marokkaanse afkomst ten aanzien van het gemeentebestuur groter
is dan dat van de gemiddelde Amsterdammer (30% vs 20%). Moslims hebben
ook iets vaker dan de gemiddelde Amsterdammer het gevoel dat de wereld
bestaat uit groepen mensen die lijnrecht tegenover elkaar staan (61% vs 
56 %). Gegevens uit diverse gemeenten ondersteunen de indruk dat
verschillende groepen allochtone Ă©n autochtone jongeren elkaar en de
lokale overheid de rug toekeren.

Toename weerbaarheid op lokaal niveau

Diverse geraadpleegde experts signaleren dat bestuurders en
eerstelijns-werkers beter weerstand kunnen bieden aan antidemocratische
krachten dan in voorgaande jaren. Inmiddels ontwikkelen ca 25 gemeenten
in Nederland beleid ter versterking van de weerbaarheid, waaronder
trainingen voor professionals (agenten, docenten, jeugdhulpverlening) om
radicaliseringstendensen te herkennen en ermee om te gaan. 

Toename weerbaarheid onder moslims

Een aparte noot is op zijn plaats over de toegenomen weerbaarheid van
Nederlandse moslims. De dreigingsanalyses van de AIVD en de NCTb spreken
hier sinds 2006 al van. Dit kwam opnieuw tot uiting in de constructieve
reacties van Nederlandse moslims op de film Fitna. Er kwamen tientallen
initiatieven om radicale reacties in binnen- en buitenland te voorkomen
en frustraties te kanaliseren. Hieruit blijkt een nieuwe
zelfverzekerdheid binnen vooral de Nederlands-Marokkaanse gemeenschap om
zichtbaar tegenwicht te bieden aan radicale invloeden en de problemen
binnen de eigen geledingen op te pakken. 

HOOFDSTUK 3	RADICALISERENDE GROEPEN IN NEDERLAND

3.1 Islamitisch radicalisme: een nieuwe fase van de radicale dawa

De belangrijkste trend binnen het islamitisch radicalisme in Nederland
(en Europa) is het tot bloei komen van een nieuwe vorm van radicale dawa
(prediking). Eerder kregen radicale islamitische organisaties en
netwerken vooral voet aan de grond in Nederland dankzij directe
ideologische, logistieke en financiële ondersteuning vanuit
islamitische gidslanden. Vanaf 2001 voegde zich hier een radicale
beweging “van eigen bodem “ bij van vooral tweede generatie
moslimjongeren die minder georiënteerd is op de islamitische wereld en
zich primair richt op de Nederlandse situatie (frustratie en woede over
de vermeende achterstelling van moslims). Deze beweging wordt gekenmerkt
door fragmentatie, amateurisme en een wildgroei aan de zogenaamde knip-
en plakideologie waarbij selectief uit de islamitische bronnen wordt
geciteerd. In deze fase is in Nederland bijvoorbeeld de jihadistische
Hofstadgroep actief.

In 2005 is een derde fase in het ontwikkelingsproces van het
islamitische radicalisme in Nederland (en Europa) ingetreden. Naast de
andere verschijningsvormen treedt nu het ‘islamitisch
neoradicalisme’ op de voorgrond. Een nieuwe generatie jonge, radicale
predikers is tot het besef gekomen dat de islam geschaad wordt door de
lage organisatiegraad, onduidelijke ideologische boodschap en de nadruk
op terroristisch geweld. Deze tweede generatie dawa-activisten wijst het
gebruik van geweld (in het Westen) categorisch af. Dit leidt tot een
ideologische breuk met de jihadisten, die wel geweld als middel
aanvaarden. Jihadisten blijven actief in Nederland maar hun gewelddadige
boodschap vindt weinig weerklank bij de overgrote meerderheid van de
Nederlandse moslims. 

Bij de radicale dawa is er geen sprake van een directe geweldsdreiging
of acute aantasting van de democratische rechtsorde. Maar de boodschap
blijft wel uitermate radicaal: de gelijkheid van burgers wordt betwist,
de democratie wordt afgewezen, er zijn pogingen de eigen (religieus
gefundeerde) wet- en regelgeving te laten prevaleren boven die van de
Nederlandse overheid en er wordt een vorm van isolationisme gepreekt
gepaard met zeer intolerante opvattingen over andersdenkenden. 

Ook binnen de netwerken is sprake van intimidatie en repercussie. De
radicalen zijn vooralsnog een splintergroep, maar ze claimen exclusieve
legitimiteit als de enige die de juiste vorm van islam
vertegenwoordigen. Als dit proces zich voorzet, kan het op termijn de
cohesie en solidariteit in de samenleving en de waarborging van
grondrechten ondermijnen, om te beginnen binnen de moslimgemeenschappen.


De charismatische, Nederlandse sprekende instigatoren van de radicale
dawa in ons land weten nauwgezet welke politieke en sociale processen er
in de Europese samenlevingen spelen en wat jonge moslims bezighoudt. Ze
gaan doelbewust te werk, ze beschikken over een professioneel kader en
hebben veel overtuigingskracht. Ze reizen door het land en verkondigen
hun boodschap in (Marokkaanse) moskeeën en islamitische jongerencentra.
Ook webfora en internetsites worden veelvuldig gebruikt. Sinds 2005 is
in Nederland zowel het aantal salafistische predikers, lezingen,
bezochte locaties en het aantal islamitische jongerencentra tenminste
verdubbeld. Ook het aantal bezoekers neemt toe. Dit duidt op een
mogelijk bestendige groei op langere termijn. 

Het moslimradicalisme groeit in Nederland vooral onder jonge tweede en
derde generatie Nederlanders afkomstig uit Marokko, het Midden-Oosten en
Somalië. Ook autochtone bekeerlingen zijn vatbaar. Jongeren van Turkse
afkomst vooralsnog minder (zij krijgen gemakkelijker aansluiting bij
multi-etnische groeperingen en vinden houvast in eigen organisaties op
etnische basis). Een belangrijke trend lijkt ook de toenemende deelname
van vrouwen, bijvoorbeeld in de verspreiding van radicaal materiaal op
internet. De nationale netwerken opereren relatief autonoom van
internationale netwerken maar staan daar ook niet geheel los van: er kan
sprake zijn van ideologische beĂŻnvloeding, soms van aansturing van een
buitenlandse organisatie of ook andersom, van internationale voeding
vanuit Nederlandse netwerken.

Indruk van de omvang

Net als voor de andere vormen van radicalisme is het bij
moslimradicalisme zeer moeilijk aan te geven om welke aantallen het
gaat. Zeker is dat maar een zeer klein deel van de moslimgemeenschap
daadwerkelijk radicaliseert (in weerwil van de bovengenoemde percepties
van Nederlanders dat ongeveer de helft van de islamitische groeperingen
radicaliseert). 

Het aantal moslims in Nederland is slechts bij benadering vast te
stellen. Het aangeven van het aantal radicaliserende moslims is nog
moeilijker. Op basis van theoretische prognoses meldt de AIVD dat ca 6%
van de moslimbevolking op enigerlei wijze ontvankelijk is, waarvan ca
10% grotere kans heeft te radicaliseren. Op een Nederlandse
moslimbevolking van ca 850.000 komt dit neer op ca. 25.000-30.000
ontvankelijke (jong)volwassenen en ca 2500-3000 potentiële radicalen
(vergelijkbare percentages zijn overigens denkbaar voor de vatbaarheid
van mensen voor andere vormen van radicalisering). 

Andere gegevens die van betekenis kunnen zijn voor islamitisch
radicalisme in Nederland betreffen:

Salafisten zijn vatbaar voor radicalisering omdat hun ultraorthodoxe
leer ook door veel extremisten wordt gedeeld. In Nederland staan 20.000
tot 30.000 moslims open voor deze leer. Ca. 15 ervaren salafistische
predikers geven lezingen die door gemiddeld 100 jonge Marokkaanse
Nederlanders worden bijgewoond. Ca. tien zijn ‘in opleiding’. Het
aantal predikers is in de periode 2005-2007 ten minste verdubbeld. Een
groeiend aantal jongeren wordt op deze manier bereikt.

In ca 30 moskeeĂ«n – op een totaal van ongeveer 500- zijn
salafistische predikers actief. Vier moskeeën zijn de drijvende kracht
achter de verspreiding van de salafistische boodschap: de al-Tawheed in
Amsterdam, de As-Soennah in Den Haag, de al-Fourkaan in Eindhoven en de
Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis in
Tilburg. Ca twee- tot drieduizend bezoekers komen wekelijks in deze vier
salafistische centra voor het vrijdaggebed. Drie tot vier kleinere
Marokkaanse moskeeën zijn ideologisch of institutioneel gelieerd aan
Ă©Ă©n van deze vier. 

3.2 Moslimradicalisme is “cool”

Een fenomeen dat goed onderscheiden moet worden van het islamitisch
neoradicalisme, is het ontstaan van jeugdsubculturen die zich van
radicaal idioom bedient zonder dat sprake is van diepgewortelde radicale
ideeĂ«n of gevoelens. Er ontstaat een “life-style” (met specifieke
retoriek en gedragsvormen) van het zich afzetten tegen de Nederlandse
samenleving en zich richten op de “zuivere islam”. De leden van de
Hofstadgroep worden tot helden verheven en jongeren trachten zich op
dezelfde wijze te kleden, gedragen en uiten. 

Een ander te onderscheiden fenomeen is dat van ‘randgroepen’ die
proberen met beroep op het moslimradicalisme gedragingen te legitimeren
die eerder als escapisme, hooliganisme, vandalisme of criminaliteit zijn
te omschrijven. Vergelijkbare ontwikkelingen vinden plaats onder
jongeren die flirten met het rechtsextremisme. Dit duidt op een poging
om ‘erbij te horen’ en de sociale identiteit vorm te geven. Vaak
proberen jongeren op deze wijze hun onzekerheid en frustratie te
maskeren. Ongewenst effect is dat het radicale gedachtegoed
laagdrempelig wordt waar radicale predikers op kunnen inspelen. 

3.3 Opkomst van niet-radicale bewegingen binnen de moslimgemeenschappen

Of het moslimradicalisme een grotere doelgroep zal bereiken, hangt in
belangrijke mate af van de weerbaarheid die de democratische rechtsorde
hier tegenover stelt in de vorm van ideologische en sociale
alternatieven. Deze weerbaarheid lijkt in elk geval groter te kunnen
worden. Ondanks de overtuigende wijze van opereren en hun claim de enige
ware vorm van islam te vertegenwoordigen, vormt de huidige groep
moslimradicalen in Nederland en Europa in werkelijkheid een
minderheidsbeweging. De overgrote meerderheid van de moslims in
Nederland en Europa wil deel uitmaken van een open en pluriforme
samenleving. Moslimradicalen proberen hen daarin te hinderen en onder
druk te zetten hun visie te volgen. Juist vanwege deze intimiderende
aanpak is het soms moeilijk voor moslims in het algemeen om stelling te
nemen tegen de opvattingen en activiteiten van radicale moslims –
hiermee verbreken ze de loyaliteitsband en bovendien lopen ze zelf het
risico verketterd te worden. 

Niettemin zijn er ook tegenbewegingen die zich, soms zelfs met behoud
van orthodoxie, wél aansluiten bij de westerse, democratische
samenleving. In Nederland gaat het hierbij nog niet om een grootschalige
beweging maar elders in Europa en in het Midden-Oosten is dat wel het
geval. Deze stroming komt op voor het recht om in een open en
pluralistische samenleving ook de moslimidentiteit volledig tot
uitdrukking te brengen. Parallel aan dit moslim-identiteitsactivisme is
er het politieke emancipatieactivisme dat de islamitische stem op het
politieke forum duidelijker wil laten horen. Dergelijke bewegingen
kunnen geduchte concurrentie betekenen voor het moslimradicalisme omdat
ze zich immers overwegend richten op dezelfde doelgroepen. 

Ook seculier georiënteerde stromingen binnen de moslimgemeenschappen
vormen een mogelijke concurrent voor het islamitisch neoradicalisme. Zo
zijn er in diverse landen, ook in Nederland, actieve bewegingen van
ex-moslims in opkomst. De islamitische wereld kent een diversiteit van
aanhangers en woordvoerders van deels op het westerse verlichtingsdenken
geĂŻnspireerde stromingen. Dergelijke bewegingen hebben in de
islamitische diaspora in het Westen geen grote aanhang, maar kunnen op
termijn de groei van het islamitisch neoradicalisme belemmeren doordat
zij leden van de moslimgemeenschappen andere handelingsperspectieven en
opvattingen kunnen aanbieden. De complexe zoektocht die tweede generatie
moslims in het westen doormaken op zoek naar identiteit, binding en
rechtvaardigheid hoeft zeker niet vanzelfsprekend op radicale wijze te
worden ingevuld.

3.2. Rechts-radicalisme

Het is buitengewoon lastig om de brede rechts-extremistische beweging in
Nederland in kaart te brengen. Rechtsextreme formaties komen voor in
uiteenlopende gedaanten, zoals politieke partijen, neonazigroepen,
subculturele jongerennetwerken, en digitale webfora en andere formaties.
Het gaat vandaag de dag om een diversiteit aan lokaal versnipperde
groeperingen, die regelmatig van samenstelling en richting veranderen en
op verschillende momenten en op verschillende onderdelen meer of minder
goed zijn georganiseerd. Hier komt bij dat de manifestaties in het
openbaar (demonstraties, confrontaties, uitingen op het internet) niet
altijd strikt als extremistisch te kenmerken zijn. Soms gaat het om
adolescent groepsgedrag of inter-etnische spanningen zonder dat sprake
is van extremistische politieke motieven. Voeg daarbij dat de
activiteiten – evenals bij andere vormen van radicalisering – vaak
heimelijk plaatsvinden, dan wordt duidelijk hoe moeilijk het is een
definitieve kwalificatie van aard en omvang van de beweging te geven.

Al even lastig is het om harde statistische informatie te geven over de
omvang van de extreemrechtse beweging en over aantallen incidenten,
vanwege de hierboven beschreven problematiek van duiding, maar ook omdat
er sprake is van onderrapportage. De Monitor Racisme & Extremisme meldt
dat veel confrontaties slechts in kleine kring bekend zijn en niet bij
instanties worden gerapporteerd. Ook wordt aangegeven dat zaken vaak
niet worden gerapporteerd of geregistreerd als een racistisch of
extremistisch incident. In 2004 en 2005 zou het niet gaan om de
honderden gevallen van geregistreerd racistisch en extreemrechts geweld
per jaar, maar eerder om duizenden of zelfs nog meer.  

In het onderstaande is met behulp van AIVD, KLPD en de Monitor Racisme &
Extremisme getracht een zo accuraat mogelijk beeld te geven van de twee
belangrijkste verschijningsvormen in Nederland: de neonazi beweging en
de radicaal rechtse jongerensubcultuur. De AIVD hanteert analoog hieraan
het onderscheid tussen “rechts-extremistisch” en
“extreemrechts”. “Extreemrechts” duidt op extreem onverdraagzame
personen/groeperingen die opereren aan de grens van het bestaande
democratisch politiek spectrum. Rechts-extremistisch duidt op
personen/groeperingen die door hun doel en/of gebruikte middelen
daadwerkelijk een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde. In
deze trendanalyse gaat het om de brede radicale beweging die beide
verschijningsvormen omvat. Beschreven wordt hoe deze zich laten gelden
in het publieke domein en op het internet.

Neo-nazi’s in Nederland: van Party Politics naar Street Politics

Op dit moment spelen rechts-extremistische partijen in electoraal
opzicht geen rol van betekenis. Belangrijker zijn de losser
georganiseerde formaties die vooral van zich laten horen door middel van
openbare manifestaties (posters plakken, provocerende demonstraties) en
het internet. Er is sprake van een overgang van Party Politics naar
Street Politics gedurende het afgelopen decennium. Illustratief is het
ontstaan van kleinere rechtsextremistische groepen die veelal op lokaal
niveau voor kortere of langere tijd actief zijn. Het gaat hierbij om
subculturele jongerengroepen (zie hieronder) en rechts-extreme
organisaties met nationaal-socialistische oriëntatie die geweld
gerechtvaardigd achten. Vaak ontbreken formele organisatorische
elementen als een rechtspersoonlijkheid, statuten en een bestuur. Met de
naar schatting 600 actieve aanhangers in georganiseerde verbanden is de
rechts-extremistische beweging in Nederland (neo-nazi’s en
ultranationalisten) nog steeds relatief klein in omvang. Maar net zoals
bij andere vormen van radicalisme is de groep die sympathiseert met
elementen van het gedachtegoed, daarvan een veelvoud.

De neonazistische samenwerkingsverbanden gaan door het leven onder namen
als Blood & Honour-Nederland (B&H-N), de zeer besloten Racial Volunteer
Force/Combat 18 (RVF/C18), de inmiddels versnipperde Autonome Nationale
Socialisten en Nationale Socialistische Aktie. Het aantal personen in
deze verbanden wordt door de AIVD geschat op 400. Er is een trend
waarneembaar in de richting van versnippering en verdeeldheid, van een
relatief korte bestaansduur en van een voortdurende neiging om telkens
nieuwe organisaties met nieuwe namen te stichten. Dit wil niet zeggen
dat de groeperingen zijn uitgespeeld: er blijft nog altijd een zekere
mate van hiërarchische organisatie overeind. Bovendien heeft de
beweging in eerdere tijden laten merken zich te kunnen herstellen met
een op onderdelen strakkere organisatie. 

Er is sprake van betrokkenheid van deze groepen bij illegaal wapenbezit,
intimidatie, bedreiging en incidenteel tot daadwerkelijke geweldpleging.
Het discours is extremistisch en omvat zowel een rechtvaardiging van
gewapende strijd tegen allochtonen alsook tegen de gevestigde orde.
Vanuit de neonazigroepen wordt meer dan voorheen de confrontatie gezocht
met (politieke) tegenstanders. Opvallend is de recente vijandige houding
tegenover radicale antifascisten. In de afgelopen jaren werd vanuit
rechtsextremistische kringen nauwelijks actief tegenstand geboden tegen
de doorgaans unilaterale agressie en provocatie van antifascisten. Ook
is er een vrij constante internationale uitwisseling: neonazi’s uit
België, Duitsland en recent ook uit het Verenigd Koninkrijk nemen
incidenteel deel aan demonstraties en wisselen parafernalia uit. Er zijn
geen internationale bestuurlijke activiteiten vanuit de groepen.

Subculturele jongerennetwerken: versnippering en verscheidenheid

Opvallende trend is de aanwezigheid van netwerken van jongeren die op
lokaal niveau betrokken zijn bij racistische vernielingen, bedreigingen,
confrontaties en geweldsincidenten. Vaak betreft het confrontaties
tussen peergroups van allochtonen, linkse activisten, voetbalhooligans
en rechts georiënteerde jongeren waarbij slachtofferschap en daderschap
elkaar afwisselen. Sommige van de jongeren spelen met radicale symbolen
en uitspraken om te provoceren. Het is de vraag in hoeverre zij een
diepere politieke betekenis toekennen aan hun kleding of jeugdstijl. Net
als bij andere vormen van radicalisering gaat het vooral om uitingen van
een subcultuur waarmee adolescenten zich een identiteit aanmeten. Het
gaat hier om enkele duizenden min of meer extreemrechtse
‘Lonsdalers’ of ‘gabbers’, die voor veel openbare orde problemen
zorgen op de scholen in het publieke domein. 

Wat bekend staat als ‘het Lonsdalevraagstuk’ is vooral een vraagstuk
van interetnische spanningen (polarisatie) tussen groepen jongeren,
waarbij het extreemrechtse gehalte niet altijd hoog is en waarbij ook
het initiatief niet altijd van autochtonen uitgaat, maar ook van
allochtonen (Van Wijk e.a. (2007); Moors (2007). Zorgelijk is volgens de
Monitor Racisme & Extremisme het aantal interetnische confrontaties als
ook het groeiende aandeel van extreemrechts bij dergelijke confrontaties
of bij andere racistische geweldplegingen. Van de duizenden
‘Lonsdalers’ komen naar schatting enkele honderden op jaarbasis in
contact met de politie of op andere wijze in beeld als gevolg van
extreemrechtse incidenten. Slechts een zeer klein gedeelte van deze
extreemrechtse beweging radicaliseert door en vindt aansluiting bij de
bovengenoemde rechts-extremistische (neo-nazistische) groeperingen of
vormt eigen groeperingen. 

Manifestaties in het publieke domein: 

De verschuiving naar buitenparlementaire Street politics van
neo-nazistische groeperingen en extreem-rechtse jongerennetwerken blijkt
uit de zichtbare manifestaties in het publieke domein, zoals
demonstraties, doelbekladdingen, vernielingen, mishandelingen en
brandstichting. Vooral na de moord op Theo van Gogh was er een reeks van
gewelddadige voorvallen: bij 27 van de 190 geweldsuitingen waren
rechts-extremisten (vermoedelijke) betrokken. Plegers van racistische en
rechtsextremistische misdrijven zijn oververtegenwoordigd in
geweldsmisdrijven en bij vernieling en openbare ordedelicten. Gemeenten
en scholen zeggen veel meer last te hebben van rechts-extremisme en
interetnische spanningen dan van moslim-extremisme. 

Rechtsextremisten en extreem-rechtse jongeren sluiten gericht aan bij
lokale thema’s en uiten zich propagandistisch in het publieke domein.
Daarbij schuwen ze niet de politiek ook (soms letterlijk) op straat uit
te vechten, rond openbare manifestaties en bij inter-etnische
confrontaties. Vaak doelbewust wordt aangestuurd op een provocerende en
polariserende benadering: bv het plakken van anti-islam posters of
gerichte demonstraties in wijken met een hoge concentratie bewoners van
allochtone afkomst.

Lange tijd werden rechts-extremistische demonstraties vaak preventief
verboden, maar sinds de succesvolle gang naar de bestuursrechter door de
Nederlandse Volks-Unie (NVU) is dat niet meer het geval. Deze openbare
manifestaties roepen als regel weerstanden op en vrijwel altijd
tegendemonstraties. Dit schept soms onrust bij de lokale (allochtone)
bevolking, maar in andere gevallen vergroot het de lokale tegenstand
tegen extreemrechtse bewegingen. Veel rechtsextremistische demonstraties
bevinden zich in het schemergebied tussen uitingsvrijheden en
discriminatie. Het lokale gezag heeft bepaalde bevoegdheden om in te
grijpen. Aanvankelijk ging de aandacht primair uit naar ordehandhaving
ter plekke en kwam het optreden tegen verboden discriminatie op de
tweede plaats. Recent zijn beide taken meer met elkaar in evenwicht
gekomen.

Niettemin blijven de manifestaties een reëel probleem, zowel vanwege
het risico op openbare ordeverstoring als ook omdat
rechts-extremistische uitingen en symbolen sterke emoties kunnen
opwekken, zowel bij allochtonen als bij autochtonen. Openbare
manifestaties kunnen bijdragen aan inter-etnische spanningen en een
spiraal van polarisatie en radicalisering. Dit dilemma brengt onze
grondwettelijk verankerde vrijheid van meningsuiting met zich mee. Het
is aan de betrokken autoriteiten (gemeente, politie, (landelijk) parket)
om, binnen de juridische kaders van de Wet op de Openbare Manifestaties,
in de lokale context een afweging te maken.

Internet

De haast onzichtbare scheidslijn tussen vrijheid van meningsuiting en
discriminatie/haatzaaiing geldt ook voor de extreemrechtse manifestaties
op het internet. Het is lastig vast te stellen welke uitingen strafbaar
zijn. Op dit moment zijn er tussen de veertig en de vijftig
Nederlandstalige extreemrechtse websites op het internet, met een stroom
van racistische en extreemrechtse uitingen: niet alleen discriminatoire,
racistische uitingen, maar ook uitingen waarin politiek en racistisch
geweld wordt gerechtvaardigd of zelfs aangemoedigd. Internet speelt ook
een belangrijke rol bij handel (in muziek, kleding, vlaggen, symbolen).
Onder de digitale formaties behoort – net als bij islamitisch
radicalisme - ook veel puberaal knip- en plakwerk zonder verdergaande
radicalisering. Ook bij de rechts-extreme internetsites is de trend van
versnippering en fluĂŻditeit (opheffing en weer onder een andere naam
oprichting) zichtbaar. Dit maakt het lastig grip te krijgen op
radicalisering op / via internet.

Een bedreiging voor de democratische rechtsorde zijn die netwerken die
“doorradicaliseren” naar hardere, tot geweld geneigde
neonazigroepen. De afgelopen jaren zijn enkele individuele deelnemers
aan dergelijke netwerken vanwege hun extremistische uitingen vervolgd en
veroordeeld. In het voorjaar van 2007 werd daar een nieuwe stap in
gezet, toen er op een aantal plaatsen in Nederland invallen werden
gedaan door politie en justitie. Het nieuws van deze invallen had een
dempend effect op de meest extreme verschijningen van rechtsextremisten
op het internet.

3.3 Dierenrechten activisme

In Nederland kent het dierenrechtenactivisme een driedeling: 

een klein deel (circa 15%) van de activisten is links georiënteerd;
anarchistisch, antifascistisch en antiglobalistisch.

een klein deel (circa 10%) is juist extreemrechts; met name de
actiegroep ‘Met de Dieren Tegen de Beesten’ treedt op tegen
bijvoorbeeld halal slagers en soms McDonald’s.

De grote meerderheid is a-politiek en ageert vanuit een
‘StraightEdge’ideologie, gebaseerd op een streng veganisme, waarbij
het uitgangspunt respect voor het leven en anderen is, en die
geweldsmiddelen afkeurt. Het gaat hen vooral om dierenwelzijn en in het
bijzonder om proefdieren. 

Radicale dierenrechtenactisten (de harde kern) zijn doorgaans jonge,
hoogopgeleide autochtone Nederlanders die vrijwel allen streng
veganistisch zijn. Het in 2004 opgerichte Respect voor Dieren heeft zich
de afgelopen jaren ontwikkeld tot de meest belangrijke
dierenrechtenactivistische groepering in Nederland. Deze groep is
voortgekomen uit een a-politieke activistische club die zich tegen de
bontindustrie keerde en opriep tot beleefde protestmails en picketlines
hield waarbij klanten van bontwinkels in Amsterdam werden aangesproken.
De uit de Respect voor Dieren (RVD) voortgekomen Anti Dierproeven
Coalitie (ADC) richt zich uitsluitend op dierproefgerelateerde
bedrijven. Kenmerkend hierbij zijn de intimiderende persoonsgerichte
acties waarmee eerst managers van de projectontwikkelaar te maken kregen
en daarna zelfs een lokale bestuurder.

Wijze van opereren

Grofweg kunnen de acties van dierenrechtenactivsten als volgt worden
onderverdeeld:

Een strikter toepassen van de “Engelse methode”: de zeer
weloverwogen en intensieve wijze van actievoeren waarbij targetbedrijven
op veel fronten worden aangepakt.

Legale acties zijn bijvoorbeeld demonstraties waarvoor een vergunning is
verleend en andere activiteiten waarbij geen strafbare feiten worden
gepleegd. 

Illegale acties zijn onder andere gewelddadige demonstraties,
lastercampagnes, diefstal, vandalisme, bedreiging (ook van
familieleden). De zogenaamde homevisits zijn persoonsgerichte acties,
onder meer bedoeld om mensen die werken voor bedrijven die gebruik maken
van dierenproeven er toe aan te zetten ander werk te zoeken en/of afzien
van hun zakelijke contacten met dergelijke bedrijven. 

Hierbij dient vermeld te worden dat er sprake is van overlap. Illegale
acties vinden bijvoorbeeld plaats tijdens legale demonstraties. Vaak is
er sprake van een combinatie van legale, hinderlijke Ă©n strafbare
acties. Bovendien is er een grijs gebied van categorieën van acties die
niet als zodanig strafbaar zijn maar die wel economische en politieke
besluitvorming kunnen beĂŻnvloeden. De persoonsgerichte acties kunnen
ontwrichtend zijn voor de persoon in kwestie en zijn of haar
gezinsleven.

Een klein deel van de dierenrechtenactivisten tracht op heimelijke wijze
en met geweldadige middelen beleid en praktijk op het terrein van
dierenrechten te veranderen. De individuen die illegale acties
ondernemen doen dat vaak onder wisselende namen van organisaties die
geen formele stichtingen zijn (Dierenbevrijdingsfront of Animal
Liberation Front). Deze individuen zijn voor een deel waarschijnlijk
tevens onderdeel van formele groepen die zich met legale en vreedzame
acties bezighouden. Zo hebben deze legale organisaties een openlijke en
heimelijke kant: het Dieren Bevrijdingsfront bestaat uit eenlingen,
waaronder bijvoorbeeld ook activisten van de ADC en RVD. Deze individuen
opereren in celstructuur waardoor zij moeilijk zijn te identificeren.
Zij observeren of infiltreren teneinde hun doelen te kunnen bereiken.
Daarnaast vinden hun illegale acties zoals gezegd regelmatig plaats
tijdens legale demonstraties. 

Feiten en cijfers

Het algemene beeld van de KLPD, AIVD en justitie is dat
dierenrechtenactivisme niet zozeer kwantitatief maar wel in intensiteit
is toegenomen. De AIVD heeft in 2007 geconcludeerd dat het aantal
grootschalige vernielingen en brandstichtingen niet is toegenomen en dat
ook het aantal bedrijven dat doelwit is van radicale acties is
afgenomen. Ook lijkt het erop dat er een begin van een verschuiving
plaatsvindt van illegale naar legale acties. Dit is vooral te danken aan
een toename van het aantal (legale) demonstraties. Wel is vooral het
aantal vernielingen op het privé adres sterk toegenomen. Bij een deel
van de gevallen is er sprake van bedreigingen per telefoon of e-mail. 

Op basis van politiegegevens is het niet mogelijk om precies aan te
geven hoeveel radicale dierenrechtenactivisten (de ‘harde kern’ die
werkelijk bereid is de grenzen van het toelaatbare te overschrijden) er
in Nederland zijn. Het gaat de afgelopen jaren steeds om enkele
tientallen. 

Hierbij dient opgemerkt te worden dat dierenrechtenactivisme als zodanig
geen strafbaar feit is en dat strafbare feiten die aan
dierenrechtenactivisme gerelateerd zijn door de regiopolitie niet altijd
als zodanig worden herkend. Strafbare feiten in relatie tot
dierenrechtenactivisme zijn bijvoorbeeld vernieling of openlijke
geweldpleging. Het is daarom mogelijk dat er aanhoudingen zijn verricht
die niet als “dierenrechtenactivisme” herkend zijn en daardoor niet
aan het NIK (Nationaal Informatie Knooppunt) gemeld zijn. Cijfers over
dierenrechtenactivisme zijn derhalve in juni 2007 door het kabinet
aangewezen als een punt van aandacht. 

Recente ontwikkelingen 

Soorten acties

De afgelopen jaren maar vooral sinds 2006 wordt in toenemende mate
gesproken van het gebruik van de zogenaamde ‘home visits’. Hierbij
vinden (nachtelijke) lawaai acties in de directe woonomgeving van
directeuren en onderzoekers plaats. Naast verbale bedreigingen worden
ook muren van huizen beklad of vernielingen aangericht als actie/pressie
middel. Ook is in het recente voorbeeld in Venray in navolging van
hetgeen in andere landen gebruikelijk is, een auto van een manager in
brand gestoken. In Nederland is echter niet zoals in Engeland sprake
geweest van het daadwerkelijk binnendringen van huizen van personen die
doelwit zijn van dierenrechtenacties.

Nieuwe doelwitten

Sinds vorig jaar kan worden opgemerkt dat Nederlandse (radicale)
activisten een actiestrategie hanteren die ook wel ‘de Engelse
methode’ wordt genoemd. Dit houdt in dat niet alleen het
‘hoofdtargetbedrijf’ doelwit is van legale en indirecte acties, maar
dat bedrijven waar het hoofdtargetbedrijf relaties mee onderhoudt zoals
financiële relaties ook doelwit worden. Dit zijn bijvoorbeeld
mensen/bedrijven die investeren in dierproeverijen en aandeelhouders.
Bovendien worden in deze doordachte en intensieve wijze van actie voeren
de targetbedrijven op meerdere fronten ‘aangepakt’. Een voorbeeld
hiervan zijn de recente acties tegen de projectontwikkelaar die wilde
investeren in het te ontwikkelen bedrijven park Science Link. Deze
worden voornamelijk toegeschreven aan het Dieren Bevrijdingsfront en het
Anti Dierproeven Coalitie. Nieuw in de casus Venray is dat ook een
lokale bestuurder, die opdracht had gegeven tot het ontwikkelen van
Science Link doelwit is geworden van persoonsgerichte acties. De
ontwikkelaar trok zich terug en de gemeente zag zich genoodzaakt het
project stop te zetten.

Internationale dimensie

Britse activistische groepen als Stop Huntingdon Animal Cruelty (SHAC)
onderhouden contact met activisten uit het Verenigd Koninkrijk,
Duitsland, België en  Frankrijk. Eerder al concludeerde de AIVD dat
strengere wetgeving in het Verenigd Koninkrijk er voor zorgde dat
activisten hun acties naar het continent verplaatsten. (AIVD 2007)
Jaarlijks wordt ergens een internationaal ‘kamp’ gehouden (in 2007
bijvoorbeeld in het Friese Appelscha), bezocht door honderden activisten
uit heel Europa. Andere voorbeelden zijn de Duitstalige spandoeken
tijdens de fakkeltocht in Venray tegen het onderzoekspark ScienceLink in
Venray en de demonstratie tegen het bedrijf Harlan dat dieren wilde
leveren voor het park. Deze demonstraties vonden eerst bij een vestiging
in Charleroi in België plaats en een week later bij hun vestiging in
Horst aan de Maas.

Ontwikkelingen binnen het activisme..

De belangrijkste activistische groep Respect voor Dieren is sinds 2005
radicaler geworden en kan steeds meer worden beschouwd als de
Nederlandse tak van het Stop Huntington Animal Cruelty (SHAC). In 2005
is de SHAC opmerkelijk in het nieuws gekomen door het opgraven van de
stoffelijke resten van een familielid van de eigenaar van New Church
Ginea Pigs farm, waarna de fokker van proefdieren met zijn werkzaamheden
stopte. In het Verenigd Koninkrijk wordt sindsdien sterk repressief
opgetreden tegen de SHAC. Gesteld kan worden dat Respect voor Dieren
sindsdien steeds radicaler is geworden in zijn/haar werkwijze (AIVD
2007). 

Daarnaast is met de komst van de Partij voor de Dieren een democratisch
alternatief voor activisten geboden. Het kan niet vastgesteld worden dat
institutionalisering enerzijds en radicalisering anderzijds direct met
elkaar verband houdt, maar het heeft wel het onderscheid tussen
activistische groepen die de grenzen van de wet opzoeken of
overschrijden en burgers die op democratische wijze opkomen tegen
dierenleed zichtbaarder gemaakt. De woordvoerder van de Partij van de
Dieren distantieert zich van elke vorm van geweld en radicale activisten
zetten zich grotendeels af tegen de Partij. Zij noemen de politieke weg
‘soft’ en verwijten de partij dat zij weliswaar opkomt voor
dierenwelzijn maar niet voor dierenrechten. 

Nieuwe ontwikkelingen

Algemeen kan worden gezegd dat het dierenrechtenactivisme grillige
vormen aanneemt en zich in een golfbeweging ontwikkelt. Strafbare
incidenten betreffen voornamelijk bekladdingen, dreigbrieven en
vernielingen. De incidenten krijgen wel altijd ruime media-aandacht.
Zoals onlangs de berichten rond de acties in Venray en Horst. Daardoor
kan de indruk gewekt worden dat er sprake is van een ingrijpend en
bedreigend fenomeen, dat in omvang toeneemt. De gegevens van de KLPD en
AIVD geven nog steeds een ander beeld. Wel neemt de ernst van de
persoonlijke bedreiging bij diverse acties toe.

Wat betreft de casus Venray tijdens de jaarwisseling kan opgemerkt
worden dat de modus operandi van de activisten niet nieuw is.
Mobilisatie van sympathisanten, optochten, autobranden en home-visits
volgen het ‘gangbare’ stramien. Ook het feit dat de
projectontwikkelaar is gezwicht voor deze acties en zich heeft
teruggetrokken is niet nieuw. Wat wel nieuw is, is dat het bedreigen van
een lokale bestuurder ertoe heeft geleid dat een democratisch genomen
besluit niet tot uitvoering kon worden gebracht. 

Bovenstaande recente ontwikkelingen hebben als gevolg gehad dat de
sympathie voor dierenrechtenactivisten onder een deel van de Nederlandse
bevolking afneemt. 

HOOFDSTUK 4	Conclusie 

Polarisatie en radicalisering zijn complexe en diffuse processen. In
deze Trendanalyse zijn de domeinen geĂŻdentificeerd waarop het bij het
voorkĂłmen en tegengaan van deze processen van belang is informatie te
verzamelen. Hoewel Ă©Ă©nduidige, kwantitatieve gegevens niet altijd
voorhanden zijn, is het wel mogelijk met de beschikbare informatie een
aantal trends en ontwikkelingen te duiden:

Polarisatie is zorgelijk waar het gaat om verscherpte tegenstellingen,
spanningen en conflicten. Trends zijn: voortgaande segregatie en
relatief weinig inter-etnisch contact, discriminatie-ervaringen van
autochtonen en (vooral hoger opgeleide) allochtonen, een negatieve kijk
op de islam vanuit niet-moslims, en een toenemend aantal confrontaties
met een (gewelddadig) racistisch karakter. Daar staat tegenover dat het
vertrouwen van burgers in de democratie nog altijd hoog is en ook het
vertouwen in de overheid is gestegen. De vraag is of dit ook geldt voor
de groepen allochtonen en autochtonen die vatbaar zijn voor polarisatie
(en radicalisering). Na een periode van verharding van het publieke
debat en versterkte focus op religie lijkt het afgelopen jaar een
matiging in te treden. Ook de houding van autochtone Nederlanders ten
opzichte van allochtonen en moslims verbetert langzamerhand.

Om radicalisering onder jongeren te voorkomen is aandacht nodig voor
vatbaarheid en weerbaarheid. Er zijn veel factoren in het spel,
waaronder de thuissituatie, migratiecontext en de weerbaarheid van
jongeren, ouders en professionals. Opvallende ontwikkelingen zijn: het
groeiende aandeel radicale hoger opgeleiden en vrouwen en ook het
probleem van jongeren die geen maatschappelijke aansluiting vinden.
Positief is de toegenomen aandacht van lokale overheden en professionals
voor de achterliggende problematiek. Ook stijgt de maatschappelijke
weerbaarheid, vooral binnen de Marokkaanse gemeenschap. 

Bij radicalisme in naam van de islam combineert een nieuwe vorm van dawa
een radicale boodschap met de afwijzing van geweld. De professionele
aanpak en groeiende aanhang wijst op een sterkere invloed van deze vorm
van ‘neo-radicalisme’. Onder moslimjongeren is de radicale islam
onderdeel van een populaire ‘lifestyle’, weliswaar nog ideologisch
ongefundeerd maar daardoor zijn zij wel kwetsbaar voor de radicale
boodschap. Tegelijkertijd is er een tegenbeweging gaande van (ook
orthodoxe) moslims die zich aansluiten bij de democratische rechtsorde.
Deze ontwikkeling is vooral buiten Nederland zichtbaar maar biedt
niettemin een veelbelovend perspectief.

Rechtsradicalisme in Nederland kenmerkt zich door grote verscheidenheid
en versnippering en strategische manifestaties in het publieke domein.
Het succes van de beweging wordt mede bepaald door de impact van
manifestaties in het publieke domein en het optreden van politie en
justitie bij grensoverschrijdend gedrag. Ook hier speelt het onderscheid
tussen radicale sympathieën binnen de jeugdsubcultuur en daadwerkelijk
rechts-extremistische neo-nazistische groeperingen. 

Bij dierenrechtenactivisme valt de toegenomen intensiteit van de acties
op, die vaker gericht zijn tegen personen. Ook (tijdelijke) financiële
relaties, investeerders en lokale bestuurders doelwit van acties.
Zorgelijk is het grijze gebied tussen legale en illegale acties, waar
individuen de grenzen van de wet opzoeken of overschrijden. 

In de bijlage worden de belangrijkste indicatoren en trends uitgezet in
een matrix. De volgende rapportages zullen aangeven welke nieuwe
informatie beschikbaar is en wat er sinds deze beschrijving is
veranderd. Naar aanleiding van de discussie over deze Trendanalyse met
de Tweede Kamer en lokale partners wordt bezien hoe het proces van
verfijning en verbetering van de verdere trendanalyses verder vorm te
geven. 

Aanvullende gegevens worden gegeneerd.

Belangrijk onderdeel van deze exercitie is het zicht krijgen op de
kennislacunes en de behoefte aan nader onderzoek. Uitgangspunt is dat
beleidsmakers en maatschappelijke partners voldoende informatie krijgen
om een effectieve aanpak te ontwikkelen. Er is vooral behoefte aan meer
kwantitatieve gegevens om de trends te staven. Hier zal in het
vervolgproces, in samenspraak met het SCP en andere partners, specifiek
aandacht voor zijn. 

Deze Trendanalyse geeft voorts aan dat het van belang is meer empirische
gegevens te verkrijgen over de aard en omvang van
radicaliseringsprocessen bij de diverse groepen. Verder is er behoefte
aan kennis over de relatie tussen polarisatie en radicalisering en over
de relatie tussen discours en attitudes/gedragingen op het vlak van
polarisatie en radicalisering. Daarnaast ontbreekt het aan kennis op
specifieke domeinen als de relatie leiders/volgers, de rol van opvoeding
en de mate van democratisch vertrouwen bij specifieke groepen. Van groot
belang is ook meer informatie over de effectieve aanpak door bestuurders
en professionals. 

Er is al veel in gang gezet. BZK ondervroeg eerste-lijnswerkers als
docenten, jeugdwerkers, wijkagenten naar hun rol- en taakopvatting. In
samenwerking met andere departementen worden sectorale plannen van
aanpak ontwikkeld. J&G en WWI werken, in het kader van de brief
Diversiteit in het Jeugdbeleid, de interculturele competenties voor
jeugdwerkers uit. Voor diversiteit in het Jeugdbeleid wordt ook gewerkt
aan een onderzoeksagenda over effectieve interventies en zicht op
kennislacunes. De NCTb laat empirisch onderzoek naar salafistische
gemeenschappen verrichten. WWI en enkele gemeenten onderzoeken de
vatbaarheid voor radicalisering van kleinere groepen als Somaliërs en
Turkse Koerden. De NCTb brengt een vergelijking uit van
de-radicaliserings-processen onder rechts-extreme, Molukse, krakers- en
islamitisch radicale bewegingen. Verder werkt de NCTb i.s.m. diverse
universiteiten en onderzoekscentra aan kennisversterking over (onder
meer) de vergelijking tussen islamitisch- en rechtsradicalisme in
Nederland, de psychologische dimensies van radicaliseringsprocessen, de
oordelen van jongeren t.a.v. de democratische rechtsorde, radicalisme en
terrorisme, het belang van rolmodellen en de mogelijke
tegen-strategieën uit andere landen. 

De komende maanden wordt, zoals is aangekondigd in het Operationeel
Actieplan 2008, een onderzoeksagenda opgesteld door de betrokken
departementen in samenwerking met VNG en gemeenten, NWO en diverse
universiteiten en onderzoeksinstellingen. De bedoeling is nauwer en
gerichter met elkaar samen te werken om zo een meer gestructureerde
kennisopbouw te verzekeren. De uitkomsten van de trendanalyses worden
uiteraard in deze exercitie meegenomen.

Matrix ten behoeve van de Trendanalyse polarisatie en radicalisering

Indicatoren

(Domeinen worden  periodiek bekeken)	Trends

(ontwikkelingen op dit moment gesignaleerd)



Polarisatie



Segregatie	 toename gebieden met hoge concentratie van allochtonen

 Ă©Ă©n op de 10 scholen meer dan 50% allochtone leerlingen

Inter-etnische contacten	 De neiging tot ‘witte vlucht’ uit een
allochtone buurt nam licht af.

 66% van Nederlanders van Turkse en 54% van de Nederlanders van
Marokkaanse afkomst gaat in de vrije tijd alleen om met de eigen groep.
Deze percentages zijn relatief constant in de tijd.

- Het inter-etnische contact van autochtonen fors gestegen: 70% gaat nu
om met allochtonen (40% in 2006). 



	Uitsluiting en discriminatie	- een stijging t.o.v. het vorig jaar in
het gevoel uitgesloten of gestigmatiseerd te worden, vooral onder hoger
opgeleide allochtonen 

- 50% van v.o. scholen melden racisme of discriminatie

- discriminatie: 440 verdachten in 2006 (470 in 2005, 260 in 1999)

- 40% van de allochtonen voelt zich gediscrimineerd. 

- verdriedubbeling van discriminatie van autochtonen in de afgelopen
twee jaar (van 38 in 2005 naar ca 115 in 2006)

- Ook discriminatie allochtoon versus allochtoon is toegenomen.



	Xenofobie en negatieve beeldvorming	- percentage Nederlanders dat vindt
dat er teveel allochtonen in Nederland wonen gedaald van 50% naar 40%.

- Grote mate van islamofobie in de afgelopen jaren. De trend keert zich
het afgelopen jaar: van ca 40-50% negatief van 2004-2006 tot tussen de
20-30% nu. Meer mensen zijn pessimistisch dat integratie van moslims
volledig zal slagen: van 65% in 2006 tot 71% in 2007.

Spanningen en confrontaties	30 gemeenten melden inter-etnische
spanningen, 195 scholen

Toename racistische en gewelddadige confrontaties sinds 2006 

Onderrapportage van inter-etnische confrontaties



	Sociale cohesie & vertrouwen	- Blijvend hoge algemene steun voor
democratie: 70% maar 10% vindt democratie niet de beste regeringsvorm.

- afnemend vertrouwen in de maatschappij en de politiek onder bepaalde
groepen (allochtone en autochtone) jongeren, m.n. onder hoger opgeleide
allochtone jongeren.

Maatschappelijk debat 	- Verharding toon publieke debat in de afgelopen
jaren met het afgelopen jaar een trend van matiging

- aandacht voor grondrechten en privacy keert terug



Radicalisering



Demografie groepen radicalen	In de afgelopen jaren:

- Verjonging/veroudering, meer meisjes en vrouwen

- Ook hoger opgeleiden (gefrustreerde ambities)

Weerbaarheid overheden	- versterkte weerstand lokale overheden en
eerste-lijnswerkers

Weerbaarheid maatschappij	 Vermoeden mindere aansluiting jongeren bij de
maatschappij. 

 Weerbaarheid onder moslims neemt toe, vooral het laatste jaar.



Islamitisch radicalisme



Ontwikkelingen binnen moslimgemeenschap	- Diversificatie; opkomst niet
radicale groepen, seculiere groepen, ex-moslims in het afgelopen paar
jaar

- Discussies binnen islam over geweld en over democratie

Ontwikkelingen binnen de radicale islam	- Professionalisering en groei
radicale dawa 

- Verwijdering stromingen jihad versus (a-)polititek salafisme

Omvang en intensiteit radicalisme (waren er incidenten in de afgelopen
periode?)	- Schattingen van ca 25.000/30.000 vatbaren en ca 2500/3000
potentiële radicalen, ca 250 radicalen. 

- Toename van gematigde tegenkrachten sinds 2005

Internationale context	- ideologische en financiële relaties met
buitenland minder belangrijk nu meer autonoom ‘neo-radicalisme’ aan
invloed wint. 



Rechtsextremisme



Ontwikkelingen binnen de groepen	De afgelopen jaren:

- van Party politics naar Street politics

- versnippering en veranderlijkheid

- Subculturele jongerennetwerken en kleinere groepen neonazi’s

- Betrokkenheid bij disciminatie, vernieling en geweldsdelicten.
Kwantitatief vrij constant.

Omvang en intensiteit	- ca 600 rechts-extremisten (ultra-nationalistisch
en neonazistisch). Enkele 1000’en gabbers/Lonsdalers. Zeer klein deel
radicaliseert door. Enkele honderden jongeren betrokken bij
rechtsradicale incidenten.

- Onderrapportage van confrontaties met rechts-extreem karakter.

Internationale context	- Geestverwantschap, maar geen organisatorische
beĂŻnvloeding



Dierenrechtenactivisme



Doelen/targets	Verharding van de strategie. Target zijn nu ook
medewerkers van bedrijven en lokale overheid die te maken hebben met de
proefdiersector. 

Middelen/methoden	- Vermenging legale en illegale acties. Meer gebruik
van geweld.

- Toename aantal homevisits en bedreiging van personen

- ondermijning democratisch besluiten (Venray)

Omvang & intensiteit 	Toename intensiteit van doelen en van middelen

Internationale component	Vermenging en samenwerking met buitenlandse
groeperingen

VERANTWOORDING / BRONNEN

AIVD (2004) Van Dawa tot Jihad

AIVD (2004) Dierenrechtenactivisme in Nederland – Grenzen tussen
vreedzaam en vlammend protest.

AIVD (2007) 9e Geweldsrapportage Racisme en Extremisme, 2006.

AIVD (2007) Dierenrechtenactivisme in Nederland springplank voor Europa.

AIVD (2007). Radicale dawa in verandering, de opkomst van islamitisch
neoradicalisme in Nederland. Leidschendam.

AIVD (2008) Jaarverslag 2007

Bakker, E. (2006). Jihadi Terrorists in Europe. Their characteristics
and the circumstances in which they joined the jihad: An exploratory
study.

Boog e.a.(2006) Monitor rassendiscriminatie 2005. 

Bouman, M (2005) De onschuld voorbij.

Buijs, F.J., Demant, F., & Hamdy, A. (2006). Strijders van eigen bodem.
Radicale en democratische moslims in Nederland. 

Boutellier, H., Wonderen van, R., Tan, S., Groot de, I. & Nieborg, S.
(2007). Sociaal vertrouwen in Oud-Zuid. 

Bovenkerk, F. (2005), Islamofobie. in: Donselaar van, J. & Rodrigues, P.
R. (2006). Monitor racisme & extremisme: zevende rapportage. Anne Frank
Stichting, Amsterdam & Universiteit Leiden, Leiden.

COT (2006).  Verkennend onderzoek naar radicalisering in Tilburg. 

COT (2006).Tussen feiten, beelden en gevoelens: een verkennend onderzoek
naar polarisatie en radicalisering in het politiedistrict Breda.

Donselaar van, J. & Rodrigues, P. R. (2006). Monitor racisme &
extremisme: zevende rapportage. Anne Frank Stichting, Amsterdam &
Universiteit Leiden

Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI)(2007), Derde
rapport over Nederland.

Entzinger, H. (2003) The Rise and Fall of Multiculturalism: The Case of
the Netherlands. In: Joppke, C & Morawska, E. (Eds.) Toward Assimilation
and Citizenship: Immigrants in Liberal Nation-States.

FORUM (2003). Stigma: Marokkaan! Over afstoten en insluiten van een
ingebeelde bevolkingsgroep.

FORUM (2006). Van Vasten tot Feesten Leefstijl, acceptatie en
participatie van jonge moslims.

FORUM (2006). Hedendaags Radicalisme. Verklaring en aanpak.

FORUM (2007). Handreiking inter-etnische contacten.

De Graaff, B. (2008) De wetenschapper en de spin. Over de
(on)mogelijkheid van toekomstverkenningen ten aanzien van radicalisering
en terrorisme, Leiden (oratie)

Groen, J. & Kranenberg, A. (2006). Strijdsters van Allah. Radicale
moslima’s en het Hofstadnetwerk.

Hagendoorn, L. & Sniderman, P. (2004). Het conformisme-effect: sociale
beĂŻnvloeding van de houding ten opzichte van etnische minderheden, Mens
en Maatschappij 2. 

Harchaoui (2007). Radicalisation as a resistance strategy for a new
generation. Conference Young and Rebellious, Amsterdam, VU 18th June
2007.

Inspectie van het Onderwijs (2007), De staat van het Onderwijs;
onderwijsverslag 2005-2006. 

ISPR, InformatieSchakelPunt Radicalisering, (2007). Radicalisering in
Rotterdam II.

ISPR, InformatieSchakelPunt Radicalisering, (2008). Radicalisering in
Rotterdam III.

Jong, J.D. de (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar
opvallend delinquent groepsgedrag van Marokkaanse jongens. 

Koning. M., De zuivere islam, 2007.

Merten, R. (1993) AntiautoritÀre Erziehung und Rechtsextremismus.
Jugendhilfe, 4, 170 ff.

Merten, R. (1993). Jugend im Kontext von Gewalt, Rassismus und
Rechtsextremismus, Jugendhilfe, 2, 59 ff.

Moors, H. (2007). Extreem? Moeilijk! Extreem en radicaal gedrag van
jongerengroepen in Limburg. Risico’s en reactierepertoires. IVA. 

NCTb (2006), Jihadisten en het internet, 

NCTb (2007), Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, 25 april 2007

NCTb (2007) Salafisme in Nederland, website NCTb

Pels, T. (1998). Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland. De
creatie van een nieuw bestaan..

Pels, T. (2003). Respect van twee kanten. Een studie over last van
Marokkaanse jongeren. 

Pels, T., & Gruijter, M. de (2006). Emancipatie van de tweede generatie.
Keuzen en kansen in de levensloop van jonge moeders van Marokkaanse en
Turkse afkomst. Assen: Van Gorcum.

PEW Research Center 2005. 

RMO (2006). Verschil Maken; Eigen verantwoordelijkheid na de
verzorgingsstaat (advies nr. 38). 

Sageman, M. (2008). Leaderless Jihad. Terror Networks in the
Twenty-first century.  

Sociaal Cultureel Planbureau SCP (2003), Moslim in Nederland

Sociaal Cultureel Planbureau SCP (2007) De Sociale Staat van Nederland

Slootman, M. & Tillie, J. (2006). Processen van radicalisering. Waarom
sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Amsterdam: IMES. 

Stichting RADAR (2007) Gevallen en gevoelens van discriminatie onder de
Marokkaanse Rotterdammers 

Visser, M. & Slot, J. (2005). Extremisme en Radicalisering in het
Amsterdamse Voortgezet Onderwijs. Dienst Onderzoek en Statistiek,
Gemeente Amsterdam. 

VNG (2007), Ondersteuning bij de lokale aanpak polarisatie en
radicalisering. De gemeentelijke behoefte(n) verkend, COT Instituut voor
Veiligheids- en Crisismanagement.

Wijk, van A. Ph., Bervoets, E. J. A. & Boers R. (2007) Trots op
Nederland: achtergronden, kenmerken en aanpak van het
Lonsdaleverschijnsel. 

Withuis (2007), Radicaliserende vrouwen. Nederlandse communistische
vrouwen (1946-1970) en Nederlandse islamitische vrouwen (1989-heden),
een comparatieve analyse.

Wonderen, van, Tijdschrift voor Veiligheid maart 2008

WRR (2005). Vertrouwen in de buurt. 

WRR (2006). Dynamiek in islamitisch activisme. Aanknopingspunten voor
democratisering en mensenrechten. 

 Kamerstuk 2006/07 29 754 nr. 103.

 Onder indicatoren wordt verstaan: aspecten van polarisatie en
radicalisering die periodiek bekeken gaan worden om inzicht te krijgen
in de dynamiek ervan. Hierbij hoort ook het aangeven waar aanvullend
(empirisch) onderzoek nodig is. 

 De expertgroep die input leverde bestond uit onderzoekers van de
Monitor Racisme & Extremisme, het Verwey-Jonker Instituut,
IVA-Beleidsonderzoek en Advies, Universiteit Leiden, gemeenten Amsterdam
en Rotterdam, NCTb en AIVD. 

 Het Actieplan definieert polarisatie als “de verscherping van
tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in
spanningen tussen deze groepen en toename van de segregatie langs
etnische en religieuze lijnen”.

 Dekker 2006; Entzinger & Dourleijn 2008, Integratienota 2007-2011 

 Boutellier ea, 2007. Van Wonderen, 2008, Moors 2007. Zie ook de recente
handreikingen die de VNG uitbracht voor het vormgeven van een lokale
aanpak van polarisatie en radicalisering, die te vinden zijn op de site:
 http://www.vng.nl/smartsite.dws?id=80340&ch=DEF

 zie bijvoorbeeld Hagendoorn en Sniderman, 2004

 Zo hadden op 1 januari 2000 drie gemeenten een allochtoon
bevolkingsaandeel van meer dan een kwart: Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag; in 2007 komt daar Almere bij. Het aantal gemeenten met 10-25%
niet-westerse allochtonen nam ook toe, terwijl het aantal gemeenten met
minder dan 10% niet-westerse allochtonen afnam. (SCP 2007,
Integratienota 2007-2011)

 Integratienota 2007-2011. TNS-NIPO Allochtonen/moslims 2008

 SCP 2008

 Moors 2007, FORUM 2003, Informatieschakelpunt Rotterdam 2007 en 2008,
Visser en Slot 2005.

 Integratienota 2007-2011

 Onderwijsinspectie, De staat van het onderwijs 2006-2007, p.204 ev.

  Donselaar en Rodrigues, 2006

 Integratienota 2007-2011, p.52

 PEW 2005, ECRI 2007 (voor andere landen lagen deze percentages lager:
VK 14%, Frankrijk 34% en Duitsland 47%; zie ook Bovenkerk 2005.

 TNS Nipo 2008.

 VNG, Ondersteuning bij de lokale aanpak polarisatie en radicalisering.
De gemeentelijke behoefte(n) verkend, COT 2007. 

 Inspectie van het Onderwijs 2007 pp 95-98. Er waren ca 650 scholen in
het voortgezet onderwijs in 2005-2006.

 Monitor Racisme & Extremisme 2007.

 Voorbeeld is de brand van de Bedir school in Uden. De beelden van de
brand gingen de wereld rond als voorbeeld van afbrokkelende Nederlandse
tolerantie terwijl uit het boek van de vader van Ă©Ă©n van de betrokken
jongens blijkt dat het hier vooral ging om machtsdynamieken in
(multi-etnische) jongerengroeperingen (Bouman 2005) Ook uit recent
onderzoek van het COT (2006) in Breda en Tilburg bleek niet dat
etniciteit bepalend is bij het ontstaan van conflicten tussen jongeren.

 SCP Onderzoek Burgerperspectieven, 2008.

 RMO Democratie voorbij de instituties, 2006; SCP, De Sociale Staat van
Nederland, 2005 en 2007.

 Pels 2003, Wijk ea 2007.

 SCP 2007

 SCP 2007, ECRI 2007

 vgl Entzinger 2008, COT 2006 en de Koning 2008

 zie wel Hagendoorn & Sniderman 2004.

 Bovens, M. en A. Wille, NRC 1 dec 2007

 SCP 2007

 Bijvoorbeeld: de instelling door de ministers van BZK en Justitie van
de Commissie Veiligheid en Persoonlijke Levenssfeer. Zie ook de Graaff,
2008.

 Radicalisering is “de groeiende bereidheid om diep ingrijpende
veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na
te streven, te ondersteunen of anderen daartoe aan te zetten”
(Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011, ook AIVD 2004).

 Hier blijkt ook de problematiek van kwantitatieve metingen: het is
buitengewoon lastig zo niet onmogelijk het democratische milieu in
gezinnen meten, of de mate en omvang van ontworteling en op basis
daarvan conclusies te trekken over radicalisering.

 Buijs c.s. 2006; Dekker 2006

 InformatieSchakelPunt Radicalisering Rotterdam, 2008

 AIVD 2004 en 2007

 Pels 2003. Mertens 1993

 ISPR 2007 en 2008. 

 Buijs 2006, de Koning 2007

 In dit kader is het belangrijk dat er waakzaamheid is voor zogenaamde
façadepolitiek, waarbij radicalen zich gematigder voordoen om invloed
te verkrijgen. Een wegwijzer hiertoe wordt momenteel uitgewerkt, evenals
een analyse van constitutionele waarborgen in relatie tot het risico van
groeperingen die de democratische rechtsorde omver willen werpen (motie
van Miltenburg (Kamerstuk 30697, nr. 3). Hierover wordt in het najaar
gerapporteerd bij het voortgangsverslag van het Actieplan.

 Onderzoek in opdracht van de RVD en de NCTb, zie website NCTb

 Withuis, 2007

 FORUM (2006). p. 106.

 Slootman, M. & Tillie, J. “Waarom sommige Amsterdamse moslims
radicaal worden”, 2006.

 InformatieSchakelPunt Radicalisering, 2008. Moors, H. (2007), COT
Tilburg (2006).

 AIVD 2007, NCTb 2007; de Koning 2007

 Deze Trendanalyse gaat niet verder in op de ontwikkelingen van
jihadistische stromingen in de Nederlandse samenleving. Daarvoor dienen
de rapportages van de NCTb en de AIVD.

 AIVD, jaarverslag 2007; NCTb 2007

 Nederland kent geen officiële registratie naar religieuze achtergrond.
De aanwezige kennis is gebaseerd op de verbeterde berekeningswijze van
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Naast de
schattingenmethode naar ‘het land van herkomst’, gaat het om
enquĂȘtegegevens waarin mensen zelf aangeven tot welke godsdienst cq
kerkelijke gezindte zij zich rekenen.

 Zo bleek uit onderzoek van het SCP (2003) dat Turkse, Marokkaanse en
autochtone jongeren dezelfde percentages kennen voor wat betreft de
bereidheid geweld te gebruiken om doelen te bereiken, ca 2%. Amsterdams
onderzoek uit 2004 naar de combinatie van orthodoxe geloofsbeleving en
politieke strijdbaarheid wijst op ca 1445 moslims die mogelijk gevoelig
zijn voor radicalisering - 2% van de moslims in de hoofdstad (Slootman,
M. & Tillie, J. 2006). In het Amsterdams voortgezet onderwijs maakt 6%
van de docenten zich ernstige zorgen over radicalisering: 53% geeft aan
dat hun leerlingen contact met ‘andere’ groepen vermijden en zich
terugtrekken met ‘gelijkgezinden’ (Visser, M. & Slot, J. 2005). Zie
ook AIVD jaarverslag 2007.

 AIVD 2007, TK 2007-2008, 29 754, nr. 121. 

  Bijvoorbeeld de Egyptische televisieprediker Amr Khaled, die een
conservatieve visie op de islam combineert met positive thinking en
persoonlijke groei van het individu. Hij wijst daarbij de rigiditeit en
het puritanisme van bijvoorbeeld het salafisme af zonder hierbij de
suprematie van de islam in twijfel te trekken. Zie ook: Zie P. Haenni.
L’islam du marchĂ©. Paris, 2005. 

 WRR 2006

 Dit houdt verband met afbakenings- en definitieproblemen, die invloed
hebben op de wijze waarop incidenten door korpsen en gemeenten worden
geregistreerd. Bovendien handelen de daders zelden expliciet namens de
partijen of bewegingen. Hoewel het geweld zeer ernstig kan zijn, kent
het niet het ‘terroristisch’ karakter van vooraf gepland en gericht
op vrees aanjagen bij de bevolking. Van Donselaar & Rodrigues 2006, AIVD
2007

 van Donselaar &  Rodrigues 2006, pp. 34-36.

 Boog 2006, p. 128 e.v.

 AIVD 2008

  idem

 Van Donselaar & Rodrigues 2006, AIVD 2008

 AIVD 2007, 2008

 Zanoni & Van der Varst i.s.m. de VNG (2007): van de 75 gemeenten die
reageerden op de enquĂȘte gaven 27 aan te maken te hebben met
rechtsradicalisme, 8 met islamitisch radicalisme en 30 met spanningen
tussen bevolkingsgroepen. Het COT plaatst hierbij de kanttekening dat de
veel voorkomende incidenttypen van rechtsradicalen voor gemeenten beter
herkenbaar zijn (p.11). De Onderwijsinspectie (2007) meldt dat n totaal
ca 130 scholen te maken hadden met problemen van wit extremisme, 10 met
religieus geĂŻnspireerd extremisme en 223 met incidenten tussen
autochtone leerlingen.

 Donselaar & Rodrigues, 2006: Monitor Racisme & Extremisme 

 AIVD 2007

 Enkele incidenten uit 2008: Radicale dierenrechtenactivisten slaagden
erin met bedreigende acties om democratisch besloten plannen voor een
biotechnologisch bedrijventerrein in Venray te ondermijnen; radicale
dierenactivisten brachten twee auto’s tot ontploffing van een
voormalig directeur van Euronext, dat aandelen beheert van o.m. een
biotechnologische bedrijf.

  AIVD 2004, 2007

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 800 VI en 29 754, nr 98.

 AIVD Rapport “Dierenrechtenactivsme in Nederland, springplank voor
Europa. 2007

 AIVD 2007

 AIVD Rapport “Dierenrechtenactivsme in Nederland, springplank voor
Europa. 2007

 AIVD Nota “Dierenrechtenactivisme in Nederland – Grenzen tussen
vreedzaam en vlammend protest, 2004.

 ISPR 2007

		Trendanalyse Polarisatie en Radicalisering december 2008

 PAGE   26 

 PAGE   28