[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Regeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

Bijlage

Nummer: 2008D23206, datum: 2008-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Willekeurige afschrijving voor investeringen (2008D23205)

Preview document (🔗 origineel)


M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N

DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR FISCALE ZAKEN

DIRECTIE DIRECTE BELASTINGEN

	Regeling van 10 december 2008, nr. DB 2008/697M, tot wijziging van de
Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

 Gelet op de artikelen 3.34, eerste en tweede lid, en 3.52 van de Wet
inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 wordt als volgt
gewijzigd:

A. In artikel 10 wordt “artikel 3.34, tweede lid, onderdeel a, van de
wet” vervangen door: artikel 3.34, tweede lid, van de wet.

B. Na artikel 12 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3 Investeringen in het belang van de bevordering van de
economische ontwikkeling

Artikel 13

	1. Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34,
tweede lid, van de wet, worden voorts aangewezen: bedrijfsmiddelen die
niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige
ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van
de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar
2009, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012 door hem in gebruik
wordt genomen.

2. Tot de bedrijfsmiddelen, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:

a. gebouwen; 

b. woonschepen;

c. bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de
Wegenverkeerswet 1994; 

d. motorrijwielen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de
Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992; 

e. personenauto’s als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting
van personenauto’s en motorrijwielen 1992, die niet zijn bestemd voor
het beroepsvervoer over de weg, en met uitzondering van zeer zuinige
personenauto’s als bedoeld in het vierde lid;

f. immateriële activa;

g. dieren;

h. voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden,
daaronder begrepen de in die wegen en paden liggende bruggen, viaducten,
duikers en tunnels;

i. bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om - direct of indirect -
hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden;

j. bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt
afgeschreven. 

3. De in het eerste lid genoemde datum van 1 januari 2012 waarvoor de
ingebruikneming van het bedrijfsmiddel dient plaats te vinden, wordt
verschoven, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de
ingebruikneming door bijzondere omstandigheden is vertraagd. De
verschuiving bedraagt zoveel dagen als door die omstandigheden wordt
gerechtvaardigd. 

4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, wordt onder een
zeer zuinige personenauto verstaan een personenauto met een CO2-uitstoot
als bedoeld in artikel 3.20, zesde lid, van de wet van niet meer dan:

a. 95 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een
motor met een compressieontsteking, en

b. 110 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door
een motor met compressieontsteking.

	Artikel 14

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen, bedoeld in artikel 13,
kan alleen plaatsvinden bij de bepaling van de winst over het jaar
waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn
gemaakt en bij de bepaling van de winst over het onmiddellijk
daaropvolgende jaar, en bedraagt per jaar ten hoogste 50% van de af te
schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten. 

Artikel 15

Voor de toepassing van artikel 3.38 van de wet, eindigt de periode
waarin het bedrijfsmiddel moet voldoen aan de voorwaarden die zijn
gesteld in artikel 13, op 31 december 2011. Ingeval met betrekking tot
het bedrijfsmiddel artikel 13, derde lid, toepassing vindt, wordt die
periode verlengd met het aantal dagen van de aldaar bedoelde
verschuiving.

Artikel II

Hoofdstuk 4, paragraaf 3, van de Uitvoeringsregeling willekeurige
afschrijving 2001 vervalt met ingang van 1 januari 2010. 

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

		

	Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden
geplaatst.

		

De Staatssecretaris van Financiën,

	

Toelichting

In de aan de Tweede Kamer op 28 november 2008 gezonden Najaarsnota 2008
is aangekondigd dat bij ministeriële regeling tijdelijk de mogelijkheid
van willekeurige afschrijving wordt geopend. Hiermee wordt de
liquiditeits- en financieringspositie van bedrijven die voor vervanging-
of uitbreidingsinvesteringen staan, verbeterd. Op die wijze ondersteunt
het kabinet de investeringen van de particuliere sector. 

De maatregel geldt zowel voor IB- als voor Vpb-ondernemingen. Hij houdt
in dat ondernemingen de mogelijkheid krijgen investeringen die in het
kalenderjaar 2009 plaatsvinden, in twee jaar af te schrijven; maximaal
50 procent in 2009 en maximaal 50 procent in 2010. De maatregel is
gericht op investeringen in bedrijfsmiddelen die van direct belang zijn
voor de economische ontwikkeling: investeringen in nieuwe materiële
activa, met name outillage, transportmiddelen en vaste installaties in
de open lucht. Technisch is dit vorm gegeven door alle nieuwe
bedrijfsmiddelen aan te wijzen en daarop vervolgens een aantal
uitzonderingen te maken. De belangrijkste uitzonderingen zijn: gebouwen,
grond-, weg- en waterbouwkundige werken, bromfietsen, motorrijwielen en
personenauto’s (met uitzondering van taxi’s en zeer zuinige
personenauto’s), dieren en immateriële vaste activa (waaronder
software). De uitsluitingen komen in grote lijnen overeen met de
uitsluitingen die golden in het kader van de vroegere Wet
investeringsrekening. De beperking tot nieuwe bedrijfsmiddelen is
gebaseerd op de overweging dat de aanschaf van bestaande (tweedehands)
bedrijfsmiddelen van minder betekenis is voor het in stand houden van de
economische bedrijvigheid. Bovendien wordt daarmee ruil van bestaande
bedrijfsmiddelen met het oog op de willekeurige afschrijving voorkomen.

Verder zijn uitgesloten bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk bestemd zijn
om ter beschikking te worden gesteld aan derden. Die uitsluiting geldt
in de huidige situatie ook voor de kleinschaligheidinvesteringsaftrek.
Het doel ervan is te voorkomen dat ondernemingen die niet in aanmerking
kunnen komen voor de regeling (niet-belastingplichtige ondernemingen of
buitenlandse ondernemingen) of ondernemingen die er niet onmiddellijk
profijt van kunnen hebben (verlieslijdende ondernemingen) er op
indirecte wijze (onmiddellijk) gebruik van zouden kunnen maken. Dit zou
anders kunnen gebeuren door operational lease waarbij een onderneming
die (onmiddellijk) gebruik kan maken van de faciliteit optreedt als
lessor en een onderneming die er niet (onmiddellijk) van kan profiteren,
als lessee. 

Evenals voor de investeringsaftrek wordt als voorwaarde voor de
faciliteit gesteld dat het bedrijfsmiddel binnen een bepaalde periode in
gebruik genomen moet zijn; in de regeling is opgenomen dat de
ingebruikneming moet zijn gelegen vóór 1 januari 2012. Dat is hier zo
vorm gegeven dat bij het aangaan van de investeringsverplichting of bij
het maken van de voortbrengingskosten, naar objectieve maatstaven, de
objectieve verwachting moet bestaan dat het bedrijfsmiddel voor die
datum in gebruik zal worden genomen. Als dat niet het geval is, is
willekeurige afschrijving niet mogelijk. In het geval dat die
verwachting wel bestond en willekeurige afschrijving heeft
plaatsgevonden, maar ingebruikneming vóór 1 januari 2012 achterwege
blijft, wordt de willekeurige afschrijving op grond van artikel 3.38 van
de Wet IB 2001, in combinatie met artikel 15 van deze regeling bij de
aanslag over het boekjaar dat eindigt op 31 december 2011 (bij een
gebroken boekjaar: bij de aanslag over het boekjaar waarin 31 december
2011 valt) teruggenomen. In bijzondere omstandigheden kan de datum van
31 december 2011 op verzoek van de belastingplichtige worden verschoven,
en wel zoveel als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Daarbij
kan bijvoorbeeld gedacht worden aan faillissement van de leverancier van
het bedrijfsmiddel. Van een bijzondere omstandigheid is geen sprake als
de aard van het bedrijfsmiddel met zich brengt dat een lange bestel- of
vervaardigingsperiode nodig is. 

Als een bedrijfsmiddel waarop willekeurig is afgeschreven, vóór 1
januari 2012 van bestemming wijzigt zodanig dat het bedrijfsmiddel niet
meer voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld voor willekeurige
afschrijving, wordt ingevolge artikel 3.38 van de Wet IB 2001 in
combinatie met artikel 15 van deze regeling de reeds genoten
willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door verhoging van
de boekwaarde tot het niveau dat zou zijn bereikt als niet willekeurig
was afgeschreven.

Gewone afschrijving kan plaatsvinden vanaf het tijdstip waarop het
bedrijfsmiddel in gebruik is genomen. Willekeurige afschrijving is op
grond van artikel 3.35 van de Wet IB 2001 reeds mogelijk zodra de
investeringsverplichting is aangegaan of voortbrengingskosten met
betrekking tot het bedrijfsmiddel zijn gemaakt. Op grond van artikel
3.35 van de Wet IB 2001 kan het bedrag van de willekeurige afschrijving
echter niet hoger zijn dan het bedrag dat terzake van die verplichting
is betaald of het bedrag dat aan voortbrengingskosten is gemaakt.

Als op het bedrijfsmiddel tevens een andere vorm van willekeurige
afschrijving mogelijk is (milieubedrijfsmiddelen, investeringen door
startende ondernemers, zeeschepen) heeft de belastingplichtige de keus
van welke vorm hij gebruik wil maken. Samenloop kan dus niet optreden.

Aan het voorstel zijn per saldo geen administratieve lasten verbonden.
Aan de ene kant zal in de aangifte een extra rubriek moeten worden
ingevuld. Anderzijds is het door de willekeurige afschrijving niet meer
nodig de jaarlijkse afschrijving te berekenen met inachtneming van de
economische levensduur van het bedrijfsmiddel. Deze zeer beperkte toe-
en afname van de administratieve lasten zijn naar verwachting min of
meer met elkaar in evenwicht.  

De Staatssecretaris van Financiën,