Brief Eerste Kamer
Bijlage
Nummer: 2008D23614, datum: 2008-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Antw vragen Eerste Kamer inzake Irak (2008D23613)
Preview document (š origineel)
Zeer geachte Voorzitter, Hierbij ontvangt u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de antwoorden op de vragen, zoals aangeboden met de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 mei 2008, met kenmerk 31 200 V. In bijgevoegde antwoorden wordt gedetailleerd ingegaan op de vele aspecten van de besluitvorming door de Nederlandse regering met betrekking tot de politieke steun voor de inval in Irak in 2003. De antwoorden op de vragen over de situatie indertijd hebben betrekking op de wijze waarop de toenmalige regering destijds de feiten in al haar aspecten beoordeelde. Om de besluitvorming hierover in de context van 2002-2003 te kunnen plaatsen en om aspecten die destijds speelden zoals onder andere de juridische grondslag, de rol van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de informatievoorziening van destijds aan het parlement te kunnen toelichten, gaan aan de antwoorden onderstaande achtergrondschets en aspecten van de besluitvorming Irak 2002-2003 vooraf. De minister-president, Minister van Algemene Zaken, Mr. Dr. J.P. Balkenende De minister van Buitenlandse Zaken, Drs. M.J.M. Verhagen De minister van Defensie, E. van Middelkoop Achtergrondschets en aspecten van de besluitvorming Irak 2002-2003 Het regime van Saddam Hoessein Sinds 1979 was Saddam Hoessein president van Irak. Hij ontwikkelde zich tot een gewetenloos dictator die stelselmatig de rechten van de mens schond, twee maal een oorlog is begonnen en chemische wapens heeft ingezet. In 1980 viel Irak buurland Iran binnen. Irak bombardeerde steden in Iran, waaronder Teheran. Het Irakese regime ontwikkelde vanaf de jaren ā80 mosterdgas en het snel dodende zenuwgas Tabun. Tijdens het Irakese āAnfal offensiefā, een zeven maanden durende zogeheten āverschroeide aardeā aanval, die werd uitgevoerd in 1987 en 1988, kwamen tussen 50.000 en 100.000 Koerdische dorpelingen om het leven. Vele dorpen werden volledig verwoest. Op 16 maart 1988 werd de Koerdische stad Halabja (in het noorden van Irak) gebombardeerd met mosterdgas-, Sarin (zenuwgas)- en Tabunbommen. Het geschatte aantal burgerslachtoffers lag tussen de 3000 en 5000 mensen. Vele overlevenden hielden aan de aanval permanente gezondheidsproblemen over. Op 2 augustus 1990 vielen Irakese troepen Koeweit binnen. De VN Veiligheidsraad stelde economische sancties in en nam een aantal resoluties aan waarmee de invasie door Irak werd veroordeeld. In november 1990 legde de VN Veiligheidsraad Irak een deadline op voor terugtrekking van zijn troepen uit Koeweit en stemde in met het gebruik van āall necessary meansā om Irak hiertoe te bewegen. In januari 1991 verdreef een brede internationale coalitie onder leiding van de VS de Irakese troepen uit Koeweit. Irak lanceerde tijdens de Golfoorlog Scud raketten op Tel Aviv en Haifa in IsraĆ«l, en op de Amerikaanse basis Dhahran in Saoedi-ArabiĆ«. In de nasleep van de verdrijving van het Irakese leger uit Koeweit sloeg het regime van Saddam Hoessein op gruwelijke wijze sjiāietische opstanden in het zuiden van Irak neer, waarbij de meest grove schendingen van de rechten van de mens werden begaan. Tegen deze achtergrond dwongen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk āno-fly zonesā af, die ter protectie dienden van Koerden in het noorden en sjiāieten in het zuiden van Irak. De wapeninspecties na 1990 onder auspiciĆ«n van de Verenigde Naties Na de Irakese inval in Koeweit in 1990 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties resolutie 660 aan. Hierin werd de Irakese invasie in Koeweit veroordeeld als een inbreuk op de internationale vrede en veiligheid. Ook werd onmiddellijke terugtrekking geĆ«ist van de Irakese troepen. Cruciaal was de aanname, op 29 november 1990, door de Veiligheidsraad van resolutie 678, waarbij de lidstaten van de VN zijn gemachtigd all necessary means te gebruiken om naleving door Irak van resolutie 660 af te dwingen ā alsmede van all subsequent relevant resolutions ā en to restore international peace and security in the area. Deze resolutie vormde de politieke en juridische basis voor operatie Desert Storm waarbij een internationale coalitie van 34 landen onder leiding van de VS Koeweit bevrijdde. Op 3 april 1991 nam de Veiligheidsraad resolutie 687 aan. Deze regelde het toezicht op de ontmanteling van het Irakese arsenaal aan massavernietigingswapens en ballistische raketten. Ook regelt deze resolutie de modaliteiten voor het totstandkomen van een staakt-het-vuren tussen Irak en Koeweit. In resolutie 687 was bovendien voorgeschreven op welke wijze het toenmalige regime in Irak medewerking diende te verlenen aan het betrachten van openheid over en het vernietigen van zijn wapenarsenalen. Ook werd Irak opgedragen volledige medewerking te verlenen aan de teams van internationale wapeninspecteurs van UNSCOM en van het IAEA. Het inzetten van teams van wapeninspecteurs vormde een integraal deel van de strategie van de internationale gemeenschap om Irak op vreedzame wijze te ontwapenen. Medewerking van Irak zou hebben betekend dat de werking van resolutie 678 was opgeschort. Van meet af aan echter werkte het regime van Saddam Hoessein de werkzaamheden van de inspectieteams van de VN tegen. Ondanks deze Irakese tegenwerking ontdekten de inspectieteams dat Irak beschikt over verborgen wapens en wapenprogrammaās, zoals onder andere biologische wapens en een vergevorderd programma voor het ontwikkelen van nucleaire wapens. In deze periode werd een groot aantal wapenfabrieken ā waarvan het bestaan tot dan toe voor de inspecteurs was verzwegen ā vernietigd of ontmanteld. In de loop van 1998 ontstond een crisis tussen UNSCOM en het Irakese regime. Irak liet inspecteurs niet toe tot verdachte locaties, waaronder Saddam Hoesseinās presidentiĆ«le paleizen, en beschuldigde UNSCOM meerdere malen van spionage voor de VS en IsraĆ«l. In december 1998 rapporteerde de chef van UNSCOM, Richard Butler, dat Irak nog steeds medewerking weigerde aan de inspecteurs. Hierop werd de staf van de VN binnen enkele uren geĆ«vacueerd uit Bagdad. Daarna werden luchtaanvallen uitgevoerd: de VS en het VK lanceerden een drie dagen durende aanval op Irakese doelen, operatie Desert Fox, waarvoor de tot dan toe aangenomen resoluties van de Veiligheidsraad van de VN de politieke en juridische basis boden, ook naar het oordeel van de toenmalige Nederlandse regering. Na deze luchtaanvallen weigerde het Irakese regime zelfs de minimale medewerking aan inspecties die het eerder nog wel had verleend. De roep om een herstructurering van UNSCOM werd luider en in dat licht trad Richard Butler af. In 1999, toen Nederland lid was van de Veiligheidsraad, werd resolutie 1284 aangenomen waarbij UNSCOM werd omgevormd tot UNMOVIC, dat onder leiding van Hans Blix kwam te staan. Resolutie 1284 bood Irak een nieuwe kans omdat het uitzicht bood op opschorting van de sancties indien Irak volledige medewerking zou hebben verleend aan het inspectieregime. Tevens werd in deze resolutie, mede op instigatie van Nederland, ruime aandacht besteed aan de humanitaire component. Had Irak meegewerkt aan de uitvoering van deze en andere VN-resoluties, dan zou resolutie 1284 hebben bijgedragen aan de verzachting van de gevolgen van het sanctiestelsel voor de Irakese bevolking. Echter, het regime van Saddam Hoessein weigerde zijn medewerking en gaf niet de volgens VN-resoluties vereiste openheid van zaken. Tegen de achtergrond van de eerdere, heimelijke wapenprogrammaās van Irak groeide in de internationale gemeenschap de onzekerheid over de mogelijke aanwezigheid in Irak van nieuwe, verborgen programmaās voor de productie van massavernietigingswapens en verboden raketten. Tot in 2002 is aan Irak de mogelijkheid geboden om een oplossing te zoeken via de Verenigde Naties. Zo hield president Bush in september 2002 een rede voor de Algemene Vergadering van de VN, waarbij hij aangaf de VN ā en met name de Veiligheidsraad ā in staat te willen stellen zijn verantwoordelijkheid te nemen, door Irak alsnog tot ontwapening te brengen. Ook de Secretaris ā Generaal van de VN, Kofi Annan, onderstreepte in deze periode het belang van het zoeken van een uitweg uit de ontstane situatie door toedoen van Irak via de Verenigde Naties. De zich opbouwende druk van de internationale gemeenschap, met inbegrip van de militaire opbouw door de VS en het VK, leek in de zomer van 2002 tot concessies te leiden van Irak. In augustus 2002 schreef de Minister van Buitenlandse Zaken van Irak aan de SG VN, bereid te zijn tot technische gesprekken over de hervatting van de inspecties door de VN, met Hans Blix, hoofd van het wapeninspectieteam UNMOVIC. In de herfst van 2002 en de lente van 2003 stuitten de VN-inspecteurs in Irak in de praktijk, echter, op tegenwerking van de autoriteiten, soms dusdanig dat inspecties niet alleen werden bemoeilijkt maar ook verhinderd. Om de internationale druk verder op te bouwen en om Irak nog een laatste kans te bieden op een vreedzame oplossing kwam in november 2002 resolutie 1441 tot stand. Deze werd unaniem door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aanvaard. De aanscherping van het inspectieregime vormde het centrale element van deze resolutie waarbij nogmaals wordt voorgeschreven dat de wapeninspectieteams van UNMOVIC en van het IAEA hun werk zonder beperkingen moeten kunnen uitvoeren. Bij niet naleving van deze Ć©n de voorafgaande resoluties spreekt de resolutie 1441 van serious consequences, hetgeen naar algemeen inzicht ā ook in de visie van de Nederlandse regering ā juist ook militair ingrijpen kan inhouden. Sinds de inspecties in Irak in 1991 begonnen, heeft het regime van Saddam Hoessein voortdurend de werkzaamheden van de inspectieteams gefrustreerd en heeft het nooit volledig willen samenwerken. Om te laten zien dat het land geen ongeoorloofde wapens meer bezat, had Irak openheid van zaken kunnen geven, onder meer door verifieerbare en betrouwbare documentatie te overleggen van wapenprogrammaās, massavernietigingswapens, andere verboden wapens en overbrengingsmiddelen en wat er met deze wapens en programmaās is gebeurd. Vooral had het regime van Saddam Hoessein onbeperkte toegang tot alle locaties dienen te verschaffen aan de inspecteurs van de Verenigde Naties. Deze volledige en onvoorwaardelijke medewerking ā waartoe opeenvolgende VN-resoluties Irak hebben opgeroepen ā werd niet gegeven, waardoor UNSCOM, het IAEA en later UNMOVIC nimmer bevredigende antwoorden hebben kunnen verschaffen aan de internationale gemeenschap omtrent de geheime wapenprogrammaās van Irak. De afweging van de Nederlandse regering in maart 2003 In het licht van het voorafgaande en in lijn met de actieve Nederlandse opstelling om de resoluties van de VN ten aanzien van Irak uitgevoerd te krijgen, kwam de Nederlandse regering, alles afwegende, op 18 maart 2003 tot de slotsom dat het niet langer acceptabel was dat Irak doorging met het schenden van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Daarbij betrok de regering ook de overweging dat de toenmalige verdeeldheid in de Veiligheidsraad over een nieuwe resolutie ā die de regering politiek wenselijk, doch juridisch niet noodzakelijk achtte ā er niet toe mocht leiden dat Saddam Hoessein ongemoeid zou worden gelaten. Deze afweging heeft de regering neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer van 18 maart 2003 waarover nog diezelfde dag en avond een debat is gehouden in de Tweede Kamer. Deze brief bevat bovendien een feitenrelaas, waarin is stilgestaan bij de feitelijke ontwikkelingen rond Irak in de periode tot aan maart 2003. De regering betreurde het in de brief van 18 maart 2003 dat de Veiligheidsraad er niet in was geslaagd tot een uitspraak te komen over een nieuwe resolutie, hetgeen de internationale gemeenschap ā en dus ook Nederland ā voor een moeilijke keuze plaatste. Ten aanzien van Irak deed deze situatie zich eerder voor, namelijk in 1998 ten tijde van operatie Desert Fox. Indertijd nam de Nederlandse regering ā hierin gesteund door de Tweede Kamer ā het standpunt in dat de sinds 1990 door de Veiligheidsraad aanvaarde resoluties op zich voldoende rechtsbasis vormden voor militair optreden. De regering constateerde op 18 maart 2003 dat Irak āde laatste mogelijkheidā die resolutie 1441 heeft geboden, niet had gegrepen. Het alternatief van voortgezette inspecties deed niet langer opgeld omdat de inspecteurs hadden vastgesteld dat, alleen als Irak volledig meewerkte aan de ontwapening, zij hun werk op zinvolle wijze konden blijven doen en zekerheid konden verschaffen over de beĆ«indiging van het Irakese potentieel op het gebied van massavernietigingswapens. Nadat de regering had geconstateerd dat het internationale draagvlak had ingeboet als gevolg van de verdeeldheid in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in deze periode, stelde zij: āHet uitblijven van een nadere uitspraak van de Veiligheidsraad heeft ook gevolgen voor het nationale draagvlak voor verdere Nederlandse betrokkenheid. Op die grond concludeert de regering dat het geen eigen actieve militaire bijdrage zal leveren aan operaties ten aanzien van Irakā. En kwam uit op het verlenen van politieke steun, zoals verwoord door minister-president Balkenende tijdens zijn verklaring voorafgaand aan het debat op 18 maart 2003. De Nederlandse politieke context van dat moment was overigens een gecompliceerde. De besluitvorming vond plaats op een moment dat het zittende kabinet een demissionaire status had waarbij tegelijkertijd de eerste ronde informatiebesprekingen (tussen CDA en PvdA) plaatsvond op basis van het resultaat van de verkiezingen van 22 januari 2003. Juridische grondslag militair ingrijpen in Irak (2003) De besluitvorming indertijd door de Nederlandse regering met betrekking tot het militair ingrijpen in Irak (2003), en vooral de overwegingen van de regering betreffende de juridische grondslag voor dit ingrijpen, stond niet op zichzelf maar vloeide voort uit de ontwikkelingen die zich hadden voorgedaan vanaf het moment van de inval van Irak in Koeweit in 1990. Nadat Irak uit Koeweit was verdreven, en nadat resolutie 687 (1991) was aangenomen door de Veiligheidsraad, heeft zich verschillende malen de vraag voorgedaan of militair geweld mocht worden gebruikt indien Irak zich niet zou houden aan de in deze resolutie neergelegde verplichtingen. Daarbij speelde de vraag of voor een dergelijk geweldgebruik opnieuw toestemming van de Veiligheidsraad was vereist een centrale rol. Voorafgaand aan de periode 2002-2003 kwam deze vraag het meest indringend aan de orde in 1998, ten tijde van operatie Desert Fox. Door de VS en het VK werd bij deze operatie militair geweld gebruikt op basis van eerder aanvaarde, relevante resoluties van de Veiligheidsraad. Het oordeel van deze landen dat geen nieuwe resolutie was vereist (waarbij tot geweldgebruik zou worden gemachtigd) werd door de Nederlandse regering gesteund. De Tweede Kamer heeft met deze steunverlening ingestemd. Toen in 2002 opnieuw de vraag aan de orde kwam of ā in het uiterste geval ā voor eventueel geweldgebruik tegen Irak een nieuwe resolutie was vereist, lag het dan ook voor de hand dat dezelfde lijn zou worden gevolgd als in de voorafgaande jaren. De Tweede Kamer is hier steeds volledig over geĆÆnformeerd. Op 5 september 2002 lichtte minister De Hoop Scheffer toe waarom hij in de brief aan de Kamer van de dag ervoor had aangegeven dat de regering een nieuwe resolutie āpolitiek wenselijkā achtte, maar ājuridisch niet noodzakelijkā. De Hoop Scheffer zei onder meer: āMijn formeel-juridische argument is dat het huidige aantal Veiligheidsraadresoluties, in de bijdragen van verschillende woordvoerders aan de orde gekomen, net zoals bij Desert Fox en net als bij Kosovo een juridische basis kan bieden voor het gebruik van geweldā. In een debat in de Tweede Kamer, waarin Minister De Hoop Scheffer inging op de onderhandelingen over wat kort hierna Resolutie 1441 van de Veiligheidsraad zou worden, zei hij: āDe regering meent eveneens, zoals ik eerder in uw Kamer heb uiteengezet, dat die machtiging [ - om alle noodzakelijke middelen, waaronder ook militair geweld, toe te passen om de uitvoering door Irak van alle bestaande relevante VNVR-resoluties af te dwingen - ] op dit moment strikt juridisch gezien al bestaat. Een nieuwe resolutie die machtigt tot gebruik van geweld blijft, ook in het licht van de huidige discussie, evenwel politiek wenselijkā. Bij herhaling is door de regering indertijd aangegeven dat een nieuwe resolutie politiek wenselijk, maar juridisch niet noodzakelijk was. Dit is ook gebeurd in de bovenvermelde brief van 18 maart 2003 aan de Tweede Kamer, toen duidelijk was dat militair ingrijpen onvermijdelijk was. Ten slotte is dit standpunt van de regering over de rechtsbasis voor het militair ingrijpen verwoord in het debat in de Tweede Kamer over Irak op 18 maart 2003. De rol van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten De regering heeft zich indertijd in haar standpuntbepaling met betrekking tot Irak vooral laten leiden door de openbare rapportages van UNMOVIC, UNSCOM en het IAEA. In dat verband speelde het zogenoemde clusterdocument van UNMOVIC van 6 maart 2003, waarin 128 onbeantwoorde vragen stonden opgesomd, een essentiĆ«le rol. Niet het bewijs van de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak, maar de wederom gebleken onwil van het Irakese regime om actief mee te werken aan de VN-wapeninspecties gaf voor de regering de doorslag. Over het al dan niet bezitten van massavernietigingswapens door Irak en verwervingspogingen in dat kader werd door de AIVD en de MIVD bij herhaling gerapporteerd en werden analyses verschaft. De betreffende ministers werden, indien relevante zaken te melden waren, dagelijks op de hoogte gesteld van nieuwe ontwikkelingen. In zijn Jaarverslag 2002 (de openbare versie en de geheime versie die ook ter beschikking was voor de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer) is de MIVD ingegaan op zijn visie op de kwestie Irak. De MIVD en de AIVD hebben, om de situatie in en rond Irak te kunnen beoordelen, in overeenstemming met de Wiv 2002, steeds gebruik gemaakt van verscheidene open en gesloten bronnen, zoals partnerdiensten. In de afweging van de waarde van de gegevens uit deze bronnen zijn de ervaringen uit het verleden met deze bronnen meegewogen en tevens werd bezien in hoeverre de bron partij was bij de ontwikkelingen rond Irak. Daarnaast is gebruik gemaakt van informatie uit NAVO-documenten en VN-kanalen, zoals de rapportages van UNSCOM en UNMOVIC. De MIVD- en de AIVD commentaren op Amerikaanse en Britse analyses waren in het algemeen, zoals aangegeven door de minister van Defensie tijdens debatten met de Tweede Kamer op 28 augustus 2003 en 30 juni 2004, nuancerend van aard. Daarnaast is door de MIVD en de AIVD uitvoerig ingegaan op de verschillende rapportages van het hoofd van UNMOVIC, Hans Blix. Daarbij werd vastgesteld dat Irak een groot aantal (128) vragen onvoldoende, dan wel niet of onjuist beantwoordde. Daarmede kon Irak de status van (grondstoffen voor) hoeveelheden B/C-strijdmiddelen (waaronder Anthrax en zenuwgas) - waarvan bekend was dat zij ooit waren of moesten zijn geproduceerd - niet verklaren. De MIVD en AIVD hebben bij herhaling vastgesteld dat Irak onvoldoende uitvoering gaf (geen full compliance and full co-operation) aan resolutie 1441. Verder hebben de MIVD en de AIVD gewezen op (eerdere) pogingen tot misleiding van VN-wapeninspecteurs alsmede training in ondervragingstechnieken van te ondervragen Irakese WMD-experts. Door de MIVD en de AIVD is steeds alle betreffende ontvangen informatie, van partnerdiensten en van elders over dit onderwerp zorgvuldig getoetst en gewogen. De regering concludeerde, ook op grond van door de inlichtingendiensten aangedragen informatie, dat Saddam Hoessein uiteindelijk niet bereid was volledig mee te werken aan de uitvoering van de betreffende VNVR-resoluties. De betrokkenheid van en informatievoorziening aan het parlement De regering hecht er aan te benadrukken dat het parlement bij voortduring op de hoogte is gehouden van de internationale ontwikkelingen en van de visie en standpunten van de regering inzake de kwestie Irak. Zo kwam de kwestie Irak alleen al in de periode augustus 2002 tot en met mei 2003 aan de orde in meer dan zeventig brieven van de betreffende bewindspersonen, meer dan veertig plenaire debatten, c.q. AOās en werden meer dan dertig sets Kamervragen beantwoord. De regering heeft er daarbij altijd naar gestreefd zoveel mogelijk informatie in het openbaar te verstrekken. Waar informatieverstrekking in het openbaar niet mogelijk was, omdat het de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betrof, heeft de regering de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten geĆÆnformeerd. Zoals vastgelegd in de betreffende jaarverslagen van deze Commissie (Kamerstuknummers 29 622 en 30 122) is in 2003 en 2004 herhaaldelijk mondeling over deze kwestie overlegd en zijn vragen schriftelijk beantwoord. Vervolgens zijn over het informeren van de CIVD in 2006 vragen gesteld door de Kamer. Het betreft de volgende momenten: 13 maart 2003: overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de internationale ontwikkelingen, met name rond Irak, en de eventuele gevolgen voor de binnenlandse veiligheidssituatie; 25 juni 2003: overleg met de minister van Defensie over het jaarverslag van de MID 2002. Ook de veiligheidsanalyse in Irak en de wijze waarop deze tot stand is gekomen kwamen ter sprake. 28 april 2004: brief met vragen van de CIVD aan de ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 28 mei: brief met antwoorden van de ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 3 juni 2004: overleg met de minister van Defensie over het jaarverslag 2003 van de MIVD. Daarbij werd ook gesproken over de rol van de inlichtingendiensten ten tijde van de aanloop van de interventie in Irak en over de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak. 11 juni 2004: brief van de ministers van Defensie en BZK aan de CIVD met antwoorden op door de CIVD gestelde vragen. 30 juni 2004: overleg met de minister van Defensie over onder meer de aan de Kamer verstrekte informatie over de besluitvorming in het Nederlandse kabinet over het verlenen van politieke steun aan de militaire interventie in Irak. 14 december 2004: overleg met de ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over besluitvorming in het kabinet met betrekking tot de militaire interventie in Irak. 7 maart 2006: brief van de minister van Defensie over het vertrouwelijk informeren in 2003 van enkele fractievoorzitters over de inlichtingenpositie in Irak. 25 april 2006: lijst van vragen en antwoorden voorgelegd aan de minister van Defensie, inzake het vertrouwelijk informeren van enkele fractievoorzitters over de inlichtingenpositie van Nederland in Irak. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 ā 2003, 23 432, nr. 94, alsmede het verslag van het debat van 18 maart 2003, TK Handelingen 50 ā 3275 e.v. Zie onder meer Tweede Kamer, Handelingen, 5 september 2002, pp. 95-5665/95-5668 en Tweede Kamer, 2001-2002, 23 432, nr. 56. Zie ook Tweede Kamer, 2002-2003, 23432, nr. 62 (brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 31 oktober 2002) Zie voorts Tweede Kamer, 2002-2003, 23 432, nr. 66, p. 5, alsmede Tweede Kamer, Handelingen, 30 januari 2003, p. 38-2835. Tweede Kamer, 2002-2003, 23 432, nr. 94, p. 2. Tweede Kamer, Handelingen, 18 maart 2003, pp. 50-3275/50-3276 en pp. 50-3297/50-3298. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29622, nr. 2. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29622, nr. 3. VERTROUWELIJK Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 8 Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 8 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 8 > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag De Voorzitter van Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017 2500 EA DEN HAAG Datum 19 december 2008 Betreft Beantwoording van de vragen over Irak Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 8 Kabinet Minister-President Datum 19 december 2008 Onze referentie 3072920 Kabinet Minister-President Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001 2500 EA Den Haag www.minaz.nl Contactpersoon Karel van Oosterom Raadadviseur buitenlandse zaken en defensie T 070 356 43 91 F 070 363 32 14 k.vanoosterom@minaz.nl Onze referentie 3072920