[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief Eerste Kamer

Bijlage

Nummer: 2008D23614, datum: 2008-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Antw vragen Eerste Kamer inzake Irak (2008D23613)

Preview document (šŸ”— origineel)


Zeer geachte Voorzitter,

	

Hierbij ontvangt u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, de antwoorden op de vragen, zoals aangeboden met de
brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Defensie en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 mei 2008, met kenmerk 31
200 V. 

In bijgevoegde antwoorden wordt gedetailleerd ingegaan op de vele
aspecten van de besluitvorming door de Nederlandse regering met
betrekking tot de politieke steun voor de inval in Irak in 2003. De
antwoorden op de vragen over de situatie indertijd hebben betrekking op
de wijze waarop de toenmalige regering destijds de feiten in al haar
aspecten beoordeelde. Om de besluitvorming hierover in de context van
2002-2003 te kunnen plaatsen en om aspecten die destijds speelden zoals
onder andere de juridische grondslag, de rol van de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten en de informatievoorziening van destijds aan het
parlement te kunnen toelichten, gaan aan de antwoorden onderstaande
achtergrondschets en aspecten van de besluitvorming Irak 2002-2003
vooraf.

De minister-president,

Minister van Algemene Zaken,

Mr. Dr. J.P. Balkenende

De minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

Achtergrondschets en aspecten van de besluitvorming Irak 2002-2003

Het regime van Saddam Hoessein

Sinds 1979 was Saddam Hoessein president van Irak. Hij ontwikkelde zich
tot een gewetenloos dictator die stelselmatig de rechten van de mens
schond, twee maal een oorlog is begonnen en chemische wapens heeft
ingezet. In 1980 viel Irak buurland Iran binnen. Irak bombardeerde
steden in Iran, waaronder Teheran. Het Irakese regime ontwikkelde vanaf
de jaren ā€™80 mosterdgas en het snel dodende zenuwgas Tabun. Tijdens
het Irakese ā€˜Anfal offensiefā€™, een zeven maanden durende zogeheten
ā€˜verschroeide aardeā€™ aanval, die werd uitgevoerd in 1987 en 1988,
kwamen tussen 50.000 en 100.000 Koerdische dorpelingen om het leven.
Vele dorpen werden volledig verwoest. Op 16 maart 1988 werd de
Koerdische stad Halabja (in het noorden van Irak) gebombardeerd met
mosterdgas-, Sarin (zenuwgas)- en Tabunbommen. Het geschatte aantal
burgerslachtoffers lag tussen de 3000 en 5000 mensen. Vele overlevenden
hielden aan de aanval permanente gezondheidsproblemen over.

Op 2 augustus 1990 vielen Irakese troepen Koeweit binnen. De VN
Veiligheidsraad stelde economische sancties in en nam een aantal
resoluties aan waarmee de invasie door Irak werd veroordeeld. In
november 1990 legde de VN Veiligheidsraad Irak een deadline op voor
terugtrekking van zijn troepen uit Koeweit en stemde in met het gebruik
van ā€˜all necessary meansā€™ om Irak hiertoe te bewegen. In januari
1991 verdreef een brede internationale coalitie onder leiding van de VS
de Irakese troepen uit Koeweit. Irak lanceerde tijdens de Golfoorlog
Scud raketten op Tel Aviv en Haifa in Israƫl, en op de Amerikaanse
basis Dhahran in Saoedi-Arabiƫ. In de nasleep van de verdrijving van
het Irakese leger uit Koeweit sloeg het regime van Saddam Hoessein op
gruwelijke wijze sjiā€™ietische opstanden in het zuiden van Irak neer,
waarbij de meest grove schendingen van de rechten van de mens werden
begaan. Tegen deze achtergrond dwongen de Verenigde Staten en het
Verenigd Koninkrijk ā€˜no-fly zonesā€™ af, die ter protectie dienden van
Koerden in het noorden en sjiā€™ieten in het zuiden van Irak. 

De wapeninspecties na 1990 onder auspiciƫn van de Verenigde Naties

Na de Irakese inval in Koeweit in 1990 nam de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties resolutie 660 aan. Hierin werd de Irakese invasie in
Koeweit veroordeeld als een inbreuk op de internationale vrede en
veiligheid. Ook werd onmiddellijke terugtrekking geƫist van de Irakese
troepen. Cruciaal was de aanname, op 29 november 1990, door de
Veiligheidsraad van resolutie 678, waarbij de lidstaten van de VN zijn
gemachtigd all necessary means te gebruiken om naleving door Irak van
resolutie 660 af te dwingen ā€“ alsmede van all subsequent relevant
resolutions ā€“ en to restore international peace and security in the
area. Deze resolutie vormde de politieke en juridische basis voor
operatie Desert Storm waarbij een internationale coalitie van 34 landen
onder leiding van de VS Koeweit bevrijdde.

 

Op 3 april 1991 nam de Veiligheidsraad resolutie 687 aan. Deze regelde
het toezicht op de ontmanteling van het Irakese arsenaal aan
massavernietigingswapens en ballistische raketten. Ook regelt deze
resolutie de modaliteiten voor het totstandkomen van een
staakt-het-vuren tussen Irak en Koeweit. In resolutie 687 was bovendien
voorgeschreven op welke wijze het toenmalige regime in Irak medewerking
diende te verlenen aan het betrachten van openheid over en het
vernietigen van zijn wapenarsenalen. Ook werd Irak opgedragen volledige
medewerking te verlenen aan de teams van internationale wapeninspecteurs
van UNSCOM en van het IAEA. Het inzetten van teams van wapeninspecteurs
vormde een integraal deel van de strategie van de internationale
gemeenschap om Irak op vreedzame wijze te ontwapenen. Medewerking van
Irak zou hebben betekend dat de werking van resolutie 678 was
opgeschort.

Van meet af aan echter werkte het regime van Saddam Hoessein de
werkzaamheden van de inspectieteams van de VN tegen. Ondanks deze
Irakese tegenwerking ontdekten de inspectieteams dat Irak beschikt over
verborgen wapens en wapenprogrammaā€™s, zoals onder andere biologische
wapens en een vergevorderd programma voor het ontwikkelen van nucleaire
wapens. In deze periode werd een groot aantal wapenfabrieken ā€“ waarvan
het bestaan tot dan toe voor de inspecteurs was verzwegen ā€“ vernietigd
of ontmanteld.

In de loop van 1998 ontstond een crisis tussen UNSCOM en het Irakese
regime. Irak liet inspecteurs niet toe tot verdachte locaties, waaronder
Saddam Hoesseinā€™s presidentiĆ«le paleizen, en beschuldigde UNSCOM
meerdere malen van spionage voor de VS en Israƫl. In december 1998
rapporteerde de chef van UNSCOM, Richard Butler, dat Irak nog steeds
medewerking weigerde aan de inspecteurs. Hierop werd de staf van de VN
binnen enkele uren geƫvacueerd uit Bagdad. Daarna werden luchtaanvallen
uitgevoerd: de VS en het VK lanceerden een drie dagen durende aanval op
Irakese doelen, operatie Desert Fox, waarvoor de tot dan toe aangenomen
resoluties van de Veiligheidsraad van de VN de politieke en juridische
basis boden, ook naar het oordeel van de toenmalige Nederlandse
regering. Na deze luchtaanvallen weigerde het Irakese regime zelfs de
minimale medewerking aan inspecties die het eerder nog wel had verleend.
De roep om een herstructurering van UNSCOM werd luider en in dat licht
trad Richard Butler af. In 1999, toen Nederland lid was van de
Veiligheidsraad, werd resolutie 1284 aangenomen waarbij UNSCOM werd
omgevormd tot UNMOVIC, dat onder leiding van Hans Blix kwam te staan.
Resolutie 1284 bood Irak een nieuwe kans omdat het uitzicht bood op
opschorting van de sancties indien Irak volledige medewerking zou hebben
verleend aan het inspectieregime. Tevens werd in deze resolutie, mede op
instigatie van Nederland, ruime aandacht besteed aan de humanitaire
component. Had Irak meegewerkt aan de uitvoering van deze en andere
VN-resoluties, dan zou resolutie 1284 hebben bijgedragen aan de
verzachting van de gevolgen van het sanctiestelsel voor de Irakese
bevolking. Echter, het regime van Saddam Hoessein weigerde zijn
medewerking en gaf niet de volgens VN-resoluties vereiste openheid van
zaken. Tegen de achtergrond van de eerdere, heimelijke
wapenprogrammaā€™s van Irak groeide in de internationale gemeenschap de
onzekerheid over de mogelijke aanwezigheid in Irak van nieuwe, verborgen
programmaā€™s voor de productie van massavernietigingswapens en verboden
raketten.

Tot in 2002 is aan Irak de mogelijkheid geboden om een oplossing te
zoeken via de Verenigde Naties. Zo hield president Bush in september
2002 een rede voor de Algemene Vergadering van de VN, waarbij hij aangaf
de VN ā€“ en met name de Veiligheidsraad ā€“ in staat te willen stellen
zijn verantwoordelijkheid te nemen, door Irak alsnog tot ontwapening te
brengen. Ook de Secretaris ā€“ Generaal van de VN, Kofi Annan,
onderstreepte in deze periode het belang van het zoeken van een uitweg
uit de ontstane situatie door toedoen van Irak via de Verenigde Naties.

 

De zich opbouwende druk van de internationale gemeenschap, met inbegrip
van de militaire opbouw door de VS en het VK, leek in de zomer van 2002
tot concessies te leiden van Irak. In augustus 2002 schreef de Minister
van Buitenlandse Zaken van Irak aan de SG VN, bereid te zijn tot
technische gesprekken over de hervatting van de inspecties door de VN,
met Hans Blix, hoofd van het wapeninspectieteam UNMOVIC. In de herfst
van 2002 en de lente van 2003 stuitten de VN-inspecteurs in Irak in de
praktijk, echter, op tegenwerking van de autoriteiten, soms dusdanig dat
inspecties niet alleen werden bemoeilijkt maar ook verhinderd. Om de
internationale druk verder op te bouwen en om Irak nog een laatste kans
te bieden op een vreedzame oplossing kwam in november 2002 resolutie
1441 tot stand. Deze werd unaniem door de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties aanvaard. De aanscherping van het inspectieregime
vormde het centrale element van deze resolutie waarbij nogmaals wordt
voorgeschreven dat de wapeninspectieteams van UNMOVIC en van het IAEA
hun werk zonder beperkingen moeten kunnen uitvoeren. Bij niet naleving
van deze Ć©n de voorafgaande resoluties spreekt de resolutie 1441 van
serious consequences, hetgeen naar algemeen inzicht ā€“ ook in de visie
van de Nederlandse regering ā€“ juist ook militair ingrijpen kan
inhouden. 

Sinds de inspecties in Irak in 1991 begonnen, heeft het regime van
Saddam Hoessein voortdurend de werkzaamheden van de inspectieteams
gefrustreerd en heeft het nooit volledig willen samenwerken. Om te laten
zien dat het land geen ongeoorloofde wapens meer bezat, had Irak
openheid van zaken kunnen geven, onder meer door verifieerbare en
betrouwbare documentatie te overleggen van wapenprogrammaā€™s,
massavernietigingswapens, andere verboden wapens en
overbrengingsmiddelen en wat er met deze wapens en programmaā€™s is
gebeurd. Vooral had het regime van Saddam Hoessein onbeperkte toegang
tot alle locaties dienen te verschaffen aan de inspecteurs van de
Verenigde Naties. Deze volledige en onvoorwaardelijke medewerking ā€“
waartoe opeenvolgende VN-resoluties Irak hebben opgeroepen ā€“ werd niet
gegeven, waardoor UNSCOM, het IAEA en later UNMOVIC nimmer bevredigende
antwoorden hebben kunnen verschaffen aan de internationale gemeenschap
omtrent de geheime wapenprogrammaā€™s van Irak. 

De afweging van de Nederlandse regering in maart 2003

In het licht van het voorafgaande en in lijn met de actieve Nederlandse
opstelling om de resoluties van de VN ten aanzien van Irak uitgevoerd te
krijgen, kwam de Nederlandse regering, alles afwegende, op 18 maart 2003
tot de slotsom dat het niet langer acceptabel was dat Irak doorging met
het schenden van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties. Daarbij betrok de regering ook de overweging dat de toenmalige
verdeeldheid in de Veiligheidsraad over een nieuwe resolutie ā€“ die de
regering politiek wenselijk, doch juridisch niet noodzakelijk achtte ā€“
er niet toe mocht leiden dat Saddam Hoessein ongemoeid zou worden
gelaten. Deze afweging heeft de regering neergelegd in een brief aan de
Tweede Kamer van 18 maart 2003 waarover nog diezelfde dag en avond een
debat is gehouden in de Tweede Kamer. Deze brief bevat bovendien een
feitenrelaas, waarin is stilgestaan bij de feitelijke ontwikkelingen
rond Irak in de periode tot aan maart 2003.

De regering betreurde het in de brief van 18 maart 2003 dat de
Veiligheidsraad er niet in was geslaagd tot een uitspraak te komen over
een nieuwe resolutie, hetgeen de internationale gemeenschap ā€“ en dus
ook Nederland ā€“ voor een moeilijke keuze plaatste. Ten aanzien van
Irak deed deze situatie zich eerder voor, namelijk in 1998 ten tijde van
operatie Desert Fox. Indertijd nam de Nederlandse regering ā€“ hierin
gesteund door de Tweede Kamer ā€“ het standpunt in dat de sinds 1990
door de Veiligheidsraad aanvaarde resoluties op zich voldoende
rechtsbasis vormden voor militair optreden. De regering constateerde op
18 maart 2003 dat Irak ā€œde laatste mogelijkheidā€ die resolutie 1441
heeft geboden, niet had gegrepen. Het alternatief van voortgezette
inspecties deed niet langer opgeld omdat de inspecteurs hadden
vastgesteld dat, alleen als Irak volledig meewerkte aan de ontwapening,
zij hun werk op zinvolle wijze konden blijven doen en zekerheid konden
verschaffen over de beƫindiging van het Irakese potentieel op het
gebied van massavernietigingswapens.

Nadat de regering had geconstateerd dat het internationale draagvlak had
ingeboet als gevolg van de verdeeldheid in de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties in deze periode, stelde zij: ā€œHet uitblijven van een
nadere uitspraak van de Veiligheidsraad heeft ook gevolgen voor het
nationale draagvlak voor verdere Nederlandse betrokkenheid. Op die grond
concludeert de regering dat het geen eigen actieve militaire bijdrage
zal leveren aan operaties ten aanzien van Irakā€. En kwam uit op het
verlenen van politieke steun, zoals verwoord door minister-president
Balkenende tijdens zijn verklaring voorafgaand aan het debat op 18 maart
2003.

De Nederlandse politieke context van dat moment was overigens een
gecompliceerde. De besluitvorming vond plaats op een moment dat het
zittende kabinet een demissionaire status had waarbij tegelijkertijd de
eerste ronde informatiebesprekingen (tussen CDA en PvdA) plaatsvond op
basis van het resultaat van de verkiezingen van 22 januari 2003. 

Juridische grondslag militair ingrijpen in Irak (2003)

De besluitvorming indertijd door de Nederlandse regering met betrekking
tot het militair ingrijpen in Irak (2003), en vooral de overwegingen van
de regering betreffende de juridische grondslag voor dit ingrijpen,
stond niet op zichzelf maar vloeide voort uit de ontwikkelingen die zich
hadden voorgedaan vanaf het moment van de inval van Irak in Koeweit in
1990. Nadat Irak uit Koeweit was verdreven, en nadat resolutie 687
(1991) was aangenomen door de Veiligheidsraad, heeft zich verschillende
malen de vraag voorgedaan of militair geweld mocht worden gebruikt
indien Irak zich niet zou houden aan de in deze resolutie neergelegde
verplichtingen. Daarbij speelde de vraag of voor een dergelijk
geweldgebruik opnieuw toestemming van de Veiligheidsraad was vereist een
centrale rol. Voorafgaand aan de periode 2002-2003 kwam deze vraag het
meest indringend aan de orde in 1998, ten tijde van operatie Desert Fox.
Door de VS en het VK werd bij deze operatie militair geweld gebruikt op
basis van eerder aanvaarde, relevante resoluties van de Veiligheidsraad.
Het oordeel van deze landen dat geen nieuwe resolutie was vereist
(waarbij tot geweldgebruik zou worden gemachtigd) werd door de
Nederlandse regering gesteund. De Tweede Kamer heeft met deze
steunverlening ingestemd. Toen in 2002 opnieuw de vraag aan de orde kwam
of ā€“ in het uiterste geval ā€“ voor eventueel geweldgebruik tegen Irak
een nieuwe resolutie was vereist, lag het dan ook voor de hand dat
dezelfde lijn zou worden gevolgd als in de voorafgaande jaren. De Tweede
Kamer is hier steeds volledig over geĆÆnformeerd. Op 5 september 2002
lichtte minister De Hoop Scheffer toe waarom hij in de brief aan de
Kamer van de dag ervoor had aangegeven dat de regering een nieuwe
resolutie ā€œpolitiek wenselijkā€ achtte, maar ā€œjuridisch niet
noodzakelijkā€. De Hoop Scheffer zei onder meer: ā€œMijn
formeel-juridische argument is dat het huidige aantal
Veiligheidsraadresoluties, in de bijdragen van verschillende
woordvoerders aan de orde gekomen, net zoals bij Desert Fox en net als
bij Kosovo een juridische basis kan bieden voor het gebruik van
geweldā€. In een debat in de Tweede Kamer, waarin Minister De Hoop
Scheffer inging op de onderhandelingen over wat kort hierna Resolutie
1441 van de Veiligheidsraad zou worden, zei hij: ā€œDe regering meent
eveneens, zoals ik eerder in uw Kamer heb uiteengezet, dat die
machtiging [ - om alle noodzakelijke middelen, waaronder ook militair
geweld, toe te passen om de uitvoering door Irak van alle bestaande
relevante VNVR-resoluties af te dwingen - ] op dit moment strikt
juridisch gezien al bestaat. Een nieuwe resolutie die machtigt tot
gebruik van geweld blijft, ook in het licht van de huidige discussie,
evenwel politiek wenselijkā€. Bij herhaling is door de regering
indertijd aangegeven dat een nieuwe resolutie politiek wenselijk, maar
juridisch niet noodzakelijk was. Dit is ook gebeurd in de bovenvermelde
brief van 18 maart 2003 aan de Tweede Kamer, toen duidelijk was dat
militair ingrijpen onvermijdelijk was. Ten slotte is dit standpunt van
de regering over de rechtsbasis voor het militair ingrijpen verwoord in
het debat in de Tweede Kamer over Irak op 18 maart 2003. 

De rol van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten			

De regering heeft zich indertijd in haar standpuntbepaling met
betrekking tot Irak vooral laten leiden door de openbare rapportages van
UNMOVIC, UNSCOM en het IAEA. In dat verband speelde het zogenoemde
clusterdocument van UNMOVIC van 6 maart 2003, waarin 128 onbeantwoorde
vragen stonden opgesomd, een essentiƫle rol. Niet het bewijs van de
aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak, maar de wederom
gebleken onwil van het Irakese regime om actief mee te werken aan de
VN-wapeninspecties gaf voor de regering de doorslag.

Over het al dan niet bezitten van massavernietigingswapens door Irak en
verwervingspogingen in dat kader werd door de AIVD en de MIVD bij
herhaling gerapporteerd en werden analyses verschaft. De betreffende
ministers werden, indien relevante zaken te melden waren, dagelijks op
de hoogte gesteld van nieuwe ontwikkelingen. In zijn Jaarverslag 2002
(de openbare versie en de geheime versie die ook ter beschikking was
voor de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de
Tweede Kamer) is de MIVD ingegaan op zijn visie op de kwestie Irak. 

De MIVD en de AIVD hebben, om de situatie in en rond Irak te kunnen
beoordelen, in overeenstemming met de Wiv 2002, steeds gebruik gemaakt
van verscheidene open en gesloten bronnen, zoals partnerdiensten. In de
afweging van de waarde van de gegevens uit deze bronnen zijn de
ervaringen uit het verleden met deze bronnen meegewogen en tevens werd
bezien in hoeverre de bron partij was bij de ontwikkelingen rond Irak.
Daarnaast is gebruik gemaakt van informatie uit NAVO-documenten en
VN-kanalen, zoals de rapportages van UNSCOM en UNMOVIC. De MIVD- en de
AIVD commentaren op Amerikaanse en Britse analyses waren in het
algemeen, zoals aangegeven door de minister van Defensie tijdens
debatten met de Tweede Kamer op 28 augustus 2003 en 30 juni 2004,
nuancerend van aard. 

Daarnaast is door de MIVD en de AIVD uitvoerig ingegaan op de
verschillende rapportages van het hoofd van UNMOVIC, Hans Blix. Daarbij
werd vastgesteld dat Irak een groot aantal (128) vragen onvoldoende, dan
wel niet of onjuist beantwoordde. Daarmede kon Irak de status van
(grondstoffen voor) hoeveelheden B/C-strijdmiddelen (waaronder Anthrax
en zenuwgas) - waarvan bekend was dat zij ooit waren of moesten zijn
geproduceerd - niet verklaren. De MIVD en AIVD hebben bij herhaling
vastgesteld dat Irak onvoldoende uitvoering gaf (geen full compliance
and full co-operation) aan resolutie 1441. 

Verder hebben de MIVD en de AIVD gewezen op (eerdere) pogingen tot
misleiding van VN-wapeninspecteurs alsmede training in
ondervragingstechnieken van te ondervragen Irakese WMD-experts.

Door de MIVD en de AIVD is steeds alle betreffende ontvangen informatie,
van partnerdiensten en van elders over dit onderwerp zorgvuldig getoetst
en gewogen. De regering concludeerde, ook op grond van door de
inlichtingendiensten aangedragen informatie, dat Saddam Hoessein
uiteindelijk niet bereid was volledig mee te werken aan de uitvoering
van de betreffende VNVR-resoluties.

De betrokkenheid van en informatievoorziening aan het parlement

De regering hecht er aan te benadrukken dat het parlement bij
voortduring op de hoogte is gehouden van de internationale
ontwikkelingen en van de visie en standpunten van de regering inzake de
kwestie Irak. Zo kwam de kwestie Irak alleen al in de periode augustus
2002 tot en met mei 2003 aan de orde in meer dan zeventig brieven van de
betreffende bewindspersonen, meer dan veertig plenaire debatten, c.q.
AOā€™s en werden meer dan dertig sets Kamervragen beantwoord. De
regering heeft er daarbij altijd naar gestreefd zoveel mogelijk
informatie in het openbaar te verstrekken. 

Waar informatieverstrekking in het openbaar niet mogelijk was, omdat het
de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betrof,
heeft de regering de Commissie voor de Inlichtingen en
Veiligheidsdiensten geĆÆnformeerd. Zoals vastgelegd in de betreffende
jaarverslagen van deze Commissie (Kamerstuknummers 29 622 en 30 122) is
in 2003 en 2004 herhaaldelijk mondeling over deze kwestie overlegd en
zijn vragen schriftelijk beantwoord. Vervolgens zijn over het informeren
van de CIVD in 2006 vragen gesteld door de Kamer.

Het betreft de volgende momenten:

13 maart 2003: overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, over de internationale ontwikkelingen, met name
rond Irak, en de eventuele gevolgen voor de binnenlandse
veiligheidssituatie;

25 juni 2003: overleg met de minister van Defensie over het jaarverslag
van de MID 2002. Ook de veiligheidsanalyse in Irak en de wijze waarop
deze tot stand is gekomen kwamen ter sprake. 

28 april 2004: brief met vragen van de CIVD aan de ministers van
Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

28 mei: brief met antwoorden van de ministers van Defensie en
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

3 juni 2004: overleg met de minister van Defensie over het jaarverslag
2003 van de MIVD. Daarbij werd ook gesproken over de rol van de
inlichtingendiensten ten tijde van de aanloop van de interventie in Irak
en over de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak. 

11 juni 2004: brief van de ministers van Defensie en BZK aan de CIVD met
antwoorden op door de CIVD gestelde vragen.

30 juni 2004: overleg met de minister van Defensie over onder meer de
aan de Kamer verstrekte informatie over de besluitvorming in het
Nederlandse kabinet over het verlenen van politieke steun aan de
militaire interventie in Irak. 

14 december 2004: overleg met de ministers van Defensie en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over besluitvorming in het kabinet met
betrekking tot de militaire interventie in Irak. 

7 maart 2006: brief van de minister van Defensie over het vertrouwelijk
informeren in 2003 van enkele fractievoorzitters over de
inlichtingenpositie in Irak. 

25 april 2006: lijst van vragen en antwoorden voorgelegd aan de minister
van Defensie, inzake het vertrouwelijk informeren van enkele
fractievoorzitters over de inlichtingenpositie van Nederland in Irak.  

 

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 ā€“ 2003, 23 432, nr. 94, alsmede het
verslag van het debat van 18 maart 2003, TK Handelingen 50 ā€“ 3275 e.v.

 Zie onder meer Tweede Kamer, Handelingen, 5 september 2002, pp.
95-5665/95-5668 en Tweede Kamer, 2001-2002, 23 432, nr. 56. Zie ook
Tweede Kamer, 2002-2003, 23432, nr. 62 (brief van de Minister van
Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal d.d. 31 oktober 2002) Zie voorts Tweede Kamer,
2002-2003, 23 432, nr. 66, p. 5, alsmede Tweede Kamer, Handelingen, 30
januari 2003, p. 38-2835.

 Tweede Kamer, 2002-2003, 23 432, nr. 94, p. 2.

 Tweede Kamer, Handelingen, 18 maart 2003, pp. 50-3275/50-3276 en pp.
50-3297/50-3298.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29622, nr. 2.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29622, nr. 3. 





 	

VERTROUWELIJK	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  8 



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  8  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8 



> Retouradres Postbus 20001 2500 EA  Den Haag 



De Voorzitter van

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20017

2500 EA  DEN HAAG





Datum 19 december 2008 

Betreft Beantwoording van de vragen over Irak 



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8 



Kabinet Minister-President 

Datum 

19 december 2008

Onze referentie 

3072920





Kabinet Minister-President 

Binnenhof 19  

2513 AA  Den Haag 

Postbus 20001 

2500 EA  Den Haag 

www.minaz.nl

Contactpersoon 

Karel van Oosterom 

Raadadviseur buitenlandse zaken en defensie

T	070 356 43 91 

F	070 363 32 14

k.vanoosterom@minaz.nl



Onze referentie 

3072920