[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiscale definities en consequenties van arbeidsrelaties

Bijlage

Nummer: 2008D23874, datum: 2008-12-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Fiscale kwalificatie van arbeidsrelaties en de gevolgen daarvan (2008D23868)

Preview document (🔗 origineel)


Werkt eenvoud beter?

Fiscale definities en consequenties van arbeidsrelaties

Erik is ICT-er. Hij is naar eigen zeggen een zzp-er ‘pur sang’. Hij
doet opdrachten voor een telecombedrijf. De opdrachten worden uitgevoerd
in nauw overleg met het telecombedrijf. Hij krijgt maandelijks een
betaling voor zijn werk. 

Omdat Erik zich alleen wil concentreren op ICT, wil hij zich niet
verdiepen in fiscaliteit en administratie. Hij heeft daarvoor een
adviesbureau in de arm genomen.

Iedereen weet zonder nadenken te vertellen wat voor werk hij doet. Het
antwoord op de vraag in welke fiscale arbeidsrelatie dat werk wordt
gedaan, is vaak een stuk lastiger. Vroeger waren de verschillende
arbeidsrelaties minder divers en daarom eenvoudiger toe te passen op het
fiscale regime: de meerderheid van de werkenden was in loondienst en dus
werknemer, de rest was ondernemer en daarnaast waren er nog
bijverdiensten. Deze fiscale arbeidsrelaties bestaan nog steeds, maar in
de praktijk komen steeds meer arbeidsrelaties voor die niet zo makkelijk
zijn te plaatsen binnen de fiscale arbeidsrelaties. Zo kan bijvoorbeeld
een zzp-er zoals Erik fiscaal worden gezien als werknemer, als
ondernemer of als resultaatgenieter. 

De beoordeling van arbeidsrelaties vindt plaats binnen verschillende
fiscale kaders. Zo moeten de werkzaamheden van Erik worden bezien vanuit
de loonbelasting, de omzetbelasting en de inkomstenbelasting. Ook voor
de premieheffing voor de werknemersverzekeringen en de
Zorgverzekeringswet moet de status van de arbeidsrelaties (wel of geen
dienstbetrekking) van Erik worden geduid op basis van de daarvoor
geldende wetgeving. 

Dit rapport beschrijft de complexiteit van de fiscale kwalificatie van
arbeidsrelaties en de consequenties daarvan voor burgers en
Belastingdienst, als eerste stap om te komen tot een meer fundamentele
aanpak die complexiteit te verminderen. In vervolg op dit rapport zullen
de mogelijkheden daartoe worden onderzocht. Dit rapport is dus het
eerste deel van een tweeluik.

Om de problematiek inzichtelijk te maken wordt de situatie van een
drietal fictieve personen gebruikt. Het gaat om Erik, Wieteke en Tuncay.
De werkelijkheid is complex en de regelgeving ook. 

Wieteke is manager. Ook zij noemt zichzelf nu zzp-er. Ze heeft jaren
gewerkt voor een organisatieadviesbureau, in de functie van
interim-manager. In deze functie werkte zij bij verschillende klanten
van haar werkgever. Na een conflict met haar werkgever zegt ze haar baan
op en gaat zelf op zoek naar klanten. Het liefst zou Wieteke korte
klussen van pakweg drie maanden willen doen. Ze krijgt een klus van 15
maanden aangeboden.

Tuncay is stucadoor. Hij is in dienst bij een stucadoorsbedrijf. Naast
zijn baan verdient hij af en toe wat bij met het bouwen van
internetsites. Tuncay is zich er niet van bewust dat zijn bijverdiensten
ook fiscale gevolgen kunnen hebben. Hij verdient steeds meer met zijn
internetbedrijf.

Hoofdstuk 1 Inleiding 

1.1 Aanleiding

In het parlement is een aantal punten aan de orde gekomen die zien op de
fiscale kwalificatie van arbeidsrelaties en de gevolgen daarvan. Deze
worden in box 1 weergegeven. Hierbij draait het vaak om een definitie
van zelfstandigheid. 

Als algemene aanleiding om de complexiteit van de fiscale
arbeidsrelaties en de samenhang tussen de fiscale kwalificaties te
bezien, kan worden gewezen op de toenemende behoefte aan flexibele
arbeid en de daarmee gepaard gaande toegenomen diversiteit van
arbeidsrelaties.

Die toegenomen flexibiliteit en diversiteit vergroot de onzekerheid over
de kwalificatie van de arbeidsrelatie en dus ook de onzekerheid over de
rechtsgevolgen met betrekking tot de inkomstenbelasting, loonheffing en
de premies voor de werknemersverzekeringen van de arbeidsrelaties. Aan
de onzekerheid is gedeeltelijk tegemoetgekomen met de uitbreiding van de
rechtsgevolgen van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR). 

De VAR is echter geen oplossing voor maar een symptoom van de
complexiteit van de beoordeling van arbeidsrelaties en is in die optiek
te zien als een noodverband. Doordat de partijen bij de arbeidsrelatie
zelf geen oordeel kunnen of durven vellen, laat men dit over aan de
Belastingdienst. Daarbij biedt de VAR-systematiek de aanvrager ruimte om
zelf zijn fiscale kwalificatie te bepalen, zeker bij starters. 

Box 1. Moties en toezeggingen fiscale arbeidsrelaties.

A.	In het plan van aanpak vereenvoudigingsoperatie Belastingdienst is
aangekondigd dat onderzocht wordt of het aantal fiscale regimes voor
arbeidrelaties kan worden teruggebracht.	Kamerstukken II 2006/07,
31 066, nr. 2.

B.	Motie Blok c.s. Heldere definitie van zzp-er.	Kamerstukken II
2007/08, 31 200 XV, nr. 63.

C.	Motie Ten Hoopen c.s. Rapportage over onder andere definitie
zelfstandig ondernemer.	Kamerstukken II 2007/08, 31 311, nr. 16.

D.	Motie Vos/Van Gent. Verzoek om fiscale en andere nadelen tussen
werknemers en zelfstandigen in kaart te brengen.	Kamerstukken II
2007/08,

31 311, nr. 14.

E.	Toezegging staatssecretaris van Financiën om een overzicht aan de TK
te sturen over de behandeling van zzp-ers in andere EU-lidstaten.
Hierbij zal ook het belastingregime worden betrokken.	Kamerstukken II,
2007/08. 21 501-07 en 21 109, nr. 598, blz. 5.



1.2 Relatie met andere terreinen

De afbakening van de dienstbetrekking is in de afgelopen jaren is in
drie stadia (ook wel sporen genoemd) aangepakt. In het eerste spoor is
via een beleidsbesluit (met beschrijvende criteria) verduidelijkt aan de
hand van welke feiten en omstandigheden wordt beoordeeld of sprake is
van een dienstbetrekking. Het tweede spoor (Wet uitbreiding
rechtsgevolgen VAR) heeft de onzekerheid bij een deel van de
belastingplichtigen over de rechtsgevolgen van hun arbeidsrelaties
weggenomen. Belastingplichtigen die een VAR-winst of een VAR-dga
ontvangen in reactie op hun aanvraag hebben de zekerheid voor zichzelf
en voor hun opdrachtgevers dat over hun verdiensten geen loonbelasting
en premies voor de werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. 

Met het derde spoor wordt beoogd op meer fundamentele wijze te kijken
naar de afbakeningsproblematiek. In dat kader heeft de SER in juni 2006
geadviseerd over de personenkring van de werknemersverzekeringen. Het
kabinet zal hierover nog een standpunt formuleren, mede aan de hand van
de evaluatie van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR en uitkomsten van
dit onderzoek. 

Vanuit de doelstellingen van het project zoomt dit rapport in op de
complexiteit van de fiscale arbeidsrelaties en de samenhang tussen de
fiscale kwalificaties. Daarbij wordt, vanuit oogpunt van efficiency en
omdat het niet binnen de scope van het project past, op dit moment –
afgezien van een overzicht op hoofdlijnen in hoofdstuk 2 – niet
gekeken naar de consequenties van arbeidsrelatie voor andere
rechtsgebieden, zoals het civiele recht en de wetgeving op het terrein
van arbeidsomstandigheden. 

Dit rapport gaat over de fiscale definities. Dat betekent ook dat geen
aandacht wordt besteed aan (de sociale positie van) zogenoemde
zelfstandigen tegen wil en dank. Een onderzoek naar de omvang en
kenmerken van deze groep is door de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer voorgelegd. 

Hoewel het bevorderen van ondernemerschap een belangrijk speerpunt is
van het kabinet, is het doel van deze probleemanalyse niet het
stimuleren van ondernemerschap. Door simpelweg de definitie van
ondernemer te verruimen zouden er op papier ineens veel meer ondernemers
zijn, maar meer van dit soort ‘ondernemers’ is geen doel op zich.
Het bevorderen van ‘echt’ ondernemerschap: mensen en bedrijven die
een risico durven te nemen, innovatief proberen te zijn en bijdragen aan
de groei van onze economie, is evenwel wel van groot belang. In andere
trajecten wordt aandacht besteed aan dergelijke activiteiten, zoals
bijvoorbeeld de veranderingen in de fiscale behandeling van de dga of de
aanpassingen van de S&O-afdrachtvermindering . Daar wordt bijvoorbeeld
innovatief ondernemen of doorgroei gestimuleerd. Dit rapport ziet op de
definities die voor de verschillende werkenden worden gehanteerd en de
verschillen in behandeling als gevolg daarvan. Het vereenvoudigen en
verduidelijken van grenzen en verschillen maakt overgangen makkelijker
en kan belemmeringen wegnemen. 

1.3 Kernvragen rapport

Omdat de complexiteit vanuit verschillende perspectieven wordt bezien,
wordt in deze probleemanalyse gewerkt met een aantal kernvragen die
worden uitgewerkt. In de conclusie komt beantwoording van de kernvragen
aan de orde.

Box 2. Kernvragen rapport

1. Hoe zien werkenden hun arbeidsrelatie? Sluit de fiscaliteit daarbij
aan?

2. Hoe belangrijk zijn de fiscale kwalificatie, de fiscale gevolgen van
die kwalificatie en de administratieve lasten van de arbeidsrelatie?

3. Wat vinden werkenden ingewikkeld aan de fiscale regelgeving op het
terrein van arbeidsrelaties?

1.4 Opbouw rapport

Dit rapport beschrijft de problemen die werkenden en bedrijven ervaren
als gevolg van de complexiteit van arbeidsrelaties. Er zijn
verschillende gezichtspunten: niet alleen het gezichtspunt van werkenden
en bedrijven, maar ook het gezichtspunt van de Belastingdienst. 

In hoofdstuk 2 wordt de regelgeving betreffende arbeidrelaties kort
uitgewerkt, waarna in hoofdstuk 3 getalsmatig wordt uitgewerkt om wie
het gaat en welke gevolgen de fiscale kwalificatie kan hebben.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de administratieve lasten en
de ervaringen van belastingplichtigen zelf. In hoofdstuk 5 wordt vanuit
de Belastingdienst bezien waar en wanneer arbeidsrelaties aan de orde
zijn. Ten slotte zal in hoofdstuk 6 een internationale vergelijking
gegeven worden van de juridische vormgeving rondom arbeidsrelaties in de
ons omringende landen. In hoofdstuk 7 wordt het tijdpad voor de
vervolgstappen op dit rapport uiteengezet. .

Hoofdstuk 2 Regelgeving arbeidsrelaties

2.1 Fiscale arbeidsrelaties in de inkomstenbelasting

In het spraakgebruik bestaat er een breed scala aan arbeidsrelaties
zoals zzp-er, freelancer, uitzendkracht, payroller en dergelijke. De
inkomstenbelasting kent echter maar drie (hoofd)vormen binnen de
arbeidsrelaties, te weten: de werknemer, de ondernemer en de
resultaatgenieter. Binnen deze arbeidsrelaties bestaan subgroepen zoals
bij de werknemer de (fictieve) dienstbetrekking van de dga. De
complexiteit bestaat er met name in dat de definities (op de fictieve
dienstbetrekking na) niet wettelijk zijn vastgelegd maar zich in vele
decennia hebben gevormd aan de hand van de jurisprudentie. Noch in de
Wet inkomstenbelasting 2001 noch in de Wet op de loonbelasting 1964 zijn
sluitende definities gegeven van de begrippen werknemer, ondernemer en
resultaatgenieter. Niet het label dat betrokkenen (werkenden en
bedrijven) zelf op de arbeidsrelatie plakken is doorslaggevend, maar de
feiten en omstandigheden die zich in de praktijk voordoen. In box 3
worden de definities zeer kort (en zonder nuances) weergegeven.

Box 3. Fiscale arbeidsrelaties

Ondernemer: voor eigen rekening en risico ondernemen. Er is sprake van
een winstoogmerk, van kapitaal en arbeid en van een zekere mate van
duurzaamheid.

Werknemer: dienstbetrekking dat wil zeggen: een overeenkomst waarbij de
werknemer zich verbindt om in een gezagsverhouding tegen loon gedurende
zekere tijd arbeid te verrichten. Daarnaast worden diverse
arbeidsverhoudingen fictief als dienstbetrekking bestempeld.

Resultaatgenieter: iemand die resultaat geniet uit werkzaamheden die
geen winst of loon opleveren.

Ondernemer

Om als ondernemer aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van een
onderneming. De ondernemer is namelijk de belastingplichtige voor
rekening van wie een onderneming wordt gedreven, en die rechtstreeks
verbonden wordt voor verbintenissen betreffende die onderneming. 

Bij de beoordeling of er een onderneming is, wordt uitsluitend gelet op
de feiten; de wijze waarop de belastingplichtige zijn bedrijvigheid
heeft ingericht. De vraag of er een onderneming is, wordt dus objectief
beoordeeld.

Voorbeeld. De adviseur van Erik probeert vast te stellen of sprake is
van winst uit onderneming.

De adviseur vraagt Erik of hij een onderneming drijft. 

Erik fronst zijn wenkbrauwen: “ik ben zzp-er!?” 

De adviseur legt uit dat de zzp-er in de inkomstenbelasting niet
voorkomt. Voor de inkomstenbelasting is hij ondernemer,
resultaatgenieter of werknemer. 

“De feiten en omstandigheden zijn doorslaggevend”, zegt de adviseur,
en hij stelt een aantal vragen om na te gaan of sprake zou kunnen zijn
van winst uit onderneming: “Kun je iets meer vertellen over de omvang
van je werkzaamheden? Behaal je op dit moment winst, of ligt dat in de
verwachting? Hoeveel opdrachtgevers heb je? Hoeveel uren besteed je er
wekelijks aan? Maak je reclame? Sta je ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel? Heb je een BTW-nummer? Draag je zelf
(ondernemers)risico/debiteurenrisico?” Met deze vragen probeert de
adviseur vast te stellen of Erik ondernemer is. 



Voor de ondernemer geldt een aantal fiscale faciliteiten (zie paragraaf
2.2). Voorwaarde voor de meeste faciliteiten is dat aan het zogenoemde
urencriterium (ondernemersactiviteiten beslaan meer dan 1225 uur per
jaar) moet zijn voldaan. 

Werknemer

Voorbeeld. De adviseur van Erik probeert vast te stellen of sprake is
van loon uit dienstbetrekking.

Om met zekerheid uit te kunnen sluiten dat tussen Erik en het
telecombedrijf sprake is van een dienstbetrekking heeft de adviseur nog
een paar laatste vragen: “In hoeverre kan het telecombedrijf jou
aanwijzingen en instructies geven ten aanzien van de opdrachten die je
uitvoert? Dien je deze dan ook op te volgen? Op welk moment binnen een
project kunnen ze die geven? Gaat het dan om aanwijzingen die slechts
een nadere bepaling van de al afgesproken prestatie inhouden?” 

Een werknemer voor de loon- en inkomstenbelasting is de natuurlijke
persoon die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke
dienstbetrekking werkt. Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking wordt
verstaan de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht: de overeenkomst
waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen loon
gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. De naam van de overeenkomst
is niet van belang. Beslissend is hoe de arbeidsverhouding feitelijk is
geregeld. Ook bij deze kwalificatie wordt uitsluitend getoetst aan
feiten en omstandigheden.

Naast de “echte” dienstbetrekking kent de loonbelasting diverse
fictieve dienstbetrekkingen. Het gaat dan om arbeidsverhoudingen waarbij
de voor een dienstbetrekking kenmerkende gezagsverhouding ontbreekt,
maar die om verschillende redenen (zoals coördinatie met de
werknemersverzekeringen) toch onder de loonbelasting of de premies
werknemersverzekeringen zijn gebracht. 

Een voorbeeld van een fictieve dienstbetrekking is de arbeidsverhouding
van een commissaris. Een commissaris oefent toezicht uit op het bestuur
van een vennootschap, zodat geen sprake kan zijn van werkgeversgezag.
Toch is het commissarisloon vanwege de fictieve dienstbetrekking aan
loonbelasting onderworpen. Bij commissarissen is voor de
werknemersverzekeringen overigens geen sprake van een fictieve
dienstbetrekking.

Werkenden hebben de mogelijkheid om te opteren voor een fictieve
dienstbetrekking in de loonbelasting. Deze mogelijkheid staat bekend als
'opting-in'. Die mogelijkheid staat open als er een duurzame
arbeidsverhouding is, geen sprake is van winst uit onderneming, en een
contractpartner die als inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt. Als
wordt gekozen voor opting-in, dan kan degene die als inhoudingsplichtige
wordt aangemerkt volgens de regels van de loonbelasting belastingvrij
kostenvergoedingen verstrekken.  

Resultaatgenieter

Een resultaatgenieter is een werkende die resultaat geniet uit één of
meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon vormen.
Voorbeelden zijn: gastouders, hulpen van persoonsgebonden budgethouders,
overblijfmoeders, auteurs, journalisten, beeldend kunstenaars,
artiesten, sporters, geestelijken en gekozen politieke functionarissen.
Het resultaat uit overige werkzaamheden wordt bepaald overeenkomstig de
regels die gelden voor de winst uit onderneming, het merendeel van de
faciliteiten die horen bij winst zijn echter niet van toepassing (zie
paragraaf 2.2).

Verklaring arbeidsrelatie (VAR)

De beoordeling van het soort arbeidsrelatie ligt in eerste instantie
niet bij de Belastingdienst, maar bij de werkende en/of het bedrijf. 

De werkende kan door het invullen van een vragenformulier een oordeel
verkrijgen omtrent de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De
Belastingdienst geeft dan een voor bezwaar vatbare beschikking (VAR) af
waarin is opgenomen dat de inkomsten worden genoten als winst uit
onderneming, als loon of als resultaat uit overige werkzaamheden, dan
wel dat de werkzaamheden zijn verricht voor rekening en risico van de
eigen vennootschap van de belastingplichtige (dga). Er zijn dus vier
soorten VAR’s. De VAR-winst en de VAR-dga geven voor een kalenderjaar
het bedrijf de zekerheid dat de Belastingdienst de arbeidsverhouding
tussen het bedrijf en de werkende niet kwalificeert als een
dienstbetrekking. De werkende is dan niet verzekerd voor de
werknemersverzekeringen. Het bedrijf hoeft geen loonheffing en premies
werknemersverzekeringen in te houden. De VAR-resultaat en de VAR-loon
bieden geen zekerheid voor de loonheffing of voor de premies
werknemersverzekeringen.

2.2 Behandeling fiscale arbeidsrelaties

De kwalificatie van de arbeidsrelatie heeft gevolgen voor de fiscale
behandeling van de inkomsten. De inkomsten worden in de
inkomstenbelasting tegen progressief tarief belast in box 1. Voor de
bepaling van de totale inkomsten zijn bij de verschillende
arbeidsrelaties onderstaande fiscale regelingen van belang.

Box 4. Fiscale regelingen arbeidsrelaties.

Werknemer	Resultaatgenieter	Ondernemer

Kosten(vergoedingen)

Vrije vergoedingen en verstrekkingen	Kostenaftrek (m.i.v. artt 3.14 -
3.20 Wet IB)	Kostenaftrek (m.i.v. artt 3.14 - 3.20 Wet IB)

Bedrijfsfitness, personeelsfeesten1	 	 

Auto van de zaak	Auto van de zaak	Auto van de zaak

Omkeerregel

Levensloopregeling	 	 

Pensioen	 	Fiscale oudedagsreserve*

Spaarloonregeling1	 	Stakingswinst omzetten in lijfrentepremieaftrek

Stamrechtvrijstelling	 	 

Specifieke vrijstellingen	Ondernemingsbevorderende regelingen

Onbelaste uitkeringen bv. bij diensttijd van ten minste 25 en 40 jaar
Verliezen uit de aanloopfase 	Verliezen uit de aanloopfase onderneming

Vrijstelling vergoedingen en verstrekkingen, bv ziektekosten,
telewerkplek

Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten

 	 	Specifieke faciliteiten ondernemers

*  Faciliteit is alleen van toepassing als is voldaan aan het
urencriterium	 	Ondernemersaftrekken

1 Dga kan alleen gebruik maken van faciliteit als andere werknemers dat
ook doen 	Zelfstandigenaftrek* (hoger voor starters, specifieke aftrek
voor arbeidsongeschikten)

	 	Aftrek speur- en ontwikkelingswerk*

	 	Meewerkaftrek*

	 	Stakingsaftrek*

	 	Investeringsaftrekken

	 	Kleinschaligheidsinvesteringaftrek

	 	Energie-investeringsaftrek

	 	Milieu-investeringsaftrek

	 	Willekeurige afschrijving (VAMIL, starters)

	 	Reserves (egalisatie, herinvestering)

	 	MKB-winstvrijstelling*

	 	Specifieke sectoren (bosbouw, landbouw, durfkapitaal)



2.3 Niet-fiscale consequenties

Naast de fiscale kwalificatie en de fiscale faciliteiten zijn er, zoals
in hoofdstuk 1 reeds genoemd, ook op andere terreinen gevolgen voor de
verschillende arbeidsrelaties. De (afwijkende) definities van
soortgelijke begrippen voor andere wetten zijn een complicerende factor.
Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de socialeverzekeringswetten, de
Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag en de Arbeidsomstandighedenwet. Een voorbeeld ter
illustratie. 

Een bedrijf zou op basis van een aan hem overhandigde VAR-winst ervan
uit kunnen gaan dat deze eveneens zekerheid biedt voor wat betreft de
kwalificatie van de werkende als ondernemer voor bijvoorbeeld de regels
voor arbeidsomstandigheden. Dit is echter niet het geval. 

Buiten de fiscaliteit bestaat er alleen verschil tussen werknemer en
niet-werknemer (resultaatgenieter en ondernemer). De dga is in dit
overzicht niet meegenomen. Voor de overzichtelijkheid wordt in de kolom
resultaatgenieter daarom verwezen naar de ondernemer. Bij de verplichte
verzekeringen is -behalve wanneer anders aangegeven - zowel sprake van
premiebetaling als van een aanspraak op uitkeringen.

Box 5. Niet-fiscale regelingen arbeidsrelaties.

Werknemer	Resultaatgenieter	Ondernemer

Overheidsregelingen

Sociale voorzieningen (WWB, Wajong, IOAW,)	Zie ondernemer	Sociale
voorzieningen (WWB, Wajong, , IOAZ)

Volksverzekeringen (AWBZ, AOW, Anw, Akw)	Zie ondernemer
Volksverzekeringen (AWBZ, AOW, Anw, Akw)

Werknemersverzekeringen (WW, ZW, WIA). Premies betaald door werkgever en
werknemer.	Zie ondernemer	Nvt. Eventuele verzekeringen voor
arbeidsongeschiktheid of ziekte moeten particulier worden gesloten

Zorgverzekeringswet. Bijdrage premies door werkgever.	Zie ondernemer
Zorgverzekeringswet. De ondernemer moet de inkomensafhankelijke bijdrage
Zorgverzekeringswet zelf betalen; er geldt wel een lager percentage.

Toeslagen	Zie ondernemer	Toeslagen

Ontslagbescherming	Zie ondernemer	Nvt. Standaard contractenrecht van
toepassing op overeenkomsten.

Bescherming arbeidsomstandigheden door wetgeving	Zie ondernemer	Nvt.

Rechten op verlof (wet arbeid en zorg)	Zie ondernemer	Nvt. Ondernemer
kan zelf werktijden bepalen.

Overige regelingen (sociale partners)

Pensioen. Afhankelijk van 

(CAO-)afspraken sociale partners. Vaak inclusief werkgeversbijdrage.
 Zie ondernemer	 Nvt. De ondernemer kan zelf voor zijn
oudedagsvoorziening zorgen (door sparen, levensverzekeringen of
lijfrenten). 

Scholingsfondsen. Afhankelijk van (sectorale CAO-)afpraken sociale
partners.	 Zie ondernemer	Nvt. De ondernemer kan zelf voor scholing
reserveren.

Verlofrechten en doorbetaling (als CAO-afspraken)	 Zie ondernemer	Nvt.
De ondernemer kan zelf reserveren voor periodes waarin hij minder werkt.

Hoofdstuk 3 Om wie gaat het? 

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van het totale aantal personen
in de verschillende arbeidsrelaties van 2001 tot en met 2008. Aan bod
komen vervolgens het gemiddelde inkomen binnen de hoofdgroepen, een
aantal kenmerken zoals de verhouding mannen en vrouwen, de meest
voorkomende leeftijdsklassen en de huishoudsituatie. Ook worden in dit
hoofdstuk de verschillende bruto-netto trajecten van de werkenden
uitgewerkt. 

Voorbeeld. Bruto-netto trajecten Erik als ondernemer of
resultaatgenieter.

Laten we beginnen met Erik en veronderstellen dat hij zich kwalificeert
als ondernemer. Hij verdient met zijn activiteiten als ICT-er
€ 30.000, verder heeft hij geen inkomen. Daarop zijn de aftrekbare
kosten al in mindering gebracht.

Als hij kwalificeert als ondernemer, komt hij in aanmerking voor diverse
ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek en de
MKB-winstvrijstelling. Zijn bruto-netto traject is hieronder
weergegeven. Ook is het bruto-netto traject weergegeven als Erik zich
zou kwalificeren als resultaatgenieter.

Voorbeeld. Belastingdruk Erik als ondernemer of resultaatgenieter.

Erik houdt als ondernemer een besteedbaar inkomen over van ruim
€ 24.000. 

Erik is zelf verantwoordelijk voor verzekeringen voor
arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en zijn pensioen. Daarvoor kan hij
een deel van zijn inkomen reserveren of een verzekering afsluiten. 

De belastingdruk maakt 7,1% uit van de totale lastendruk. In dit
voorbeeld is er van uitgegaan dat Erik niet doteert aan de FOR (de
fiscale oudedagsreserve). Uit onderzoek van het EIM blijkt namelijk dat
slechts een kwart van de ondernemers aan de FOR doteert.

Als resultaatgenieter ligt het besteedbaar inkomen van Erik op een
beduidend lager niveau dan als ondernemer, namelijk op bijna
€ 20.000. Dit is een gevolg van het feit dat hij als
resultaatgenieter geen ondernemersfaciliteiten in aftrek kan brengen en
dus een hoger belastbaar inkomen heeft. Erik betaalt hierdoor meer
belasting en ontvangt in tegenstelling tot zijn situatie als ondernemer
geen zorgtoeslag. De belastingdruk maakt in de situatie van
resultaatgenieter 11,7% uit van de totale lastendruk. 

3.2. Totale aantallen van 2001 tot 2008

Tabel 1: Totaal aantallen ondernemers, resultaatgenieters, werknemers en
dga’s van 2001 tot en met 2008. Groei per jaar in percentage
aangegeven. Samenloop tussen de verschillende hoofdvormen is mogelijk.

Aantallen *1000	Ondernemer	Resultaatgenieter	Werknemer 	Dga

2001 (CBS)	826 	283	7939 	159 

2002 (CBS)	831 (1%)	312 (10%)	7997(1%)	166 (4%)

2003 (CBS)	830 (0%)	335 (7%)	7935 (-1%)	171 (3%)

2004 (CBS)	852 (3%)	365 (9%)	7.880 (-1%)	177 (4%)

2005 (CBS	865 (2%)	390 (7%)	7.879 (0%)	181 (2%)

2008 (IPO)	879 (2%)	461 (18%)	8.126 (3%)	181 (0%)

Dga: Het aantal directeuren met loon uit dienstverband die niet
verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen

In tabel 1 is te zien dat het aantal werknemers in de loop der jaren
licht gestegen is met gemiddeld 1% per jaar. Ook het aantal dga’s laat
tot en met 2005 een vrij constante groei zien van 3% a 4% per jaar.
Daarna bleef het aantal dga’s stabiel op hetzelfde niveau. Het aantal
resultaatgenieters laat een sterke groei zien in de afgelopen jaren. Ook
het aantal ondernemers is de afgelopen jaren gegroeid met gemiddeld 2%
per jaar. Ter vergelijking: de totale Nederlandse bevolking is in de
periode 2000-2005 ongeveer met 1% per jaar toegenomen. 

3.3 Het inkomen

Tabel 2: Inkomensverdeling van de ondernemer, resultaatgenieter,
werknemer en de DGA (€, volgens bestand IPO).

	Ondernemer	Resultaatgenieter	Werknemer	Dga

Gemiddeld bruto-inkomen (IPO 2008)	18.000	3.000	  30.000	46.000

Totale som (IPO, 2008), miljoenen)	20.000	1.500	245.000	  8.300



Gemiddeld genomen verdient de dga - € 46.000 per jaar - het meest ten
opzichte van de andere categorieën. De resultaatgenieter heeft een zeer
bescheiden jaarinkomen van € 3.000. Hier staat tegenover dat
resultaatgenieters veelal ook nog een andere bron van inkomen hebben
(85%) zoals later in dit hoofdstuk aan de orde zal komen of dat zij in
veel gevallen niet de hoofdkostwinner zijn. 

In de categorie dga zijn mannen met 80% zeer sterk oververtegenwoordigd.
Bij ondernemers is het beeld tussen man en vrouw eveneens niet gelijk.
Bijna 70% van de ondernemers is van het mannelijke geslacht. Binnen de
categorie werknemers is de verhouding evenwichtig, 56% van de werknemers
is man en 44% van de werknemers is vrouw. Opvallend is dat het aandeel
vrouwen onder de resultaatgenieters zeer hoog is. Van de
resultaatgenieters die geen andere baan of een andere bron van inkomen
hebben, is 90% vrouw.

3.4 Andere kenmerken

Tabel 3: Huishoudsituatie van de ondernemer, resultaatgenieter,
werknemer en dga.

(Aandeel van het totaal in %)	Alleenverdiener 	Tweeverdiener
Alleenstaande	Overig

Ondernemer	10	66	19	5

Resultaatgenieter	10	67	21	2

Werknemer	11	62	24	3

Dga	18	65	15	2

Bron: IPO. Overig = overige meerpersoonshuishoudens en niet-particuliere
huishoudens (personen in instellingen, inrichtingen of tehuis).

De arbeidsrelaties geven een soortgelijk beeld qua verdeling over de
verschillende huishoudsituaties. Ongeveer tweederde deel maakt deel uit
van een tweeverdienergezin. Rond de 10% is alleenverdiener en rond de
20% is alleenstaand. De verdeling over de diverse huishoudsituaties bij
de dga’s wijkt hiervan af. Dga’s zijn relatief vaker alleenverdiener
(18%). Ook zijn dga’s relatief minder vaak alleenstaand (15%). Er is
een parallel te trekken naar de verdeling van het geslacht. Een grote
meerderheid van de dga’s is man (80%). Van de resultaatgenieters die
geen andere bron van inkomen hebben, is het grootste deel vrouw (90%).
Kijken we naar de verdeling man/vrouw bij resultaatgenieters die wel een
andere bron van inkomen ernaast hebben, dan is de verdeling tussen man
en vrouw veel meer gelijk (54% is vrouw). 

Als kenmerk van werkenden binnen deze arbeidsrelaties is ook gekeken
naar de meest voorkomende leeftijdsklassen. Hieruit blijkt dat
ondernemers relatief jonger zijn dan belastingplichtigen in de andere
categorieën, terwijl dga’s relatief iets ouder zijn dan de rest. 

3.5 Ander inkomen

Tabel 4: Percentage mensen per categorie met ook inkomen uit een andere
arbeidsrelatie.

Soort arbeidsrelatie	Percentage met ook een ander inkomen

Ondernemer	55

Resultaatgenieter	85

Werknemer	30

Dga’s	55

Bron: IPO

Opvallend is dat resultaatgenieters vaak ook een ander inkomen hebben
naast het resultaat dat zij genieten (85%). Dit spoort met het
gemiddelde bruto jaarinkomen dat een resultaatgenieter in 2008 verdient,
namelijk € 3000 (zie tabel 2). Bij de werknemers heeft een relatief
laag percentage werknemers ook een ander inkomen (30%) in vergelijking
met de andere werkenden.

Voorbeeld. Wieteke bruto-netto traject als werknemer of als ondernemer.

Wieteke kent een ander bruto-netto traject dan Erik. Laten we
veronderstellen dat Wieteke in dienst is als werknemer in 2008 voor de
functie van interim-manager. Wieteke verdient een anderhalf keer modaal
inkomen: € 45.000. Haar bruto-netto traject is te zien in
onderstaande figuur. Ter vergelijking staat ernaast het bruto-netto
traject weergegeven indien Wieteke zich als ondernemer zou kwalificeren.




	

Aan besteedbaar inkomen houdt Wieteke ruim € 27.000 over als
werknemer. 

Als ondernemer zou Wieteke meer overhouden aan besteedbaar inkomen,
namelijk bijna € 33.000. Dit verschil wordt grotendeels veroorzaakt
doordat het belastbaar inkomen van Wieteke als werknemer hoger ligt dan
als ondernemer. De ondernemersfaciliteiten (ondernemersaftrek en
MKB-winstvrijstelling) drukken namelijk het belastbaar inkomen van
Wieteke als ondernemer naar beneden.

De belastingdruk in de situatie van Wieteke als werknemer maakt 25,8%
uit van de totale lastendruk. Wieteke is als werknemer wel verzekerd
tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Ook bouwt ze een pensioen
op. 

Als ondernemer is de belastingdruk aanmerkelijk lager, namelijk 18,2%
van de totale lastendruk. Hier staat tegenover dat Wieteke als
ondernemer zelf verantwoordelijk is voor reserveringen/verzekeringen
voor arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en haar pensioen.

3.6 Belastinginkomsten en totaal belastbaar inkomen

Tabel 5: Totale som aan belastinginkomsten (box 1, 2 en 3) na
verrekening van belastingfaciliteiten

Bedragen *1000.000	Totale som aan belastinginkomsten na verrekening van
belastingfaciliteiten	Percentage van totale belastinginkomsten na
verrekening van belastingfaciliteiten 

Ondernemer	3.094	3.9%

Resultaatgenieter	284	0,4%

Werknemer	61.208	76,6%

DGA	3.456	4,3%

Bron: IPO

De werknemers vormen met kop en schouders de grootste categorie voor wat
betreft de belastinginkomsten. Resultaatgenieters leveren relatief
weinig belastinginkomsten op. De toedeling van de belastinginkomsten
naar arbeidsrelatie is gedaan naar rato van de bijdrage van dat inkomen
aan het totale bruto inkomen dat de betreffende persoon geniet.

3.7 Branches

Tabel 7: Verdeling van de diverse soorten arbeidsrelaties over de
verschillende branches

Aandelen in percentages van het totaal per arbeidsrelatie	Werknemer	DGA
Ondernemer	ROW

Landbouw en visserij	2%	2%	9%	3%

Industrie	10%	4%	4%	4%

Bouwnijverheid en -industriebedrijven	5%	3%	11%	2%

Groothandel en tussenhandel	7%	6%	5%	3%

Detailhandel, horeca en reparatiebedrijven	14%	7%	16%	10%

Transport-, opslag- en communicatiebedrijven	5%	2%	3%	4%

Bank- en verzekeringswezen, zakelijke dienstverlening	25%	69%	21%	30%

Overige dienstverlening	31%	6%	31%	44%

Totaal	100%	100%	100%	100%

Bron: Bewerking van het BCPP, afdeling Onderzoek en Marketing

Wat opvalt aan bovenstaande onderverdeling naar branches is dat de dga
ten opzichte van de andere arbeidsrelaties vaker werkzaam is in de
zakelijke dienstverlening en in de branche bank- en verzekeringswezen.
Ondernemers zijn relatief meer te vinden in de landbouw en visserij in
vergelijking met andere soorten arbeidsrelaties en werknemers zijn
relaties meer vertegenwoordigd in de industrie. Bijna de helft van de
resultaatgenieters is werkzaam in de overige dienstverlening, ten
opzichte van andere arbeidsrelaties is dit een relatief groot aandeel. 

3.8 Samenvatting

Het aantal arbeidsrelaties is gegroeid de afgelopen jaren, maar niet
noemenswaardig meer dan de groei van de totale Nederlandse bevolking.
Uitzondering hierop vormt de resultaatgenieter. Deze fiscale
arbeidsrelatie is naar verhouding meer gegroeid dan de overige vormen
van arbeidsrelatie. 

Gemiddeld genomen verdient de dga naar verhouding het meest. Bij de
resultaatgenieter gaat het om een laag inkomen van € 3.000 per jaar.
Dit kan verklaard worden doordat de grootste deel van de
resultaatgenieters ook andere bronnen van inkomen hebben (85%). Verder
is het waarschijnlijk dat resultaatgenieters zonder een andere bron van
inkomen vaak niet de hoofdkostwinner van het gezin zijn. Van deze
laatste groep is 90% van het vrouwelijke geslacht. De verdeling naar
huishoudsituatie is voor de ondernemer, werknemer en resultaatgenieter
vergelijkbaar. Tweederde deel is afkomstig uit een
tweeverdienerhuishouden, ongeveer 20% is alleenstaand en 10%
alleenverdiener. Bij de dga ligt dit anders; zij zijn vaker
alleenverdiener en minder vaak alleenstaand. Qua leeftijd zijn
ondernemers relatief jonger en dga’s relatief iets ouder. Werknemers
vormen de belangrijkste categorie als het gaat om het aandeel dat zij
leveren aan de belasting op inkomen. Resultaatgenieters vormen in dit
kader de minst belangrijke categorie. 

De bruto-netto trajecten zijn verschillend voor de ondernemer, werknemer
en resultaatgenieter. De werknemer is altijd verzekerd voor
arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en betaalt hier dus ook (samen met
zijn werkgever) premies voor. Ondernemers en resultaatgenieters moeten
dergelijke verzekeringen zelf regelen. Hetzelfde geldt voor pensioenen.
De ondernemer heeft in tegenstelling tot de resultaatgenieter recht op
verschillende ondernemersfaciliteiten, waardoor de ondernemer relatief
minder aan belasting betaalt over het inkomen dan de resultaatgenieter.

Hoofdstuk 4 Consequenties burgers/bedrijven

4.1 Algemeen 

Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt hebben de in de inkomstenbelasting
opgenomen arbeidsrelaties, verschillende (financiële) consequenties.
Een juiste en eenduidige kwalificatie is dan ook van belang voor een
goede toepassing van de fiscale regels. Vraag is hoe belangrijk
belastingplichtigen zélf de fiscale kwalificatie (of de fiscale
gevolgen) van hun arbeidsrelatie vinden. Mede doordat de regelgeving in
veel gevallen als complex wordt ervaren, wordt vaak de hulp van een
fiscaal adviseur ingeroepen. De volgende vraag is dan ook wat
belastingplichtigen precies ingewikkeld vinden aan de fiscale
regelgeving op het terrein van arbeidsrelaties. In dit hoofdstuk zullen
eerst de administratieve verplichtingen worden beschreven (zie ook
volledig overzicht in bijlage 1). Daarna komt de beleving van
belastingplichtige aan de orde. 

4.2 Fiscale administratieve lasten arbeidsrelaties 

4.2.1 Ondernemer

Voorbeeld: Consequenties ondernemerschap.

De adviseur komt tot de conclusie dat Erik door de fiscus als ondernemer
zal worden beschouwd. De fiscale gevolgen zijn hem al toegelicht met een
rekenvoorbeeld. Dat ziet er heel goed uit, maar er blijkt wel het nodige
bij te komen kijken. Boekhouden, jaarrekening, BTW en VAR. Die VAR lijkt
iets te zijn wat je maar beter gelijk aan kunt vragen om te voorkomen
dat het bedrijf de opdracht aan een ander geeft. Dan is de vraag of je
de hele administratie zelf wilt doen of dat je dat aan een specialist
overlaat. En wat gaat dat kosten?

De adviseur raadt Erik aan om in ieder geval direct een VAR aan te
vragen en legt hem gelijk uit hoe hij dit formulier zo kan invullen dat
hij een VAR-winst krijgt. 

Een werkende met een onderneming heeft een algemene verplichting om een
administratie bij te houden. Deze moet 7 jaar bewaard worden. Er wordt
een jaarrekening opgesteld als basis voor de winstaangifte die de
ondernemer elektronisch moet indienen. Een groot deel van de ondernemers
besteedt de administratie en belastingaangifte uit. In dat geval zal er
vaak een vaste prijs worden gerekend voor een heel pakket aan diensten. 

De kosten die voor een kleine ondernemer samenhangen met de
administratieve verplichtingen van de winstaangifte bedragen al gauw
zo’n € 900 per jaar. Als gebruik kan worden gemaakt van de in
hoofdstuk 2 genoemde ondernemingsfaciliteiten, dan kan daar nog wel een
uur werk bijkomen. In de loop van het jaar moet een schattingsformulier
ingeleverd worden met de verwachte winst, op basis waarvan de
Belastingdienst een voorlopige aanslag oplegt. Doordat het slechts een
inschatting hoeft te zijn, kost het veel minder tijd (ruim een half uur)
dan een ‘echte’ aangifte.

Een ondernemer is verplicht om BTW in rekening te brengen op de factuur.
De aanmelding bij de Belastingdienst voor een BTW-nummer kan direct
worden geregeld bij inschrijving van de onderneming bij de Kamer van
Koophandel. Aanmelding bij de Belastingdienst kan nu al wel direct bij
inschrijving van de onderneming bij de Kamer van Koophandel. Er moet
ieder kwartaal elektronisch aangifte gedaan worden en mogelijk aan het
eind van het jaar voor eventuele herstel van fouten ook nog een
zogenoemde suppletieaangifte. De BTW moet worden afgedragen aan de
Belastingdienst. Iedere aangifte kost al gauw een uur voor het
verzamelen van informatie uit de boekhouding en controleren van de
gegevens. Volgens onderzoek doet bijna 90 procent van de ondernemers
deze aangifte zelf.

De administratieve verplichtingen voor het bedrijf waarvoor wordt
gewerkt blijven beperkt tot het verwerken van de factuur in de
administratie voor het bepalen van de fiscale winst en de BTW-aangifte.
Aangezien veel bedrijven het zekere voor het onzekere nemen voor wat
betreft het inhouden van belasting en premies zal er al gauw om een
VAR-winst worden gevraagd. Dit geldt vooral als de werkende gedurende
een langere periode werkzaamheden voor het bedrijf verricht. De VAR moet
jaarlijks opnieuw worden aangevraagd door de werkende. Het is de
bedoeling dat vanaf 2010 de VAR automatische wordt verlengd als drie
jaar achter elkaar dezelfde VAR is toegekend en de VAR niet tussentijds
is herzien.

4.2.2 Werknemer

Voorbeeld. Loondienst en de administratieve lasten voor de werknemer

Wieteke heeft de opdracht van 15 maanden genomen. Dat is toch beter dan
helemaal geen opdrachten. De werkgever heeft haar laten weten dat hij
premies en loonbelasting in zal houden, aangezien ze in loondienst is.
Ze heeft al wel een VAR-winst gekregen van de Belastingdienst, want die
had ze al aangevraagd. Het boekhoudpakket – dat ze dit weekend op
aanraden van haar zwager had gekocht – kan dus gewoon weer
teruggebracht worden. 

Voor een werknemer zijn de administratieve lasten beperkt. Zodra de
arbeidsovereenkomst getekend is, resteert er in feite niet meer dan het
doen van de jaarlijkse aangifte voor de inkomstenbelasting. Als de
werknemer geen extra inkomsten heeft of geen recht heeft op aftrekposten
is het zelfs niet nodig om aangifte te doen. Als er wel sprake is van
een aftrekpost, dan kan er een verzoek om een voorlopige teruggave (VT)
worden ingediend. Deze zal vervolgens automatisch door de
belastingdienst voor het volgende jaar worden toegepast. Het is verder
de bedoeling van de toekomstige vooringevulde aangifte, dat de
belastingdienst zoveel mogelijk informatie (inkomen uit werk en woning)
al op de aangifte ‘voorinvult’. Er is berekend dat het invullen van
een belastingaangifte gemiddeld in 2002 1,5 uur duurde. Dit is al wel
minder geworden door de elektronische aangifte.

Voorbeeld. Loondienst en de administratieve lasten voor de werkgever.

Wieteke heeft contact opgenomen met de adviseur, die het standpunt van
de werkgever bevestigt. Hij merkt op dat nu de werkgever alles moet doen
en er voor hem eigenlijk niets te doen valt.

Het bedrijf heeft, als werkgever bij een dienstbetrekking, wel te maken
met een groot aantal administratieve verplichtingen. De werknemer moet
bij indienstneming worden opgenomen in de loonadministratie, waarvoor
hij geïdentificeerd moet worden. 

Wanneer een bedrijf voor het eerst een werknemer in dienst neemt,
ontstaan er veel nieuwe verplichtingen. De aanmelding bij de
Belastingdienst als inhoudingsplichtige kost op zich al een half uur.
Daarbij krijg je een flink informatiepakket en een dikke handleiding mee
voor het opzetten van een loonadministratie. Daarbij gaat het vooral om
vaste kosten, want één of meer werknemers maakt in verhouding niet
zoveel verschil.

Een groot deel van de werkgevers maakt daarom de keuze om de
loonadministratie en de aangiften loonheffingen uit te besteden. Daar
betalen deze bedrijven dan al gauw € 300 per jaar voor en nog eens
€ 10 per werknemer per maand. Het gaat hierbij om gemiddelde
bedragen. Dat neemt niet weg dat de bedrijven vervolgens toch ook zelf
nog een administratie moeten bijhouden voor aan werknemers betaalde
kostenvergoedingen en voor loon in natura. 

4.2.3 Resultaatgenieter

Voorbeeld. Inkomsten uit overige werkzaamheden.

Tuncay is gewoon in loondienst en is eraan gewend dat zijn werkgever
belastingen inhoudt. Dat bevalt hem eigenlijk wel goed. De laatste keer
dat hij zelf iets voor de belasting had moeten doen, was geld
terugvragen via een T-biljet toen hij nog op school zat. Hij heeft nu
begrepen dat zijn opdrachtgevers geen belasting inhouden over de
bedragen die ze aan hem betalen en dat hij dus zelf aangifte moet doen.
Zijn opdrachtgever meldt hem dat hij de betaling aan de Belastingdienst
doorgeeft. 

De werkende als resultaatgenieter krijgt een beloning op basis van
specifieke prestaties. Daarvoor hoeft in het algemeen niet meer dan een
declaratie te worden ingediend bij het opdrachtgevende bedrijf, en zelfs
dat is soms niet eens nodig. Een resultaatgenieter kan, in tegenstelling
tot wat voor de inkomstenbelasting geldt, wél als ondernemer voor de
BTW worden aangemerkt. Er zal dan BTW in rekening moeten worden gebracht
en ook zal een BTW-aangifte moeten worden gedaan (zie 4.2.1). Verder zal
de resultaatgenieter ook aan de algemene administratieplicht moeten
voldoen. 

Voorbeeld. Resultaat uit overige werkzaamheden.

De adviseur vertelt Tuncay dat deze betalingen kwalificeren als
resultaat uit overige werkzaamheden. Dat betekent dat de kosten die hij
maakt voor zijn werkzaamheden gewoon aftrekbaar zijn, als hij de bonnen
netjes bewaart. Daarnaast zal hij ook BTW in rekening moeten gaan
brengen. 

Er moet aangifte worden gedaan voor de inkomstenbelasting. Doordat ook
kosten in aftrek kunnen worden gebracht heeft de aangifte meer om het
lijf dan bij een dienstbetrekking, maar veel minder dan voor een
ondernemer geldt. 

Er is in beginsel geen sprake van een dienstbetrekking, dus het bedrijf
waarvoor hij werkt hoeft geen loonaangifte te doen. Er bestaat op
verzoek van de Belastingdienst wel de verplichting om jaarlijks een
opgaaf te doen van betalingen aan derden. 

4.3 Fiscale arbeidsrelaties in de praktijk 

4.3.1 Algemeen

In de vorige paragrafen zijn de aan een arbeidsrelatie verbonden
administratieve verplichtingen beschreven. Vraag is of werkenden en
bedrijven deze administratieve verplichtingen ook als zodanig ervaren en
hoe zij de fiscale regels omtrent arbeidsrelaties ontvangen. In opdracht
van de Belastingdienst is een onderzoek naar de complexiteit van
arbeidsrelaties uitgevoerd (bijlage 2). Daarnaast zijn in dit kader
diverse gesprekken gevoerd met belangenorganisaties. In deze paragraaf
wordt allereerst ingegaan op de keuze vanuit het perspectief van een
werkende, tussen ondernemerschap en loon uit dienstbetrekking. Daarna
wordt vanuit het perspectief van het bedrijf ingegaan op de keuze tussen
het in dienst nemen van een werknemer en het inhuren van een ondernemer
(of resultaatgenieter). Tevens worden kort een aantal aanbevelingen van
de geïnterviewden aangestipt.

4.3.2 Werkende als ondernemer, werknemer of resultaatgenieter

In hoeverre sluit de juridische werkelijkheid aan bij de beleving van
werkenden? Uit het onderzoek blijkt dat over de betekenis van de diverse
arbeidsrelaties veel onduidelijkheid bestaat. Met name de term
resultaatgenieter is weinig bekend. Daarnaast blijkt dat respondenten
zichzelf met name zien als werknemer, zzp-er, zelfstandige en/of
freelancer. Wel konden de geïnterviewden zich in alle gevallen vinden
in de arbeidsrelatie die volgens de Belastingdienst van toepassing was
op hun situatie hoewel ze dus in eerste instantie op dat punt een andere
beleving hadden.

Arbeidsrelaties; de beleving van belastingplichtige

“ik ben ondernemer, maar ik geniet van het resultaat. Maar de term
resultaatgenieter ken ik niet”.

“Ondernemer. Ik heb verschillende klanten en soms freelance ik wat
betreft het advieswerk wat ik doe. Maar ik noem me adviseur”.

“Ondernemer. Ik zeg al, ik ben net zo goed freelancer. Maar ik zie
mezelf als ondernemer. Zzp-er heb je er niet bij staan, maar dat ben ik
ook eigenlijk, dus waar nu precies de verschillen liggen weet ik
niet”.



Als een werknemer overweegt voor zichzelf te beginnen, zijn fiscale
overwegingen dan leidend bij die keuze? Uit het onderzoek blijkt dat dit
niet zo is. 

Doorslaggevend bij de keuze voor ondernemerschap zijn de
vrijheid/flexibiliteit (zelf indelen van tijd, het zelf kunnen bepalen
hoe de werkzaamheden worden uitgevoerd, het dragen van
verantwoordelijkheid), de verdiensten en de beschikbaarheid van
opdrachten (ondernemerschap na verlies van een baan). Dit blijkt ook uit
verschillende andere onderzoeken.

Bij de keuze voor loon uit dienstbetrekking spelen
vrijheid/flexibiliteit (meer vrije tijd, makkelijker vakantie), vaste
inkomsten en zekerheid (werknemersverzekeringen, ontslagbescherming) een
doorslaggevende rol.

Uit het onderzoek bleek tevens dat in bijna de helft van de gevallen de
stap naar de huidige arbeidsrelatie het gevolg is van een specifieke
gebeurtenis.

Ter zake van de restcategorie resultaat uit overige werkzaamheid, is
reeds aangegeven dat geïnterviewden hiermee in de regel niet bekend
bleken te zijn. Dat is niet zo verwonderlijk nu het een restcategorie
betreft en de kwalificatie als resultaat uit overige werkzaamheden
voortvloeit uit het feit dat men niet als werknemer dan wel ondernemer
kwalificeert. 

Indirect lijkt de fiscaliteit bij de keuze van arbeidsrelatie echter wel
een rol te spelen. Bij de keuze voor ondernemerschap spelen bijvoorbeeld
de verdiensten een belangrijke rol. Deze (kennelijk aantrekkelijke)
verdiensten zijn, zoals ook al gebleken is uit de in hoofdstuk 3
opgenomen berekeningen, mede het gevolg van geldende fiscale
faciliteiten voor ondernemers. 

Arbeidsrelaties; de keuze voor arbeidsrelatie en de fiscaliteit.

“Verdiensten, als zelfstandige is dat gewoon gunstiger. Door
bijvoorbeeld die aftrekposten. Mijn accountant zegt ook dat dat het
meest gunstige is.”

Bij de keuze voor loon uit dienstbetrekking wordt als voordeel genoemd
dat loonheffing wordt ingehouden op het loon, waardoor er geen grote
‘afrekening’ komt aan het eind van een jaar. Ook is in gesprekken
met sociale partners naar voren gekomen dat veel werknemers het als een
voordeel zien geen aangifte inkomstenbelasting te hoeven doen, omdat bij
hen de verschuldigde inkomstenbelasting overeenkomt met de ingehouden
loonheffing. De ingehouden loonheffing is in dat geval een eindheffing.
De aan de arbeidsrelatie verbonden (relatief minimale) administratieve
verplichtingen spelen hier derhalve een rol.

Er is dus een toename in administratieve verplichtingen als iemand de
stap naar ondernemerschap maakt. Toch zorgt dat er niet voor dat men van
deze stap afziet. Wel blijkt dat de grote hoeveelheid zaken die geregeld
moet worden en de onbekendheid met de vaak wisselende wet- en
regelgeving mede tot gevolg hebben dat belastingplichtigen veel werk
uitbesteden. Met name kleine bedrijven vinden de regelgeving rondom
arbeidsrelaties complex en geven daarom alle administratieve en
‘juridische’ zaken uit handen aan een adviseur. Er werden
uiteenlopende bedragen genoemd voor de kosten hiervan, maar uit het
onderzoek blijkt dat men de kosten voor lief neemt. 

Arbeidsrelaties; het belang dat wordt gehecht aan adviseur.

“Een accountant is noodzakelijk. Als je alle handelingen zelf moet
doen dan ben je daar teveel tijd mee bezig. Er zijn zoveel verschillende
belastingen.”

Wel moet hierbij worden opgemerkt dat geïnterviewden vaak hebben
aangegeven dat zij zich niet alleen niet kunnen, maar ook niet willen
verdiepen in de fiscaliteit en de daarmee gepaard gaande administratie.
Een vereenvoudiging zal er dus niet in alle gevallen toe leiden dat
minder vaak beroep op een adviseur wordt gedaan.

4.3.3 Bedrijf kiest voor inhuren ondernemer/resultaatgenieter of iemand
in dienst nemen

Uit het onderzoek komt naar voren dat ook bij bedrijven, die moeten
kiezen tussen het (vast) in dienst nemen van een werknemer of het
inhuren van een ondernemer of resultaatgenieter de niet-fiscale motieven
overheersen. Daarbij maakt het voor het bedrijf verder niet uit of
sprake is van een ondernemer of een resultaatgenieter. Voor het bedrijf
is meer van belang werknemer of niet- werknemer

Een bedrijf kiest vaker voor het inhuren van een
ondernemer/resultaatgenieter als er sprake is van een specifieke taak,
(vaak) van korte duur, of van een taak waarvoor een hoog en specifiek
kennisniveau vereist is. De werkende, die doorgaans moeilijk als
werknemer is aan te trekken, voert de taak dan voor eigen rekening en
risico en niet onder verantwoording - of in fiscale termen gezag - van
het bedrijf uit. 

Inhuren wordt ook als flexibel ervaren; de arbeidsverhouding kan zo
makkelijker worden beëindigd. In het geval van seizoensarbeid speelt
dit bijvoorbeeld sterk. Ook wordt bij in dienst nemen van een werknemer
bij (ziekte)verzuim risico gelopen voor de
loondoorbetalingsverplichting, hetgeen bij het inhuren van een
ondernemer/resultaatgenieter niet het geval is. Ten slotte spelen bij de
keuze voor inhuren een hoge productiviteit in een korte periode en een
eenvoudige administratie een belangrijke rol. 

Belangrijke niet-fiscale overwegingen die spreken voor in dienst nemen
zijn continuïteit in en groei van het bedrijf. Bij continuïteit valt
te denken aan blijvende kennis en een opbouw in de kwaliteit in het
bedrijf als gevolg van een langere samenwerking. Als grote drempel voor
het in dienst nemen van een werknemer worden de administratieve
verplichtingen en de kosten daarvan genoemd.

De kwalificatie van de arbeidsrelatie (dienstbetrekking of opdracht) is
voor het bedrijf dus van groot belang. Daarbij speelt de fiscaliteit wel
een rol, als onderdeel van de kosten, maar deze is niet doorslaggevend.
Een aantal van de criteria dat bedrijven hanteren bij de keuze komt
overeen met de criteria die bij de fiscale kwalificatie een rol spelen,
andere gehanteerde criteria weer niet. Bij deze keuze laten bedrijven
zich in de regel bijstaan door fiscaal adviseurs omdat – zo blijkt uit
het onderzoek – de regelgeving als omvangrijk en complex wordt ervaren
en er veel administratieve verplichtingen zijn. Hierbij valt overigens
op dat adviseurs andere prioriteiten stellen – het kosten aspect
speelt bij hen bijvoorbeeld een veel grotere rol – dan de bedrijven
zelf. 

Wanneer éénmaal is gekozen voor het inhuren van een ondernemer, dan
hecht een bedrijf belang aan de aanwezigheid van een VAR-winst, om zo te
voorkomen dat het bedrijf toch nog geconfronteerd zou kunnen worden met
verschuldigde loonheffing omdat toch sprake is van een dienstbetrekking.
Overigens blijkt zowel uit het onderzoek als uit gesprekken met
belangenorganisaties dat de uitgebreide rechtsgevolgen die sinds 2005
aan de VAR-winst en VAR-dga verbonden zijn niet als harde zekerheid
worden ervaren. Wel wordt het belang van het bestaan van de VAR door
alle geïnterviewden onderschreven.

4.3.4 Aanbevelingen van geïnterviewden (werkenden, bedrijven en fiscaal
adviseurs). 

Hoewel de fiscaliteit bij de keuze voor een bepaalde arbeidsrelatie van
ondergeschikte aard is, hebben de deelnemers aan het onderzoek en de
gesprekspartners uit het veld wel een aantal aanbevelingen gedaan met
betrekking tot de fiscaliteit. Voor een volledig overzicht van deze
aanbevelingen verwijzen wij naar bijgevoegd rapport. Deze aanbevelingen
zien onder meer op de wens om een duidelijke afbakening van de
verschillende arbeidsrelaties, een keuzeregime, meer zekerheid creëren
ter zake van de VAR, een betere informatievoorziening en het verminderen
van de regeldruk en de administratieve lasten. 

4.4 Conclusie

Er bestaat een diversiteit aan termen die gebruikt worden om
arbeidsrelaties aan te duiden. Vooral de begrippen werknemer, zzp-er,
freelancer en zelfstandige worden vaak gebruikt. De meeste
geïnterviewden zijn wel bekend met de begrippen ondernemer en
werknemer, maar niet met het begrip resultaatgenieter. De
fiscaaljuridische werkelijkheid en de beleving van een werkende komen
niet altijd met elkaar overeen. Wel konden de geïnterviewden zich in
alle gevallen vinden in de arbeidsrelatie die volgens de Belastingdienst
van toepassing was op hun situatie.

De vertegenwoordigers van sociale partners hebben, veel meer dan de
respondenten uit het onderzoek, een beleving bij de arbeidsrelaties
zoals die fiscaaljuridisch zijn vormgegeven. Over de hele linie sluit de
juridische werkelijkheid met betrekking tot arbeidsrelaties en de
beleving hiervan door belastingplichtige niet geheel aan. Dit betekent
overigens niet dat de beleving van de belastingplichtige omtrent de
kwalificatie van de arbeidsrelatie tot uitgangspunt zou moeten worden
genomen maar het is wel een signaal dat de kwalificatie van de
arbeidsrelaties dermate complex is dat belastingplichtigen zelf die
kwalificatie kennelijk niet goed kunnen maken. 

Fiscale motieven – in tegenstelling tot vrijheid, flexibiliteit en
zekerheid –  zijn zowel voor werkenden als bedrijven van
ondergeschikte aard bij de keuze voor ondernemerschap, dienstbetrekking,
in dienst nemen en inhuren. Voor zover de keuze van de werkende
(indirect) wel fiscaal is ingegeven ziet dit op hogere inkomsten (een
optelsom van de omzet, fiscale faciliteiten en kosten) bij
ondernemerschap en het minimum aan administratieve lasten ingeval van
loon uit dienstbetrekking. In dat kader is de aanwezigheid van een
VAR-winst eveneens van belang. Daarmee wordt onzekerheid weggenomen en
is verder onderzoek niet langer nodig, waardoor de administratieve
lasten voor het bedrijf beperkt blijven. 

Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat door zowel werkenden als
bedrijven, door de onbekendheid met de (veranderende) wet- en
regelgeving en de hieruit voortvloeiende onzekerheid en de bijkomende
administratieve lasten, in de regel een adviseur in de arm genomen
wordt. Daarbij zij wel opgemerkt dat in een groot aantal gevallen de
respondenten zich naast het niet kunnen, zich ook niet willen verdiepen
in fiscaliteit en de administratie. 

Hoofdstuk 5 Consequenties Belastingdienst 

5.1 Inleiding 

Voor elke arbeidsrelatie (ondernemer, werknemer of resultaatgenieter)
gelden, zoals weergegeven in hoofdstuk 2 en 3, aparte regels voor het
berekenen van het inkomen waarover belasting moet worden betaald. De
wijze waarop werkende en bedrijf hun onderlinge relatie invullen, is op
die manier vervolgens van direct belang voor de hoogte van de bedragen
die de Belastingdienst “onder de streep” moet heffen. Een tweede in
het oog springend verschil is bovendien dat werknemers verplicht
verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen, terwijl ondernemers en
resultaatgenieters niet onder de werknemersverzekeringen vallen. Direct
gevolg daarvan is dat de werkgever premies voor de
werknemersverzekeringen verschuldigd is. Bovendien moet de werkgever op
het loon van zijn werknemer loonbelasting en inkomensafhankelijke
bijdrage ZVW inhouden en afdragen aan de Belastingdienst en een
vergoeding geven voor de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.

Voor resultaatgenieters en ondernemers en het opdrachtgevende bedrijf
gelden de regels voor de werknemersverzekeringen uiteraard niet.
Ondernemers en resultaatgenieters zijn zelf over hun inkomen
inkomstenbelasting (waarin opgenomen de premies volksverzekeringen)
verschuldigd. Ook moeten zij zelf op aanslag inkomensafhankelijke
bijdrage ZVW betalen. Hoewel winst en resultaat in de basis op dezelfde
wijze zijn gedefinieerd, geldt ook hier dat “onder de streep” andere
bedragen aan belastbaar inkomen resulteren en dus aan verschuldigde
belasting overblijven. De oorzaak daarvoor is vooral gelegen in
verschillende regels rond fiscale faciliteiten die wel of niet mogen
worden toegepast.

5.2 Werkzaamheden van de Belastingdienst

Voorbeeld. Erik doet aangifte inkomstenbelasting.

Erik heeft weer een jaar werken achter de rug en, ja hoor, in januari
het gevreesde moment: de aangifte inkomstenbelasting ligt op de mat. Het
zweet breekt hem uit. Hij bladert eens door het biljet en ziet dat hij
winst, loon of resultaat kan aangeven. De twijfel slaat toe, wat ben ik
nu eigenlijk? 

Een van de taken van de Belastingdienst is te controleren of burgers en
bedrijven in overeenstemming met de regelgeving aan hun fiscale
verplichtingen voldoen. Onderdeel van die fiscale verplichtingen is het
fiscaal duiden van de arbeidsrelatie. Nu de hoogte van de verschuldigde
belasting – en mogelijk ook de hoogte van de premies
werknemersverzekeringen – in relaties tussen werkenden en bedrijven
afhankelijk is van de aard van de arbeidsrelatie die tussen bedrijf en
werkende bestaat, is het zo dat de Belastingdienst toezicht houdt op de
juiste toepassing van de regels die de verschillende arbeidsrelaties
definiëren. Immers, als belastingplichtigen een dienstbetrekking bij de
Belastingdienst presenteren als een ondernemersrelatie, dan voldoet de
opdrachtgever ten onrechte niet aan de verplichtingen die horen bij het
in dienst hebben van een werknemer. Zo komt de overheid al snel geld
tekort. Dat is bijvoorbeeld ook het geval als een resultaatgenieter zijn
activiteiten presenteert als een onderneming en om die reden
ondernemersfaciliteiten claimt waarop hij op basis van de feiten geen
recht heeft.

De Belastingdienst komt de vraag hoe een arbeidsrelatie fiscaal
kwalificeert op verschillende momenten tegen. Van oudsher is dit bij de
controle van door belastingplichtigen ingediende aangiftes. Een
belastingplichtige die met het verrichten van arbeid inkomsten
genereert, moet bij het doen van zijn aangifte inkomstenbelasting de
keuze maken in welke rubriek van het aangifteformulier hij die inkomsten
verantwoordt. De uiteindelijk verschuldigde belasting is via het
verzamelinkomen immers direct afhankelijk van de gemaakte keuze. In veel
gevallen wordt die keus overigens al voor hem gemaakt door zijn
opdrachtgever op het moment dat die loonheffingen over de verdiensten
inhoudt en aan de Belastingdienst afdraagt.

Voorbeeld. Wieteke krijgt controle van de Belastingdienst.

Wieteke is in de auto op weg naar huis van een van haar opdrachtgevende
bedrijven. De mobiel gaat. Een controleur van de Belastingdienst
verblijdt haar met de mededeling dat bij haar een controle zal worden
ingesteld en dat hij daarvoor graag een afspraak wil maken. Wieteke,
assertief als altijd, vraagt welke periode de controle beslaat en wat
precies onderzocht gaat worden. De controleur antwoordt dat de controle
5 jaar terug gaat en dat de gehele administratie beschikbaar moet worden
gehouden. Haar dag kan niet meer stuk……

Ook komt de vraag naar de fiscale kwalificatie van arbeidsrelaties aan
de orde bij boekenonderzoeken die de Belastingdienst instelt. Daarbij
wordt in de administratie van ondernemingen gekeken of zij in een
bepaalde periode op juiste wijze aan hun fiscale verplichtingen hebben
voldaan. Onder meer moet worden beoordeeld of terecht of ten onrechte de
keuze is gemaakt in bepaalde arbeidsrelaties geen loonbelasting en
premie werknemersverzekeringen in te houden en af te dragen.

De bestaande diversiteit aan arbeidsrelaties en de consequenties die een
onjuiste kwalificatie van een arbeidsrelatie kan hebben, heeft geleid
tot een steeds luider wordende roep om op de een of andere wijze vooraf
zekerheid te kunnen verkrijgen over de wijze waarop tegen een bepaalde
arbeidsrelatie moet worden aangekeken. Oorspronkelijk kon zekerheid
vooraf alleen worden verkregen door een verzoek aan de inspecteur. Op
grond van de in dat verzoek opgenomen feiten en omstandigheden gaf de
inspecteur dan vervolgens schriftelijk uitsluitsel over de juiste, bij
die feiten en omstandigheden horende, kwalificatie.

Sinds een aantal jaren staat ook de mogelijkheid open een VAR aan te
vragen. Met de VAR is het geven van zekerheid vooraf gestroomlijnd door
de introductie van een standaardformulier waarop de aanvrager de
relevante kenmerken van zijn arbeidsrelatie kan invullen. Vervolgens
beoordeelt de Belastingdienst de informatie die op het formulier is
ingevuld en geeft een VAR af die bij de vermelde feiten en
omstandigheden hoort.

5.3 Beoordeling van feiten en omstandigheden van het geval

Voorbeeld. Tuncay begint voor zichzelf.

Tuncay besluit zijn stucadoorswerkzaamheden te beëindigen. Hij gaat
zich de komende tijd helemaal richten op de bouw van websites. Op den
duur wil hij graag een eigen bedrijfje met eigen klanten en een eigen
website. Maar zover is hij nu nog niet. Daarom is hij begonnen met de
bouw van een website voor zijn oude baas, een groot aannemersbedrijf.
Daarvoor reist hij dagelijks op en neer naar het kantoor van de
aannemer. Hij verwacht een maand of vier nodig te hebben om het bedrijf
van een professionele website te voorzien. Zijn baas is zelf erg in de
website geïnteresseerd en heeft duidelijke ideeën hoe hij het wil
hebben. Daarom loopt hij elke dag even bij Tuncay langs om zijn
vorderingen te bekijken en hem richting te geven voor het vervolg.

Het feit dat Tuncay websites bouwt, zegt niets over de wijze waarop zijn
werkzaamheden fiscaal moeten worden ingedeeld. Om dat te kunnen bepalen,
moeten “de feiten en omstandigheden van het geval” worden
beoordeeld. Dit betekent dat gekeken moet worden naar de manier waarop
zijn arbeidsrelatie in de dagelijkse praktijk wordt ingevuld: waar
vinden de werkzaamheden plaats; hoeveel opdrachtgevers zijn er, stuurt
de opdrachtgever de werkzaamheden aan, en zo ja, hoe doet hij dat; hoe
deelt de opdrachtnemer zijn tijd in; hoe komt de opdrachtnemer aan zijn
opdrachten, is een marktconforme beloning afgesproken, etc.

De afbakeningsproblematiek rond arbeidsrelaties leidt tot onzekerheid,
in de eerste plaats voor mensen die serieus proberen te voldoen aan alle
geldende regelgeving. Die onzekerheid wordt verstrekt daar waar hun
beleving niet (meer) aansluit op het wettelijke begrippenkader. De
arbeidsrelatie “zzp’er” bestaat niet in de fiscale wetgeving,
hoezeer veel mensen hun arbeidsrelatie ook als zodanig benoemen.
Naarmate beleving en regelgeving minder op elkaar aansluiten, wordt het
risico dat mensen fouten maken bij het toepassen van die regelgeving
groter. Dit vergroot de druk op de Belastingdienst om in meer gevallen
de feiten en omstandigheden van het geval te beoordelen, zodat die
fouten kunnen worden opgespoord en gecorrigeerd. 

Voorbeeld. Tuncay moet bepalen in welke arbeidsrelatie hij werkt.

Tuncay weet het niet meer. De opdrachtgever voor wie hij de website
bouwt, wil zeker weten dat hij met Tuncay geen dienstbetrekking aangaat.
Tuncay gaat kijken op de site van de Belastingdienst. Hij ziet veel
informatie over winst uit onderneming: een urencriterium, meerdere
opdrachtgevers enzovoorts. Hij twijfelt of hij daaraan voldoet. Als hij
kijkt bij loon uit dienstbetrekking ziet hij bepaalde eisen,
bijvoorbeeld een gezagsverhouding. Het zou kunnen zijn dat hij daaraan
voldoet. Dan ziet hij iets staan over het verkrijgen van zekerheid via
de VAR. Hij haalt opgelucht adem.

De VAR heeft wat dat betreft nog een aparte dimensie toegevoegd. Deze
wordt massaal vóóraf verstrekt en geeft dus niet meer of minder dan
een beoordeling van feiten en omstandigheden die nog moeten plaatsvinden
en waarvan nog maar is af te wachten of die zich ook zo zullen voordoen
als op het moment van de aanvraag werd gedacht. Daar waar de grijze
gebieden bestaan, is zo ook steeds meer de vraag of mensen zich achteraf
nog zullen realiseren dat hun werkzaamheden misschien toch anders vorm
gekregen hebben dan zij dachten toen zij hun VAR aanvroegen. In een
aantal gevallen zal zonder twijfel geheel te goeder trouw worden
uitgegaan van de eerder verkregen VAR, terwijl de feiten dit niet of
niet meer rechtvaardigen. Ook dit vergroot de druk op de Belastingdienst
om in meer gevallen de feiten en omstandigheden van het geval te
beoordelen, zodat die fouten kunnen worden opgespoord en gecorrigeerd.

Tegelijkertijd vergroot onzekerheid ook de mogelijkheden voor mensen die
daarin schuil willen gaan. Zij kunnen proberen naar een gewenst
resultaat toe te werken. Een verzoek om een VAR kan worden
overgeschreven van iemand die al eerder een bepaald type VAR van de
Belastingdienst heeft ontvangen. Als de selectiemodule van de
Belastingdienst waarmee verzoeken worden beoordeeld in de tussentijd
niet is bijgesteld, levert dat een VAR op identiek aan de verklaring die
is verstrekt op grond van het overgeschreven formulier, terwijl de
“echte” feiten en omstandigheden in dat geval daarmee niet sporen.
Het internet vergroot ongetwijfeld de mogelijkheden en dus ook de
risico’s op dit punt. En ook dit vergroot de druk op de
Belastingdienst om in meer gevallen de feiten en omstandigheden van het
geval te beoordelen, zodat die fouten kunnen worden opgespoord en
gecorrigeerd.

Al met al is er gegeven de geldende regelgeving dus alle reden om
serieus te kijken naar “de feiten en omstandigheden van het geval”
waar het de controle op arbeidsrelaties betreft. Zonder een juiste
kwalificatie van een arbeidsrelatie is immers niet te beoordelen of de
inkomsten uit die arbeidsrelatie fiscaal op de juiste wijze zijn
verantwoord. Feiten en omstandigheden zijn naar hun aard van situatie
tot situatie verschillend en zijn uiteindelijk te vinden op de
werkvloer. Om ze te kunnen beoordelen, zou de Belastingdienst idealiter
dus eigenlijk ook op de werkvloer moeten kijken naar de praktijk van
alledag. Op de werkvloer rondkijken, is echter een zeer arbeidsintensief
en tijdrovend proces.

Inmiddels worden er op jaarbasis meer dan 300 000 VAR’s door de
Belastingdienst afgegeven. Gesteld dat een controle in een individueel
geval inclusief reistijd in een halve werkdag zou kunnen plaatsvinden,
zou met een integrale beoordeling van slechts de helft van alle
situaties waarin een VAR is aangevraagd al een enorme extra capaciteit
van waarschijnlijk duizenden belastingambtenaren vergen. Dit betekent
dat de beschikbare capaciteit ruim overschreden zou worden. In de
praktijk zullen controles dus vooral schriftelijk afgedaan worden en bij
het uitvoeren van boekenonderzoeken plaatsvinden. 

5.4 Conclusie

De diversiteit in arbeidsrelaties leidt tot onzekerheid voor bedrijven,
werkenden en dus ook voor de Belastingdienst over een juiste fiscale
kwalificatie van die arbeidsrelaties. Meer specifiek leidt de toename
van het aantal VAR’s tot een hoger risico op fouten, terwijl ook de
mogelijkheden om doelbewust een gewenste uitkomst te bewerkstelligen
toenemen. Voor de Belastingdienst leiden deze ontwikkelingen ertoe dat
het controlebelang is toegenomen en naar verwachting de komende tijd
alleen nog maar verder zal toenemen. Zonder juiste kwalificatie van een
arbeidsrelatie is immers geen juiste fiscale behandeling mogelijk van de
uit die arbeidsrelatie verkregen inkomsten. Bij die kwalificatie moet
een beoordeling van “de feiten en omstandigheden van het geval”
plaatsvinden. Dit is per definitie een zeer arbeidsintensief en
tijdrovend proces waardoor bij het gewenste aantal controles de
beschikbare capaciteit wordt overschreden. 

Hoofdstuk 6 Arbeidsrelaties in andere landen

6.1 Algemeen 

Naast de consequenties voor burger, bedrijf en Belastingdienst van de
huidige Nederlandse systematiek van arbeidsrelaties is, ook gezien de
meer fundamentele aard van dit project, de situatie in buurlanden
onderzocht. Dit onderzoek is uitgevoerd door het International Bureau of
Fiscal Documentation (bijlage 3). Bekeken is of in andere landen bij de
kwalificatie van arbeidsrelaties soortgelijke problemen zijn te
signaleren, zoals onzekerheid over de kwalificatie. Daarbij is vooral
ook gekeken naar welke soorten arbeidsrelaties men kent, hoe deze worden
gedefinieerd, welke gevolgen de kwalificatie van arbeidsrelaties heeft
en wat de relatie met de sociale zekerheid is. Grensoverschrijdende
situaties vielen niet onder de reikwijdte van het onderzoek. Dit zou,
gelet op het doel, namelijk inzicht krijgen in mogelijke verbeterpunten
in de Nederlandse situatie, geen toegevoegde waarde hebben. Ook zou dat
het onderzoek danig compliceren.

De situatie in buurlanden kan wellicht richting geven bij de verkenning
van mogelijkheden voor vereenvoudiging van wetgeving. De landen die in
het onderzoek zijn betrokken zijn: Oostenrijk, België, Denemarken,
Frankrijk, Duitsland, Ierland, Polen, Spanje, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk. Wat opvalt, is dat er ondanks verschillen in
belastingsystemen toch vooral grote overeenkomsten zijn met de
Nederlandse situatie. 

De onderzochte landen kennen in tegenstelling tot Nederland slechts twee
kwalificaties, werknemers en zelfstandigen. De term “zelfstandige
zonder personeel” (zzp-er) is onbekend, behalve in België waar de
term net als in Nederland in het spraakgebruik voorkomt. In de
onderzochte landen geldt voor werknemers en zelfstandigen hetzelfde
inkomstenbelastingregime (met overeenkomende tarieven), maar voor de
sociale zekerheid kennen beide groepen hun eigen regime. In de meeste
landen heeft men behoefte aan zekerheid vooraf over de kwalificatie van
de arbeidsrelatie en het komt overal voor dat er belastingplichtigen
zijn die proberen als zelfstandige te worden aangemerkt, terwijl zij dat
eigenlijk niet zijn. De meeste landen kennen overigens een koppeling
tussen de kwalificatie van arbeidsrelaties voor de inkomstenbelasting en
voor de sociale verzekeringswetgeving. 

6.2 Definities 

De meeste landen kennen geen wettelijke definities van de begrippen
werknemer en zelfstandige. Deze begrippen zijn meestal door de
jurisprudentie ingevuld. 

Zo wordt een zelfstandige in de jurisprudentie omschreven als iemand die
zaken doet voor eigen rekening (Verenigd Koninkrijk) of als iemand die
activiteiten uitoefent voor eigen rekening (België). 

Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van werknemerschap of van
zelfstandigheid wordt net als in Nederland meestal gekeken naar de
feiten en omstandigheden (dit geldt overigens in mindere mate voor
Frankrijk; zie hierna). Ook in andere landen is door de rechtspraak
ingevuld welke feiten en omstandigheden een indicatie kunnen vormen van
zelfstandigheid dan wel werknemerschap. De van belang zijnde feiten en
omstandigheden vertonen in alle landen veel gelijkenis met de feiten en
omstandigheden die uit de Nederlandse jurisprudentie naar voren komen.
De feiten en omstandigheden moeten altijd naar gewicht en relatieve
significantie in zijn geheel worden bekeken. De kwalificatie van de
arbeidsrelatie vindt in alle onderzochte landen, net als in Nederland,
per activiteit plaats. Iemand kan dus voor bepaalde werkzaamheden
werknemer zijn en voor andere werkzaamheden als zelfstandige worden
aangemerkt. 

In Frankrijk zijn de feiten en omstandigheden van minder belang dan in
de andere landen. Als iemand daar voor de belastingheffing als
zelfstandige wil worden aangemerkt, moet hij voor zijn activiteiten de
juiste juridische structuur kiezen. Een zelfstandige kan kiezen uit twee
verschillende regimes, te weten:

Entreprise individuel

Het moet hierbij gaan om een natuurlijke persoon, die de
ondernemingsactiviteiten op eigen naam verricht. De ondernemer moet
persoonlijk leiding geven aan/gezag uitoefenen over de
ondernemingsactiviteiten. Hij is met zijn privé-vermogen volledig
aansprakelijk. De ondernemer mag personeel in dienst hebben.

Entreprise Unipersonelle à Responsablité Limitée (EURL)

De bestuurder die de onderneming leidt, moet een natuurlijke persoon
zijn. Zijn deelgenoot mag een natuurlijk- of rechtspersoon zijn. De
aansprakelijkheid is beperkt tot de inleg en de eventuele bedragen
waarvoor men zich garant heeft gesteld. Bij onbehoorlijk bestuur is de
bestuurder ook met zijn privé-vermogen aansprakelijk. De EURL mag
personen in dienst hebben.

Sommige landen kennen nog speciale regels of hulpmiddelen. Enkele
voorbeelden hiervan:

Het Verenigd Koninkrijk

De Belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk heeft een lijst met
beroepen gepubliceerd die met name worden uitgeoefend in
zelfstandigheid. Zo is een speciaal regime van toepassing op
bouwvakkers. 

Verder maakt de Belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk bij het
bepalen van de arbeidsrelatie gebruik van de zogeheten Employment Status
Manual. Deze handleiding bevat ook relevante jurisprudentie, hoewel er
kritiek is op de selectie van cases die volgens sommigen in het nadeel
van de belastingplichtige is. 

Daarnaast bestaat er in het Verenigd Koninkrijk een online applicatie,
de Employment Status Indicator, die de belastingplichtige kan helpen bij
het bepalen van zijn of haar status. Deze applicatie is in het leven
geroepen om de administratieve druk op de Belastingdienst bij het proces
van het verlenen van zekerheid vooraf te verlichten. De Employment
Status Indicator geeft geen bindende conclusie maar een indicatie van de
kwalificatie van de werkzaamheid. Het was overigens wel de intentie het
resultaat bindend te laten zijn. Toch blijkt dat het lastig is om om te
gaan met persoonlijke omstandigheden, en is er kritiek over de relatieve
weging van feiten en omstandigheden door de Employment Status Indicator.

België

Werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen per activiteit of branche
criteria uitvaardigen. Deze worden dan in een Koninklijk Besluit
gepubliceerd en ze mogen niet in strijd zijn met de bestaande wettelijke
criteria. De normatieve kamer van de Commissie ter regeling van
Arbeidsrelaties (zie ook in 6.4 Zekerheid) geeft advies over de noodzaak
criteria per branche of activiteit uit te vaardigen en maakt
conceptlijsten met zulke criteria.

Duitsland

Er is een index gepubliceerd met een indicatie van welke beroepen wordt
aangenomen dat zij onder de categorie winst uit onderneming vallen en
van welke beroepen wordt aangenomen dat zij onder onafhankelijke
persoonlijke dienstverlening vallen (dit zijn de inkomenscategorieën
waaronder het inkomen van zelfstandigen valt; zie verder onder 6.3).  

Polen

In de regelgeving is uitdrukkelijk opgenomen dat de werkzaamheden van
deskundigen - zoals doktoren, tandartsen ingenieurs, architecten,
vertalers en accountants – worden aangemerkt als persoonlijk te
verrichten beroepsactiviteiten, wanneer de werkzaamheden exclusief
worden verricht voor rechtspersonen, maatschappen of ondernemingen.
Waneer de werkzaamheden worden verricht door een geregistreerde
individuele werknemer worden ze gekwalificeerd als
ondernemersactiviteiten. (In Polen zijn er twee mogelijke
inkomenscategorieën voor het inkomen van zelfstandigen, te weten:
persoonlijk te verrichten beroepsactiviteiten en
ondernemersactiviteiten; zie verder onder 6.3).

6.3 Gevolgen kwalificatie arbeidsrelatie

Voor de belastingheffing kennen de onderzochte landen, net als
Nederland, een bronnenstelsel. De verschillende bronnen worden voor alle
belastingplichtigen op dezelfde manier belast. Op werknemers en
zelfstandigen is dus hetzelfde inkomstenbelastingregime (met
overeenkomende belastingtarieven) van toepassing. De meeste landen
kennen overigens wel een aparte inkomenscategorie voor het inkomen van
werknemers maar niet voor het inkomen van zelfstandigen. Er bestaan dan
meerdere inkomenscategorieën die voor zelfstandigen van belang kunnen
zijn, afhankelijk van de werkzaamheden. Zo kan het inkomen van een
zelfstandige in Oostenrijk als inkomen uit onderneming of als inkomen
uit professionele dienstverlening worden belast, in Frankrijk als
industriële- en handelswinst, of als niet handelswinst of als
landbouwwinst, in Duitsland als onafhankelijke persoonlijke
dienstverlening of als winst uit onderneming en in Polen als persoonlijk
te verrichten beroepsactiviteiten of als ondernemersactiviteiten. Veel
landen kennen voor zelfstandigen ruimere mogelijkheden tot bijvoorbeeld
kostenaftrek en afschrijvingen. 

In alle onderzochte landen geldt voor de sociale zekerheid voor
werknemers een ander regime dan voor zelfstandigen. Werknemers zijn meer
sociale premies verschuldigd, maar zij hebben ook meer aanspraken. 

In alle landen worden belasting en sociale premies bij werknemers aan de
bron ingehouden. 

6.4 Zekerheid

Overal bestaat het probleem dat voor aanvang van de werkzaamheden geen
zekerheid bestaat over de daadwerkelijke feiten en omstandigheden en de
beoordeling daarvan. Net als in Nederland hebben belastingplichtigen in
de meeste andere landen behoefte aan zekerheid vooraf over de
kwalificatie van de arbeidsrelatie. 

In veel landen kan zowel de belastingplichtige als de opdrachtgever aan
de Belastingdienst vragen een oordeel te geven over de kwalificatie van
de werkzaamheid. Dit resulteert vaak in een schriftelijke verklaring
waarin is aangegeven hoe de Belastingdienst de arbeidsrelatie
kwalificeert. Deze geldt in de meeste onderzochte landen niet alleen
voor de belastingheffing maar ook voor de sociale zekerheid. In
Duitsland moet men voor zekerheid vooraf voor de belastingheffing naar
de Belastingdienst en voor zekerheid vooraf voor het sociale
zekerheidsstelsel naar het Federale Duitse Pensioenfonds. 

De verklaring over de kwalificatie van de arbeidsrelatie is vaak bindend
tenzij sprake is van misleidende of foutieve informatie, dan wel
materiële verandering van feiten. In sommige landen, zoals in
Oostenrijk en in Duitsland, kan de onjuiste kwalificatie dan met
terugwerkende kracht worden aangepast. Het kan dan voorkomen dat de
Belastingdienst achteraf bij de werkgever aanklopt voor de verschuldigde
belasting en/of sociale premies over de periode dat een werknemer ten
onrechte als zelfstandige is aangemerkt.

In sommige landen geldt een ander systeem dan hierboven is omschreven,
bijvoorbeeld:

België 

In 2006 is de Commissie ter regeling van de arbeidsrelaties in het leven
geroepen. Deze commissie heeft een normatieve en administratieve kamer.
De normatieve kamer bestaat uit afgevaardigden van overheidsinstanties
(waaronder departementen) die te maken hebben met de problematiek van
zelfstandigheid/werknemerschap en vier onafhankelijke deskundigen. De
normatieve kamer beslist over de vraag of onzekerheid bestaat over de
classificatie van de arbeidsrelatie. Deze kamer geeft ook advies over de
noodzaak criteria per branche of activiteit uit te vaardigen en vaardigt
conceptlijsten met zulke criteria uit (zie in 6.2 Definities). Een
verklaring van de normatieve kamer kan ook worden gevraagd door
verschillende ministers en door het midden- en kleinbedrijf (als de
onzekerheid betrekking heeft op een zekere branche of beroep). De
afgegeven ruling wordt naderhand voorgelegd aan de Hoge Raad voor
Zelfstandigen en Kleine en Middelgrote ondernemingen en aan de Nationale
Arbeidsraad. Deze adviseren over de toepassing van specifieke criteria
voor de aan de orde zijnde casus. De administratieve kamer bestaat uit
ambtenaren van verschillende ministeries en sociale
zekerheidsinstellingen. Het vaardigt de zogenaamde “sociale rulings”
van de classificatie van een arbeidsrelatie (werknemerschap of
zelfstandigheid) uit en beslist of de classificatie van de activiteiten
in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De sociale rulings
zijn in beginsel drie jaar geldig en zijn bindend voor de ministeries en
sociale zekerheidsinstellingen die deelnemen aan de administratieve
kamer van de Commissie ter regeling van arbeidsrelaties. 

Frankrijk

De belastingplichtige die een onderneming begint, moet zich inschrijven
bij “Registre national du Commerce et des Sociétes” (RCS) voor de
uitreiking van een ID-nummer. Zonder zo’n nummer is het niet
toegestaan als zelfstandige actief te zijn. Als de activiteit
gereguleerd is, mogen aanvullende voorwaarden worden gesteld als
diploma’s, ervaring e.d. De RCS reikt een certificaat (K-bis) uit, een
officieel document dat het identiteitsbewijs van de onderneming is.
Hierop staan vermeld het ID-nummer, informatie over de
ondernemingsactiviteiten, identiteit van bestuurders, accountant en
dergelijke. Na de inschrijving heeft men zekerheid over de kwalificatie
van de arbeidsrelatie. Men is zelfstandige voor zowel de
belastingheffing als de sociale zekerheid. De onderneming die -ter
vermijding van sociale lasten of uit arbeidsrechtelijke motieven- een
“schijnzelfstandige” inhuurt, is strafbaar en kan boetes krijgen of
strafrechtelijk worden vervolgd.

6.5 Relatie met sociale zekerheid

In de meeste onderzochte landen bestaat een koppeling tussen de
kwalificatie voor de belastingheffing en die voor de sociale
zekerheidswetgeving. Dit betekent dat iemand die voor de
belastingheffing als zelfstandige wordt aangemerkt ook voor de sociale
zekerheid als zelfstandige geldt.

De kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de belastingheffing in het
Verenigd Koninkrijk geldt in beginsel ook voor de sociale zekerheid. In
de “Social Security Regulations 1978” worden als uitzondering daarop
bepaalde werkzaamheden benoemd waarbij wordt aangenomen dat degene die
deze werkzaamheden verricht, voor de sociale zekerheid werknemer is.
Genoemd worden: schoonmakers, bepaalde soorten tussenpersonen (agency
workers), predikanten, acteurs, muzikanten en dergelijke performers. In
bepaalde gevallen worden examinatoren, bemiddelaars and surveillanten
behandeld als zelfstandige. Alleen via deze weg is het in het Verenigd
Koninkrijk mogelijk dat een persoon voor de inkomstenbelasting anders
wordt geclassificeerd dan voor de sociale zekerheid.

Hoofdstuk 7 Conclusie

7.1 Samenvatting

Ervaringen betrokkenen

Uit onderzoek blijkt dat de fiscale kwalificatie van arbeidsrelaties als
complex wordt ervaren. Door de onbekendheid met de (veranderende) wet-
en regelgeving, de hieruit voortvloeiende onzekerheid en de bijkomende
administratieve lasten, beginnen zowel werkenden als bedrijven vaak zelf
niet aan de beoordeling, maar laten dit over aan een
(belasting)adviseur. Het toevoegen van een extra definitie is daarmee
niet een oplossing waar de praktijk behoefte aan lijkt te hebben. Wel
heeft de praktijk behoefte aan vereenvoudiging. Men wil weten waar men
aan toe is, liefst zonder eerst verklaringen bij de Belastingdienst te
vragen.

Gevolg van de toenemende complexiteit is ook dat de Belastingdienst in
de afgelopen decennia veel meer werk heeft gekregen met het beoordelen
van arbeidsrelaties. Dat komt ook deels door de behoefte aan
zekerheid/duidelijkheid vooraf. Voor mensen die de VAR-aanvraag handig
invullen is er eigenlijk sprake van een keuze voor een bepaalde
arbeidsrelatie (veelal ondernemer). Doordat de Belastingdienst steeds
meer werk heeft gekregen met het beoordelen van arbeidsrelaties is per
geval de beschikbare ruimte om te toetsen beperkter geworden.

Internationaal

De meeste ons omringende landen kennen twee soorten arbeidsrelaties, te
weten werknemers en ondernemers. Het belang van het onderscheid tussen
deze arbeidsrelaties ligt daar vooral bij de sociale zekerheid.
Duidelijk is wel dat ook in die andere landen onzekerheid bestaat over
de kwalificatie van arbeidsrelaties en dat het daarom in de meeste
landen mogelijk is om op enige wijze zekerheid vooraf te krijgen. Wat
opvalt, is dat er ondanks verschillen in belastingsystemen toch vooral
grote overeenkomsten zijn met de Nederlandse situatie. 

7.2 Kernvragen

In de inleiding zijn de kernvragen weergegeven die beantwoord worden in
dit rapport

Box 6. Beantwoording kernvragen rapport

1. Hoe zien werkenden hun arbeidsrelatie? Sluit de fiscaliteit daarbij
aan?

>Werkenden zijn bezig met hun werk, niet met de fiscale kwalificatie. De
fiscale kwalificatie sluit in de klassieke gevallen (iemand met een
bakkerij is ondernemer) aan bij de werkelijkheid. In de zogenoemde
grijze gebieden hoeft dat niet het geval te zijn.

2. Hoe belangrijk is de fiscale kwalificatie (of de fiscale gevolgen en
-administratieve- lasten) van de arbeidsrelatie?

>Bij de keuze voor werk is de fiscale kwalificatie vrijwel nooit
bepalend voor de werkende. Fiscale consequenties en administratieve
lasten zijn niet doorslaggevend, maar wel relevant. Werkenden herkennen
vooral duidelijke, omvangrijke faciliteiten (met name
zelfstandigenaftrek).

>Voor het bedrijf waarvoor hij werkt, is duidelijkheid het belangrijkst.
Voor bepaalde werkzaamheden geven bedrijven de voorkeur aan het inhuren
van een ondernemer. Criteria die zij daarvoor hanteren zijn met name
duur en inhoud van het werk.

3. Wat vinden werkenden ingewikkeld aan de fiscale regelgeving op het
terrein van arbeidsrelaties?

>Werkenden kennen het begrip resultaatgenieter niet.

>Als moeilijke begrippen worden genoemd: gezagsverhouding, fictieve
dienstbetrekking.

>Er worden weinig specifieke regels als complex bestempeld, wel is het
geheel moeilijk te bevatten. >Oplossingen worden door adviseurs gezocht
in vertaling van de regels naar eenvoudige vuistregels voor hun klanten.


>Ondernemerschap wordt gezien als een keuze. 

7.3 Oplossingsrichtingen

De ultieme oplossing van de complexiteit van arbeidsrelaties zou zijn om
de definities van arbeidsrelaties dusdanig simpel en digitaal te maken
dat er geen sprake meer is van onzekerheid of onduidelijkheid. Het
kabinet zal de voor- en nadelen onderzoeken van varianten die zo veel
mogelijk zekerheid verschaffen over de kwalificatie van de
arbeidsrelatie en daarbij recht doen aan de belangen van werkenden,
bedrijven en overheid. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

A. Beperking van het aantal categorieën arbeidsrelaties. Het aantal
grijze gebieden neemt af als er minder arbeidsrelaties zijn. Omdat de
problematiek zich juist concentreert op de grenzen van de diverse vormen
van arbeidsrelaties kan een beperking van het aantal fiscale
kwalificaties hier een belangrijke vereenvoudigende werking hebben.

B. Objectieve grenzen in definities. Omdat in de praktijk fiscale
subjectieve definities vaak worden vertaald naar bijvoorbeeld digitale
grenzen (vuistregels), zou de fiscale regelgeving ook van dergelijke
digitale grenzen kunnen uitgaan. Bijvoorbeeld: bij werk dat niet langer
duurt dan een bepaalde tijd is nooit sprake van werknemerschap.

C. Oplossen kleinere administratieve praktijkproblemen.

7.4 Vervolg

Bij het opstellen van deze probleemanalyse is naast onderzoek door
bureau Forum en het IBFD gebruik gemaakt van informatie die is opgedaan
tijdens gesprekken met betrokkenen (sociale partners,
zelfstandigenorganisaties, belastingadviseurs,
Belastingdienstmedewerkers). Bij de verkenning van de
oplossingsrichtingen zullen deze betrokkenen eveneens geconsulteerd
worden. Het streven is erop gericht om voor de zomer van 2009 een
rapportage met uitwerking van de bovengenoemde oplossingsrichtingen
inclusief effecten op te stellen aan de Tweede Kamer aan te bieden. De
belangrijkste toetsingscriteria die bij de beoordeling van varianten
zullen worden gehanteerd, naast het streven dat de bestaande
harmonisatie van loonheffing en premies werknemersverzekeringen niet
doorkruist wordt, zijn:

effectiviteit (waaronder ook wordt verstaan op welke groepen welke
faciliteiten worden gericht)

(administratieve) lasten burgers/bedrijven 

uitvoeringsaspecten Belastingdienst en overige betrokken organisaties

mogelijkheden voor invoering (moment)

budgettaire effecten (macro)

inkomenseffecten (micro)

maatschappelijke acceptatie.

 Overigens moet er sowieso sprake zijn van een bron van inkomen om aan
de verdere kwalificatie van de inkomsten toe te komen. Voor een bron van
inkomen is vereist: 1. deelname aan het economische verkeer, 2. het
oogmerk om voordeel te behalen (subjectief) 3. het voordeel moet
redelijkerwijs te verwachten zijn (objectief).

 Voor het schrijven van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van
verschillende bronnen. De totale aantallen werknemers, ondernemers en
resultaatgenieters zijn afkomstig uit CBS-data geldend voor de jaren
2001 tot en met 2005. Voor het jaar 2008 is gebruik gemaakt van het
inkomenspanelonderzoek (IPO) 2002 die is opgehoogd naar het jaar 2008.
Dit is een bestand gebaseerd op een steekproef van 85.000 huishoudens.
Beide voorgenoemde bronnen zijn gebruikt voor de berekening van het
totale inkomen en het gemiddelde inkomen. Voor de kenmerken van de
verschillende hoofdvormen is gebruik gemaakt van het IPO-bestand.
Daarnaast is voor de verdeling van de verschillende arbeidsrelaties naar
branches gebruik gemaakt van gegevens die ter beschikking zijn gesteld
door BCCP. 

 EIM, Ondernemen, makkelijker en leuker, 2006.

 De jaren 2001 tot en met 2005 zijn niet één op één te vergelijken
met het jaar 2008. Voor het jaar 2008 is namelijk gebruik gemaakt van
het Inkomenspanelonderzoek (IPO), omdat er na 2005 geen CBS-data
hierover voorhanden zijn. In de ontwikkeling van de aantallen en de
groei tussen 2005 en 2008 kan dus enige mate van vervuiling zitten,
omdat er van twee verschillende bronnen gebruik wordt gemaakt.

 Nulmeting administratieve lasten bedrijven 2007, EIM

 Uitkomsten nulmeting administratieve lasten burgers, Min BZK, 23 mei
2005. 

 Nulmeting administratieve lasten voor bedrijven 2007.

 Onderzoeksbureau Forum Marketing Research, Complexiteit arbeidsrelaties

 FNV KIEM en FNV ZZP, PZO, Vereniging ZZP, MKB, LTO, Vakcentrale, NOB,
CB, Register Belastingadviseurs.

 Voor zover sprake is van een keuze. In het navolgende zal echter van
een keuze gesproken blijven worden.

 Starten in de recessie, startende ondernemers in 2003, Zoetermeer. Van
onbemind tot onmisbaar, de economische betekenis van ZZP'ers nu en in de
toekomst, Zoetermeer oktober 2007. 

 De werkgever mag het werknemersdeel van die premies inhouden op het
loon van de werknemer. 

 PAGE    

 PAGE   1