[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uniform BTW-tarief: Aspecten en overwegingen in kort bestek

Bijlage

Nummer: 2008D23937, datum: 2008-12-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Uniform BTW-tarief: aspecten en overwegingen in kort bestek (2008D23936)

Preview document (🔗 origineel)


1. Inleiding

In het schriftelijk overleg van 8 augustus 2008 is naar aanleiding van
vragen van leden van de vaste commissie voor Financiën toegezegd een
overzicht toe te sturen van de aspecten van uniformering van de
BTW-tarieven. Tijdens het algemeen overleg over de agenda van de Ecofin
Raad van 4 september 2008 is deze toezegging herhaald. In deze notitie
wordt in kort bestek ingegaan op de aspecten en de daarbij spelende
overwegingen van een uniform BTW-tarief. 

Het uniformeren van de BTW-tarieven komt neer op het onderbrengen van
alle BTW-belaste prestaties onder het algemene BTW-tarief. Daarbij wordt
dus het verlaagde BTW-tarief van 6% geheel afgeschaft en wordt de
budgettaire opbrengst daarvan gebruikt voor het verlagen van het huidige
algemene BTW-tarief van thans 19%. Bij een eventuele overgang naar een
uniform BTW-tarief zal het uitgangspunt een budgettair neutrale overgang
zijn. De aspecten van een uniform BTW-tarief zijn overigens eerder aan
de orde geweest in nota’s uit respectievelijk 1985-1986 en 2001.

De volgende onderwerpen zullen in deze notitie nader worden toegelicht.
In paragraaf 2 wordt de historie van de verlaagde BTW-tarieven
behandeld. In paragraaf 3 wordt de Europese context van de uniformering
van de BTW-tarieven uiteen gezet. In paragraaf 4 worden de aspecten die
zijn verbonden aan enerzijds een uniform BTW-tarief en anderzijds een
gedifferentieerd tarievenstelsel tegenover elkaar gezet en wordt
ingegaan op de overgangseffecten. In paragraaf 5 wordt het uniform
BTW-tarief berekend op basis van budgetneutraliteit. En tot slot wordt
in paragraaf 6 aandacht besteed aan koopkracht-effecten.

2. Het twee-tarievenstelsel

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet op de omzetbelasting
1968 werd bij de discussie over verlaagde BTW-tarieven ook de
mogelijkheid van één tarief aan de orde gesteld. Daarbij kwamen
verschillende voor- en nadelen van een dergelijk stelsel aan de orde.
Het belangrijkste argument om toen niet over te gaan tot een uniform
BTW-tarief was dat bij de verdeling van de omzetbelasting over de
verschillende inkomensgroepen geen rekening meer wordt gehouden met
sociale aspecten. Het verlaagde BTW-tarief werd voornamelijk ingesteld
om de druk van de omzetbelasting voor minder draagkrachtige personen te
verzachten. In dat kader lag het voor de hand onder dat tarief de
noodzakelijke levensbehoeften te rangschikken en in het bijzonder die,
welke in het bestedingspatroon van minder draagkrachtigen een relatief
belangrijkere plaats innemen dan in dat van anderen. Dit heeft onder
meer geleid tot het lager belasten van levensmiddelen en andere
dagelijkse benodigdheden. 

In de nota herziening tariefstructuur omzetbelasting van 1985-1986 is de
mogelijkheid van een uniform BTW-tarief ook bezien. Daarbij werden de
economische gevolgen van de invoering van een uniform BTW-tarief
behandeld uitgaande van gegevens en berekeningen verstrekt door het CBS
en het CPB. Daarbij zijn de macro-economische gevolgen, de
werkgelegenheidseffecten in de bedrijfstakken en de inkomensverhoudingen
aan de orde gekomen. 

Naast de uitgebreide studie uit 1985/86 is in de reeks verkenningen
onder de titel “Verkenningen: bouwstenen van toekomstig beleid” van
het kabinet Kok, – als onderdeel van het deelrapport “Belastingen en
Premies; een verkenning naar nieuwe mogelijkheden vanuit het
belastingstelsel 2001” – ook de mogelijkheid van een uniform
BTW-tarief opgenomen. Daarin zijn tevens mogelijke varianten – zoals
opschoning van het verlaagde BTW-tarief – aangegeven. Dit was
overigens ingekaderd in een analyse van mogelijkheden tot
grondslagverschuiving en -verbreding.

Tot een daadwerkelijk voornemen om een uniform tarief te introduceren is
het evenwel nooit gekomen. Eerder is het zo dat er altijd sprake is
geweest van een structurele druk vanuit bedrijfsleven, lobbygroepen en
politiek op een verruiming van het verlaagde tarief. Ook sinds de
tariefharmonisatie van de BTW-tarieven in Europees verband in 1993 is in
Nederland de politieke en maatschappelijke oriëntatie er eerder op
gericht geweest het aantal prestaties dat onder het verlaagde tarief
valt uit te breiden dan in te perken. Enerzijds door gebruik te maken
van de tariefmogelijkheden van de geldende BTW-richtlijn 2006/112 –
Nederland heeft van nagenoeg alle mogelijkheden tot toepassing van het
verlaagde BTW-tarief gebruik gemaakt – anderzijds door specifieke
wensen tot wijziging van de tariefbepalingen van die richtlijn.

De grotere eenvoud die de introductie van een uniform BTW-tarief tot
gevolg heeft, betekent uiteraard dat het meer instrumentele gebruik van
de BTW-tarieven niet langer tot de mogelijkheid behoort, zoals de
toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor bijvoorbeeld de eerste
levensbehoeften, geneesmiddelen en gehandicaptenvoorzieningen. Verder
moet het sinds 2000 bestaande tijdelijk verlaagde BTW-tarief voor een
aantal arbeidsintensieve diensten genoemd worden. Nederland heeft zich
hier in EU-verband sterk voor gemaakt en de geboden mogelijkheden
maximaal benut door een machtigingsverzoek in te dienen voor drie
branches. Het nut van deze tijdelijk verlaagde BTW-tarieven is overigens
niet eenduidig bewezen. Ook in meer algemene zin lijkt de keuze van
verlaagde BTW-tarieven voor bepaalde sectoren niet altijd gebaseerd op
een gedegen afweging van de effectiviteit ervan. Dit maakt de druk van
andere sectoren om ook een verlaagd BTW-tarief te mogen hanteren hoger.

3. De Europese context

3.1. Mogelijkheid tot een uniform BTW-tarief in Europees kader

Sinds 1993 is de BTW-tariefindeling in Europees verband geharmoniseerd.
Aangezien de meeste lidstaten toen al meer dan één tarief kenden, lag
het niet voor de hand om bij de tariefharmonisatie uit te gaan van
slechts één tarief. Thans is deze tariefindeling neergelegd in de zgn.
BTW-Richtlijn 2006/112 (hierna BTW-Richtlijn).

Op basis van de BTW-richtlijn moeten de lidstaten één algemeen
BTW-tarief toepassen van ten minste 15% en mogen ze – desgewenst –
één of twee verlaagde BTW-tarieven toepassen voor een aantal
limitatief opgesomde prestaties.

Nederland kan zodoende zelfstandig het verlaagde BTW-tarief afschaffen
en besluiten tot uniformering van de BTW-tarieven. 

Discussies in EU-verband over de tarieven verlopen altijd zeer moeizaam.
De laatste jaren is veel discussie gevoerd omtrent de wenselijkheid van
de toepassing van het verlaagde BTW-tarief op arbeidsintensieve
diensten. Uiteindelijk is in 2000 in EU-verband besloten dat lidstaten
tijdelijk het verlaagde BTW-tarief mogen hanteren voor twee, en in
bijzondere gevallen drie, categorieën uit een limitatieve lijst van
vijf categorieën. Thans loopt in EU-verband opnieuw een discussie over
de toekomst van de tarieven. De vrijheid om een uniform BTW-tarief in te
voeren, zal hierdoor echter niet vervallen. Wel ligt het in de rede dat
indien er in de toekomst overgestapt zou worden naar een
milieugedifferentieerd BTW-tarief de discussie ontstaat of de verlaagde
tarieven die in dat kader worden toegepast verplicht zouden moeten
worden. Wanneer lidstaten verschillende tarieven hanteren voor dezelfde
goederen wordt er al gauw niet meer voldaan aan de voorwaarden van
neutraliteit en goede werking van de interne markt. Om die reden hebben
het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een verplichte toepassing van
milieugedifferentieerde verlaagde BTW-tarieven voor alle lidstaten
gesuggereerd.

3.2. De BTW-tarieven binnen Europa

Van de 27 lidstaten van de EU hanteren 26 lidstaten gedifferentieerde
BTW-tarieven (zie bijlage 1). Daarbij worden één of twee verlaagde
tarieven naast een algemeen tarief gehanteerd. Bulgarije heeft in 2007
een verlaagd BTW-tarief ingevoerd, maar dit geldt alleen voor
hoteldiensten die onderdeel zijn van een toeristisch pakket. Bulgarije
lijkt daarom qua BTW-tariefstelsel het meeste op Denemarken, dat een
uniforme BTW-tariefstructuur kent. In Denemarken wordt het uniform
BTW-tarief sinds 1967 toegepast met een percentage van 25%. Dit maakt
van Denemarken een van de lidstaten met de hoogste omzetbelasting.
Bepaalde prestaties zijn in Denemarken op grond van bedongen
overgangsrecht vrijgesteld van BTW, zoals openbaar vervoer voor
particulieren en de publicatie van kranten (indien meer dan eens per
maand gepubliceerd). Overgangsrecht is het recht dat geldt ter
aanpassing van een oude aan een nieuwe wettelijke regeling in het kader
van nieuwe Europese wetgeving. Dit kan lidstaten in bepaalde gevallen
het recht geven zonder aflooptermijn sommige producten verlaagd te
belasten (en andere lidstaten niet). Wanneer Nederland nu een uniform
BTW-tarief zou invoeren, is er geen sprake van overgangsrecht waarbinnen
vrijstellingen bedongen kunnen worden voor prestaties die thans onder
het verlaagde BTW-tarief vallen. 

4. Uniform tarief en gedifferentieerd tarievenstelsel

Het uniformeren van de BTW-tarieven komt neer op het onderbrengen van
alle BTW-belaste prestaties onder één algemeen BTW-tarief. In dit
hoofdstuk worden in paragraaf 4.1 de voordelen van één uniform
BTW-tarief besproken. Paragraaf 4.2 gaat in op de voordelen van een
gedifferentieerd tarief en paragraaf 4.3 betreft de effecten van een
overgang naar een uniform BTW-tarief.

Grofweg kan worden gesteld dat een uniform tarief vooral voordelen biedt
op het terrein van eenvoud en administratieve lasten. Een
gedifferentieerd tarievenstelsel geeft meer beleidsmatige flexibiliteit,
waarmee overigens geenszins vast staat dat die beleidsmatige inzet ook
steeds effectief zal zijn.

Voorts kent de overgang van het ene stelsel naar het andere haar eigen
aandachtspunten en is economisch met onzekerheden omgeven.

4.1. Voordelen van een uniform tarief

De voordelen van een uniform BTW-tarief zijn evident:

Het zorgt voor een volledige neutraliteit tussen goederen en diensten;
er is geen binnenlandse concurrentieverstoring meer als gevolg van
verschillende BTW-tarieven.

Er zijn geen afbakenings- en interpretatieproblemen meer; tijd- en
kostenvergend overleg en procedures tussen fiscus en bedrijfsleven over
de tariefindeling behoren tot het verleden.

De belemmering van productinnovatie verdwijnt, omdat reeds bestaande
aanverwante of vervangingsgoederen wel onder het verlaagde BTW-tarief
vallen.

De noodzaak van controle op de juiste tarieftoepassing vervalt.

De fraudegevoeligheid van het stelsel neemt af, voor zover het betreft
het ten onrechte onder het verlaagde BTW-tarief schuiven van omzet.

De administratieve lasten en de uitvoeringskosten voortvloeiend uit het
nu bestaande duale BTW-tarievenstelsel vervallen.

Ad 2

Afbakeningsmoeilijkheden bij de vraag onder welk tarief een goed of een
dienst moet worden ingedeeld, zouden zich noch voor de wetgever noch
voor degenen die de wet moeten toepassen, voordoen. Dit scheelt tevens
een groot aantal geschillen over de tarifering en juridische procedures
en komt de rechtszekerheid ten goede. Verder zijn lastige
berekeningsmethoden voor de verschuldigde belasting bij ondernemers met
twee tarieven niet langer nodig.  

Ad 3

Het hanteren van twee BTW-tarieven levert verstoringen op in
investeringsbeslissingen en concurrentieverhoudingen tussen ondernemers.
Als een product belast tegen het algemene BTW-tarief een substituut is
voor een product belast tegen een verlaagd BTW-tarief heeft dat tot
gevolg dat consumenten of producenten een voorkeur krijgen voor het laag
belaste product, terwijl op basis van preferenties zelf wellicht het
andere product de voorkeur heeft. Bezien vanuit de welvaartstheorie
leidt dit tot suboptimale uitkomsten. Deze stelling wordt ondersteund
door diverse onderzoeken. Bij toepassing van een uniform BTW-tarief
wordt productinnovatie (bijvoorbeeld in het geval van elektronische
leermiddelen) niet meer belemmerd omdat reeds bestaande aanverwante of
vervangingsgoederen wel onder het verlaagde BTW-tarief vallen. 

Ad 4

De controle van de door een ondernemer verschuldigde omzetbelasting zal
minder problemen meebrengen. Ook niet bij bedrijven die als gevolg van
schaalvergroting en branchevervaging te maken hebben met goederen en
diensten van zeer uiteenlopende aard.  

Ad 6

Het administratieve lasteneffect van een uniform BTW-tarief is groot.
Een globale schatting komt uit op een effect ter grootte van ca. € 100
miljoen. Dit effect beperkt zich tot die ondernemers die te maken hebben
met de toepassing van het algemene en het verlaagde BTW-tarief. Door het
wegvallen van het tariefverschil is het niet meer nodig dat het
toegepaste BTW-tarief wordt vermeld. Het wegvallen van deze
informatieverplichting werkt door in de tijdsduur van de facturering. 

4.2. Voordelen van een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel

Er zijn ook argumenten die pleiten vóór een gedifferentieerd
BTW-tarievenstelsel

Belastingen op consumptie zijn van invloed op de afweging om iets zelf
te doen, dan wel op de markt te kopen. Daarmee kunnen zij de
arbeidsbeslissing verstoren. Om deze verstoring zo veel mogelijk te
voorkomen dienen vooral producten en diensten die complementair zijn aan
vrije tijd te worden belast.

Door een hogere belasting te heffen op goederen en diensten die met name
door de hogere inkomens worden geconsumeerd en een lage belasting op
goederen die door de lagere inkomens worden geconsumeerd, kan
herverdeling plaatsvinden. 

Ad 1

Het eerste argument dat vóór een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel
pleit, is dat daarin een onderscheiden behandeling mogelijk is van
goederen en diensten die complementair zijn aan arbeid (kinderopvang
e.d.) of diensten die eenvoudig in eigen tijd uitgeoefend kunnen worden.
Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat belastingen op diensten
die ook in de vrije tijd zelf kunnen worden verricht, vanwege hun grote
vervangbaarheid en dus prijsgevoeligheid, een sterker gedragseffect
sorteren. Daarom is er reden om diensten die eenvoudig zelf uitvoerbaar
zijn laag te belasten. Dit argument is met name gebruikt voor het lage
tarief van arbeidsintensieve diensten.

Ad 2

Bij de totstandkoming van het huidige duale BTW-tarievenstelsel is
nadrukkelijk gekozen voor een duaal stelsel met een verlaagd BTW-tarief
voor een aantal eerste levensbehoeften dat naar verhouding een
belangrijke plaats inneemt in het geheel van noodzakelijke bestedingen
van de minder draagkrachtigen. In feite beoogde het BTW-stelsel met het
twee-tarievenstelsel in beperkte vorm een herverdelingsinstrument te
zijn. 

Om te bepalen of het twee-tarievensysteem functioneert als
herverdelingsinstrument is het van belang of productcategorieën die
vallen onder het verlaagde tarief ook daadwerkelijk een relatief groter
aandeel hebben in de consumptie van lagere inkomensgroepen. Bij de
introductie van het stelsel in 1968 was dit zeker het geval; bij een
uitgebreide studie die uit 1986 bleek dat dit effect al veel beperkter
was. Deze trend lijkt zich te hebben doorgezet. De afname van het aantal
personen per huishouden, de toegenomen welvaart en de verschuiving van
consumptiepreferenties hebben geleid tot kleinere verschillen tussen
bestedingspatronen van hogere en lagere inkomens

4.3 Effecten van een overgang naar een uniform BTW-tarief

De inschatting van de effecten van omvorming van een gedifferentieerd
BTW-tarievenstelsel naar een uniform BTW-tarief kan verdeeld worden in
effecten op korte en op lange termijn. Op lange termijn is het de vraag
in hoeverre er daadwerkelijk een effect optreedt op de economie op
macroniveau. Op korte termijn kan een dergelijke operatie flinke
gevolgen hebben voor de verdeling van productie en consumptie in
Nederland. Uitgangspunt is een budgettair neutrale operatie (ex ante
opbrengst BTW blijft gelijk). Voor de economie als geheel zijn de
gevolgen beperkt indien de ophoging van het lage tarief leidt tot
dezelfde gedragsreacties als het verlagen van het hoge tarief. De vraag
is dan wat de gedragsreacties van de producenten zullen zijn. Indien
bedrijven zowel het verhoogde lage tarief als het verlaagde algemene
BTW-tarief doorberekenen, is het effect op de economie anders dan
wanneer bedrijven alleen asymmetrisch het verhoogde lage tarief
doorrekenen en het voordeel van het algemene BTW-tarief in de winstmarge
laten lopen. Zeker op de zeer korte termijn is het heel goed
voorstelbaar dat bedrijven asymmetrisch reageren.

Bij uniformering van de BTW stijgt de prijs voor de eerste
levensbehoefte en andere goederen en diensten die nu onder het lage
BTW-tarief vallen. Dat kan gevoelig liggen, ondanks het goedkoper worden
van de goederen die nu onder het algemene BTW-tarief vallen. De
prijsstijging van circa 10% zal namelijk meer de aandacht trekken dan de
prijsdaling van slechts enkele procenten. Bovendien is het de vraag in
hoeverre de daling van de belasting in dezelfde mate wordt doorgegeven
aan de consument als de stijging. 

De prijsstijging betreft onder meer goederen en diensten als het
openbaar vervoer, boeken, kranten,  tijdschriften, medicijnen, medische
hulpmiddelen voor bijvoorbeeld blinden en doven, sport, de toeristische
sector (overnachtingen en toegang tot evenementen, musea en
attractieparken), eten en drinken binnen en buiten de horeca en
sierteelt- en landbouwgoederen.

Daarnaast moet bij de introductie van een uniform BTW-tarief worden
gevreesd voor weglekeffecten met betrekking tot goederen die thans onder
het verlaagde BTW-tarief vallen. België en Duitsland kennen grosso modo
eenzelfde tariefindeling als Nederland en hanteren verlaagde
BTW-tarieven van 6% respectievelijk 7%. Het afschaffen van het verlaagde
BTW-tarief in Nederland zou tot grote inkoopstromen door Nederlandse
particulieren in deze aangrenzende landen kunnen leiden. Ook zal het
afschaffen van het verlaagde BTW-tarief gevolgen hebben voor de
toeristensector. Bij een prijsstijging van circa 10% moet worden
gevreesd voor een terugloop van het toeristisch bezoek aan Nederland.
Hier kan tegenover gesteld worden dat goederen die nu al belast zijn
tegen het algemeen BTW-tarief door de budgettair neutrale uniformering
lager belast zullen worden dan soortgelijke goederen waarop in België
en Duitsland een algemeen BTW-tarief, van respectievelijk 21 en 19%, van
toepassing is. Verwacht mag worden dat dit kan leiden tot inkoopstromen
in Nederland door Belgische en Duitse particulieren.

Meer algemeen kan over de gevolgen van de introductie van een uniform
BTW-tarief gezegd worden dat er een groot aantal aspecten aan verbonden
is en er een aantal al dan niet ingrijpende gevolgen en effecten
bestaat. Rekenschap zal moeten worden gegeven van de politieke en
maatschappelijke aanvaardbaarheid, mede gelet op de macro-economische en
sectorale/ bedrijfstakkengevolgen, inflatie/ koopkracht- en
werkgelegenheidsgevolgen, grensoverschrijdende concurrentieverstoring/
weglekgevolgen en van een toetsing op beleids- en kosteneffectiviteit.
Voor gefundeerde uitspraken over de korte en lange termijngevolgen van
de overgang van een gedifferentieerd BTW-tarievenstelsel naar een
uniform BTW-tarief is een aanvullende doorrekening met o.a. een algemeen
evenwichtsmodel onontbeerlijk. Dit gaat echter het bestek van deze
notitie te buiten.

5. Berekening uniform BTW-tarief

Onder de voorwaarde van budgettaire neutraliteit komt – op basis van
de totale BTW-opbrengst en de som van grondslagen in tabel 1 – de
hoogte van een uniform BTW-tarief uit op 15,8%. Dit betreft een ex ante
berekening waarin gedragseffecten niet worden meegenomen.

Tabel 1: Belaste bestedingen standaard en verlaagde BTW-tarief (cijfers
2008)

Tarief	Verdeelsleutel	Opbrengst BTW 

in mln, €	Belaste bestedingen (excl. BTW) in mln. €







6%

9,5%

4 120

68 666

	19%

90,5%

39 248

206 569









	Totaal	100%

43 368

275 235

	

6. Koopkracht

BTW wordt niet alleen geheven over consumptiegoederen maar ook over
aankopen door de overheid, investeringen in nieuwe woningen en
intermediair verbruik door BTW-vrijgestelde bedrijven (zie bijlage 3).
Uniformering van de BTW-tarieven onder voorwaarde van budgettaire
neutraliteit leidt voor burgers tot lastenverhoging. Burgers consumeren
verhoudingsgewijs immers veel meer producten en diensten die onder het
lage BTW-tarief vallen dan overheidssectoren. Investeringen in woningen
en intermediair verbruik door bedrijven – voor zover daarop
niet-aftrekbare BTW rust – vallen ten opzichte van consumptie door
burgers meer onder het algemene BTW-tarief.

Bij de overheid ontstaat in eerste instantie een besparing op de
uitgaven. Veel van de overheidsbestedingen vallen namelijk onder het
algemene BTW-tarief van 19%. Om geen verschuiving tussen de
overheidsbestedingen en consumptieve bestedingen op te laten treden zou
de opbrengst van de overheid teruggesluisd kunnen worden naar burgers.

Met het terugsluizen van het voordeel voor de overheid kan het
koopkrachteffect voor huishoudens gemiddeld neutraal uitkomen. Dat zal
zeker niet gelden voor alle onderscheiden huishoudtypen en
inkomensniveaus. Verschillen binnen bepaalde inkomensgroepen kunnen
mogelijk groter zijn dan daartussen. Budgettaire neutraliteit in de
omzetting naar een uniform BTW-tarief sluit daarom zeker niet uit dat
sommige inkomensgroepen of individuen grotere effecten in de koopkracht
zullen ondervinden dan anderen. Ook hier is het mogelijke asymmetrische
gedrag van producenten relevant. 

7. Slot

In deze notitie is in kort bestek ingegaan op de aspecten die
samenhangen met een introductie in Nederland van een uniform BTW-tarief
en de voor- en nadelen van een dergelijke introductie. Tot op heden
hebben – zo valt te constateren – de voordelen van het huidige
gedifferentieerde BTW-tarievenstelsel, gecombineerd met de gevolgen van
de introductie van een uniform tarief, in het verleden een meer
zwaarwegende rol gespeeld dan de voordelen van een uniform BTW-tarief.
Dat lijkt verklaarbaar vanwege de – ook in deze notitie geschetste –
mogelijk ingrijpende algemeen economische en o.a. sectorale gevolgen.
Daarom is het aannemelijk dat een aanzienlijke wijziging in de
BTW-tariefstructuur zoals uniformering van de huidige BTW-tarieven, in
de toekomst wellicht meer draagvlak zal krijgen als deze inpasbaar zou
zijn in een breder algemeen beleidspakket.

Bijlage 1

Lijst van toegepaste BTW-tarieven in de lidstaten

Member States

	

Code	

Super reduced rate	

Reduced rate	

Standard rate

Belgium	BE	-	6 / 12	21

Bulgaria	BG

7	20

Czech Republic	CZ	-	9	19

Denmark	DK	-	-	25

Germany	DE	-	7	19

Estonia 	EE	-	5	18

Greece	EL	4,5	9	19

Spain	ES	4	7	16

France	FR	2,1	5,5	19,6

Ireland	IE	4,8	13,5	21

Italy	IT	4	10	20

Cyprus	CY	-	5 / 8	15

Latvia	LV	-	5	18

Lithuania	LT	-	5 / 9	18

Luxembourg	LU	3	6 / 12	15

Hungary	HU	-	5	20

Malta	MT	-	5	18

Netherlands	NL	-	6	19

Austria	AT	-	10	20

Poland	PL	3	7	22

Portugal	PT	-	5 / 12	20

Romania 	RO

9	19

Slovenia	SI	-	8,5	20

Slovakia	SK	-	10	19

Finland	FI	-	8 / 17	22

Sweden	SE	-	6 / 12	25

United Kingdom	UK	-	5	17,5

N.B.: Exemptions with a refund of tax paid at preceding stages (zero
rates) are not included above.

Voor zo een compleet mogelijk overzicht van BTW-tarieven van bepaalde
categorieën wordt verwezen naar (de pagina’s 4, 5 en 6 van) het
overzicht van de Europese Commissie.

Bijlage 2

 Consumptieve bestedingen door huishoudens, ingedeeld naar BTW-groepen
2005 (mln.€); tarief 2007

	Totaal	waarvan 



 	excl. BTW	vrij	6%	19%







Voedings- en genotmiddelen	30 922	0	24 532	6 390







Voedingsmiddelen	19 852	0	19 306	546







Aardappelen, groenten en fruit	3 647	0	3 647	0

Vlees en vleeswaren	4 952	0	4 952	0

Vis	842	0	842	0

Zuivelproducten	3 438	0	3 438	0

Brood, beschuit en broodproducten	2 320	0	2 320	0

Overige voedingsmiddelen	4 653	0	4 107	546







Genotmiddelen	11 070	0	5 226	5 844







Consumptie-ijs	227	0	227	0

Zoetwaren	3 030	0	3 030	0

Dranken	4 337	0	1 969	2 368

Tabak	3 476	0	0	3 476







Duurzame consumptiegoederen	38 522	95	352	38 075







Textiel en kleding	8 823	0	0	8 823

Lederwaren en schoeisel	2 109	0	0	2 109

Woninginrichting	6 011	0	241	5 770

Huishoudelijke apparaten	4 722	0	0	4 722

Huishoudelijke artikelen	2 077	0	0	2 077

Voertuigen	7 064	0	0	7 064

Overige duurzame goederen	7 716	95	111	7 510







Overige goederen	29 512	0	8 198	21 314







Motorbrandstoffen	7 780	0	0	7 780

Energie	8 440	0	1 151	7 289

Overige goederen	13 292	0	7 047	6 245







Diensten	124 678	81 851	17 363	25 464







Huisvesting	40 518	37 187	82	3 249

Horeca-diensten	11 489	0	8 703	2 786

Diensten m.b.t. recreatie en cultuur	5 198	2 177	2 394	627

Diensten m.b.t. vervoer en communicatie	16 962	3 399	4 163	9 400

Medische diensten en welzijnszorg	13 190	13 190	0	0

Financiële en zakelijke diensten	24 941	22 033	0	2 908

Overige diensten	12 380	3 865	2 021	6 494







Consumptie door alle huishoudens in Nederland	223 634	81 946	50 445	91
243



Bijlage 3

Samenvattend overzicht bestedingscategorieën excl. BTW, 2005 (mln. €)

	Totaal	waarvan 



 	excl. BTW	vrij	6%	19%







1      Eindverbruik huishoudens





                          (incl.  landbouwconsumptie)	264 642	117 892	54
591	92 159







2      Lopende aankopen van de overheid 





                                          (incl. onderwijs)	24 852	6 830
1 533	16 489







3      Bruto investeringen in vaste activa van





        bedrijven en overheid voor zover daarop





        niet-aftrekbare BTW rust	42 289	-	- 	42 289







4      Intermediair verbruik voor zover daarop





        niet-aftrekbare BTW rust	51 353	22 445	5 120	23 788







        Totaal (excl. BTW)	383 136	147 167	61 244	174 725



 Nota herziening tariefstructuur omzetbelasting, Tweede Kamer 1985/1986,
19 200, hoofdstuk IXB, nr. 3.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 400, nr. 46 & brief van de
minister-president van 28 augustus 2001, kenmerk 01M412658.

 MvA Kamerstukken II 1967/1968, 9324, blz. 12 en blz. 11 r.k.

 Richtlijn nr. 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006, betreffende
het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

 O.a. Copenhagen institute, Mirlees review UK (Crawford e.a.). 

 Nota herziening tariefstructuur omzetbelasting, Tweede Kamer 1985/1986,
19 200, hoofdstuk IXB, nr. 3.

 Voor zo een compleet mogelijk overzicht van BTW-tarieven van bepaalde
categorieën wordt verwezen naar (de pagina’s 4, 5 en 6 van) het
overzicht van de Europese Commissie:
http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/vat/ho
w_vat_works/rates/vat_rates _en.pdf. 

 Het heffen van belasting van het intermediair verbruik is belasting
heffen op die geproduceerde goederen die niet bij de consument terecht
komen, maar in het productieproces blijven.

 Voor de bepaling van de koopkrachteffecten is van belang in hoeverre de
bestedingspatronen tussen huishoudens verschillen. Nader onderzoek door
het CBS is nodig om vast te stellen in hoeverre lagere inkomens op dit
moment verhoudingsgewijs meer uitgeven aan eerste levensbehoeften dan
hogere inkomens.

 http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/vat/h
ow_vat_works/rates/vat_rates _en.pdf

 PAGE    

 PAGE   1