Najaarsrapportage
Bijlage
Nummer: 2008D24081, datum: 2008-12-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Najaarsrapportage cao-afspraken 2008 (2008D24080)
Preview document (🔗 origineel)
Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving NAJAARSRAPPORTAGE CAO-AFSPRAKEN 2008 December 2008 INHOUDSOPGAVE BLZ SAMENVATTING I t/m V 1 INLEIDING 1 2 DE CONTRACTLOONMUTATIE IN 2008 3 2.1 De stand van zaken in 2008 3 2.2 Een nadere analyse van de contractloonmutatie in 2008 5 2.3 Verschillen tussen markt, zorg en overheid en economische sectoren 6 3 FLEXIBELE BELONING 9 3.1 Algemene onderzoeksresultaten 9 3.2 Flexibele beloningsvormen 10 3.2.1 Eenmalige en structurele uitkeringen 11 3.2.2 Resultaatafhankelijke uitkeringen 12 3.3 Ontwikkelingen in 2008 14 3.4 Jaarlijkse salarisaanpassing 14 3.4.1 Systematiek van automatische periodieken 14 3.4.2 Systematiek van beoordeling van individuele werknemers 15 3.4.3 Resultaten 15 4 LOONDOORBETALING BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID 19 4.1 Inleiding 19 4.2 Loondoorbetaling in het 1e en 2e ziektejaar 19 4.3 Bovenwettelijke aanvullingen na het 1e en 2e ziektejaar in 2008 21 5 WERKGEVERSBIJDRAGE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING 25 5.1 Inleiding 25 5.2 Onderzoeksresultaten 25 6 LEVENSLOOPREGELINGEN IN CAO'S 29 6.1 Inleiding 29 6.2 Onderzoeksresultaten 29 7 (RE-)INTEGRATIE 33 7.1 Inleiding 33 7.2 Algemene bepalingen over (re-)integratie 34 7.3 Re-integratiebeleid 34 7.3.1 Algemene afspraken op het gebied van re-integratie 35 7.3.2 Re-ïntegratieafspraken in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter en de Wet SUWI 36 7.4 Aanpassingsbeleid 38 7.5 Integratiebeleid 38 7.6 Ontwikkelingen in 2008 40 8 EMPLOYABILITY 41 8.1 Inleiding 41 8.2 Totaaloverzicht diverse employability-instrumenten 42 8.3 Scholing 42 8.3.1 Scholing algemeen: de verschillende vormen van scholing 42 8.3.2 Scholing specifiek: enkele bijzondere invalshoeken 44 8.4 Scholingsverlof 45 8.4.1 Scholingsverlof algemeen 45 8.4.2 Scholingsverlof specifiek: het (on)betaalde karakter en de duur van het verlof 45 8.5 Ontwikkelingsplannen 46 8.6 Loopbaanbevordering en mobiliteit 47 8.7 Motiverend beloningsbeleid 49 8.8 Arbeidsmarktgericht employabilitybeleid 50 8.9 Doelgroepen en employabilitybeleid 52 8.10 Ontwikkelingen in 2008 54 9 WERKGELEGENHEID 55 9.1 Werkgelegenheidsbepalingen algemeen 55 9.1.1 Aantal arbeidsplaatsen 56 9.1.2 Doelgroepen 57 9.2 Werkervaringsplaatsen 57 9.3 Werkgelegenheidsplannen 57 9.3.1 Werkgelegenheidsplannen en scholing 58 9.4 Stageplaatsen 58 9.5 Arbeidspools en detachering 58 9.6 Ontwikkelingen in 2008 58 Bijlagen: Contractloonmutaties 2008 Berekening van de (gemiddelde) contractloonmutatie Flexibele beloning (Re)integratie Cao's met afspraken over verlof in verband met scholing Cao-afspraken over werkgelegenheid in 2008 Overzicht arbeidsduur in cao's SAMENVATTING In deze Najaarsrapportage cao-afspraken 2008 komen 8 onderwerpen aan de orde: de contractloonontwikkeling, flexibele beloning, loondoorbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, werkgeversbijdragen in het kader van het nieuwe ziektekostenstelsel, levensloop, (re)integratie, employability en werkgelegenheid. Voor deze onderwerpen wordt een voorlopige stand van zaken over 2008 gepresenteerd. Aan de hand van 49 (principe)akkoorden die in 2008 nieuw zijn afgesloten, wordt ingegaan op de ontwikkelingen in 2008. De peildatum voor het onderzoek ligt op 1 oktober 2008. Het aantal cao's waarop het onderzoek is gebaseerd, is per onderwerp wisselend. Meestal wordt uitgegaan van de steekproef van 115 cao's die in 2008 voor cao-onderzoek wordt gebruikt. De rapportage over de contractloonontwikkeling over 2008 is gebaseerd op de 102 akkoorden waarvan op de peildatum de loongegevens over geheel 2008 bekend zijn (van toepassing op 94% van de werknemers onder de steekproef). Om een zo actueel mogelijk beeld van de contractloonontwikkeling te kunnen geven, wijkt de peildatum voor dit onderwerp af van die voor de andere onderwerpen (17 november 2008). Contractloonontwikkeling Het voorlopige beeld van de contractloonontwikkeling in 2008 geeft een stijging op niveaubasis te zien van gemiddeld 3,5% en op jaarbasis van gemiddeld 3,2%. Op niveaubasis is de stijging 1,1%-punt hoger dan in 2007; op jaarbasis is dit 1,2%-punt. De akkoorden die in 2008 tot stand zijn gekomen kennen op niveaubasis voor 2008 een hogere contractloonmutatie dan de akkoorden die vóór 1 januari 2008 zijn afgesloten: 3,8% tegen 3,1%. Op jaarbasis is dit in beide gevallen 3,2%. In de rapportage is een analyse naar economische sectoren opgenomen. Voor de sector vervoer en communicatie is echter sprake van een zeer voorlopig beeld, omdat het percentage werknemers waarvoor de contractloonmutatie bekend is, relatief laag is (54%). De contractloonontwikkeling op niveaubasis is in de sectoren landbouw en visserij en vervoer en communicatie het laagst (gemiddeld respectievelijk 2,5% en 2,6%) en het hoogst in de sector overige dienstverlening (gemiddeld 3,7%). Als wordt gekeken naar het onderscheid markt-zorg-overheid, dan blijkt dat de contractloonontwikkeling op niveaubasis het hoogst is voor de overheidssector (gemiddeld 3,7%) en het laagst in de marktsector (gemiddeld 3,3%). Flexibele beloning In het onderzoek zijn twee hoofdvormen van flexibele beloning onderscheiden: eenmalige en structurele uitkeringen en resultaatafhankelijke uitkeringen. Aan eenmalige en structurele uitkeringen zijn geen nadere voorwaarden verbonden. Onder deze hoofdvorm vallen eenmalige uitkeringen, jaarlijkse gratificaties en/of 13e maand. Resultaatafhankelijke uitkeringen worden verstrekt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Onder deze hoofdvorm vallen winstdeling, resultaatuitkering en/of prestatiebeloning. Daarnaast wordt in het onderzoek aandacht besteed aan de wijze waarop jaarlijks salarisaanpassing van werknemers plaats vindt: op basis van automatische periodieken of op basis van een systeem van beoordeling. In 91 cao's (van toepassing op 79% van de werknemers) komen afspraken over flexibele beloning voor. De afspraken betreffen vooral eenmalige en structurele uitkeringen: deze komen in 79 van de 91 cao's voor. Afspraken over resultaatafhankelijke uitkeringen komen in 48 van de 91 cao's voor (in 36 cao's komen afspraken over beide hoofdvormen voor). Onderscheiden naar de zes afzonderlijke vormen van flexibele beloning blijken afspraken over jaarlijkse gratificaties het meest in cao's voor te komen: dat is in 61 cao's het geval (dit is inclusief afspraken over een werkgeversbijdrage in het kader van de levensloopregeling). Afspraken over de vijf andere vormen van flexibele beloning komen in mindere mate voor. In ondernemingscao's komen afspraken over flexibele beloning vaker voor dan in bedrijfstakcao's: 94% van de ondernemingscao's kent één of meer afspraken over flexibele beloning tegen 72% van de bedrijfstakcao's. In 2008 zijn in 24 van de 49 nieuwe (principe)akkoorden nieuwe afspraken over flexibele beloning opgenomen, bestaande afspraken gewijzigd of afspraken vervallen. Wat de jaarlijkse salarisaanpassing betreft worden twee hoofdvormen onderscheiden: een systematiek van automatische periodieken en een systematiek van beoordeling. In 46 akkoorden (van toepassing op 51% van de werknemers) vindt de jaarlijkse salarisaanpassing plaats op basis van automatische periodieken. In 30 van die 46 akkoorden wordt werkgevers tegelijkertijd de mogelijkheid geboden om, afhankelijk van het presteren van de werknemer, extra te belonen of een periodieke verhoging te onthouden. In 34 akkoorden (van toepassing op 11% van de werknemers) vindt salarisaanpassing plaats op basis van een beoordeling van het functioneren van de werknemer. Tot slot zijn er 23 akkoorden (van toepassing op 24% van de werknemers) waarin de werkgever kan kiezen om de salarisaanpassing te baseren op automatische periodieken of op basis van beoordeling; of wordt voor verschillende groepen werknemers een verschillende systematiek toegepast. Loondoorbetaling bij ziekte Voor 46% van de werknemers onder de onderzochte 115 akkoorden is de loondoorbetaling bij ziekte in de eerste twee ziektejaren kleiner of gelijk aan 170%. Voor 36% van de werknemers kan de loondoorbetaling bij ziekte hoger uitkomen dan 170% als de werknemer zich voldoende inspant voor of meewerkt aan re-integratie. Voor 18 van de werknemers is de loondoorbetaling bij ziekte in de eerste twee ziektejaren zonder meer hoger dan 170%. In 20 van deze 26 akkoorden is in het eerste ziektejaar de loondoorbetaling minder dan 100%. Meestal wordt de eerste zes maanden nog wel 100% doorbetaald; daarna daalt de loondoorbetaling onder 100%. Bij voortdurende (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid na de eerste twee ziektejaren kan in cao's ook sprake zijn van een aanvulling op het loon/de uitkering in het kader van de WIA. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de mate van arbeidsongeschiktheid. In 58 cao's is een aanvulling afgesproken als het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is dan 35%. Het "nieuwe" loon plus aanvulling varieert van 70%-100% van het "oude" loon. In 42 akkoorden zijn afspraken gemaakt over aanvulling van het loon/uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35%-80%. Aanvulling vindt plaats variërend van 75% tot 100% van het "oude" loon. 26 akkoorden kennen een aanvulling als het arbeidsongeschiktheidspercentage 80% of hoger is en er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Ook hier wordt aangevuld van 75% tot 100% van het "oude" loon. Tot slot zijn er eveneens 26 akkoorden waarin werknemers, waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage 80% of hoger is en die duurzaam arbeidsongeschiktheid zijn, een aanvulling op de IVA-uitkering krijgen. Uitkering plus aanvulling lopen uiteen van 80% tot 100% van het "oude" loon. De WGA-premie kan door de werkgever gedeeltelijk (maximaal 50%) op de werknemer worden verhaald. In 40 cao's zijn hierover afspraken gemaakt. In 30 daarvan is inderdaad sprake van verhaal. In de andere 10 daarentegen wordt vooralsnog verhaal uitgesloten. Werkgeversbijdrage in het kader van het nieuwe ziektekostenstelsel In het kader van het ziektekostenstelsel zoals dat vóór 1 januari 2006 bestond kenden 71 van de 115 onderzochte akkoorden (van toepassing op 59% van de werknemers) afspraken over een werkgeversbijdrage in de premie voor een particuliere ziektekostenverzekering. In het kader van het nieuwe ziektekostenstelsel kennen 43 akkoorden een werkgeversbijdrage (van toepassing op 40% van de werknemers onder de onderzochte cao's). Deze bijdrage wordt uitgekeerd in de vorm van een maandelijkse vergoeding (20 akkoorden; hoogte variërend van € 7,80 - € 40 bruto) of in de vorm van een eenmalige uitkering (4 akkoorden; hoogte variërend van € 45 - € 400 bruto). In 4 akkoorden is de werkgeversbijdrage in de salarisschalen verwerkt. Daarnaast zijn er nog 15 akkoorden waarin aan de werkgeversbijdrage een andere vorm is gegeven. In 13 akkoorden is ook sprake van een tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering voor anderen dan de in dienst zijnde werknemers (vutters, gepensioneerden en gezinsleden). In 48 akkoorden is sprake van een collectief contract waar de werknemer zich voor zijn ziektekostenverzekering kan aansluiten. In 29 daarvan is tevens sprake van een werkgeversbijdrage in de ziektekostenpremie; in 19 akkoorden wordt de werknemer alleen de mogelijkheid geboden zich bij zo'n collectief contract aan te sluiten. Levensloopregelingen in cao's In 85 van de 115 onderzochte akkoorden zijn afspraken over een levensloopregeling aangetroffen. In 45 akkoorden (van toepassing op 46% van de werknemers) is afgesproken dat de werkgever een financiële bijdrage aan de regeling zal leveren. Deze bijdrage loopt uiteen van 0,3% tot 3,5%. Gemiddeld bedraagt de bijdrage per werknemer 1%. Naar percentage werknemers bezien komt de bijdrage vooral voor in de sectoren bouwnijverheid en overige dienstverlening. In 25 akkoorden is de levensloopregeling betrokken bij afspraken over een meerkeuzesysteem in arbeidsvoorwaarden. (Re-)integratie De cao-afspraken over (re-)integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten in 2008 zijn in drie categorieën onderverdeeld: re-integratiebeleid, aanpassingsbeleid en integratiebeleid. In 105 van de 115 cao’s (89% van de werknemers onder de onderzochte cao’s) komen afspraken voor die passen binnen één van deze drie categorieën. De meeste afspraken hebben betrekking op re-integratiebeleid (105 cao's, van toepassing op 89% van de werknemers) en op integratiebeleid (44 cao's, van toepassing op 31% van de werknemers). De afspraken over integratiebeleid hebben meestal een intentioneel karakter. In 2 cao's is sprake van meer concrete afspraken. Cao-partijen kwamen hier overeen om een bepaald aantal arbeidsplaatsen voor deels arbeidsgeschikten beschikbaar te stellen. Wat de re-integratieafspraken betreft blijkt een deel een relatie te hebben met de Wet Verbetering Poortwachter en/of met de Wet SUWI. Ten aanzien van de Wet Verbetering Poortwachter zijn relevante afspraken aangetroffen in 63 cao's. Het gaat hierbij om afspraken waarin een concrete invulling aan de wettelijke verplichtingen en mogelijkheden van werkgever en werknemer wordt gegeven. De meeste afspraken gaan over de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen (53 cao’s), over specifieke eisen aan het plan van aanpak bij re-integratie (33 cao’s) of over de verlenging van de wachttijd voor de WAO of WIA (18 cao’s). Een ander deel van de re-integratieafspraken heeft te maken met de wet SUWI. In het kader van de wet moet een werkgever voor een arbeidsgehandicapte werknemer buiten het eigen bedrijf een passende baan zoeken als re-integratie in het eigen bedrijf niet mogelijk is. In 24 cao's zijn hierover afspraken gemaakt. De meeste afspraken hebben betrekking op de eisen die aan re-integratiebedrijven worden gesteld (17 cao’s) en op de ondersteuning van de werknemer als re-integratie bij de huidige werkgever niet meer mogelijk is (16 cao’s). Van de 49 (principe)akkoorden die in 2008 zijn afgesloten staat in 12 een afspraak over (re)-integratie. Al deze 12 akkoorden hebben een afspraak op het gebied van re-integratiebeleid, bijvoorbeeld over het maken van een plan van aanpak. Verder zijn geen nieuwe afspraken gemaakt over aanpassings- of integratiebeleid. Employability Employabilitybeleid is gericht op het realiseren van een brede(re) inzetbaarheid van de werknemer. Vrijwel alle onderzochte cao's kennen traditioneel al afspraken over scholing, scholingsverlof en/of (in iets mindere mate) motiverend beloningsbeleid om die brede(re) inzetbaarheid te realiseren. De scholingsafspraken zijn vaak functiegericht, maar 20 van de onderzochte cao's (van toepassing op 12% van de werknemers) heeft ook afspraken over algemene scholing. En in 26 van de onderzochte cao's (van toepassing op 30% van de werknemers) komen afspraken voor over Erkenning van Verworven Competenties (EVC). Een ander aspect van scholingsafspraken is dat in diverse cao's voor de werknemers een recht en/of een plicht tot scholing is opgenomen. Dat is in 57 cao's het geval. Werknemers kunnen ook door middel van financiële prikkels worden gestimuleerd om bepaalde kwalificaties te behalen of andere functies te vervullen. Dit is een onderdeel van motiverend beloningsbeleid. In 11 van de onderzochte cao’s (van toepassing op 19% van de werknemers) is een relatie tussen financiële prikkels en een brede inzet van de werknemer met nadruk aanwezig. Minder traditioneel zijn afspraken over bijvoorbeeld ontwikkelingsplannen en loopbaanbevordering. In 86 van de onderzochte cao's (van toepassing op 77% van de werknemers) komen afspraken over ontwikkelingsplannen voor. Deze kunnen worden onderscheiden in plannen gericht op de individuele werknemer en plannen gericht op het bedrijf of de bedrijfstak. De ontwikkelingsplannen kunnen worden ondersteund met afspraken over het beschikbaar stellen van een budget. In 15 cao's zijn afspraken gevonden over een persoonlijk opleidingsbudget en in 14 cao's wordt gesproken over een budget ten behoeve van een bedrijfsontwikkelingsplan. Wat loopbaanbevordering betreft komen in cao's vooral afspraken voor over functionerings- en beoordelingsgesprekken (73 van de onderzochte cao's, van toepassing op 60% van de werknemers). Cao-afspraken over employabilitybeleid kunnen ook het belang van afzonderlijke ondernemingen overstijgen en meer arbeidsmarktgericht zijn. Dergelijke afspraken (over bijvoorbeeld een employabilityscan en een arbeidsmarktmonitor) komen in 62 van de onderzochte cao's voor (van toepassing op 66% van de werknemers). In het kader van arbeidsmarktgericht employabilitybeleid is ook gekeken naar afspraken over werk-naar-werktrajecten. Dergelijke afspraken zijn in 44 cao's gevonden (van toepassing op 38% van de werknemers). De cao-afspraken over employabilitybeleid richten zich in principe op alle werknemers binnen een onderneming of binnen een branche. Maar dat neemt niet weg dat in cao's ook afspraken zijn aangetroffen die zich richten op een specifieke groep werknemers. Employabilitybeleid gericht op jongere en/of oudere werknemers zijn bijvoorbeeld aangetroffen in 26 van de onderzochte cao’s. In 35 van de 49 (principe)akkoorden in 2008 zijn één of meer afspraken in het kader van employability gemaakt. In 22 daarvan gaat het om nieuwe afspraken. De afspraken zijn onder meer gericht op loopbaanbevordering (9 akkoorden), EVC-trajecten (8 akkoorden), en ontwikkelingsplannen (5 akkoorden). Werkgelegenheid Afspraken over werkgelegenheid (onder meer werkervaringsplaatsen en werkgelegenheidsplannen) komen in 57 van de 115 onderzochte cao’s voor (van toepassing op 60% van de werknemers). De meeste afspraken hebben betrekking op werkgelegenheidsplannen en werkervaringsplaatsen (resp. in 20 en 28 cao's). In 9 van de 57 cao's wordt concreet aangegeven hoeveel arbeidsplaatsen zouden moeten worden gecreëerd. In totaal gaat het om ruim 1200 plaatsen (inclusief I/D-banen). Naar doelgroep bezien zijn de meeste plaatsen bestemd voor leerlingen. In 2008 zijn in 7 van de 49 (principe)akkoorden nieuwe afspraken over werkgelegenheid gemaakt. De afspraken zijn divers van aard. Onder meer zijn afspraken gemaakt over het creëren van werkervaringsplaatsen en over het instellen van een banenpool. 1 INLEIDING In deze Najaarsrapportage cao-afspraken 2008 komen 8 onderwerpen aan de orde: de contractloonontwikkeling, flexibele beloning, loondoorbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, werkgeversbijdragen in het kader van het nieuwe ziektekostenstelsel, levensloop, (re)integratie, employability en werkgelegenheid. Voor deze onderwerpen wordt een voorlopige stand van zaken over 2008 gepresenteerd. Aan de hand van 49 (principe)akkoorden die in 2008 nieuw zijn afgesloten, wordt ingegaan op de ontwikkelingen in 2008. De peildatum voor het onderzoek ligt op 1 oktober 2008. Het aantal cao's waarop het onderzoek is gebaseerd, is per onderwerp wisselend. Meestal wordt uitgegaan van de steekproef van 115 cao's die in 2008 voor cao-onderzoek wordt gebruikt. De rapportage over de contractloonontwikkeling over 2008 is gebaseerd op de 102 akkoorden waarvan op de peildatum de loongegevens over geheel 2007 bekend zijn (van toepassing op 94% van de werknemers onder de steekproef). Om een zo actueel mogelijk beeld van de contractloonontwikkeling te kunnen geven, wijkt de peildatum voor dit onderwerp af van die voor de andere onderwerpen (17 november 2008). 2 DE CONTRACTLOONMUTATIE IN 2008 In dit hoofdstuk wordt op basis van 102 akkoorden (peildatum 17 november) een voorlopig beeld geschetst van de gemiddelde contractloonmutatie in 2008. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de akkoorden die zijn afgesloten vóór 1 januari 2008 met de akkoorden die ná 1 januari 2008 zijn afgesloten. Tevens wordt de spreiding van de gemiddelde contractloonmutatie, de gemiddelde contractloon-mutatie in de markt-, overheids- en zorgsector én de gemiddelde contractloon-mutatie uitgesplitst naar economische sectoren in beeld gebracht. 2.1 De stand van zaken in 2008 Van 102 van de 115 steekproefakkoorden zijn de loongegevens over héél 2008 bekend. Deze akkoorden zijn van toepassing op ruim 4,8 miljoen werknemers. Dat is 94% van de werknemers in de steekproef. In onderstaande tabel is de opbouw van de gemiddelde contractloonmutatie opgenomen. Tabel 2.1 Opbouw gemiddelde contractloonmutatie 2008 in procenten componenten contractloonmutatie mutatie - Prijscompensatie-effect - Initiële verhoging - Mutatie vakantiebijslag - Mutatie toeslagen - Eenmalige uitkeringen 2008 - Eenmalige uitkeringen 2007 - Mutatie eenmalige uitkeringen 0,2 0,1 -/- ---- 0,0 3,3 0,0 0,2 0,1 totale contractloonmutatie op niveaubasis 3,5 - Overloop uit 2007 - Overloop naar 2009 - Overloopeffect 0,7 0,9 -/- ---- -0,2 totale contractloonmutatie op jaarbasis 3,2 * Door afrondingsverschillen wijken de totalen af van de som van de componenten. De gemiddelde contractloonmutatie in 2008 bedraagt 3,5% op niveaubasis en 3,2% op jaarbasis. In vergelijking met 2007 ligt de gemiddelde contractloonmutatie in 2008 op niveaubasis 1,1%-punt en op jaarbasis 1,2%-punt hoger. In onderstaande tabel is een overzicht gepresenteerd van de ontwikkeling in de laatste jaren. Hiervoor is gebruik gemaakt van al eerder gepubliceerde, definitieve cijfers. Tabel 2.2 De contractloonmutatie op niveau- en jaarbasis voor de jaren 1997-2008 jaar niveaubasis jaarbasis aantal cao's werknemerspercentage 1997 2,0 1,8 115 93% 1998 3,1 2,8 116 95% 1999 3,0 2,8 113 90% 2000 3,4 3,3 126 95% 2001 4,3 4,3 111 97% 2002 3,5 3,7 115 96% 2003 2,2 2,8 120 98% 2004 0,5 0,9 104 91% 2005 1,0 0,7 112 95% 2006 1,8 1,8 112 95% 2007 2,4 2,0 109 97% 2008 3,5 3,2 102 94% Bedroeg de gemiddelde contractloonmutatie in 2001 op niveaubasis nog 4,3%, in 2002 was deze met 3,5%, 0,8%-punten lager. Deze tendens wordt ook in 2003 en 2004 voortgezet. In 2005 komt hierin een kentering en is de gemiddelde contractloonmutatie hoger dan in het voorgaande jaar. Deze stijging zet tot in 2008 door. In onderstaande grafiek is de ontwikkeling van de gemiddelde contractloonmutatie op niveau- en op jaarbasis grafisch weergegeven. Grafiek 2.1 De gemiddelde contractloonmutatie op niveau- en jaarbasis, 2000-2008 2.2 Een nadere analyse van de contractloonmutatie in 2008 De gemiddelde contractloonmutatie naar de datum waarop de cao is afgesloten In deze paragraaf wordt een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde contractloonmutatie in cao’s afgesloten vóór 1 januari 2008 met cao’s die ná 1 januari zijn afgesloten. In de 51 akkoorden die in 2007 zijn afgesloten (principeakkoord vóór 1-1-2008), bedraagt de gemiddelde contractloonmutatie op niveaubasis 3,1% en op jaarbasis 3,2%. Tabel 2.3 De gemiddelde contractloonmutatie in 2008 naar datum van het principeakkoord contractlonen aantal cao's werknemers % niveaubasis % jaarbasis % principeakkoord vóór 1/1/08 51 46 3,1 3,2 principeakkoord ná 1/1/08 51 54 3,8 3,2 totaal/gemiddelde 102 100 3,5 3,2 De gemiddelde contractloonmutatie ligt in de 51 cao’s die in 2008 tot stand zijn gekomen op niveaubasis hoger dan in de in 2007 afgesloten akkoorden en wel 0,7%-punt. Op jaarbasis is geen verschil met de in 2007 afgesloten akkoorden. De spreiding van de contractloonmutatie In 2008 loopt de contractloonmutatie op niveaubasis uiteen van 0,8% in de cao van Unilever tot 11,5% in de cao van Heineken. Tabel 2.4 Spreiding van de gemiddelde contractloonmutatie (CLM) op niveaubasis in 2008 interval (in %) aantal cao's werk- nemers % voorbeelden CLM ( 1,00 1 - Unilever 1,00 ( CLM ( 2,00 6 3 Taxivervoer, Kinderopvang, Huisartsen 2,00 ( CLM ( 3,00 26 28 RABO-bank, Woondiensten, Metalektro, Provincies 3,00 ( CLM ( 4,00 46 46 Hoveniers, PO, TNT Post, Rijk, Philips, Welzijn 4,00 ( CLM ( 5,00 18 21 Bakkersbedrijf, Jeugdzorg, ING, Metaalbedrijven CLM ( 5,00 5 2 Holland Casino’s, Architectenbureaus, Heineken totaal 102 100 In bovenstaande tabel zijn de 102 cao’s aan de hand van de hoogte van de contractloonmutatie op niveaubasis in 6 segmenten ingedeeld. In de laatste kolom worden enkele voorbeelden van in het betreffende segment voorkomende cao’s gegeven. In 7 cao’s met een looptijd over geheel 2008, van toepassing op 3% van de werknemers, is een contractloonmutatie afgesproken lager dan 2,0%. In ruim een kwart van de cao’s (26 cao’s) ligt de contractloonmutatie tussen de 2,0 en 3,0%. Deze zijn van toepassing op 28% van de werknemers. In 46 cao’s, van toepassing op 46% van de werknemers, ligt de contractloonmutatie tussen 3,0 en 4,0%. In bijna een kwart van de cao’s (23 cao’s), van toepassing op 23% van de werknemers, wordt een contractloonmutatie boven de 4,0% aangetroffen. 2.3 Verschillen tussen markt, zorg en overheid en economische sectoren In deze paragraaf wordt de gemiddelde contractloonmutatie in de marktsector, overheidssector en zorgsector toegelicht. Daarnaast wordt de gemiddelde contract-loonmutatie in de verschillende economische sectoren in beeld gebracht. Verschillen tussen markt-, overheids- en zorgsector In onderstaande tabel wordt de gemiddelde contractloonmutatie voor de markt, de zorg en de overheid in beeld gebracht. Weergegeven zijn de cijfers op niveaubasis en op jaarbasis. Naast het aantal cao’s wordt ook het aantal werknemers uitgedrukt als percentage van het totaalaantal werknemers in de betreffende sector weergegeven. Tabel 2.5 De gemiddelde contractloonmutatie op niveau- en jaarbasis in 2008, verdeeld naar sector sector niveaubasis jaarbasis aantal cao's werknemerspercentage markt 3,3 3,0 80 89% overheid 3,7 3,6 13 99% zorg 3,6 3,4 9 100% totaal 3,5 3,2 102 94% In de marktsector ligt de gemiddelde contractloonmutatie zowel op niveaubasis als op jaarbasis onder het totaalgemiddelde. Voor de overheidssector en de zorgsector geldt dat de gemiddelde contractloonmutatie, zowel niveau- als op jaarbasis, boven het totaalgemiddelde ligt. Verschillen tussen economische sectoren De gemiddelde contractloonontwikkeling op niveaubasis varieert van 2,5% in de landbouw en visserij tot 3,7% in de overige dienstverlening. Het aantal cao’s waarop de contractloonmutatie is gebaseerd varieert naar werknemersaantallen gemeten van 54% in de sector vervoer en communicatie tot 100% in de sectoren landbouw en visserij en de bouwnijverheid. De gemiddelde contractloonmutatie op niveaubasis ligt in de landbouw en visserij (1,0%), vervoer en communicatie (0,9%-punt) en de bouwnijverheid en de zakelijke dienstverlening (0,2%-punt) onder het totaalgemiddelde van 3,5%. In de overige sectoren ligt de gemiddelde contractloonmutatie op (in de industrie en de handel en horeca) of zoals in de overige dienstverlening boven het totaalgemiddelde (0,2%-punt). Tabel 2.6 De gemiddelde contractloonmutatie op niveaubasis en jaarbasis in 2008, verdeeld naar economische sector sector contractloonmutatie niveaubasis jaarbasis aantal cao's werknemers landbouw en visserij 2,5 3,2 5 100% industrie 3,5 3,4 19 96% bouwnijverheid 3,3 3,0 4 100% handel en horeca 3,5 2,9 24 92% vervoer en communicatie 2,6 2,6 12 54% zakelijke dienstverlening 3,3 2,8 15 93% overige dienstverlening 3,7 3,6 23 99% gemiddelde/totaal 3,5 3,2 102 94% In de landbouw en visserij draagt de cao voor de Glastuinbouw en de Landbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen (2,00%) bij aan een ondergemiddelde contractloonmutatie. In de sector vervoer en communicatie dragen de cao’s voor het Taxivervoer (1,25%), de KLM (1,50%) en de Postkantoren (1,90%) bij aan een ondergemiddelde contractloonmutatie. In de sector overige dienstverlening kan de bovengemiddelde contractloonmutatie worden toegeschreven aan de cao’s voor het Politiepersoneel (8,58%), Holland casino’s (5,72%) en de Jeugdzorg (4,49%). 3 FLEXIBELE BELONING Bij flexibele beloning gaat het om beloningsvormen die niet structureel doorwerken in de functieschalen. Er worden zes vormen van flexibele beloning onderscheiden. Deze vormen van flexibele beloning kunnen worden ingedeeld in twee groepen: eenmalige en structurele uitkeringen (niet-jaarlijkse eenmalige uitkeringen, jaarlijkse gratificaties, 13e maand) resultaatafhankelijke uitkeringen (winstdeling, resultaatuitkering, prestatiebeloning) De analyse wordt afgesloten met een toelichting op de ontwikkelingen in de in 2008 nieuw afgesloten akkoorden. In de laatste paragraaf wordt aandacht besteed aan de wijze waarop werkgevers de jaarlijkse salarisaanpassing van individuele werknemers vorm geven. In cao’s worden twee vormen van jaarlijkse salarisaanpassing onderscheiden: een systematiek van automatische periodieken, en een systematiek van beoordeling van individuele werknemers. Het onderzoek is gebaseerd op de gegevens van 115 cao’s. Deze zijn van toepassing op ruim 5 mln. werknemers. 3.1 Algemene onderzoeksresultaten In 91 (79%) van de 115 onderzochte cao’s zijn over een of meer aspecten van flexibele beloning afspraken gemaakt. Deze 91 cao’s zijn van toepassing op ruim 3,6 mln. (71%) werknemers. Afspraken over jaarlijkse gratificaties komen het meeste voor, afspraken over een resultaatuitkering het minst. Afspraken over flexibele beloning komen relatief vaker in ondernemings-cao’s voor dan in bedrijfstak-cao’s. In 34 van de 36 ondernemings-cao’s (94%) zijn een of meerdere afspraken over flexibele beloning opgenomen. Voor wat betreft de bedrijfstak-cao’s zijn in 57 van de 79 onderzochte akkoorden (72%) een of meerdere bepalingen met betrekking tot flexibele beloning aangetroffen. Tabel 3.1 Aantal cao’s met afspraken over flexibele beloningsvormen in 2007, uitgesplitst naar economische sector eenm. en struct. uitkeringen result. afh. uitkeringen eenmalige uitkering jaarlijkse gratificatie 13e maand sub-totaal winst-deling resultaat uitkering prestatie beloning sub-totaal totaalaantal cao’s met afspraken landbouw en visserij 2 2 2 (40%) industrie 4 10 4 14 5 1 7 10 16 (76%) bouwnijverheid 2 3 4 3 3 4 (100%) handel en horeca 7 9 1 15 3 3 11 11 20 (71%) vervoer en communicatie 4 6 1 9 4 4 7 10 (71%) zakelijke dienstverlening 3 10 9 12 3 9 10 14 (82%) overige dienstverlening 9 23 3 25 3 2 1 5 25 (96%) Totaal 29 61 18 79 18 6 37 48 91 (79%) In de sectoren bouwnijverheid (100%), overige dienstverlening (96%) en zakelijke dienstverlening (82%) komen in relatief veel cao’s afspraken over flexibele beloning voor. In de sector landbouw en visserij (40%) wordt de minste cao’s met dergelijke afspraken aangetroffen. In de sector landbouw en visserij zijn alleen afspraken over prestatiebeloning (100%) vastgelegd. In de bouwsector zijn naast afspraken over eenmalige uitkeringen (50%) en prestatiebeloning (75%) ook nog afspraken over jaarlijkse gratificaties (75%) vastgelegd. In de sector industrie worden relatief veel cao’s met daarin afspraken over jaarlijkse gratificaties (63%) en prestatiebeloning (44%) aangetroffen. In cao’s in de sector handel en horeca komen relatief veel afspraken over jaarlijkse gratificaties (43%) en prestatiebeloning (52%) voor en in de sector overige dienstverlening worden in relatief veel cao’s afspraken over jaarlijkse gratificaties (92%) aangetroffen. 3.2 Flexibele beloningsvormen In deze paragraaf worden de verschillende vormen van flexibele beloning in twee groepen ingedeeld. Enerzijds de eenmalige en structurele uitkeringen (3.2.1) en anderzijds de resultaatafhankelijke uitkeringen (3.2.2) die strikt verbonden zijn met het realiseren van vooraf geformuleerde specifieke doeleinden. 3.2.1 Eenmalige en structurele uitkeringen Eenmalige uitkeringen Eenmalige uitkeringen zijn uitkeringen zonder structureel karakter. Tijdens cao-overleg moet steeds opnieuw worden onderhandeld of aan werknemers een eenmalige uitkering wordt verstrekt. Ook de hoogte van deze uitkering kan jaarlijks fluctueren. In 25% van de onderzochte cao’s (20 bedrijfstak-cao’s en 9 ondernemings-cao’s van toepassing op ruim 1,3 miljoen (26%) werknemers) komen afspraken voor over eenmalige uitkeringen. De uitkering wordt enerzijds uitgedrukt in een percentage van het jaarsalaris (variërend van 0,3% tot 1%), anderzijds worden vaste bedragen genoemd (variërend van €80 tot €1200). Afspraken met betrekking tot eenmalige uitkeringen kunnen jaarlijks worden herzien. Ze hebben dan ook een incidenteel karakter hoewel het soms voorkomt dat in opeenvolgende cao’s afspraken over eenmalige uitkeringen worden gemaakt. In sommige gevallen is de uitkering gekoppeld aan het behalen van een bepaald doel. In die gevallen waarin het doel al is gerealiseerd en de uitbetaling aan de werknemers al heeft plaatsgevonden, is de uitkering als een eenmalige betaling opgenomen. De uitkering geldt in principe voor alle werknemers die onder de betreffende cao’s vallen. In een enkel geval wordt een eenmalige uitkering aan een beperkte groep werknemers uitgekeerd: werknemers in een bepaalde functiegroep of deelnemers in de pensioenregeling. Jaarlijkse gratificaties Kenmerkend voor de jaarlijkse gratificaties is het structurele karakter van de uitkering. Ook de hoogte van de uitkering ligt veelal vast. Een voorbeeld van een jaarlijkse gratificatie is de eindejaarsuitkering. In 53% van de onderzochte cao’s (38 bedrijfstak-cao’s en 23 ondernemings-cao’s met in totaal ruim 2,7 miljoen (53%) werknemers) komen afspraken voor over jaarlijkse gratificaties. Bij de jaarlijkse gratificaties gaat het om structurele uitkeringen: uitkeringen die elk jaar worden verstrekt en waarbij aan de verstrekking geen nadere voorwaarden in de sfeer van geleverde prestaties of van behaalde winsten zijn verbonden. De uitkering loopt uiteen van 0,1% tot 8,1%; anderzijds worden vaste bedragen genoemd (variërend van minimaal €110 tot €1.025). In een achttal cao’s is sprake van een eindejaarsuitkering voor een specifieke groep werknemers: werknemers met een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel onderwijsondersteunend personeel. 13e maand De in cao’s vastgelegde 13e en soms een 14e maand zijn eveneens uitkeringen met een structureel karakter. In 16% van alle onderzochte cao’s (3 bedrijfstak-cao’s en 15 ondernemings-cao’s met ruim 240 duizend (5%) werknemers) is sprake van een 13e maand. Een 13e maand komt vooral (12 van de 18 cao’s) voor in cao’s in de zakelijke en overige dienstverlening. Het percentage loopt uiteen van 8,3 tot 8,6%. In een van deze cao’s is ook een afspraak over een 14e maand vastgelegd. 3.2.2 Resultaatafhankelijke uitkeringen In cao’s worden steeds vaker resultaatafhankelijke uitkeringen opgenomen. Deze uitkeringen worden gekoppeld aan het behalen van vooraf geformuleerde en objectief te verifiëren doelstellingen. Deze doelstellingen kunnen gekoppeld zijn aan het behalen van een bepaald operationeel resultaat, bedrijfsresultaat en/of winstdoelstelling. Daarnaast worden op ondernemingsniveau ook andere doelstel-lingen geformuleerd zoals het terugdringen van het ziekteverzuim. In deze rapportage is er daarom voor gekozen een onderscheid te maken tussen enerzijds uitkeringen specifiek gerelateerd aan met de financiële resultaten samenhangende doelstellingen (winstdeling) én anderzijds uitkeringen gerelateerd aan meer immateriële doelstellingen (resultaatuitkering). Winstdeling In cao’s kunnen afspraken worden gemaakt over aan het bedrijfsproces verbonden, en daardoor geclausuleerde uitkeringen. In deze categorie worden uitsluitend uitkeringen opgenomen die expliciet gerelateerd zijn aan door de onderneming geformuleerde financiële doelstellingen: omzet, operationeel resultaat, bedrijfsresultaat en winst. Afspraken over winstdelingsregelingen zijn in 16% van alle onderzochte cao’s (4 bedrijfstak- cao’s en 14 ondernemings-cao’s voor in totaal 222 duizend (4%) werknemers) aangetroffen. Het betreft een voorwaardelijke uitkering. Deze voorwaarden hebben betrekking op de winstgevendheid van de onderneming (minimum percentage winst, winstgroei per aandeel, operationeel resultaat, omzet). De uitkering is veelal gemaximeerd (op bijv. een percentage van het jaarsalaris) en de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de mate waarin de doelstelling wordt gerealiseerd. De uitkering kan variëren van 1,0 tot 8% van het jaarsalaris. In een enkele CAO wordt geen maximum percentage of bedrag aan de uitkering verbonden. Resultaatuitkering Een resultaatuitkering betreft een uitkering gerelateerd aan op ondernemingsniveau geformuleerde, immateriële doelstellingen. Hierbij kan gedacht worden aan het terugdringen van het ziekteverzuim. In 5% van alle onderzochte cao’s (4 bedrijfstak-cao’s en 2 ondernemings-cao’s met ruim 195 duizend (4%) werknemers) zijn afspraken voor over zogenaamde doeluitkeringen opgenomen. Een doelstelling waaraan de uitkering is gekoppeld wordt in sommige cao’s niet nader genoemd. In 1 cao wordt er studie verricht naar een resultaatuitkering. De uitkering kan variëren van 1,0 tot 5,15% van het jaarsalaris. Prestatiebeloning Prestatiebeloning is in tegenstelling tot de twee voorgaande categorieën meer individueel bepaald. Deze uitkeringen zijn verbonden met de prestaties van bepaalde groepen (afdelingen) in de onderneming en/of de prestatie van de individuele werknemer. Gedacht kan worden aan het behalen van omzetdoelstellingen van afdelingen dan wel individuele werknemers in commerciële sectoren maar ook aan het toekennen van prestatietoeslagen. In 32% van alle onderzochte cao’s (17 bedrijfstak-cao’s en 20 ondernemings-cao’s met ruim 925 duizend (18%) werknemers) komen afspraken voor over prestatiebeloning (exclusief extra periodieken). De beloning die in dit verband wordt gegeven is afhankelijk van de individueel geleverde prestatie dan wel het behalen van een meer collectieve doelstelling. Zo kan de werkgever voor commerciële functies, waarbij sprake is van kwantificeerbare omzetdoelstellingen, een systeem van variabele beloning en bonussen toepassen. In twee cao’s wordt een bonus verstrekt in het geval werknemers akkoordwerk verrichten. Deze bonus kan oplopen tot 30% boven het schaalloon. In een aantal cao’s wordt met kwantificeerbare omzetdoelstellingen voor het personeel in commerciële functies gewerkt. Ook worden individuele doelen als basis voor prestatiebeloning vastgelegd. De genoemde doelen zijn niet nader uitgewerkt. 3.3 Ontwikkelingen in 2008 Sinds 1 januari 2008 zijn 49 nieuwe akkoorden afgesloten. In 24 van deze akkoorden zijn met betrekking tot flexibele beloning nieuwe afspraken opgenomen, afspraken gewijzigd dan wel bestaande afspraken vervallen. In 9 cao’s zijn bestaande afspraken gewijzigd. In het overgrote deel van deze cao’s betreft het een wijziging in de eenmalige uitkeringen. In 1 cao is een afspraak over een jaarlijkse gratificatie vervallen. In 3 cao’s zijn nieuwe afspraken opgenomen. Het betreft afspraken over zowel structurele als resultaatafhankelijke uitkeringen. In elk van de overige 11 cao’s komen combinaties voor van nieuw opgenomen afspraken, vervallen en/of gewijzigde afspraken. In 20 cao’s zijn bestaande afspraken over flexibele beloning ongewijzigd voortgezet. In de overige 5 cao’s komen geen afspraken over flexibele beloning voor. 3.4 Jaarlijkse salarisaanpassing In cao’s worden verschillende systemen gehanteerd voor de wijze waarop werkgevers de jaarlijkse salarisaanpassing van individuele werknemers vorm geven. Uit het onderzoek blijkt dat twee vormen van jaarlijkse salarisaanpassing kunnen worden onderscheiden: een systematiek van automatische periodieken, en een systematiek van beoordeling van individuele werknemers. Binnen elk van deze systemen bestaat de mogelijkheid om in specifieke gevallen van de gehanteerde systematiek af te wijken. Daarnaast blijkt dat in een aantal cao’s beide systemen van salarisaanpassing worden gecombineerd. 3.4.1 Systematiek van automatische periodieken In cao’s met een systematiek van automatische periodieken wordt expliciet vermeld dat een werknemer die nog niet aan het eind van zijn salarisschaal zit jaarlijks automatisch een periodiek krijgt. In cao’s worden de volgende formuleringen aangetroffen: een medewerker ontvangt jaarlijks een periodiek tot het maximum van de schaal is bereikt salaris wordt vastgesteld overeenkomstig de leeftijd van de werknemer dan wel het aantal functiejaren de vaststelling van het salaris geschiedt jaarlijks in overeenstemming met het aantal functiejaren er bestaat een recht op een jaarlijkse periodiek bij normaal functioneren In een deel van deze cao’s is voor de werkgever de mogelijkheid opgenomen om een werknemer extra te belonen bij uitzonderlijk presteren. Daarnaast bestaat dan eveneens de mogelijkheid om de werknemer een periodieke verhoging te onthouden indien deze naar het oordeel van de werkgever onvoldoende presteert. In een enkele cao is de afspraak opgenomen dat de werkgever de mogelijkheid heeft om bij slecht functioneren het loon van een werknemer te verlagen. Deze aanvullende mogelijkheden voor de werkgever zijn uiteraard het resultaat van een beoordeling van de prestaties van de werknemer echter zonder dat in de cao expliciet sprake is van een systeem van beloning op basis van een beoordeling van de werknemer. 3.4.2 Systematiek van beoordeling van individuele werknemers De jaarlijkse aanpassing van het salaris kan ook gebaseerd zijn op de systematiek van prestatiebeoordeling van de werknemer. De periodieke verhoging evenals de hoogte van die verhoging is in deze cao’s het resultaat van een beoordeling door de werkgever al dan niet in combinatie met de relatieve salarispositie die de werknemer binnen de salarisschaal inneemt. In cao’s worden de volgende formuleringen aangetroffen: de salarisgroei is afhankelijk van het functioneren en een beoordeling de jaarlijkse herziening is gebaseerd op een beoordeling beloning geschiedt op basis van de relatieve salarispositie en een beoordeling Binnen deze systematiek heeft de werkgever eveneens mogelijkheden voor extra beloning van werknemers, het achterwegen laten of zelfs het verlagen van het salaris van de werknemer. 3.4.3 Resultaten Van de 115 onderzochte cao’s wordt in 46 cao’s (51% van de werknemers) een systematiek van automatische periodieken gehanteerd, in 34 cao’s (11% van de werknemers) is de periodieke verhoging afhankelijk van een beoordeling door de werkgever en in 23 cao’s (24% van de werknemers) bestaat de mogelijkheid voor de individuele werkgever om voor een van beide systemen te kiezen. In de overige 12 cao’s is niet expliciet vastgelegd op welke wijze de jaarlijkse salarisaanpassing van de werknemers tot stand komt. Automatische periodiek In 30 van de 46 cao’s met een systematiek van automatische periodieken zijn voor de werkgever mogelijkheden opgenomen om werknemers in het geval van uitzonderlijk presteren extra te belonen. Dit kan zijn in de vorm van een extra periodiek maar ook in de vorm van een toeslag of gratificatie. Daartegenover staat dat in een deel van deze cao’s (13 cao’s) de werkgever tevens de mogelijkheid heeft de werknemer een periodieke verhoging te onthouden. In 16 cao’s heeft de werkgever de mogelijkheid, gegeven de prestatie van de werknemer, om een extra periodiek toe te kennen. In 7 cao’s kan de werkgever de werknemer een toeslag geven. Het gaat dan om een waarderingstoeslag of een toeslag voor goed functioneren dan wel het leveren van een bijzondere prestatie. Deze toeslagen zijn vaak incidenteel en moeten jaarlijks opnieuw worden toegekend. Daarnaast zijn deze toeslagen in veel gevallen gebonden aan een maximum. In 26 cao’s is voor de werkgever de mogelijkheid opgenomen om indien de prestatie van de werknemer daartoe aanleiding geeft af te zien van de jaarlijkse periodieke salarisverhoging. Dit kan bijvoorbeeld indien wordt vastgesteld dat de werknemer zich in onvoldoende mate ontwikkelt dan wel onvoldoende uitvoering geeft aan de werkzaamheden. In de cao wordt aan een dergelijke bevriezing van de jaarlijkse salarisaanpassing veelal de voorwaarde verbonden dat de werkgever de werknemer van een dergelijk besluit schriftelijk in kennis moet stellen onder opgave van redenen. Beoordelingsperiodiek In 21 van de 34 cao’s waarin de aanpassing van het salaris gebaseerd is op een beoordeling van het functioneren heeft de werkgever tevens de mogelijkheid om werknemers, middels een extra periodiek dan wel een toeslag of gratificatie, extra te belonen. Daarnaast heeft de werkgever de mogelijkheid om een werknemer de periodieke verhoging te onthouden. In 11 cao’s bestaat voor de werkgever de mogelijkheid om op basis van uitstekend functioneren een extra periodiek toe te kennen. In 17 cao’s kan een beoordelings- of functioneringstoeslag worden toegekend. Ook hier geldt dat het veelal een incidentele verhoging betreft die al dan niet aan een maximum is gebonden. In 30 cao’s is een bepaling opgenomen dat aan een werknemer een periodieke verhoging kan worden onthouden indien uit beoordelingen blijkt dat sprake is van onvoldoende of een niet in alle opzichten voldoende functioneren. In 4 cao’s is expliciet de mogelijkheid opgenomen voor een verlaging van het salaris. In een cao is bepaald dat dit alleen mogelijk is indien de wijze van functievervulling van de werknemer daartoe aanleiding geeft, de werknemer schriftelijk op de hoogte is gesteld en gedurende een vastgestelde periode de mogelijkheid krijgt zich te herstellen. In de overige cao’s is een verlaging van het salaris bij onvoldoende presteren alleen mogelijk indien het feitelijke salaris uitgedrukt als percentage van het eindsalaris in de betreffende schaal boven de 100% ligt. Automatische en/of beoordelingsperiodiek In 23 cao’s kan voor de jaarlijkse salarisaanpassing naast de systematiek van automatische periodieken de systematiek van beoordelingsperiodieken worden gehanteerd. In de onderzochte cao’s worden twee varianten aangetroffen: de cao biedt de keuze tussen of automatische periodieken of beoordelings-periodieken de cao hanteert voor verschillende groepen werknemers verschillende systemen In 12 cao’s is vastgelegd dat een werknemer per dienstjaar automatisch een periodiek krijgt totdat het maximum in de salarisschaal is bereikt. Daarnaast wordt in de cao de individuele onderneming tevens de mogelijkheid geboden om in overleg met de werknemers een beoordelingssysteem in te voeren waardoor het verkrijgen van een periodiek afhankelijk wordt gesteld van de prestaties van de werknemer. Voorwaarde is dat de invoering van een beoordelingssysteem geldt voor alle werknemers. Hierdoor komt het automatisme voor het toekennen van een jaarlijkse periodiek te vervallen. In 11 cao’s wordt voor verschillende groepen werknemers een andere systematiek van jaarlijkse salarisaanpassing gehanteerd. De salarisaanpassing voor bijvoor-beeld het hogere personeel gebaseerd op een systematiek van beoordeling terwijl het overige personeel jaarlijks automatisch een periodiek krijgt. In 14 van de 23 cao’s zijn afspraken met betrekking tot extra belonen opgenomen. Het gaat dan om een extra periodiek of toeslag voor uitstekend functioneren, maar ook om afspraken met betrekking tot een bevriezing van het loon in geval van onvoldoende presteren. 4 LOONDOORBETALING BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID 4.1 Inleiding Het Sociaal akkoord van najaar 2004 houdt onder andere in dat de totale ziekengelduitkering over de eerste twee jaar in totaal niet meer dan 170% van het laatstverdiende loon zal bedragen. Dit laat onverlet de mogelijkheid om aanvullende specifieke arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken ter stimulering van (versnelde) re-integratie. In dit hoofdstuk wordt een voorlopige stand van zaken eind 2008 gegeven van cao-afspraken over loondoorbetaling gedurende de eerste twee ziektejaren. Daarnaast is gekeken naar afspraken over een bovenwettelijke aanvulling bij arbeidsongeschiktheid ná 2 jaar in samenhang met de nieuwe wetgeving op dit gebied per 1 januari 2006. Daarbij is ook onderzocht of in cao’s afspraken zijn opgenomen naar de mogelijkheid om ten hoogste de helft van de WGA-premie te verhalen op de werknemers. Loondoorbetaling in het 1e en 2e ziektejaar (2008) De eerste twee ziektejaren (loondoorbetalingsperiode): Gedurende de eerste twee ziektejaren is de activering en re-integratie van zieke werknemers primair de verantwoordelijkheid van de werkgever en de werknemer. In deze periode heeft de werknemer recht op loondoorbetaling ter hoogte van 70% van zijn loon, waarbij hij voor de eerste 52 weken minimaal recht heeft op het minimumloon. Onderzocht zijn 115 steekproef-cao’s. In tabel 4.1 zijn de cao-afspraken over loondoorbetaling bij ziekte weergegeven. Deze afspraken zijn onderverdeeld in een viertal categorieën: a) minder dan 170%; b) gelijk aan 170%; c) meer dan 170% met een voorwaardelijke aanvulling en d) onvoorwaardelijk meer dan 170%. Met betrekking tot de twee laatstgenoemde categorieën wordt onderscheid gemaakt tussen cao-afspraken op basis waarvan de loondoorbetaling hoger uitkomt als de werknemer zich voldoende inspant voor c.q. meewerkt aan re-integratie en de afspraken die zonder meer boven 170% uitkomen. Ook wordt in de tabel de hoogte van de loondoorbetaling in het 1e ziektejaar in beeld gebracht. Tabel 4.1 Categorieën loondoorbetaling naar aantal cao’s ultimo 2008 cao -afspraken t.a.v. loondoorbetaling tijdens de eerste twee ziektejaren aantal cao's cao’s met loon- doorbetaling = 100% in 1e ziektejaar cao's met loon-doorbetaling < 100% in 1e ziektejaar a) <170% b) =170% c) Meer dan 170% i.g.v. re-integratie (anders 170%) d) Meer dan 170% 3 44 42 26 - 34 26 6 3 10 16 20 Totaal 115 66 49 Tabel 4.1 laat zien dat in 47 van de 115 cao’s de loondoorbetaling bij ziekte in de eerste twee ziektejaren kleiner of gelijk is aan 170%. In 42 akkoorden kan de loondoorbetaling over beide ziektejaren hoger dan 170% uitkomen als de werknemer zich voldoende inspant voor of meewerkt (actief) aan re-integratie. In 26 van deze 42 cao’s bedraagt de loondoorbetaling in het 1e ziektejaar 100%; in 16 cao’s is de loonaanvulling in het 1e ziektejaar minder dan 100%. Als de werknemer zich voldoende inspant voor of meewerkt (actief) aan re-integratie, dan variëren de aanvullingspercentages van 5% tot 30%. Als de werknemer niet aan de voorwaarden voldoet, dan vindt loondoorbetaling plaats tot 170%. In 26 akkoorden is de loondoorbetaling bij ziekte in de eerste twee ziektejaren zonder meer hoger dan 170%. In 20 van deze 26 akkoorden is in het 1e ziektejaar de loondoorbetaling minder dan 100%. Meestal wordt de uitkering de eerste zes maanden nog wel tot 100% aangevuld; daarna daalt de loondoorbetaling onder 100%. Tabel 4.2 laat zien om welke percentages werknemers het hier gaat. Daaruit blijkt dat voor 77% van de onderzochte cao’s (categorie a + b + c) de afspraken over loondoorbetaling gedurende 2 ziektejaren niet (onvoorwaardelijk) meer dan 170% bedragen. Deze cao’s zijn van toepassing op 82% van alle werknemers onder de onderzochte cao’s. Tabel 4.2 Categorieën loondoorbetaling naar aantal cao’s en percentage werknemers 2008 cao -afspraken t.a.v. loondoorbetaling tijdens de eerste twee ziektejaren Aantal cao’s % werknemers Voorbeelden a) <170% b) =170% c) Meer dan 170% i.g.v. re-integratie (anders 170%) d) Meer dan 170% 3 44 42 26 1% 45% 36% 18% uitzendkrachten, callcenter KPN, rijkspersoneel schoonmaak, bouw Unilever, Organon, metaal- en tech.bedr. takken Totaal 115 100% 4.3 Bovenwettelijke aanvullingen na het 1e en 2e ziektejaar Na afloop van de periode van loondoorbetaling bij ziekte wordt de mate van arbeids(on)geschiktheid bepaald. Wat de ontwikkelingen in cao’s betreft, is op hoofdlijnen naar een aantal met arbeidsongeschiktheid samenhangende afspraken gekeken. Het gaat hierbij om aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid na 2 jaar ziekte in het kader van de (nieuwe) wetgeving sinds 1-1-2006, afspraken over het WIA-hiaat/WGA-hiaat en de mogelijkheid van verhaal WGA-premies. De WIA maakt verschil tussen een aantal situaties: Als een werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is, dan komt hij niet in aanmerking voor een uitkering in het kader van de WIA en ligt de verantwoordelijkheid voor de inkomensbescherming bij de sociale partners. Deze werknemers moeten behouden worden voor het arbeidsproces, hetzij in het eigen bedrijf, hetzij bij een andere werkgever. In het uiterste geval kan de werknemer, na toestemming van CWI worden ontslagen. Doorgaans kan hij dan een beroep doen op de Werkloosheidswet. Als een werknemer meer dan 35% (niet duurzaam) arbeidsongeschikt is, maar minder dan 80%, dan is hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt en gaat de WGA gelden. Als een werknemer 80% of meer (niet duurzaam) arbeidsongeschikt is, dan is er sprake van ‘volledige’ maar niet van ‘duurzame’ arbeidsongeschiktheid en gaat ook de WGA gelden. Werknemers die ten minste 80% (volledig én duurzaam) arbeidsongeschikt zijn kunnen aanspraak maken op de IVA. Afspraken in cao’s In 70 (61%) van de onderzochte cao’s zijn afspraken opgenomen over bovenwettelijke aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid na de eerste twee ziektejaren. Het gaat hier om 42 (54%) van de in de steekproef opgenomen bedrijfstak-cao’s respectievelijk 28 (76%) van de in de steekproef opgenomen ondernemings-cao's. In 29 van de 70 cao’s zijn ook afspraken gemaakt over verzekering van aanvulling op de WGA-uitkeringen. Daarmee worden werknemers in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan een al of niet collectieve WGA-verzekering ter afdekking van het financiële risico bij arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheid < 35% Voor deze categorie bestaat geen wettelijke uitkering. Dit neemt niet weg dat partijen bij cao voor deze categorie afspraken maken over een aanvulling op het loon. In 58 cao’s staat een afspraak over aanvulling op het loon bij arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Het verschil tussen het “nieuwe” en “oude” loon wordt daarbij aangevuld tot een afgesproken percentage van het “oude” loon. Het “nieuwe” loon plus de aanvulling loopt uiteen van 70% (o.a. zoetwarenindustrie, Delta Lloyd) tot 100% (o.a. verpleeg- en verzorgingstehuizen en thuiszorg, gehandicaptenzorg) van het “oude” salaris. De duur van dergelijke aanvullingen varieert van 1 tot 5 jaar. In een aantal gevallen (11 cao’s) bestaat de aanvulling uit een in tijd afnemend percentage. Arbeidsongeschiktheid 35-80% De WGA-uitkering bestaat uit twee fasen. De eerste fase bestaat uit een aanspraak op een loongerelateerde uitkering. De duur van de loongerelateerde uitkering is afhankelijk van het arbeidsverleden, en duurt per 1 januari 2008 minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden. De tweede fase daarna heeft men aanspraak op ófwel een loonaanvulling ófwel een vervolguitkering. De keuze hierbij wordt bepaald door de vraag of men minder of meer dan de helft van de resterende verdiencapaciteit verdient. In 42 cao’s is een afspraak opgenomen over aanvulling op de uitkering bij 35% tot 80% arbeidsongeschiktheid. De aanvullingpercentages op de WGA-uitkering lopen uiteen waarmee de uitkering plus aanvulling uit kan komen op 75% (o.a. bakkersbedrijf, levensmiddelenbedrijf) tot 100% (o.a. grafi-media) van het salaris. De duur van de aanvullingen varieert van 2 tot 5 jaar. Arbeidsongeschiktheid >= 80% en WGA Volledig arbeidsongeschikten die niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen een uitkering van 70% van het dagloon. Deze uitkering duurt net zo lang totdat duidelijk is dat geen herstel mogelijk is (dan volgt een IVA-uitkering) of dat men geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. In 26 cao’s wordt de aanvulling op de WGA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 80% of meer geregeld. Ook hier blijkt dat de duur van de aanvullingen bij dit arbeidsongeschiktheidspercentage, zoals eerder bij een lager percentage arbeidsongeschiktheid te zien is, 2 tot 5 jaar is. De uitkering plus de aanvulling kunnen daarmee uitkomen op 75% (NS) tot 100% (Océ, grafi-media) van het salaris. Arbeidsongeschiktheid >= 80% en IVA Volledig en duurzaam arbeidsongeschikten komen in aanmerking voor een uitkering ingevolge de IVA. De IVA-uitkering bedraagt 75% van het dagloon en duurt in beginsel tot de leeftijd van 65 jaar. Er zijn 26 cao’s waar een aanvulling op de IVA-uitkering wordt genoemd. Hierbij wordt dan aangehaakt bij een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van meer dan 80%. De IVA-uitkering (75%) plus de aanvulling hierop komen in deze cao’s uit op een totale uitkering variërend van 80 tot 100% van het salaris. De duur varieert van 1 tot 5 jaar. WGA-hiaat In 35 cao’s en principeakkoorden wordt ultimo 2008 in meer of mindere mate verwezen naar een eventueel WGA-hiaat. Deze cao’s noemen het afsluiten van een verzekering ter afdekking van een eventueel WGA-hiaat. Deze zogeheten WGA-hiaatverzekering voorziet in een aanvulling voor werknemers die een WGA-vervolguitkering ontvangen, omdat ze minder dan 50% van hun resterende verdiencapaciteit benutten. Zo is bijvoorbeeld in de cao’s in de agrarische sector de mogelijkheid geschapen om de financiële risico’s die ontstaan door ziekteverzuim van werknemers met een WGA-uitkering af te dekken. Als werkgevers aangesloten zijn bij SAZAS (een onderlinge waarborgmaatschappij voor de agrarische sector), dan kunnen werknemers zich verzekeren voor een Plus Pakket dat leidt tot (tijdelijk) hogere uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Daarnaast zijn werknemers dan eveneens verzekerd voor het WGA-hiaat. Voor het pluspakket en het WGA-hiaat betalen werknemers een werknemerspremie. WGA-premieverdeling Over de WGA-lasten zijn de centrale organisaties van werkgevers en werknemers in de Stichting van de Arbeid in november 2004 overeengekomen dat deze lasten gezamenlijk door werkgevers en werknemers zullen kunnen worden gedragen op basis van een 50/50-verdeling. Uitwerking door de overheid aan deze overeenstemming is gegeven in de vorm van een wettelijke bevoegdheid van de werkgever om ten hoogste 50% van de WGA-premielast op het loon van de bij hem in dienst zijnde werknemers te verhalen. In 40 cao’s/principeakkoorden komt dit onderwerp eind 2008 ter sprake. In 30 van deze akkoorden, min of meer gelijk verdeeld over de economische sectoren, is een 50/50 premieverdeling na aftrek van de rentehobbel (2008: 0,28%) overeengekomen. De andere 10 akkoorden (ook min of meer gelijk verdeeld over de sectoren) zullen de helft van de WGA-premie (vooralsnog) niet verhalen op de werknemer. Dat kan een afspraak zijn om gedurende de looptijd van de betreffende cao de premie niet te verhalen (6 cao’s). In de overige 4 gevallen is expliciet afgesproken de premie niet te verhalen. In de cao voor de ANWB is afgesproken dat voor een periode van vijf jaar de premie vooralsnog niet op de werknemer zal worden verhaald. 5 WERKGEVERSBIJDRAGE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING 5.1 Inleiding Naar aanleiding van de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel per 1 januari 2006 is onderzocht in welke mate in cao’s afspraken zijn gemaakt over een (extra) werkgeversbijdrage in de ziektekosten. Onder het oude ziektekostenstelsel betaalden werkgevers voor werknemers die verplicht verzekerd waren in het kader van de Ziekenfondswet een deel van de ziekenfondspremie. Voor de overige werknemers was in meerdere cao’s sprake van een werkgeversbijdrage in de kosten van de particuliere ziektekostenverzekering. In het nieuwe zorgstelsel draagt de werkgever 6,5% van het brutoloon (tot aan een bepaald maximum) af voor de financiering van de kosten van de gezondheidszorg. Daarnaast kan de werkgever de werknemer een (extra) tegemoetkoming in de zorgkosten geven. In dit hoofdstuk wordt een stand van zaken gegeven van afspraken over tegemoetkoming in zorgkosten onder het nieuwe zorgstelsel in cao’s. Daarbij worden ook de afspraken betrokken die vóór de invoering van het nieuwe zorgstelsel in cao’s waren opgenomen. Het onderzoek betreft 115 cao’s en principeakkoorden, van toepassing op bijna ruim 5,1 miljoen werknemers. Onderzoeksresultaten "Oude" afspraken Vóór 1-1-2006 was in 71 cao’s een werkgeversbijdrage geregeld in de premie van een particuliere ziektekostenverzekering. Deze cao’s waren van toepassing op ruim 3 miljoen werknemers (59% van de werknemers onder de onderzochte cao’s). Bij zo’n tegemoetkoming ging het veelal (65 cao’s) om een percentage van de ziektekostenpremie. Dit percentage varieerde van 40% tot 60%. Soms was er sprake van een vast bedrag (6 cao’s). "Nieuwe" afspraken In het kader van het nieuwe zorgstelsel zijn eind 2008 in 63 cao’s afspraken opgenomen. In 43 daarvan gaat het om een (extra)werkgeversbijdrage in de zorgkosten. Deze cao’s zijn van toepassing op 40% van de werknemers onder de onderzochte cao’s. In 29 van deze 43 akkoorden is daarnaast tevens sprake van een collectieve verzekering waar werknemers vallende onder die cao’s gebruik van kunnen maken. In 19 van de 63 cao’s is alleen sprake van een collectieve regeling zonder dat er een nominale werkgeversbijdrage in de ziektekosten wordt genoemd. Tot slot is er in 1 cao uitsluitend een afspraak gemaakt over een nadere studie en/of overleg. In tabel 5.1 zijn de uitkomsten weergegeven. Tabel 5.1 Inhoud afspraken zorgverzekering naar aantal cao’s, 2008 Aard/inhoud: Aantal cao’s % wns *) Afspraken over zorgverzekering, w.v: 63 59 -Tegemoetkoming + evt. coll.verz. 43 40 (69) -Uitsluitend collectieve regeling 19 17 (30) -Studie/overleg 1 1 ( 1 ) Geen expliciete afspraken gevonden 52 41 Totaal 115 100 *) Tussen ( ) percentage werknemers van het aantal werknemers onder de cao’s met een afspraak (63) In 43 akkoorden is sprake van een werkgeversbijdrage in de ziektekosten. In 34 van deze 43 akkoorden was in het kader van het oude ziektekostenstelsel ook een werkgeversbijdrage geregeld. Daarnaast zijn in 9 cao’s voor het eerst (na 1-1-2006) afspraken over een tegemoetkoming gemaakt. De 43 akkoorden kennen een tegemoetkoming die voor bijna de helft (20 cao’s) uitgedrukt is in een maandelijks bedrag. Deze bedragen variëren van € 7,80 tot € 40 bruto per maand. In 4 cao’s is de bijdrage in de salarisschalen verwerkt. Daarnaast is er ook sprake van eenmalige uitkeringen (4 cao’s). Deze uitkeringen variëren van € 45 tot € 400 bruto. In de resterende 15 cao’s zijn de afspraken over een tegemoetkoming verschillend van aard. Het kan daarbij gaan over tegemoetkoming in de premiekosten (korting) van de basis aanvullende verzekering. De vorm van de uitbetaling is hierbij niet duidelijk af te leiden. Als naar de economische sectoren wordt gekeken dan blijkt dat het merendeel van de 43 cao’s met afspraken over een (extra) werkgeversbijdrage in de ziektekosten afkomstig is uit de zakelijke dienstverlening en de overige dienstverlening (34 cao’s). Van de 43 cao’s behoren 23 cao’s tot de marktsector en 19 cao’s tot de zorg- en overheidssector. Voorwaarden Aan de tegemoetkoming kunnen voorwaarden zijn gesteld. In 21 cao’s is dat het geval. Hiermee wordt bedoeld dat de tegemoetkoming geldt indien men gebruik heeft gemaakt van de door de werkgever aangeboden collectieve basisverzekering en/of aanvullende verzekering. In 9 cao’s wordt de verzekeraar genoemd. In enkele cao’s in de zorgsector wordt extra benadrukt dat alléén bij deelname in genoemde ziektekostenregeling recht bestaat op een werkgeversbijdrage. Overigens is in geen enkele cao expliciet sprake van een verplichting tot deelname. Postactieven In 13 cao’s (onder andere in overheidssectoren) wordt erop gewezen dat de tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering ook geldt voor anderen (vutters, gepensioneerden, gezinsleden) dan de in dienst zijnde werknemers. Soms geldt daarbij een andere tegemoetkoming dan die voor de werknemers. In een enkele cao is expliciet vermeld dat de bijdrage niet geldt voor partners en gezinsleden. Wat de postactieven betreft zijn ook de "oude" afspraken (71) in de 115 reguliere steekproef-cao’s ten aanzien van een tegemoetkoming in een ziektekostenverzekering vóór de herziening van het ziektekostenstelsel onderzocht. In twee cao’s was afgesproken dat de desbetreffende tegemoetkoming ook gold voor ex-werknemers. 6 LEVENSLOOPREGELINGEN IN CAO’s 6.1 Inleiding Vanaf 1 januari 2006 is het voor werknemers mogelijk te sparen in een levensloopregeling om in de toekomst een periode van onbetaald verlof te financieren. De werknemer mag zelf kiezen bij welke financiële instelling een zogenaamde levenslooprekening wordt ondergebracht. Ook kan de werkgever een collectieve levensloopregeling met een financiële dienstverlener overeenkomen en aanbieden. Bij deelname aan een levensloopregeling wordt van het brutoloon een bedrag ingehouden voor het treffen van een voorziening voor een periode van extra verlof. Dit geld wordt gestort op een speciale rekening op naam. De werkgever kan financieel bijdragen aan de levensloopregeling, dit is echter niet verplicht. In overleg met de werkgever kan gespaarde tijd ook worden omgezet in geld. Het gaat dan bijvoorbeeld om extra vakantiedagen, overwerkuren en adv-dagen. Het bedrag kan op de levenslooprekening worden gestort. Per jaar kan maximaal 12% van het brutoloon worden gespaard. In totaal mag maximaal 210% van het bruto jaarloon worden gespaard. In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden weergegeven van afspraken in cao’s over levensloopregelingen, een stand van zaken per 1 oktober 2008. 6.2 Onderzoekresultaten In 85 van de 115 onderzochte cao’s zijn afspraken over de levensloopregeling opgenomen. Deze afspraken zijn van toepassing op ruim 3,9 miljoen werknemers. Dat is bijna 77% van het aantal werknemers onder de onderzochte cao’s. In de cao’s in de agrarische sector en de sector handel en horeca komen tot nu toe relatief weinig afspraken voor. De afspraken over levensloopregelingen zijn niet uitgebreid in cao’s opgenomen. Dat wil zeggen, er wordt vaak geattendeerd op het bestaan van de levensloopregeling of gewezen op het recht of mogelijkheid van deelname aan de levensloopregeling. Soms zijn de afspraken uitgebreider in de cao neergelegd; daarbij gaat men dan verder in op de mogelijkheden en procedures van het opnemen van (onbetaald) verlof. Daarnaast kennen cao’s afspraken over een werkgeversbijdrage. Verlof Een onderwerp dat relatief vaak in het kader van levensloopafspraken in cao’s genoemd wordt is verlof. In 55 akkoorden wordt dit onderwerp genoemd. In de afspraken over de levensloopregeling kunnen in een cao meerdere vormen van verlof ter sprake komen. Het kan daarbij gaan over de vorm van (onbetaald) verlof zoals zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof, educatief verlof of verlof voorafgaand aan pensionering. Gewezen wordt op de mogelijkheid van het sparen voor een periode van onbetaald verlof. De aanvraag, de voorwaarden, duur en consequenties van het verlof zijn aspecten die globaal worden genoemd. Dergelijke bepalingen sluiten aan bij het wettelijke regiem over levensloopregelingen. In 29 akkoorden wordt globaal het onderwerp pensioen genoemd. In 18 van deze cao’s gaat het om afspraken, die in het kader van de levensloopregeling het verlof noemen als mogelijkheid voorafgaand aan het pensioen of de pensioendatum. In 11 cao’s is afgesproken dat het verlof gebruikt kan worden om eerder met pensioen te gaan. Zo is bijvoorbeeld in de cao voor de ziekenhuizen opgenomen dat het verzoek tot aanwending van het levenslooptegoed ten behoeve van volledig vervroegd pensioen zal worden gehonoreerd. In 17 van deze 29 cao’s is een werkgeversbijdrage opgenomen. De gemiddelde bijdrage komt uit op 1,1%. De gemiddelde bijdrage wijkt praktisch niet af van de gemiddelde werkgeversbijdrage (1,0%) in cao’s waarbij het onderwerp pensioen in het kader van de levensloopregeling niet wordt genoemd. In 25 cao’s wordt de levensloopregeling aangehaald bij de afspraken over een meerkeuzesysteem in arbeidsvoorwaarden. Werkgeversbijdrage In 45 akkoorden is sprake van een werkgeversbijdrage. Deze akkoorden zijn van toepassing op ruim 2,3 miljoen werknemers. In alle gevallen is de werkgeversbijdrage uitgedrukt in een percentage. In 35 gevallen kan worden opgemaakt dat het gaat om een percentage van het salaris. De bijdragen variëren van 0,3% (Océ Nederland) tot 3,5% (ING). In tabel 6.1 is de gewogen gemiddelde bijdrage per werknemer en sector weergegeven. Tabel 6.1 Gemiddelde werkgeversbijdrage in de levensloopregeling naar aantal cao’s met werkgeversbijdrage en naar sector, ultimo 2008 Sector Aantal cao’s met bijdrage % werknemers in de sector met een bijdrage Gewogen gemiddelde bijdrage per werknemer Landbouw - - - Industrie 5 16% 1,5 Bouwnijverheid 3 63% 1,1 Handel en horeca 3 10% 1,2 Vervoer en communicatie 4 21% 1,2 Zakelijke diensverlening 8 22% 2,0 Overige dienstverlening 22 93% 0,8 Totaal 45 46% 1,0 Naar economische sector bezien zijn vooral in de cao’s in de sector “overige dienstverlening” (93% van de werknemers) en de sector “bouwnijverheid” (63% van de werknemers) een werkgeversbijdrage in de levensloopregeling opgenomen. Onder de overige dienstverlening vallen vooral de cao’s voor de overheidssectoren en de zorgsector. Gemiddeld loopt de werkgeversbijdrage uiteen van 0,8% in de sector overige dienstverlening tot 2,0% in de zakelijke dienstverlening In 20 cao’s wordt uitgebreider stilgestaan bij de levensloopregeling. In bijvoorbeeld de cao’s voor de metaal- en technische bedrijfstakken wordt in een bijlage de betreffende levensloopregeling uitgebreid beschreven. Na de definities en algemene bepalingen in die cao’s komen de opbouw van het levenslooptegoed, de levenslooprekening, de beschikking over het tegoed en een verhoging van de maximale opbouw (voor 51 jarigen t/m 55 jarigen, de leeftijd die gold op 31-12-2005) ter sprake. In de cao voor de technische groothandel is een zogenoemde kaderregeling opgenomen. Daarin komen een aantal aspecten aan de orde zoals de duur (maximaal 13 weken), de aanvraag/goedkeuring van het verlof, de opname (voltijd of deeltijd) en arbeidsongeschiktheid tijdens de verlofperiode. Voor het overige wordt verwezen naar de wettelijke regelingen inzake levensloopverlof. In de cao van TNT is een reglement levensloopregeling opgenomen. Na artikelen over het doel, deelneming en regels over de te sparen bedragen volgen verder verschillende aspecten. Het gaat daarbij dan om de levensloopinstelling (kredietinstelling, onderscheidenlijk verzekeraar) waarnaar de bedragen dienen te worden overgemaakt dan wel een premie wordt gestort. Het opnemen van bedragen ten behoeve van onbetaald verlof, aanvraag duur en consequenties (ten aan zien van pensioenopbouw, opleidingsfaciliteiten, kinderopvang en overige personeelsfaciliteiten) komt ook aan de orde. In de cao voor architectenbureaus wordt vooral het aspect verlof genoemd. Na regels over de aanwending van het gespaarde levensloopsaldo en de aanvraag van het verlof wordt aangegeven dat: tijdens de verlofperiode geen salarisverhogingen c. salarisaanpassingen worden toegekend het opnemen van een verlofperiode geen consequenties heeft oor de pensioenopbouw er opbouw van vakantiedagen plaatsvindt eventuele deelname aan een collectieve ziektekostenverzekering ongewijzigd kan worden voortgezet ziekte tijdens een verlof periode schort het verlof niet op afspraken op bureauniveau over secondaire arbeidsvoorwaarden (waaronder vergoeding, gebruik lease-auto, gsm. e.d. afspraken over een combinatie van levensloopverlof met een periode van (on) betaald verlof mogelijk recht op terugkeer in de functie of eventueel een gelijkwaardige functie Een volgend voorbeeld van een wat uitgebreidere afspraak treft men aan in de cao voor huisartsenzorg. In deze cao wordt in een bijlage de werkgeversbijdrage geregeld, de keuze als het gaat om deelname aan een collectieve of individuele regeling. Verder gaat het over de bronnen waarvan de werknemer gebruik kan maken (werkgeversbijdrage, salaris, bovenwettelijke vakantie-uren, jubileumgratificatie en eindejaarsuitkering). De verlofmogelijkheden en termijnen waar het de aanvraag betreft, verder regels over het weigeren, intrekken, onderbreken en aanvullende voorwaarden over het verlof. Onderzocht is of in de 20 cao’s waarin uitgebreider op de levensloopregeling wordt ingegaan, een maximum en/of minimum aan de verlofperiode wordt gesteld. Dat blijkt in 14 cao’s het geval te zijn. Het maximum op te nemen verlof per keer loopt in 8 van deze 14 cao’s uiteen van 3 tot 6 maanden. In een enkel geval geldt: tenzij die periode direct voorafgaand aan het pensioen ligt, dan is een langere periode mogelijk. In 5 cao’s wordt een maximum afgesproken van 2 tot 3 jaar. Daarbij wordt expliciet opgemerkt dat genoemd maximum geldt voor de periode voorafgaand aan het pensioen. In 1 cao verwijst men naar het wettelijke maximum. Ten slotte is in 1 cao is alleen een minimum van 3 weken afgesproken. HOOFDSTUK 7 (RE-)INTEGRATIE 7.1 Inleiding De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor het (re-)integreren van arbeidsgehandicapten in het arbeidsproces. De overheid heeft een aantal wetten ingevoerd die (re-)integratie moeten bevorderen. Hierbij kan worden gedacht aan de Wet Verbetering Poortwachter, de Wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekteverzuim en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Ook cao-partijen zelf kunnen afspraken maken om arbeidsgehandicapten te (re-) integreren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aanwezigheid van afspraken over (re-) integratie in de 115 cao’s van de steekproef voor de cao-onderzoeken in 2008. Bepalingen die slechts bestaan uit het citeren van wettelijke teksten worden in principe niet meegenomen. Ook afspraken die alleen vastleggen dat de cao-partijen zich aan de eisen van de wet houden blijven buiten beschouwing. Uitzonderingen hierop vormen de gevallen waarin cao-partijen de wettelijke regeling in een cao-artikel en/of protocol hebben verwerkt. In dit onderzoek zijn de cao-afspraken onderverdeeld in vijf hoofdcategorieën: I) (Re-)integratie in het algemeen – In deze categorie vallen alle afspraken die over één of meer onderwerpen gaan op het gebied van re-integratie-, aanpassingsbeleid-, of integratie. II) Re-integratiebeleid – Deze categorie bevat alle cao-afspraken die bedoeld zijn om een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer aan het werk te helpen, onafhankelijk of de werkhervatting binnen het bedrijf (1e spoor) of buiten het bedrijf (2e spoor) gebeurt. Voorbeelden hiervan zijn cao-afspraken over een actief herplaatsingsbeleid, de Wet Verbetering Poortwachter en de Wet SUWI. Ook van belang in het kader van dit onderzoek zijn de specifieke afspraken over de re-integratie van herbeoordeelde arbeidsongeschikten en afspraken over het in dienst houden of ontslagbescherming van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. III) Aanpassingsbeleid - Deze categorie afspraken heeft betrekking op de afstemming van de werksituatie op de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer. Dit betekent onder meer aanpassing van de werkplek, werkorganisatie of het takenpakket van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer. IV) Integratiebeleid - Hieronder vallen alle afspraken die betrekking hebben op het aantrekken van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. Hierbij kan worden gedacht aan afspraken over gelijke kansen bij aanstelling, het aanbieden van deeltijdfuncties aan werknemers met een handicap, het streven naar een bepaald aantal of percentage arbeidsplaatsen, of om afspraken met een meer algemeen karakter. V) Ontwikkelingen in 2008 – Tot slot een analyse van de laatste ontwikkelingen op het gebied van (re-)integratie in cao’s en principeakkoorden afgesloten tussen 1 januari en 1 oktober 2008. In tegenstelling tot de hiervoor genoemde onderdelen I) tm IV) is bij dit onderdeel van de analyse óók informatie van recent afgesloten principeakkoorden meegenomen. In bijlage 4 staat een overzicht van de belangrijkste resultaten uitgesplitst naar economische sector. 7.2 Algemene bepalingen over (re-)integratie Tabel 7.1 laat zien dat in 105 van de 115 onderzochte cao’s afspraken voorkomen die binnen één van de eerste drie onderscheiden categorieën vallen: integratie-, re-integratie en aanpassingsbeleid. Deze cao's zijn van toepassing op 89% van de werknemers die onder de onderzochte cao's vallen. Tabel 7.1 Aantal cao’s met minstens een afspraak over (re-)integratie naar sector en het percentage werknemers met minstens een afspraak Economische sector Aantal cao ’s met minstens een bepaling over (re-)integratie % Werknemers in sector met minstens een afspraak Landbouw en visserij 3 87% Industrie 20 93% Bouwnijverheid 4 100% Handel en horeca 25 96% Vervoer en communicatie 14 96% Zakelijke dienstverlening 14 41% Overige dienstverlening 25 96% Totaal 105 89% Een onderverdeling naar economische sector maakt duidelijk dat vooral in cao's in de sectoren bouwnijverheid, handel en horeca, vervoer en communicatie en overige dienstverlening relevante afspraken staan. De cao's in de sector zakelijke dienstverlening bevatten relatief minder afspraken over (re-) integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. 7.3 Re-integratiebeleid Re-integratiebeleid heeft betrekking op het (her)plaatsen van werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geworden. Dit kan in de eigen functie of in een andere functie binnen of buiten het eigen bedrijf. In 105 van de onderzochte cao’s staat minstens één bepaling op het gebied van re-integratiebeleid. Deze 105 cao’s hebben betrekking op 89% van het totale aantal werknemers in de steekproef. Onder re-integratiebeleid vallen alle algemene afspraken over re-integratie, cao-bepalingen in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter en de Wet SUWI. 7.3.1 Algemene afspraken op het gebied van re-integratie In het kader van dit onderzoek zijn de afspraken over ‘re-integratie in het algemeen’ onderverdeeld in een aantal categorieën. Deze zijn terug te zien in de opzet van tabel 7.2 hieronder. Tabel 7.2 Aantal cao’s met algemene afspraken over re-integratie Algemene afspraken op het gebied van re-integratie Aantal cao’s* % werknemers waarop van toepassing Algemene bepalingen Actief herplaatsingsbeleid Interne re-integratie (1e spoor) Externe re-integratie (2e spoor) Tegengaan inkomensachteruitgang bij herplaatsing Re-integratievoorzieningen/faciliteiten/ budget: Wettelijke voorzieningen (REA- No Risk) Wettelijke voorzieningen (anders) Niet-wettelijke voorzieningen Omscholing van werknemers Functievrijhouding van plaats v.d. zieke werknemer Ontslagbescherming In dienst houden of ontslagbescherming van <35% arbeidsongeschikten Bijscholing van arbeidsongeschikte werknemers Bepalingen over de re-integratie van herbeoordeelde arbeidsongeschikten Geen nieuwe proeftijd bij herplaatsing Anders 41 68 63 58 27 20 4 2 16 16 1 8 25 12 2 0 54 31% 53% 47% 46% 34% 18% 2% 1% 16% 12% 0%** 3% 32% 11% 1% 0% 44% Totaal 98 83% *N.B.: In sommige cao’s komen meerdere afspraken voor, zodat het totaal niet gelijk is aan de som van alle onderzochte aspecten. **N.B: Het onafgeronde percentage bedraagt 0,1%. Volgens bovenstaande tabel hebben 98 cao’s, van toepassing op 83% van de werknemers, minstens één algemene bepaling over re-integratie. Dit geldt in het bijzonder voor cao’s uit de bouwnijverheid waar alle onderzochte cao’s minstens één bepaling over re-integratie hebben. De meerderheid van de algemene bepalingen over re-integratie betreft het hebben van een actief herplaatsingsbeleid (68 cao’s, 53% van de werknemers), in het bijzonder afspraken over interne re-integratie (63 cao’s, 47% van de werknemers). Daarnaast zijn in 54 cao’s afspraken gevonden die niet binnen een van de onderscheiden categorieën vallen en daardoor in de categorie ‘anders’ zijn ingedeeld. Voorbeelden hiervan zijn: afspraken over re-integratieprotocollen op bedrijfs- en/of brancheniveau en het instellen van een re-integratiehelpdesk ter ondersteuning van zieke werknemers. In 25 van de 115 cao’s staan afspraken over het in dienst houden van of ontslagbescherming van werknemers met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of minder. Een voorbeeld van een dergelijke afspraak staat in de cao Welzijn en maatschappelijke dienstverlening: De werknemer die in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt bevonden, wordt na ommekomst van de in artikel 12.2 lid 2 genoemde periode niet ontslagen. De werkgever en de werknemer spannen zich tot het uiterste in om een passende functie te vinden voor de werknemer binnen of buiten de organisatie. Ontslag van deze werknemer is niet wenselijk, maar wordt, indien na een redelijke termijn en aantoonbare inspanningen geen passende functie wordt gevonden, niet uitgesloten. 7.3.2 Re-integratieafspraken in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter en de Wet SUWI Re-integratie en de Wet Verbetering Poortwachter De regels in de Wet Verbetering Poortwachter zijn niet vrijblijvend. Aan zowel werkgever als werknemer kunnen sancties worden opgelegd als zij de regels niet naleven. Daarnaast kunnen werkgever en werknemer gebruik maken van de arbodienst. Deze dient hen zo goed mogelijk bij te staan, te informeren en te adviseren. Werkgevers mogen daarnaast ook in zee gaan met andere deskundigen, zoals verzekeraars en re-integratiebedrijven. Ten slotte kunnen de werkgever en werknemer van het UWV een deskundigenoordeel (‘second opinion’) vragen als bijvoorbeeld verschil van mening bestaat over de te leveren re-integratieinspanningen. Tabel 7.3 laat zien dat in 63 cao’s, van toepassing op 43% van de werknemers, minstens één afspraak staat op het gebied van de Wet Verbetering Poortwachter. Hiermee worden alle cao-afspraken bedoeld waar een concrete invulling aan de wettelijke verplichtingen van werkgevers en werknemers worden gegeven. Een nadere analyse naar sector laat zien dat relatief de meeste afspraken staan in cao’s uit de sector handel en horeca (81% van de cao’s uit deze sector). De meeste afspraken gaan over de aanvraag van een second opinion door de werknemer (53 cao’s), specifieke eisen aan het plan van aanpak bij re-integratie (33 cao’s) en de verlenging van de wachttijd voor de WAO of WIA (18 cao’s). Tabel 7.3 Aantal cao’s met afspraken in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter Wet Verbetering Poortwachter Aantal cao’s* % werknemers waarop van toepassing 2nd opinion: door werknemer door werkgever Verlenging Wachttijd WAO of WIA Plan van aanpak Re-integratiedossier Re-integratieverslag Studie/overleg/onderzoek Anders 53 50 16 18 33 10 16 0 11 34% 33% 8% 10% 17% 9% 12% 0% 12% Totaal 63 43% *N.B.: In sommige cao’s komen meerdere afspraken voor, zodat het totaal niet gelijk is aan de som van alle onderzochte aspecten. Re-integratie en de Wet SUWI In het kader van de Wet SUWI hebben werkgevers sinds 1 januari 2003 een externe re-integratieverplichting voor zieke werknemers. De werkgever kreeg hierdoor verantwoordelijkheid voor het zoeken naar een andere baan voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers, die niet terug kunnen keren in het eigen bedrijf. De Wet Verbetering Poortwachter regelt de rechten en plichten van de werkgever en de zieke werknemer. Er wordt in eerste instantie gekeken of de zieke werknemer terug kan keren in het eigen bedrijf (1e spoor). Kan dat niet in de eigen functie, dan wellicht in een andere functie. Is dat ook niet mogelijk (een andere functie is bijvoorbeeld niet beschikbaar), dan komt externe (2e spoor) re-integratie aan de orde. Tabel 7.4 Aantal cao’s met afspraken in het kader van de Wet SUWI Wet SUWI Aantal cao’s* % werknemers waarop van toepassing Ondersteuning aan werknemer als re-integratie bij huidige werkgever niet meer mogelijk is Concrete eisen re-integratiebedrijven Studie/overleg/onderzoek naar de wet SUWI binnen het bedrijf/branche Ontslagcommissie (art. 41, invoeringswet SUWI) Anders 16 17 0 0 0 14% 13% 0% 0% 0% Totaal 24 16% *N.B.: In sommige cao’s komen meerdere afspraken voor, zodat het totaal niet gelijk is aan de som van alle onderzochte aspecten. Bovenstaande tabel laat zien dat in 24 cao’s, van toepassing op 16% van de werknemers, minstens één afspraak staat op het gebied van de Wet SUWI. De sector handel en horeca (31% van de cao’s uit deze sector) heeft relatief gezien de meeste afspraken hierover. 7.4 Aanpassingsbeleid Om re-integratie succesvol te laten zijn, kan aanpassing van de werksituatie nodig zijn. Het kan hierbij gaan om aanpassing van de werkplek, de werkorganisatie, het takenpakket, de werktijden, en/of bijscholing, aansluitend bij artikel 3, lid 1c van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 7.5 Aantal cao’s met afspraken over aanpassingsbeleid Aanpassingsbeleid Aantal cao’s* % werknemers waarop van toepassing Algemene bepalingen Aanpassing van de werkplek Aanpassing takenpakket Aanpassing werkorganisatie Aanpassing van de werktijden Revalidatie Bijscholing Anders 33 10 9 6 6 0 0 2 29% 7% 7% 6% 1% 0% 0% 1% Totaal 44 34% *N.B.: In sommige cao’s komen meerdere afspraken voor, zodat het totaal niet gelijk is aan de som van alle onderzochte aspecten. In 44 cao's, van toepassing op 34% van de werknemers, zijn afspraken op het gebied van aanpassingbeleid opgenomen. Uitgesplitst naar economische sector komen relatief gezien de meeste afspraken voor in de sector industrie (62% van de cao’s uit deze sector), terwijl in 11% van de cao’s uit de sector zakelijke dienstverlening een afspraak staat. Over het algemeen gaat het om aanpassingsafspraken met een algemeen karakter (33 cao’s). In enkele gevallen is een meer specifieke afspraak gemaakt. 7.5 Integratiebeleid Integratiebeleid is erop gericht gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan betaald werk te helpen. Dit beleid bestaat uit verschillende aspecten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het reserveren van een bepaald aantal of bepaald percentage arbeidsplaatsen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers, het bieden van gelijke kansen op aanstelling bij werving en selectie van personeel, het bieden van een voorkeurspositie bij gelijke geschiktheid, het aanbieden van deeltijdfuncties of het aanbieden van scholing aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Daarnaast zijn er meer algemene afspraken over het te voeren integratiebeleid binnen ondernemingen. In 39 cao's staan afspraken over een of andere vorm van integratiebeleid. Onder deze cao’s vallen 31% van de werknemers. In de sector landbouw en visserij worden relatief de meeste afspraken gemaakt over integratiebeleid, 60% van de cao’s bevat één of meer afspraken. Tabel 7.6 Aantal cao’s met afspraken over integratiebeleid Integratiebeleid Aantal cao’s* % werknemers waarop van toepassing** Algemene bepalingen Gelijke kansen op aanstelling bij werving en selectie nieuw personeel Creatie van functies Voorkeurspositie bij geschiktheid bij werving en selectie Expliciet aanbod arbeidsplaatsen: Als streefnorm Als verplichting Reservering van functies Aanbieden van deeltijdfuncties Toepassing van wettelijke maatregelen (vergoedingen en voorzieningen) (Vak)opleiding/scholing Proefplaatsingen herbeoordeelde arbeidsongeschikten Overige bepalingen 22 14 6 7 2 1 1 1 0 2 2 0 4 21% 7% 8% 10% 1% 0% 0% 0% 0% 1% 1% 0% 2% Totaal 39 31% *N.B.: In sommige cao’s komen meerdere afspraken voor, zodat het totaal niet gelijk is aan de som van alle onderzochte aspecten. **N.B.: Door afronding komen sommige percentages voor categorieën waarin wel afspraken zijn gemaakt op 0% uit. Tabel 7.6 laat zien dat over een tweetal aspecten van het integratiebeleid meer afspraken zijn gemaakt dan over andere deelaspecten. Dit zijn algemene afspraken over integratiebeleid (22 cao's) en afspraken over gelijke kansen op aanstelling bij werving en selectie (14 cao's). Voorbeelden van ‘algemene afspraken’ in het kader van het integratiebeleid van gedeeltelijk arbeidsgeschikten zijn intentionele cao-bepalingen waarin partijen met elkaar afspreken om de integratie van deze groep werknemers te gaan bevorderen. Waar het bij de meeste bepalingen gaat om intentieafspraken, zijn er ook concrete afspraken over een expliciet aanbod aan arbeidsplaatsen die beschikbaar worden gesteld voor arbeidsgehandicapten. In 2 cao’s in dit onderzoek is een expliciet aanbod aan arbeidsplaatsen voor arbeidsgehandicapten aangetroffen. In de cao voor de Afbouw gaat het om de afspraak om het totale personeelsbestand van bedrijven binnen een bedrijfstak te laten bestaan uit 5% arbeidsgehandicapten. In de andere cao met een expliciet aanbod arbeidsplaatsen (Aardappelen, groente en fruit groothandel) gaat het om een streefnorm voor een aantal arbeidsplaatsen bestemd voor arbeidsgehandicapten. 7.6 Ontwikkelingen in 2008 In 12 van de 49 akkoorden die zijn afgesloten in de periode tussen 1 januari en 1 oktober 2008 staat een nieuwe afspraak over (re)-integratie van deels arbeidsgeschikten. In deze 12 akkoorden is een nieuwe afspraak opgenomen op het gebied van re-integratiebeleid. Een aantal van deze afspraken heeft betrekking op de Wet Verbetering Poortwachter. Zo staat bijvoorbeeld in de cao van het Levensmiddelenbedrijf een tijdschema Wet Verbetering Poortwachter. In dit schema staat aangegeven wanneer moet worden begonnen met het maken van het plan van aanpak, het re-integratiedossier en het re-integratieverslag. Ook staat in cao voor KPN Contact een nieuwe afspraak over het maken van een plan van aanpak. Cao-partijen maakten geen nieuwe afspraken die in de categorieën aanpassing- of integratiebeleid vallen. Geen van deze 49 akkoorden bevat ten slotte een nieuwe afspraak over het in dienst houden van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. In 10 van deze 49 akkoorden was zo'n afspraak al opgenomen. 8 EMPLOYABILITY 8.1 Inleiding Veranderende sociaaleconomische en technologische omstandigheden vergen van de werknemer een brede en duurzame inzetbaarheid (ook wel employability) binnen de onderneming en een grotere wendbaarheid op de arbeidsmarkt. Dit is een gemeenschappelijk belang van werkgevers en werknemers. Sinds een aantal jaren hebben werkgevers- en werknemersorganisaties in de Stichting van de Arbeid hun aandacht gericht op de stimulering van (een) employability(beleid). Ook in de tripartiete werktop van 1 december 2005 (overleg van Kabinet en sociale partners) is gewezen op het belang van (elementen van) employability voor economische groei en werkgelegenheid. In vervolg op de werktop in december 2005 is in de participatietop van juni 2007 opnieuw een aantal doelstellingen uit de werktop benadrukt, met name op het gebied van inzetbaarheid en werkgelegenheid van diverse doelgroepen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op afspraken die in cao’s over employability zijn gemaakt. Begonnen wordt met een totaaloverzicht van employability-afspraken in cao's. Vervolgens wordt aandacht besteed aan cao-afspraken over scholing (inclusief erkenning van verworven competenties: EVC), scholingsverlof, ontwikkelingsplannen, loopbaanbevordering en mobiliteit, motiverend beloningsbeleid, arbeidsmarktgericht employabilitybeleid, en doelgroepen van employabilitybeleid. Afspraken die tijdens de Participatietop zijn gemaakt, hebben geleid tot een aantal nieuwe aandachtspunten. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de vraag of cao’s afspraken bevatten die zich richten op werk-naar-werk-trajecten (naast de onderzochte afspraken over scholing in het kader van reorganisatie en fusies). Het hoofdstuk wordt afgesloten met de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van employability in 2008. 8.2 Totaaloverzicht diverse employability-instrumenten In bijna alle onderzochte cao’s (114 van de 115) komen één of meer van de in dit onderzoek naar employability-aspecten onderscheiden bepalingen voor. In 39 cao’s gaat het om een samenhangend pakket aan employability-instrumenten, dat wil zeggen dat de te onderscheiden onderwerpen in onderlinge samenhang onder de noemer ‘employability’ of ‘inzetbaarheid’ in een specifiek hoofdstuk of bijlage worden vermeld. Dit in tegenstelling tot cao’s, waarin bepaalde onderwerpen (vooral de van oudsher bekende onderwerpen als scholing en functioneringsgesprekken) wel voorkomen, maar er geen (onderlinge) relatie wordt gelegd met het begrip employability. In tabel 8.1 worden de verschillende aspecten weergegeven naar aantal cao’s en percentage werknemers. Scholing, scholingsverlof en motiverend beloningsbeleid blijken de employability-aspecten te zijn, waarover het meest in cao's afspraken worden gemaakt. Tabel 8.1 Cao's met diverse afspraken over employabilitybeleid in 2008 employability-aspecten aantal cao’s werknemerspercentagea scholing 112 99% scholingsverlof 104 89% ontwikkelingsplannen 86 77% loopbaanbevordering 90 79% motiverend beloningsbeleid 11b 19% arbeidsmarktgericht beleid 62 66% doelgroepen 52 47% totaal c 114 99% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao's. b In vorige rapportages is motiverend beloningsbeleid in een bredere context onderzocht. Met ingang van deze rapportage worden alleen die cao-afspraken meegenomen waarin sprake is van een nadrukkelijke relatie met employability. Zou de bredere context zijn gevolgd, dan zouden er 69 cao's (63% van de werknemers) zijn met afspraken over motiverend beloningsbeleid. Voor het totale aantal cao's met afspraken over één of meer employability-aspecten heeft de inperking van het begrip motiverend beloningsbeleid geen invloed. c In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. 8.3 Scholing 8.3.1 Scholing algemeen: de verschillende vormen van scholing De afspraken over scholing zijn in vijf categorieën onderverdeeld: algemene scholing, cursussen Nederlands voor allochtone werknemers, functiegerichte scholing, beroepsbegeleidende leerweg (BBL) en EVC. Algemene scholing betreft de algemene vorming en ontwikkeling van werknemers. Functiegerichte scholing richt zich daarentegen op de huidige of toekomstige functie van de werknemer. BBL is een combinatie van werken en leren, waarbij de deelnemers (meestal) vier dagen per week werken en een dag naar school gaan. Afspraken over deze vormen van scholing komen traditioneel in cao's al vrij veel voor. EVC is in het kader van scholing een relatief nieuw instrument. De andere vormen van scholing richten zich op te verwerven competenties van werknemers. Bij EVC gaat het om competenties die werknemers langs andere weg hebben verworven. Werknemers kunnen voor een bepaalde functie geschikt worden geacht op basis van al opgedane ervaring en kennis (door ander werk en opleiding), zonder in het bezit te zijn van de vereiste diploma’s voor deze functie. Het hanteren van het EVC-instrument houdt in dat die competenties tot certificaten, diploma’s of vrijstellingen voor vervolgonderwijs leiden. In tabel 8.2 is weergegeven in welke mate afspraken over de hiervoor genoemde vormen van scholing in cao’s zijn aangetroffen. Tabel 8.2 Cao's met afspraken over scholing in 2008 scholingsaspecten aantal cao’s werknemerspercentagea functiegerichte scholing 106 93% BBL 52 59% algemene scholing 20 12% EVC 26 30% cursussen Nederlands 8 5% totaalb 112 99% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. In vrijwel alle onderzochte cao’s komen bepalingen over scholing voor (112 cao’s). Het merendeel van de cao-afspraken heeft betrekking op functiegerichte scholing (106 cao’s, van toepassing op 93% van de werknemers onder de onderzochte cao’s). In bijna de helft van de onderzochte cao’s (52 cao’s van toepassing op 59% van de werknemers) komen daarnaast ook afspraken voor over scholing in het kader van de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL). In 5 cao's is BBL een scholingscomponent in werkgelegenheidsafspraken. Afspraken over de andere drie vormen van scholing komen in mindere mate voor. In 26 cao’s zijn afspraken over EVC opgenomen. Een voorbeeld van een dergelijke afspraak is aangetroffen in de cao voor de aardappelen, groenten en fruit groothandel, waarin is afgesproken dat de werkgever de werknemer zal stimuleren deelt te nemen aan procedures op basis van ‘Eerder Verworven Competenties’ ter verkrijging van officiële diploma’s en/of certificaten, zoals aangeboden door het AGF Groothandelsfonds. De scholingsafspraken in cao's hebben vaak een niet-verplichtend karakter. Dat neemt niet weg dat in 57 cao's een verplichting tot en/of een recht op scholing bestaat. In 26 cao's (34% van de werknemers) is sprake van een recht op scholing. In 40 cao's (45% van de werknemers) gaat het om een verplichting tot scholing. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de cao voor de open teelten. Daarin is bepaald dat werknemers verplicht zijn maximaal 5 dagdelen cursussen te volgen, indien het bedrijfsbelang dat vergt. Een combinatie van plicht tot en recht op scholing is in 14 cao's aangetroffen. Een voorbeeld hiervan is de cao van Nederlandse universiteiten. In deze cao is afgesproken dat de werkgever de werknemer kan verplichten tot het volgen van een studie of opleiding, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de huidige of toekomstige functie. Daarnaast is afgesproken dat de werknemer het recht heeft op scholing en de werkgever op grond daarvan kan verzoeken hem faciliteiten te verlenen voor het volgen van een studie of opleiding. 8.3.2 Scholing specifiek: enkele bijzondere invalshoeken Scholing wordt in cao’s vaak in een specifieke context geplaatst. In de eerste plaats blijkt het scholingsinstrument expliciet genoemd te worden in verband met situaties die gevolgen kunnen hebben voor het functioneren van werknemers, zoals technologische veranderingen. Een tweede invalshoek is scholing in het kader van reorganisaties en fusies. Als gevolg hiervan kan in flankerend sociaal beleid aan werknemers om-, her- of bijscholing worden aangeboden. In de derde plaats wordt scholing specifiek genoemd om de inzetbaarheid van de werknemer, zowel binnen als buiten de organisatie, te vergroten. In de vierde plaats wordt scholing in cao’s genoemd bij het voeren van een leeftijdsbewust personeelsbeleid, waarbij de werknemer de mogelijkheid wordt geboden zich gedurende de gehele loopbaan, van begin tot eind, te kunnen ontplooien en kwalificeren. In de vijfde plaats wordt scholing in een aantal cao's expliciet verbonden met loopbaanontwikkeling. In onderstaande tabel zijn de diverse vormen van specifieke scholingsafspraken weergegeven. Tabel 8.3 Specifieke scholingsafspraken in 2008 specifieke scholingsaspecten aantal cao’s werknemerspercentagea loopbaanontwikkeling 56 49% inzetbaarheid 54 38% technologische ontwikkelingen 40 40% reorganisaties en fusies 47 49% leeftijdsbewust P-beleid 29 18% totaal b 87 73% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. In 87 cao’s (van toepassing op 73% van de werknemers) zijn bepalingen opgenomen waarin scholing in een specifieke context is geplaatst. Het meest voorkomend zijn scholingsafspraken in relatie tot loopbaanontwikkeling (56 cao's, 49% van de werknemers). De andere vier onderscheiden vormen van specifieke scholingsafspraken variëren, naar aantallen cao's met dergelijke afspraken, van 29 cao’s (leeftijdsbewust personeelsbeleid) tot 54 cao’s (inzetbaarheid). 8.4 Scholingsverlof 8.4.1 Scholingsverlof algemeen In 104 cao’s (89% van de werknemers) zijn afspraken gemaakt over scholingsverlof. De meeste afspraken hebben betrekking op verlof voor functiegerichte scholing (81 cao's) en voor de voorbereiding of het afleggen van examens (74 cao’s). Afspraken over verlof voor algemene scholing komen het minst vaak voor (14 cao’s). Tabel 8.4 Cao's met afspraken over verlof in verband met scholing in 2008 scholingsverlof aantal cao’s werknemerspercentagea verlof voor functiegerichte scholing 81 77% examenverlof 74 60% scholingsdag LLW/BBL 26 27% verlof voor algemene scholing 14 6% tijd sparen voor scholing 21 14% totaalb 104 89% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. Afspraken over tijd sparen voor (onder meer) scholing zijn in 21 cao's opgenomen. De dagen die (over een aantal jaren) kunnen worden gespaard, zijn in de eerste plaats de scholingsdagen zelf. Dat is in 4 cao's het geval. Daarnaast zijn er ook andere vormen van tijd die voor scholing kunnen worden gebruikt. Hierbij kan worden gedacht aan uren in verband met arbeidsduurverkorting (8 cao’s), overwerk (7 cao’s) en vakantiedagen (13 cao’s). 8.4.2 Scholingsverlof specifiek: het (on)betaalde karakter en de duur van het verlof Het scholingsverlof is in het algemeen betaald verlof (zie ook bijlage 5). Examenverlof is in bijna alle gevallen betaald verlof. Verlof voor functiegerichte scholing heeft in 79 van de 81 cao's met afspraken over deze verlofvorm, een betaald karakter. In 6 cao's is in dit verband een mengvorm gevonden, waarin het scholingsverlof voor de helft voor rekening van de werkgever en voor de helft voor rekening van de werknemer komt. In alle 26 cao's met afspraken over verlof voor LLW/BBL is bepaald dat de scholingsdag geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald. Met betrekking tot algemene scholing is in 5 van de 14 cao’s met afspraken over verlof hiervoor, sprake van betaald verlof. De duur van het scholingsverlof wordt in cao's niet altijd gespecificeerd. In bijvoorbeeld 47 van de 81 cao's met afspraken over verlof voor functiegerichte scholing is de duur van het verlof niet geregeld. Als over de duur van het verlof wel nadere afspraken zijn gemaakt, dan kunnen globaal twee varianten worden onderscheiden. In de eerste variant is in de cao vastgelegd voor hoeveel dagen per jaar scholingsverlof wordt gegeven. Dit varieert van ruwweg 1 tot 52 dagen (i.c. 1 dag per week) per jaar. In de tweede variant wordt verlof gegeven voor de benodigde tijd. Deze variant komt vooral voor in afspraken over examenverlof. 8.5 Ontwikkelingsplannen Ontwikkelingsplannen (ook wel opleidingsplannen) kunnen gericht zijn op de individuele werknemer, maar ook op het bedrijf of de bedrijfstak. De realisering van de ontwikkelingsplannen kan worden bevorderd door in de cao ook afspraken te maken over het beschikbaar stellen van een budget. De realisering van individuele ontwikkelingsplannen kan daarnaast worden ondersteund door een studiefaciliteitenregeling. In deze paragraaf komen deze aspecten van employability aan de orde. In 86 cao’s (77% van de werknemers) zijn afspraken over ontwikkelingsplannen c.q. een studiefaciliteitenregeling aangetroffen. In 66 cao's gaat het specifiek om individu- dan wel bedrijfsgerichte ontwikkelingsplannen (respectievelijk 59 en 42 cao's). In 35 cao's komen deze plannen naast elkaar voor (o.a. de bouwnijverheid en de cao’s van Philips (A en B)). In 68 cao’s zijn afspraken over een studiefaciliteitenregeling opgenomen. Wat de beschikbaarstelling van een budget betreft is in 15 cao's afgesproken dat een individuele werknemer over een persoonlijk opleidingsbudget kan beschikken, wat overigens niet automatisch inhoudt dat voor de werknemer ook een opleidingsplan is opgesteld. De combinatie van een plan en een budget is aangetroffen in 11 van de 15 genoemde cao’s. Daarnaast zijn in 14 cao’s afspraken aangetroffen, op basis waarvan een budget voor bedrijfsopleidingsplannen dient te worden gereserveerd. Activiteiten die uit deze plannen voortvloeien, kunnen in aanmerking komen voor subsidie vanuit een opleidingsfonds. In 1 cao zijn afspraken gevonden over bedrijfstakontwikkelingsplannen. Het gaat om de cao voor de groothandel in levensmiddelen en/of zoetwaren. Dergelijke afspraken duiden op een arbeidsmarktgericht employabilitybeleid (zie ook paragraaf 8.8). Een belangrijk doel van deze plannen is te voorzien in de behoefte van werkgevers aan vakbekwaam personeel. Tabel 8.5 Cao's met afspraken over ontwikkelingsplannen in 2008 ontwikkelingsplannen aantal cao’s werknemerspercentagea studiefaciliteitenregeling 68 57% persoonlijk ontwikkelingsplan 59 47% persoonlijk opleidingsbudget 15 23% bedrijfsontwikkelingsplan 42 40% - OR/PV en bop 31 33% - budget tbv bop 14 24% bedrijfstakontwikkelingsplan 1 1% totaalb 86 77% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. Betrokkenheid van de OR/PV Het opstellen van bedrijfsontwikkelingsplannen raakt de belangen van alle werknemers in een bedrijf. Betrokkenheid van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging ligt dan ook in de rede. In 31 van de 42 cao’s met afspraken over bedrijfsontwikkelingsplannen wordt aandacht besteed aan deze betrokkenheid van OR/PV. Daarbij gaat het voornamelijk om de sector overige dienstverlening (20 van de 31 cao’s). 8.6 Loopbaanbevordering en mobiliteit De cao-afspraken over loopbaanbevordering en mobiliteit zijn onderscheiden in een aantal instrumenten: de expliciete inzet van scholing voor loopbaanbevordering; functionerings- en beoordelingsgesprekken; loopbaanadvisering; prikkels om de mobiliteit te stimuleren; en de oprichting van een mobiliteitscentrum. Afspraken over loopbaanbevordering komen voor in 90 cao's (79% van de werknemers). De meeste afspraken zijn gericht op de expliciete inzet van scholing voor loopbaanbevordering (56 cao's) en op functionerings- en beoordelingsgesprekken (73 cao’s). Afspraken over de andere drie onderscheiden instrumenten komen in mindere mate voor. Tabel 8.6 Cao's met afspraken over loopbaan-/mobiliteitsbevordering in 2008 loopbaan-/mobiliteitsbevordering aantal cao’s werknemerspercentage a functioneringsgesprekken 73 60% scholing in relatie tot loopbaanbevordering 56 49% loopbaanadvisering 42 42% budget tbv loopbaanadvisering 5 1% mobiliteitsprikkels 26 17% mobiliteitscentrum (bemiddeling) 18 8% totaal b 90 79% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. Loopbaanadvisering In 42 cao’s (42% van de werknemers) zijn afspraken gemaakt op basis waarvan de werknemer advies kan inwinnen over de richting of ontwikkeling van zijn loopbaan. In 5 (o.a. Organon Biosciences Nederland en KPN Contact) van deze 42 cao’s met bepalingen over loopbaanadvisering, wordt een budget voor het inwinnen van een advies genoemd. Volgens een afspraak in de cao van Organon Biosciences kan de werknemer zich met betrekking tot behoud en ontwikkeling van zijn inzetbaarheid, na overleg met de werkgever, door een erkend instituut laten adviseren. De in redelijkheid daarvoor gemaakte kosten worden eenmaal per 3 jaar door de werkgever vergoed. Mobiliteitprikkels en mobiliteitscentrum In 36 cao's zijn afspraken opgenomen die de mobiliteit van werknemers moeten stimuleren door mobiliteitsprikkels (26 cao's) en/of door middel van een mobiliteitscentrum (18 cao's). De mobiliteitsprikkels kennen twee vormen: het bieden van een mobiliteitstoelage dan wel het aanbieden van functiewisseling/stages. In 8 cao's komen beide instrumenten (mobiliteitsprikkels en een mobiliteitscentrum) aan de orde. Een voorbeeld van cao’s, waarin meerdere afspraken zijn aangetroffen zijn de Philips cao’s (A en B). In deze cao’s is afgesproken dat de werkgeefster een voor alle werknemers toegankelijke vacaturebank zal instellen, vanuit het idee dat functionele mobiliteit voor de werknemer een voorwaarde is om zijn inzetbaarheid op peil te houden. Daarnaast kunnen binnen de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkgeefster en werknemer afspraken maken omtrent de verblijfsduur binnen één en dezelfde functie, teneinde door regelmatige wisseling van functies de inzetbaarheid en daarmee de werkzaamheid van de medewerker te vergroten. Functionerings- en beoordelingsgesprekken In functionerings- en beoordelingsgesprekken komt het functioneren van een werknemer in zijn huidige functie aan de orde. Daarnaast bieden deze gesprekken de werkgever en de werknemer ook de mogelijkheid om het huidige functioneren van de werknemer in het perspectief te plaatsen van toekomstige mogelijkheden in de onderneming, inzetbaarheid en opleidingsbehoeften van een werknemer. Tabel 8.7 Cao's met afspraken over functionerings- en beoordelingsgesprekken in 2008 onderwerpen aantal cao’s werknemerspercentagea scholing 49 38% loopbaan 47 40% beloning 63 41% geen specifieke onderwerpen 3 1% totaal b 73 60% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. Afspraken over functionerings- en beoordelingsgesprekken komen voor in 73 cao’s (60% van de werknemers). In 66 cao's is sprake van een directe relatie met andere employability-aspecten, omdat als onderwerp van de te houden gesprekken scholing c.q. loopbaan (ontwikkeling) aan de orde komt. Vooral scholing zou in de gesprekken aandacht moeten krijgen: in 49 cao's wordt expliciet aangegeven dat scholing een onderdeel moet zijn van de functioneringsgesprekken. In 63 cao's met bepalingen over functionerings- en beoordelingsgesprekken komt beloning aan de orde. Daarin is onder meer afgesproken dat aan het toekennen van een periodiek of verhoging een beoordeling(sgesprek) vooraf dient te gaan. 8.7 Motiverend beloningsbeleid In het kader van motiverend beloningsbeleid is gekeken naar cao-afspraken waarin nadrukkelijk een relatie wordt gelegd met de employability van de werknemer. In vorige rapportages is motiverend beloningsbeleid in een bredere context onderzocht. In totaal zijn in 11 cao’s (19% van de werknemers) afspraken aangetroffen over motiverend beloningsbeleid. Daarin is een relatie tussen beloningsafspraken en een bredere inzetbaarheid van de werknemer aanwezig. Het betreft in deze cao's afspraken over het door de werknemer combineren van meerdere functies en de daaraan gerelateerde beloning. Voorbeeld van een cao met bepalingen over motiverend beloningsbeleid in het kader van een bredere inzetbaarheid is de cao van Praxis. Daarin is afgesproken dat indien de medewerker beschikt over een bredere kennis, ervaring en/of inzetbaarheid dan voor de functie vereist is, en indien hieraan vanuit de bedrijfsvoering behoefte bestaat, de werkgever kan bepalen dat die medewerker boven het standaardmaximum aanspraak heeft op toekenning van periodieken tot het bijzonder maximum. Tabel 8.8 Cao's met afspraken over motiverend beloningsbeleid in 2008 motiverend beloningsbeleid aantal cao’s werknemerspercentagea relatie met employability 11 19% totaal b 11 19% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao's. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. 8.8 Arbeidsmarktgericht employabilitybeleid In cao’s komen ook afspraken voor die duiden op een employabilitybeleid dat het belang van de afzonderlijke ondernemingen overstijgt. In de eerste plaats is onderzocht of partijen afspraken hebben gemaakt over diagnosticerend onderzoek, waarin bijvoorbeeld wordt bekeken of het aanbod van en de behoefte aan vakopleiding voldoende op elkaar aansluiten (arbeidsmarktmonitor). In de tweede plaats kan in afzonderlijke bedrijven door middel van een employabilityscan onderzoek worden verricht naar de naleving en het effect van het in de diverse cao-afspraken voorgeschreven employabilitybeleid, waardoor kan worden besloten tot bijsturing of nadere uitwerking. In de derde plaats is onderzocht of door partijen voorlichting wordt gegeven over de verschillende mogelijkheden van vooral beroeps-/vakonderwijs binnen een sector en of werkgevers zich kunnen wenden tot een adviserende persoon of instantie bij het uitvoeren van het employabilitybeleid op ondernemingsniveau (bijvoorbeeld bij het opstellen van opleidingsplannen). In de vierde plaats is gekeken of partijen in cao’s bepalingen hebben opgenomen over bemiddeling van vraag en aanbod van gekwalificeerd personeel, bijvoorbeeld door het oprichten van een vacaturebank op sectorniveau. In de vijfde plaats vormen O&O-fondsen in een aantal sectoren de basis voor een arbeidsmarktgericht employabilitybeleid. In de zesde plaats zijn cao-afspraken over bedrijfstakscholingsplannen (zie ook paragraaf 8.5) en employability-afspraken voor de doelgroep werkzoekenden (zie ook paragraaf 8.9) meegenomen, omdat deze onderwerpen ook in de lijn liggen van arbeidsmarktgericht beleid. In totaal zijn in 62 cao's (66% van de werknemers) afspraken over arbeidsmarktgericht employabilitybeleid gemaakt. De meeste afspraken hebben betrekking op O&O-fondsen (51 cao’s) en werk-naar-werk-trajecten (44 cao’s). Afspraken over employability-adviseurs, bedrijfstakscholingsplannen, vacaturebanken en een employabilityscan komen het minst voor. Tabel 8.9 Cao's met afspraken over arbeidsmarktgericht employabilitybeleid in 2008 arbeidsmarktgericht employabilitybeleid aantal cao’s werknemerspercentagea O&O/O&A-fonds 51 48% werkzoekenden 13 23% voorlichting 13 18% employabilityscan 4 1% arbeidsmarktmonitor 11 12% vacaturebank/arbeidsbestand 4 7% employability-adviseurs/adviserende instantie 1 1% bedrijfstakscholingsplan 1 1% werk-naar-werk-traject 44 38% totaal b 62 66% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao's. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. Arbeidsmarktmonitor/employabilityscan Afspraken over onderzoek naar de behoefte aan ontwikkeling c.q. het effect van instrumenten van employabilitybeleid binnen een sector, de zogenoemde arbeidsmarktmonitor en employabilityscan komen voor in respectievelijk 11 en 4 cao’s. In de cao voor het verzekeringsbedrijf (binnendienst) is in het kader van samenhangend inzetbaarheidsbeleid en ontwikkeling een taskforce ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Deze taskforce zal voor het eind van de looptijd van de cao (december 2009) concrete voorstellen formuleren om het inzetbaarheidsbeleid op basis van reeds opgedane ervaringen verder vorm te geven en te komen tot eventuele afspraken over arbeidsvoorwaardelijke randvoorwaarden. Voorlichting In 13 cao’s is een bepaling opgenomen over door partijen georganiseerde voorlichting op het gebied van employability (vooral scholingsmogelijkheden). Zo kent de schoonmaak- en glazenwassersbranche de stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en glazenwassersbranche (RAS), welke onder ander als doel heeft het geven van voorlichting met betrekking tot de opleidingsmogelijkheden binnen de branche. Vacaturebank Er zijn 4 cao's met afspraken over een vacaturebank, te weten de cao’s voor de bouwnijverheid, de timmerfabrieken, het bakkersbedrijf en het rijk. In de cao voor het Bakkersbedrijf is afgesproken om de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt en de instroom van nieuwe werknemers in het bakkersbedrijf te bevorderen door o.a. een vacaturebank op te richten, die door werkgevers en werknemers geraadpleegd kan worden bij het zoeken naar geschikte medewerkers respectievelijk een geschikte baan. Werk-naar-werk trajecten In 44 cao’s zijn afspraken gevonden met als strekking bij organisatorische veranderingen werkloosheid te voorkomen door middel van werk-naar-werk trajecten. In 16 cao’s gaat het om een algemene afspraak zonder dat daar een instrument bij genoemd wordt. Zo staat er in cao van KPN dat in geval reorganisatie KPN er zoveel mogelijk naar streeft onvrijwillig ontslag te voorkomen door de inzetbaarheid van medewerkers te verhogen In 29 cao’s gaat het om afspraken waarbij een instrument genoemd wordt om het traject verder te ondersteunen. In 22 cao’s wordt in het kader van een werk-naar-werk traject verwezen naar om-, her- en bijscholing. In de cao van TNT is afgesproken dat de werkgever waar nodig een actief om-, her- en bijscholingsbeleid voert om in dat kader passende oplossingen te vinden, zoals verplaatsing of tewerkstelling in een andere sector op zo mogelijk hetzelfde niveau. In 22 cao’s gaat het om een vorm van bemiddeling. Tabel 8.10 Cao’s met afspraken over werk-naar-werktrajecten in 2008 werk-naar-werktrajecten aantal cao’s werknemerspercentagea algemeen 16 10% trajecten met instrument 29 28% bemiddeling 22 19% scholing 22 25% totaal b 44 38% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao's. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. 8.9 Doelgroepen en employabilitybeleid Employabilitybeleid richt zich in principe op alle werknemers binnen een onderneming of binnen een branche. Toch zijn er cao's waarin employability-instrumenten soms gericht zijn op groepen werknemers die speciale aandacht verdienen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan werknemers of werkzoekenden die onvoldoende gekwalificeerd zijn. In tabel 8.11 worden de onderscheiden doelgroepen naar aantal cao’s en percentage werknemers weergegeven. Tabel 8.11 Cao's met afspraken over doelgroepen en employabilitybeleid in 2008 doelgroepen aantal cao’s werknemerspercentagea bijzondere employabilitybepalingen ten behoeve van: onderscheid naar leeftijd 26 14% werknemers onvoldoende gekwalificeerd 8 3% onderscheid naar functieniveau/-groep 9 4% onderscheid naar opleidingsniveau 2 1% werknemers met tijdelijk dienstverband 2 2% werkzoekenden onvoldoende gekwalificeerd b 13 23% - tbv reguliere instroom 8 15% - op extra arbeidsplaatsen - tbv regulier instroom+op extra arbeidsplaatsen 13 7 23% 15% Totaal b 52 47% a Percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao's. b In sommige cao’s komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten bepalingen. In 52 cao’s (47% van de werknemers) zijn afspraken aangetroffen, waarin employability-instrumenten specifiek worden ingezet voor speciale doelgroepen. Hierbij gaat het vooral om werknemers van een bepaalde leeftijd (vaak ouderen, maar soms ook jongeren) en werkzoekenden die onvoldoende gekwalificeerd zijn. Enkele nader onderscheiden doelgroepen In 8 cao’s komen employability-afspraken voor gericht op werknemers die onvoldoende zijn gekwalificeerd voor het uitvoeren van hun huidige of toekomstige functie en daarom aanvullende scholing nodig hebben. Het gaat hier bijvoorbeeld om werknemers die niet over een noodzakelijke branche-opleiding beschikken of om werknemers in de laagste functiegroepen met een achterstandspositie. In de cao voor het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie is bijvoorbeeld afgesproken om de werknemer met een opleidingsniveau beneden mbo-niveau 2 in de gelegenheid wordt gesteld een startkwalificatie te halen. In 26 cao’s komen employability-afspraken voor waarin een relatie wordt gelegd met de leeftijd van de werknemer. In de meeste gevallen gaat het, in het kader van leeftijdsbewust personeelsbeleid, om oudere werknemers. Aan employabilitybeleid voor werkzoekenden zonder voldoende kwalificaties wordt in 13 cao’s aandacht besteed. Het employabilitybeleid verbreedt zich voor deze doelgroep door een combinatie van employability- en werkgelegenheidsbeleid. Werkzoekenden worden bijvoorbeeld door het aanbieden van scholing of training, dan wel door instroom in de beroepsbegeleidende leerweg, opgeleid voor het vervullen van reguliere arbeidsplaatsen (8 cao’s). Zo is in de cao voor de jeugdhulpverlening afgesproken dat bij het verwezenlijken van in- en doorstroombanen, op extra arbeidplaatsen, een begeleidingsplan op wordt gesteld dat waarborgen biedt voor een reële training en begeleiding van de werknemer, ter bevordering van diens mogelijke doorstroming naar een reguliere arbeidsplaats. Een andere mogelijkheid is om dergelijke werkzoekenden in het kader van werkgelegenheidsprojecten in te zetten op extra arbeidsplaatsen (13 cao’s). Voorbeelden hiervan zijn onder andere de cao’s met bepalingen over in-/ en doorstroombanen, waarbij nadrukkelijk in de bepalingen is aangegeven dat voor begeleiding en training zal worden gezorgd. 8.10 Ontwikkelingen in 2008 Sinds begin 2008 tot de peildatum zijn 49 (principe)akkoorden afgesloten. In 35 van de 49 (principe)akkoorden zijn één of meer afspraken in het kader van employability gemaakt. In 5 akkoorden gaat het om intentionele afspraken. Zo is in het akkoord voor de informatie-, communicatie- en kantoortechnologie-branche afgesproken tijdens de looptijd van de cao een studie uit te voeren naar employability. In 6 akkoorden gaat het om (kleine) wijzigingen van bestaande afspraken In 22 van de 35 akkoorden gaat het om nieuwe afspraken. De meeste afspraken gaan over loopbaanbevordering (9 akkoorden). In het akkoord voor de jeugdzorg wordt afgesproken de aantrekkelijkheid van jeugdzorg te verhogen door onder ander interessante loopbaanmogelijkheden aan te bieden. In het principeakkoord van ING is afgesproken dat vanaf 2009 iedereen een prestatiebeloning kent. In 8 akkoorden zijn nieuwe afspraken gevonden over EVC-trajecten. In het akkoord voor levensmiddelenbedrijven is afgesproken een inventarisatie te maken welke opleidingen er binnen de branche zijn en in het najaarsoverleg wordt gekeken en gesproken hoe en of deze opleidingen mogelijk in landelijke erkende diploma’s kunnen worden omgezet. In 4 akkoorden zijn nieuwe afspraken gemaakt over scholingsverlof en in 5 akkoorden over ontwikkelingsplannen. 9 WERKGELEGENHEID In de meeste gevallen staan cao-afspraken ter bevordering van de werkgelegenheid in het teken van de positieverbetering van kansarme groepen op de arbeidsmarkt. Tegenwoordig worden door partijen deze afspraken ook van belang geacht in het kader van een te voeren arbeidsmarktbeleid. Daarbij wordt de instroom dan wel doorstroom van bepaalde doelgroepen bevorderd, teneinde ze te mobiliseren voor in bepaalde sectoren moeilijk te vervullen vacatures. Verder is er in dit onderzoek gekeken naar cao-afspraken op het gebied van behoud van werkgelegenheid, waardoor meer flexibel kan worden omgegaan met de vraag naar en het aanbod van personeel. Bij veranderingen in organisaties (b.v. fusie of reorganisatie) kan personeel door bemiddeling c.q. plaatsing in een arbeidspool, of anderszins voor de bedrijfstak of onderneming behouden blijven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse afspraken die in cao's zijn gemaakt ter bevordering van de werkgelegenheid in de vorm van werkervaringsplaatsen en werk-gelegenheidsplannen. Een afzonderlijk element hierin zijn afspraken over arbeids- of banenpools en uitzendconstructies c.q. georganiseerde bemiddeling ten behoeve van behoud van werkgelegenheid. Verder is gekeken naar de mate waarin in cao’s afspraken over gesubsidieerde arbeid voorkomen (Instroom- en Doorstroom (I/D-)banen). In geval van een I/D-baan is de werknemer in dienst van een werkgever. Ten slotte is een nieuwe paragraaf opgenomen over de mate waarin concrete afspraken in cao’s zijn opgenomen over het aanbieden en organiseren van stageplaatsen. 9.1 Werkgelegenheidsbepalingen algemeen In 57 van de 115 onderzochte cao’s komen één of meerdere afspraken voor over de voornoemde categorieën. Deze cao’s hebben betrekking op 60% van de werknemers. Afspraken in de categorie ‘werkervaringsplaatsen’ komen het meest voor (in 28 cao’s). In 20 cao’s komen afspraken voor over werkgelegenheidsplannen en in 14 cao’s afspraken over banen in het kader van I/D-banenregeling. In 18 cao’s komen bepalingen voor over een vorm van bemiddeling bij werkgelegenheid. In 5 cao’s worden banenpools genoemd en in 8 cao’s de mogelijkheid van detachering. In 13 cao’s wordt bemiddeling (door b.v. een mobiliteitscentrum en/of vacaturebank) aangeboden in het kader van sociaal beleid. In 35 van de 57 cao’s met werkgelegenheidsafspraken gaat het om één enkele van de hierboven genoemde bepalingen. In de overige cao’s gaat het om meerdere soorten werkgelegenheidsbepalingen, afspraken die in de meerderheid betrekking hebben op werkgelegenheidsplannen. Tabel 9.1 Aantal cao's met werkgelegenheidsbepalingen in 2008 naar economische sector Sectoren wep1 wgp2 I/D banen3 bemiddeling4 totaal5 cao's %wns Landbouw 0 0 0 0 0 0% Industrie 8 4 0 6 14 73% Bouwnijverheid 1 2 0 0 3 97% Handel en horeca 7 6 0 1 9 28% Vervoer en communicatie 2 3 1 2 7 33% Zakelijke dienstverlening 5 3 1 4 8 23% Overige dienstverlening 5 2 12 5 16 90% Totaal 28 20 14 18 57 60% 1 Werkervaringsplaatsen 2 Werkgelegenheidsplaatsen 3 Instroom-/doorstroombanen 4 Bemiddeling vraag/aanbod werkgelegenheid (arbeidspools, detachering, mobiliteitscentra, vacaturebanken) 5 In sommige cao's komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten werkgelegenheidsbepalingen. Naar economische sector komen, bezien naar het percentage werknemers dat binnen de sectoren valt onder de cao's met relevante afspraken, relatief de meeste werkgelegenheidsbepalingen voor in de sector (overige) dienstverlening (90%). In de sectoren handel en horeca (28%) en zakelijke dienstverlening (23%) komen dergelijke afspraken relatief weinig voor, terwijl de sector landbouw geen werkgelegenheidsbepalingen kent. 9.1.1 Aantal arbeidsplaatsen In 9 van de 57 cao's wordt concreet aangegeven hoeveel plaatsen zouden moeten worden gecreëerd. In totaal gaat het om ruim 1200 plaatsen (incl. I/D-banen). 792 plaatsen hebben betrekking op werkervaringsplaatsen en 450 op werkgelegenheidsplannen. Het aantal plaatsen genoemd in cao’s loopt uiteen van 10 in de cao voor Albert Heijn tot 350 in de cao voor de metalektro. De verhouding tussen het aantal te creëren arbeidsplaatsen en het aantal werknemers dat onder de cao valt, verschilt eveneens per cao. Gemiddeld is sprake van 1 werkgelegenheidsplaats per 285 werknemers. Deze verhouding loopt uiteen van 1 werkgelegenheidsplaats per 40 werknemers tot 1 werkgelegenheidsplaats per (zie bijlage 6, tabel 3). 9.1.2 Doelgroepen In 44 van de 57 cao’s met werkgelegenheidsbepalingen is aangegeven voor welke doelgroepen de betreffende bepalingen zijn bedoeld. De doelgroep langdurig werklozen komt het meest voor, namelijk in 22 cao’s, gevolgd door de doelgroepen jongeren en leerlingen (resp. in 16 en 12 cao’s). In 9 cao’s wordt concreet aangegeven hoeveel plaatsen per doelgroep worden gecreëerd. In bijlage 6 (tabel 4) wordt het aantal arbeidsplaatsen genoemd, verdeeld naar doelgroep en soort arbeidsplaats. Van het totale aantal arbeidsplaatsen (1242) is van 1092 aangegeven voor welke doelgroep deze zijn bestemd. Het grootste deel daarvan is bestemd voor leerlingen, gevolgd door plaatsen voor jongeren en etnische minderheden (resp. ca. 550, 340 en 202). In de meeste cao’s, waarin een doelgroepenbeleid wordt genoemd, betreft het afspraken zonder hierbij aantallen arbeidsplaatsen te vermelden. Voor de doelgroepen langdurig werklozen, (her)intredende vrouwen en gehandicapten zijn geen bepalingen met een concreet aantal arbeidsplaatsen aangetroffen. 9.2 Werkervaringsplaatsen In 28 cao’s zijn afspraken gemaakt over het creëren van werkervaringsplaatsen. In 9 cao’s is een concreet aantal werkervaringsplaatsen afgesproken, waarbij het in totaal gaat om 792 plaatsen. In 19 cao’s zijn afspraken over werkervaringsplaatsen aangetroffen, zonder de vermelding van een streefcijfer. In de 28 cao’s die bepalingen over werkervaringsplaatsen bevatten, worden in de meeste gevallen de doelgroepen leerlingen en jongeren (resp. in 11 en 10 cao’s) genoemd. In 11 cao’s worden de werkervaringsplaatsen beschikbaar gesteld voor één specifieke doelgroep, waarbij de doelgroepen jongeren c.q. leerlingen worden genoemd. 9.3 Werkgelegenheidsplannen Afspraken over werkgelegenheidsplannen, in de vorm van bepalingen ter bevordering van de instroom van bepaalde groepen op reguliere plaatsen als ook op extra gecreëerde arbeidsplaatsen komen voor in 32 cao’s. In 20 cao’s betreffen deze afspraken werkgelegenheidsprojecten en in 14 cao’s bepalingen over I/D-banen (deze komen vooral voor in de zorgsectoren, vervoer, onderwijs en overheidssectoren). In 2 cao's komen beide soorten afspraken naast elkaar voor. In 2 cao's zijn afspraken gemaakt over het aantal arbeidsplaatsen dat hiermee zou moeten worden gecreëerd: 400 plaatsen. In de overige 30 cao’s worden werkgelegenheidsplannen genoemd, zonder dat daarbij een aantal arbeidsplaatsen wordt vermeld. Van alle 32 cao’s met werkgelegenheidsplannen (incl. I/D banen) is de meerderheid bestemd voor de doelgroepen langdurig werklozen (in 18 cao’s). In 17 cao’s wordt 1 doelgroep genoemd, waarvan het in 13 cao’s de doelgroep langdurig werklozen betreft. In 7 cao’s worden meerdere doelgroepen naast elkaar genoemd. In 8 cao’s wordt geen doelgroep genoemd. 9.3.1 Werkgelegenheidsplannen en scholing In 10 van de 32 cao’s met daarin bepalingen over werkgelegenheidsplannen wordt ook scholing genoemd. Hierbij moet o.a. worden gedacht aan de combinatie leren/werken, al dan niet in de vorm van het leerlingwezen, als ook training en begeleiding bij de invulling van I/D-banen. 9.4 Stageplaatsen In 23 cao’s zijn afspraken aangetroffen die duiden op het beschikbaar stellen van stageplaatsen. In 17 daarvan gaat het om expliciete afspraken over werkervaringsplaatsen c.q. stageplaatsen voor jongeren/leerlingen. Daarnaast gaat het ook om afspraken over werkgelegenheidsplannen betreffende het creëren van leerplaatsen voor (jeugdige) werklozen, of over instroom-/arbeidsplaatsen voor leerlingen. 9.5 Arbeidspools en detachering Cao-bepalingen ter bevordering van een meer flexibele omgang met de vraag naar werknemers binnen een bedrijfstak zijn aangetroffen in de vorm van afspraken over zogenoemde banenpools of uitzendconstructies. Ook afspraken over bemiddeling in het kader van sociaal beleid zijn in dit onderzoek meegenomen. In 18 cao’s komt een vorm van bemiddeling bij werkgelegenheid voor: in 5 cao’s worden banenpools genoemd en in 8 cao’s de mogelijkheid van detachering. In 13 cao’s wordt bemiddeling in het kader van arbeidsmarktbeleid geboden, b.v. door een mobiliteitscentrum of vacaturebank. 9.6 Ontwikkelingen in 2008 Sinds begin 2008 tot de peildatum zijn 49 (principe)akkoorden afgesloten. In 7 van deze 49 akkoorden zijn afspraken gemaakt over werkgelegenheid. In het akkoord voor de ANWB is afgesproken een bestaande werkgelegenheidsafspraak voor te zetten. De ANWB continueert het bieden van stageplaatsen aan ROC studenten bij de ANWB-winkels. In het nieuwe akkoord van TNT zijn 190 werkervaringsplaatsen afgesproken, in het vorige akkoord ging het om 240 werkervaringsplaatsen. In het principe akkoord voor het openbaar vervoer zijn afspraken gemaakt over een banenpool. De pool zorgt er voor dat er te allen tijde voldoende geschikte capaciteit is om vacatures te vervullen. In het principeakkoord voor de levensmiddelenbedrijven valt te lezen dat het thema werkgelegenheid besproken zal worden in het najaarsoverleg. BIJLAGEN BIJLAGE 1 CONTRACTLOONMUTATIES 2008 bik naam ingangs- datum expiratie datum niveau basis jaar basis Landbouw en visserij 11 Glastuinbouw 1-7-2007 1-7-2009 2,00 3,50 11 Open Teelten 1-7-2006 1-1-2009 3,00 3,00 12 Dierhouderij 1-7-2007 1-1-2010 2,50 4,08 14 Hoveniersbedrijf 1-3-2007 1-3-2009 3,00 3,00 14 Landbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen 1-4-2007 1-4-2009 2,00 2,74 Industrie 154 Unilever 1-5-2007 1-3-2009 0,80 0,71 158 Bakkersbedrijf 1-6-2008 1-8-2009 4,00 4,27 158 Zoetwarenindustrie 1-7-2007 1-7-2009 3,00 3,00 159 Heineken Nederland B.V. 1-7-2008 1-10-2009 11,50 11,50 170 Mode-; interieur-; tapijt- en textielindustrie 1-5-2008 1-7-2010 3,50 3,09 203 Timmerindustrie 1-7-2007 1-1-2009 3,00 3,11 222 Grafi-media 1-2-2007 1-2-2010 2,75 2,75 244 Organon Biosciences Nederland 1-4-2007 1-4-2009 3,00 3,57 266 Betonproductenindustrie 1-3-2007 1-3-2009 3,00 2,95 270 Metalektro 1-11-2007 1-2-2010 2,74 3,11 270 Metalektro HP 1-11-2007 1-2-2010 2,74 3,11 280 Metaalbewerking (metaal) 1-2-2008 1-12-2009 4,50 3,63 300 Oce Nederland B.V. 1-4-2008 1-7-2009 4,13 4,50 320 Philips (cao A) 1-1-2008 1-1-2010 3,50 4,12 320 Philips (cao B) 1-1-2008 1-1-2010 3,50 4,12 342 Carrosseriebedrijf (metaal) 1-2-2008 1-12-2009 4,50 3,63 361 Meubelindustrie en meubileringsbedrijven 1-7-2008 1-7-2010 3,50 3,01 366 Sociale werkvoorziening 1-11-2007 1-3-2010 3,00 2,81 400 Energie 1-1-2008 1-7-2009 3,94 3,81 Bouwnijverheid 452 Bouwnijverheid 1-4-2007 1-7-2009 2,63 2,63 453 Technische installatiebedrijven (metaal) 1-2-2008 1-12-2009 4,50 3,63 454 Afbouw 1-1-2008 1-1-2010 3,50 3,23 454 Schilders- afwerkings- en glaszetbedrijf 1-3-2006 1-3-2009 1,50 1,62 Handel en horeca 501 Motorvoertuigen en tweewielerbedrijven (metaal) 1-2-2008 1-12-2009 4,50 3,63 512 Bloemen en planten (groothandel) 1-1-2008 1-7-2009 3,50 2,75 513 Aardappelen groenten fruit (groothandel) 1-4-2008 1-4-2009 4,00 3,47 513 Levensmiddelen en/of zoetwaren (groothandel) 1-7-2007 1-7-2009 3,96 3,67 513 Vleessector 1-4-2007 1-4-2009 3,00 3,08 514 Technische groothandel 1-1-2008 1-4-2010 3,75 3,19 516 Informatie-; communicatie- en kantoortechnologiebranche 1-1-2008 1-1-2010 3,00 3,37 521 Hema 1-2-2007 1-2-2009 4,89 4,96 521 Levensmiddelen (grootwinkelbedrijven) 1-4-2008 1-4-2010 4,25 3,80 521 Levensmiddelenbedrijf 1-4-2008 1-4-2010 4,25 3,80 521 Vroom en Dreesmann BV 1-2-2008 1-2-2010 5,94 5,38 522 Slagersbedrijf 1-4-2007 1-4-2009 2,90 2,75 523 Apotheken 1-4-2008 1-4-2010 3,62 2,00 523 Drogisterijbranche 1-4-2008 1-4-2009 4,05 3,32 524 Bloemen- en Plantendetailhandel 1-1-2007 1-1-2009 2,50 2,50 524 Doe het zelf branche 1-1-2007 1-7-2009 2,09 2,07 524 Elektrotechnische detailhandel 1-7-2007 1-1-2009 2,88 2,38 524 Gemengde- en speelgoedbranche 1-1-2007 1-1-2009 2,40 2,89 524 IKEA Nederland b.v. 1-10-2008 1-10-2009 3,25 3,14 524 Praxis group 1-1-2006 1-1-2008 4,43 4,51 524 Wonen 1-1-2008 1-1-2010 2,75 2,07 550 Horeca- en aanverwant bedrijf 1-4-2008 1-4-2010 2,97 2,11 552 Recreatie 1-7-2008 1-7-2009 3,50 2,38 555 Contractcateringbedrijf 1-4-2008 1-4-2010 3,50 3,06 Vervoer en communicatie 601 Nederlandse Spoorwegen (nieuw) 1-4-2007 1-5-2009 3,00 2,99 602 Openbaar vervoer 1-1-2008 1-7-2009 4,87 4,87 602 Selectvracht B.V. 1-1-2007 1-4-2009 3,00 2,50 602 Taxivervoer 1-7-2007 1-1-2009 1,25 2,74 632 KLM-grondpersoneel 1-4-2007 1-4-2009 1,50 2,25 633 ANWB 1-4-2008 1-4-2010 3,25 3,81 633 Reisbranche 1-4-2008 1-4-2009 3,50 2,85 640 Postkantoren 1-4-2007 1-4-2009 1,90 0,65 640 TNT N.V. 1-4-2008 1-4-2009 2,52 1,77 641 TNT Post B.V. (Postbezorgers) 1-4-2008 1-4-2009 3,35 2,60 641 TNT Post B.V. (Zaterdagbestellers) 1-4-2008 1-4-2009 3,03 2,32 642 Callcenter branche 1-5-2008 1-5-2010 3,93 2,28 Zakelijke dienstverlening 651 ABN-AMRO 1-1-2008 1-1-2009 3,25 3,25 651 Fortis-bank 1-1-2008 1-1-2009 2,39 1,86 651 ING 1-7-2008 1-4-2010 4,50 3,86 651 RABO-bank 1-5-2007 1-5-2009 2,00 3,41 651 SNS Reaal Groep 1-6-2008 1-6-2009 3,25 3,14 652 Achmea 1-1-2008 1-6-2009 3,25 3,21 660 Delta Lloyd n.v. 1-6-2007 1-6-2009 3,22 3,34 660 Verzekeringsbedrijf (binnendienst) 1-6-2007 1-12-2009 2,34 2,34 660 Zorgverzekeraars 1-6-2007 1-6-2009 2,90 3,00 702 Woondiensten 1-1-2007 1-1-2009 2,30 2,62 742 Architectenbureaus (nieuw) 1-4-2007 1-4-2009 6,00 6,00 745 Uitzendbureaus; vaste medewerkers 1-1-2008 1-1-2009 2,79 2,79 745 Uitzendkrachten (ABU) 1-4-2004 1-4-2009 3,23 3,11 746 Beveiligingsorganisaties (particuliere) 1-8-2008 1-7-2010 3,10 3,10 747 Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf 1-4-2008 1-1-2010 3,50 1,86 Overige dienstverlening 751 Gemeenteambtenaren 1-6-2007 1-6-2009 3,55 3,61 751 Provinciepersoneel 1-6-2007 1-6-2009 2,81 2,48 751 Rijkspersoneel 1-1-2007 1-1-2011 3,08 2,58 752 Defensiepersoneel 1-3-2007 1-3-2009 3,57 2,94 752 Politiepersoneel 1-1-2008 1-1-2011 8,58 8,80 753 CWI (Centrum voor Werk en Inkomen) 1-1-2008 1-1-2009 3,50 3,81 753 Sociale Verzekeringsbank 1-4-2008 1-4-2010 4,00 3,19 753 UWV 1-5-2007 1-5-2010 2,85 3,28 801 Primair Onderwijs 1-7-2007 1-8-2009 3,08 3,14 802 Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie 1-2-2007 1-2-2009 3,81 3,81 802 Voortgezet Onderwijs 1-7-2008 1-8-2010 3,49 3,19 803 Hoger beroepsonderwijs (HBO) 1-8-2007 1-8-2010 2,88 3,30 803 Nederlandse universiteiten 1-9-2007 1-3-2010 3,58 3,88 851 Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) 1-3-2008 1-4-2009 4,14 3,02 851 Huisartsenzorg 1-3-2007 1-1-2009 1,75 2,74 851 Universitair Medische Centra 1-1-2008 1-3-2011 2,99 3,52 851 Ziekenhuizen 1-2-2008 1-3-2009 4,13 3,13 853 Gehandicaptenzorg 1-4-2007 1-1-2009 2,79 3,47 853 Jeugdzorg 1-5-2008 1-5-2010 4,49 3,99 853 Kinderopvang 1-5-2008 1-5-2009 1,46 1,46 853 VVT 1-1-2008 1-3-2010 3,88 3,88 853 Welzijn en maatschappelijke dienstverlening 1-5-2007 1-1-2009 3,50 3,33 927 Holland Casino's 1-4-2008 1-4-2009 5,72 4,97 BIJLAGE 2 BEREKENING VAN DE (GEMIDDELDE) CONTRACTLOONMUTATIE De gemiddelde contractloonmutatie per kalenderjaar wordt berekend door voor alle cao 's waarvoor de contractloonmutatie bekend is, de contractloonmutatie per cao voor dat jaar te wegen met het aandeel van het aantal werknemers onder die cao in het totale aantal werknemers waarvoor de contractloonmutatie bekend is. Als voor een groep werknemers binnen een cao sprake is van een andere loonontwikkeling dan voor een andere groep werknemers, dan wordt binnen die cao een soortgelijke weging toegepast. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om werknemers die het Wettelijk Minimumloon (WML) verdienen; of om een loonontwikkeling die voor sommige groepen werknemers (bijvoorbeeld jeugdigen of werknemers in een bepaalde functiegroep/loonschaal) afwijkt van die voor andere groepen werknemers. Ter toelichting twee voorbeelden: Stel er zijn twee cao's waarvoor de contractloonmutatie bekend is. Onder de ene cao vallen 10.000 werknemers en onder de andere vallen 90.000 werknemers. Stel verder dat de contractloonmutatie in de eerste cao 2% bedraagt en in de andere 1%. Dan is de gemiddelde contractloonmutatie: 2% x 10.000/(10.000 + 90.000) + 1% x 90.000/(10.000 + 90.000) = 1,1% Stel, in een cao stijgt voor één groep werknemers het loon met 1% en voor een andere groep werknemers met 2%. Stel verder dat 25% van de werknemers onder de cao tot de eerste groep behoort en dat 75% tot de andere groep behoort. Dan bedraagt de contractloonmutatie van die cao: 1% x 0,25 + 2% x 0,75 = 1,75% De contractloonmutatie is opgebouwd uit een aantal componenten. Deze componenten worden onderstaand toegelicht. Vooraf zij opgemerkt, dat de kosten van salarisherstructurering niet in de berekening worden meegenomen. Voorbeelden van vormen van salarisherstructurering zijn: verandering van de vakvolwassenleeftijd; veranderingen in functie-indeling/functiewaardering; uitbreiding van het aantal periodieken aan de onderkant (het aanvangssalaris wordt daardoor verlaagd) of bovenkant (het maximaal te verdienen salaris wordt daardoor verhoogd) van een loonschaal. Ook resultaatafhankelijke beloningscomponenten maken geen onderdeel uit van de berekening van de contractloonmutatie. Bij resultaatafhankelijke beloning gaat het om uitkeringen waarvan vooraf niet bekend is of uitbetaling inderdaad plaats vindt. Voorbeelden hiervan zijn uitkeringen die afhankelijk zijn van bijvoorbeeld persoonlijke verrichte prestaties (prestatiebeloning), van het bedrijfsresultaat of van het verloop van het ziekteverzuim. Op het uitgangspunt dat resultaatafhankelijke beloning niet wordt meegenomen in de berekening van de contractloonmutatie, bestaan een aantal uitzonderingen. Deze beloning wordt wel meegenomen als: op het moment dat cao-afspraken over resultaatafhankelijke beloning worden gemaakt, het resultaat al bekend is; een voorschot op de resultaatafhankelijke beloning wordt uitgekeerd, waarvan op basis van de cao niet duidelijk is dat dit voorschot op een later moment kan worden teruggevorderd dan wel worden verrekend met andere beloningscomponenten; sprake is van een vloer in de uitkering zodat iedere medewerker, ongeacht het resultaat, in ieder geval een bepaald bedrag ontvangt. In dit soort gevallen zal de resultaatafhankelijke beloning veelal worden meeberekend in de component "mutatie eenmalige uitkeringen". Als de resultaatafhankelijke beloning een structureel karakter heeft, dan worden de gevolgen van de invoering of verandering van een voorschot of een vloer in de component "mutatie toeslagen" opgenomen. Prijscompensatie-effect In een aantal cao 's is afgesproken dat de loonschalen en/of de feitelijk betaalde lonen worden verhoogd met de prijsstijging in een voorafgaande periode. Dit gebeurt meestal per 1 januari en 1 juli van jaar t. In het cao -overleg worden procedurele afspraken gemaakt over de loonsverhoging: welk prijsindexcijfer vormt het uitgangspunt; over welke periode wordt het berekend; en wanneer wordt het uitbetaald. De precieze hoogte van de prijscompensatie is tijdens het cao -overleg niet aan de orde, maar hangt af van de gekozen methodiek. Meestal wordt aangesloten bij de methodiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het voor de prijscompensatie relevante prijsindexcijfer is dan het afgeleide consumenten-prijsindexcijfer voor alle huishoudens. Uitgegaan wordt van de prijsontwikkeling in respectievelijk de periode april t-1/oktober t-1 en de periode oktober t-1/april t. Initiële verhoging In de meeste cao 's worden de loonschalen en/of de feitelijk betaalde lonen verhoogd met een percentage dat in het cao -overleg expliciet wordt afgesproken: de initiële loonsverhoging. In diverse cao 's is sprake van een laagste loonschaal (reguliere schaal of aanloopschaal) die is gekoppeld aan het WML. Voor de werknemers die conform deze loonschalen het WML verdienen, is de initiële loonsverhoging gelijk aan de wettelijke verhoging van het WML per 1 januari en 1 juli van een jaar. Mutatie vakantiebijslag De vakantiebijslag bedraagt wettelijk 8%. Als in een cao wordt afgesproken om dit percentage te verhogen, dan wordt de mutatie onder deze post opgenomen. Daarnaast bestaat in sommige cao 's een zogenoemde vloer in de vakantietoeslag. Het effect hiervan is dat voor de laagstbetaalde werknemers de vakantiebijslag hoger dan 8% is. Als deze vloer verandert kan dat een kosteneffect met zich meebrengen. Dit effect wordt hier eveneens geboekt. Mutatie toeslagen Onder deze categorie vallen kostenmutaties in toeslagen afhankelijk van de arbeidstijd, diensttijd of prestatie. De toeslagen hebben een structureel karakter en worden vaak op meerdere momenten in een jaar betaald. Voorbeelden zijn de toeslagen voor ploegendienst, diploma's, consignatie, overwerk, en vuil/gevaarlijk werk. Ook mutaties in eindejaarsuitkeringen (of andere vormen van structurele uitkeringen, bijvoorbeeld een bijdrage van de werkgever voor een levensloopregeling) worden onder de toeslagen meegenomen. Toeslagen zijn te onderscheiden van vergoedingen. Ook vergoedingen hebben een structureel karakter en worden vaak op meerdere momenten in een jaar betaald. Maar kenmerkend van een vergoeding is dat daar onkosten tegenover staan. Voorbeelden van vergoedingen zijn tegemoetkomingen in de kosten voor woon-werkverkeer, voor de ziektekostenverzekering, en voor een studie die niet in opdracht van de werkgever wordt verricht. Vergoedingen worden niet meegenomen in de berekening van de contractloonmutatie. Mutatie eenmalige uitkeringen Eenmalige uitkeringen zijn uitkeringen die (meestal) één keer per jaar worden betaald en geen structureel karakter hebben (dit in tegenstelling tot de eindejaarsuitkeringen die in de regel wel een structureel karakter hebben). Dat laatste wil zeggen, dat in cao -overleg telkens opnieuw moet worden bepaald of aan werknemers een eenmalige uitkering zal worden verstrekt en zo ja, hoe hoog die zal zijn. Een ander kenmerk van eenmalige uitkeringen is dat de kosten vooraf bekend zijn. Het verstrekken van een eenmalige uitkering heeft een positief effect op de contractloonmutatie in hetzelfde jaar dat de uitkering wordt verstrekt, maar een negatief effect op de contractloonmutatie in het daaropvolgende jaar. Daarom wordt in de berekening van de contractloonmutatie in een jaar het effect van de eenmalige uitkering in dat jaar gesaldeerd met de eenmalige uitkering in het voorafgaande jaar: de mutatie eenmalige uitkeringen. Ter toelichting het volgende voorbeeld (waarbij wordt geabstraheerd van andere loonmutaties): Stel in jaar t loonniveau = 100 en er was in dat jaar geen sprake van een eenmalige uitkering. In jaar t+1 wordt een eenmalige uitkering verstrekt van 1%. Het loonniveau in jaar t+1 wordt dan 101. Dat wil zeggen dat de contractloonmutatie in jaar t+1 1% bedraagt: (101 – 100)/100. In jaar t+2 vervalt de eenmalige uitkering, zodat het loonniveau weer op 100 uitkomt. De contractloonmutatie in jaar t+2 bedraagt dan -1%: (100 – 101)/101. De mutatie eenmalige uitkeringen in jaar t+2 bedraagt dan: eenmalige uitkering t+2 minus eenmalige uitkering t+1 = 0 – 1% = -1%. De overloop Als rekening wordt gehouden met de ingangsdatum van een loonmutatie dan drukt een deel van de loonafspraak op het lopende jaar, en drukt een ander deel op het daaropvolgende jaar (tenzij de loonmutatie op 1 januari van een jaar ingaat). Dit is de zogenoemde overloop. Deze wordt alleen berekend voor prijscompensatie en initiële loonsverhogingen en niet voor mutatie vakantiebijslag en mutatie toeslagen. Ook hier een voorbeeld ter toelichting: Stel dat in jaar t geen loonmutaties zijn afgesproken en dat het loonniveau maandelijks 100 is. In jaar t+1 is vervolgens sprake van een initiële loonsverhoging van 4% per 1 april. Deze loonsverhoging drukt voor ¾e deel op jaar t+1 en voor ¼e deel op jaar t+2. Immers: gedurende de eerste drie maanden van jaar t+1 blijft het loonniveau 100 en gedurende de andere 9 maanden is dat 104. Gemiddeld komt dat in jaar t+1 uit op 103 ((3x100 + 9x104)/12; de resterende 1% loopt over naar t+2). In jaar t+2 drukt de loonmutatie op het hele jaar en komt het loonniveau dus uit op 104 (als er in jaar t+2 geen andere loonmutaties zijn). Het overloopeffect in jaar t+1 is dan: overloop uit jaar t minus overloop naar jaar t+2 = 0 – 1% = -1% Structurele contractloonmutatie en totale contractloonmutatie op niveaubasis en op jaarbasis De structurele contractloonmutatie op niveaubasis is de som van het prijscompensatie-effect, de initiële loonsverhoging, de mutatie vakantiebijslag en de mutatie toeslagen. De totale contractloonmutatie op niveaubasis is gelijk aan de som van de structurele contractloonmutatie en de mutatie eenmalige uitkeringen. Bij de berekening van de contractloonmutatie op niveaubasis wordt geen rekening gehouden met het moment waarop de loonmutaties ingaan. Wordt wel rekening gehouden met de ingangsdatum van een loonmutatie, dan ontstaat de structurele respectievelijk totale contractloonmutatie op jaarbasis. Dit is de som van de structurele/totale contractloonmutatie op niveaubasis plus het overloopeffect. Ter toelichting een rekenvoorbeeld, dat aansluit bij het rekenvoorbeeld gegeven bij de uitleg van het overloopeffect (alleen een initiële loonsverhoging per 1 april jaar t+1 van 4%): De totale contractloonmutatie op niveaubasis bedraagt in jaar t+1 4%. De totale contractloonmutatie op jaarbasis is: Totale contractloonmutatie op niveaubasis jaar t+1 plus het overloopeffect = 4% - 1% = 3% Een totaalbeeld In het bovenstaande is per component van de contractloonmutatie aangegeven hoe er in de berekening van de contractloonmutatie mee om wordt gegaan. Onderstaand wordt aan de hand van twee fictieve voorbeelden, een integrale benadering gepresenteerd. Voorbeeld I (cao van toepassing op 10.000 werknemers) niveaubasis jaarbasis t-1 t t+1 t-1 t t+1 Prijscompensatie ad. 2% per 1/7 jaar t-1 Prijscompensatie ad. 1% per 1/1 jaar t Prijscompensatie ad. 1% per 1/7 jaar t Initiële loonsverhoging ad. 0,5% per 1/7 jaar t Mutatie vakantiebijslag Mutatie toeslagen Eenmalige uitkering ad. 2% jaar t-1 Eenmalige uitkering ad 1% jaar t 2,0 2,0 1,0 1,0 0,5 0,0 0,0 - 2,0 1,0 - 1,0 1,0 2,0 1,0 1,0 0,5 0,25 0,0 0,0 - 2,0 1,0 0,5 0,25 - 1,0 Totaal 1,5 1,75 Voorbeeld II (cao van toepassing op 90.000 werknemers, waarvan 45.000 WML verdienen) niveaubasis jaarbasis t-1 t t+1 t-1 t t+1 Verhoging WML ad. 1% per 1/7 jaar t-1 Verhoging WML ad. 1% per 1/1 jaar t Verhoging WML ad 1% per 1/7 jaar t Initiële verhoging ad 2% per 1/1 jaar t-1 Initiële verhoging ad. 2% per 1/7 jaar t Mutatie vakantiebijslag Mutatie toeslagen ad 1% jaar t Eenmalige uitkering ad. 0% jaar t-1 Eenmalige uitkering ad. 1%jaar t 0,5 1,0 0,0 0,5 0,5 1,0 0,0 0,5 - 0,0 0,5 - 0,5 0,25 1,0 0,0 0,25 0,5 0,25 0,5 0,0 0,5 - 0,0 0,5 0,25 0,5 - 0,5 Totaal 3,0 2,5 NB: In dit voorbeeld verdient de helft van de werknemers onder de cao het WML. Gevolg is dat bijvoorbeeld de verhoging van het WML ad. 1% per 1/7 jaar t-1 ook maar voor de helft (0,5%) doorwerkt in de contractloonmutatie. Voor deze groep WML'ers is tevens verondersteld dat er geen sprake is van toeslagen en eenmalige uitkeringen. BIJLAGE 3 FLEXIBELE BELONING Tabel 1 Cao’s met afspraken over flexibele beloningsvormen naar economische sector en soort cao: bedrijfstak-cao (B) en ondernemings-cao (O), in absolute aantallen (2008) eenmalige uitkeringen jaarlijkse gratificaties 13e maand winstdeling resultaat uitkering prestatie-beloning totaalaantal cao’s met flexibele belonings-afspraken totaalaantal cao’s in steekproef B O B O B O B O B O B O B O B O landbouw en visserij 2 2 5 industrie 3 1 5 5 4 5 1 2 5 9 7 13 8 bouwnijverheid 2 3 3 4 4 handel en horeca 6 1 6 3 1 3 2 1 7 4 15 5 22 6 vervoer en comm. 4 1 5 1 4 4 1 9 5 9 zakelijke dienstverl. 1 2 3 7 1 8 2 1 2 7 5 9 8 9 overige dienstverl. 8 1 20 3 2 1 2 1 1 1 1 21 4 22 4 Totaal 20 9 38 23 3 15 4 14 4 2 17 20 57 34 79 36 Tabel 2 Cao’s met afspraken over flexibele beloningsvormen naar economische sector en soort cao: bedrijfstak-cao (B) en ondernemings-cao (O), in procenten (2008) eenmalige uitkeringen jaarlijkse gratificaties 13e maand winstdeling resultaat uitkering prestatie-beloning totaalaantal cao’s met flexibele belonings-afspraken B O B O B O B O B O B O B O landbouw en visserij 40 40 industrie 23 13 38 63 50 63 8 15 63 69 88 bouwnijverheid 50 75 75 100 handel en horeca 27 17 27 50 17 50 9 17 32 67 68 83 vervoer en comm. 44 20 56 11 44 44 20 100 zakelijke dienstverl. 13 22 38 78 13 89 25 11 25 78 63 100 overige dienstverl. 36 25 91 75 9 25 9 25 5 25 5 95 100 Totaal 25 25 48 64 4 42 5 39 5 6 22 56 72 94 BIJLAGE 4 (RE-)INTEGRATIE Tabel 4.1 Aantal cao’s met minstens één afspraak over re-integratiebeleid (incl. afspraken i.h.k.v. de Wet verbetering Poortwachter en de Wet SUWI) naar sector Economische sector Aantal cao’s in de steekproef Aantal cao ’s met minstens één bepaling over re-integratie (incl. Wet Verbetering Poortwachter en Wet SUWI) Landbouw en visserij 5 3 Industrie 21 20 Bouwnijverheid 4 4 Handel en horeca 26 25 Vervoer en communicatie 15 14 Zakelijke dienstverlening 18 14 Overige dienstverlening 26 25 Totaal 115 105 Tabel 4.2 Aantal cao’s met minstens één afspraak over de Wet Verbetering Poortwachter en de Wet SUWI naar sector Economische sector Aantal cao’s in de steekproef Wet verbetering poortwachter Wet SUWI Landbouw en visserij 5 1 0 Industrie 21 10 6 Bouwnijverheid 4 0 1 Handel en horeca 26 21 8 Vervoer en communicatie 15 10 3 Zakelijke dienstverlening 18 12 5 Overige dienstverlening 26 9 1 Totaal 115 63 24 Tabel 4.3 Aantal cao’s met minstens één afspraak over aanpassingsbeleid naar sector Economische sector Aantal cao’s in de steekproef Aantal cao ’s met minstens één bepaling over aanpassingsbeleid Landbouw en visserij 5 3 Industrie 21 13 Bouwnijverheid 4 2 Handel en horeca 26 9 Vervoer en communicatie 15 6 Zakelijke dienstverlening 18 2 Overige dienstverlening 26 9 Totaal 115 44 Tabel 4.4 Aantal cao’s met minstens één afspraak over integratiebeleid naar sector Economische sector Aantal cao’s in de steekproef Aantal cao ’s met minstens één bepaling over integratiebeleid Landbouw en visserij 5 3 Industrie 21 9 Bouwnijverheid 4 2 Handel en horeca 26 8 Vervoer en communicatie 15 6 Zakelijke dienstverlening 18 1 Overige dienstverlening 26 10 Totaal 115 39 BIJLAGE 5 CAO’S MET AFSPRAKEN OVER VERLOF IN VERBAND MET SCHOLING soort scholing aantal cao’s1 betaald verlof betaald verlof (% wns2) onbetaald verlof betaling verlof n.b. scholing (totaal)3 112 - - - - -algemene scholing 20 5 3% 6 9 -functiegerichte scholing4 106 79 76% 7 20 -LLW/BBL 52 26 27% -examen 74 74 60% 1 het aantal cao's met afspraken over de soort scholing 2 percentage van het totale aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s, waarvoor betaald verlof is geregeld. 3 in sommige cao’s komen meerdere soorten scholing voor, waardoor het totaal in deze kolom niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten 4 in sommige cao’s komen betaald en onbetaald verlof naast elkaar voor waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de getallen in de betreffende kolommen BIJLAGE 6 CAO-AFSPRAKEN OVER WERKGELEGENHEID IN 2008 Tabel 6.1 Cao's met afspraken over werkgelegenheidsbepalingen naar soort afspraak werkgelegenheidsbepalingen aantal cao's werknemerspercentagea werkervaringsplaatsen 28 27% werkgelegenheidsprojecten 20 17% I/D-banen 14 27% banenpools/bemiddeling 18 19% totaalc 55 55% a Percentage van het totaal aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b In de vorige rapportages zijn bepalingen over Melkertbanen (I/D-banen) meegeteld met de afspraken over werkgelegenheidsplannen. In totaal gaat het om 28 cao’s die werkgelegenheidsplannen c.q. I/D-banen hebben opgenomen. In deze rapportage zijn de afspraken afzonderlijk vermeld. c In sommige cao's komen meerdere bepalingen voor, waardoor het totaal niet gelijk is aan de som van de onderscheiden soorten werkgelegenheidsbepalingen. Tabel 6.2 Cao's met werkgelegenheidsbepalingen naar doelgroep doelgroepen aantal cao's werknemerspercentagea algemeenb 10 9% langdurig werklozen 22 33% vrouwen 6 6% gehandicapten 8 6% minderheden 10 8% jongeren 16 9% leerlingen 12 10% totaald 47 30% a Percentage van het totaal aantal werknemers onder de 115 onderzochte cao’s. b Doelgroepenbeleid zonder limitatieve opsomming (bv ‘kwetsbare’ groepen) c In deze rapportage zijn afspraken over I/D-banen meegeteld met afspraken voor langdurig werklozen. d In sommige cao's komen meerdere doelgroepen voor, waardoor het totaal afwijkt van de som van de onderscheiden doelgroepen. Tabel 6.3 Cao's naar soort en aantal arbeidsplaatsen cao WEP1 WGP2 WEP + WGP Totaal aantal wns Verhou-ding3 Achmea B.V. Albert Heijn (distributie-organisatie) energie- en nutsbedrijven, sector distributie Getronics PinkRoccade (GPR) metalektro Nederlandse Spoorwegen recreatie TNT N.V. universitair medische centra 22 10 140 200 0 0 150 190 80 0 0 0 0 350 100 0 0 0 22 10 140 200 350 100 150 190 80 9.980 3.170 24.750 8.000 167.900 16.500 40.996 40.000 57.661 454 317 176 40 480 165 273 210 720 totaal 792 450 1242 354.107 285 1 Werkervaringsplaatsen 2 Werkgelegenheidsplaatsen (incl. Melkert-/ID-banen) 3 Verhouding aantal arbeidsplaatsen / aantal werknemers onder cao Tabel 6.4 Aantal en soort arbeidsplaatsen per doelgroep doelgroep WEP1 WGP2 Totaal Aantal cao's langdurig werklozen vrouwen gehandicapten minderheden jongeren leerlingen 0 0 0 202 340 200 0 0 0 0 0 350 0 0 0 202 340 550 0 0 0 2 5 2 totaal 742 350 1092 93 1 Werkervaringsplaatsen 2 Werkgelegenheidsplannen (bij de doelgroep langdurig werklozen zijn het aantal I/D-banen meegeteld) 3 In sommige cao's komen meerdere doelgroepen voor, waardoor het totaal afwijkt van de som van de onderscheiden doelgroepen. Tabel 6.5 Cao's naar soort en aantal arbeidsplaatsen voor de doelgroep etnische minderheden cao WEP1 WGP2 Totaal Achmea B.V. TNT N.V. 12 190 0 0 12 190 totaal 202 0 202 1 Werkervaringsplaatsen 2 Werkgelegenheidsplaatsen BIJLAGE 7 OVERZICHT ARBEIDSDUUR IN CAO’S Uitgaande van de jaarlijks bedongen arbeidsduur kan de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur worden berekend. De jaarlijks bedongen arbeidsduur betreft het aantal uren waarvoor een werknemer in dienst is genomen en waarvoor hij loon ontvangt. Tot de jaarlijks bedongen arbeidsduur worden dan ook de vakantiedagen en de doordeweekse feestdagen gerekend, de roostervrije uren echter niet. Voor de berekening van de jaarlijks bedongen arbeidsduur wordt uitgegaan van 52,2 weken per jaar van 5 werkdagen per week. Op basis van deze gegevens in cao’s kan per bedrijfstak of onderneming de jaarlijkse bedongen arbeidsduur en daarmee de gemiddelde wekelijkse arbeids-duur worden bepaald. Voor onderstaande tabellen is gebruik gemaakt van gegevens uit de meest recent bij het ministerie aangemelde cao’s uit de standaard steekproef. Deze steekproef omvat in 2008 115 cao’s: bedrijfstak-cao’s met 10.000 of meer werknemers en ondernemings-cao’s met 3.000 of meer werknemers. De rapportage is gebaseerd op de gegevens van 110 van de 115 cao’s. Van 5 cao’s (post- en onderwijs-cao’s) zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Gemiddeld wekelijkse arbeidsduur per economische sector In onderstaande tabel is de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur naar economische sector weergegeven. Per sector wordt het aantal cao’s, het daaronder vallende aantal werknemers, de jaarlijkse bedongen arbeidsduur en de daaruit af te leiden gemiddelde wekelijkse arbeidsduur weergegeven. Tabel 1 Het aantal cao’s, het bijbehorende aantal werknemers, de jaarlijks bedongen arbeidsduur en de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, naar economische sector economische sector cao's werknemers jaarlijks bedongen arbeidsduur gem. wekelijkse arbeidsduur landbouw en visserij 5 247.000 1953 37,4 industrie 21 690.500 1964 37,6 bouwnijverheid 4 343.000 1934 37,1 handel en horeca 26 999.500 1946 37,3 vervoer en communicatie 13 326.000 2009 38,5 zakelijke dienstverlening 19 626.500 1967 37,7 overige dienstverlening 22 1.552.500 1922 36,8 totaal 110 4.785.000 1956 37,5 De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de 110 onderzochte cao’s bedraagt 37,5 uur. In de sectoren landbouw en visserij, bouwnijverheid, handel en horeca en overige dienstverlening ligt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur onder het gemiddelde; in de overige sectoren is sprake van een bovengemiddelde wekelijkse arbeidsduur. Gemiddeld wekelijkse arbeidsduur naar sector In tabel 2 is voor de onderzochte cao’s de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur naar sector weergegeven. Onderscheiden wordt de markt, de overheid en de zorg. Weergegeven wordt het aantal cao’s, het aantal werknemers, jaarlijks bedongen arbeidsduur en de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in de sectoren. In de marktsector is sprake van een bovengemiddelde wekelijkse arbeidsduur. In de sectoren overheid en zorg ligt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur onder het gemiddelde. Tabel 2 Het aantal cao’s en percentage werknemers en de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, uitgesplitst naar sector sector cao's werknemers jaarlijks bedongen arbeidsduur gem. wekelijkse arbeidsduur markt 90 3.241.000 1963 37,6 overheid 11 594.000 1946 37,3 zorg 9 949.500 1891 36,2 totaal 110 4.785.000 1956 37,5 Spreiding van de gemiddeld wekelijkse arbeidsduur In onderstaande tabel wordt de spreiding van de gemiddelde wekelijkse arbeids-duur weergegeven met daarnaast het aantal cao’s en het bijbehorende aantal werknemers. Voor 87% van de werknemers ligt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur tussen 36 en 39 uur. In 42 van de onderzochte cao’s (van toepassing op 43% van de werknemers) ligt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur tussen 36 en 37 uur en in 19 van de onderzochte cao’s (van toepassing op 12% van de werknemers) ligt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur boven de 39 uur. Tabel 3 Het aantal cao’s en percentage werknemers uitgesplitst naar de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur gem. wekelijkse arbeidsduur aantal cao's perc. werknemers < 36 uur 2 1% 36-37 uur 42 43% 37-38 uur 7 7% 38-39 uur 40 37% 39-40 uur 3 3% 40 uur 16 9% totaal 110 100% Ontwikkelingen De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur stijgt van 37,2 uur in 2007 naar 37,5 in 2008. De verschillen in de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur ten opzichte van voorgaande rapportages zijn toe te schrijven aan een tweetal zaken: methodische verschillen; en ontwikkelingen in cao’s. De toename van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur is deels toe te schrijven aan methodische verschillen. Jaarlijkse wordt de steekproef vastgesteld. Cao’s die niet meer aan het werknemerscriterium voldoen verdwijnen uit de steekproef evenals cao’s die niet meer worden aangemeld. Daar staat tegenover dat cao’s die voldoen aan de selectiecriteria aan de steekproef worden toegevoegd. Het opsplitsen of samenvoegen van cao’s kan eveneens leiden tot een aanpassing van de steekproef. Het steekproefeffect kan in beeld worden gebracht door de analyse te beperken tot alleen die cao’s die zowel in 2007 als in 2008 in de steekproef zitten. De analyse op basis van dit gemeenschappelijke bestand laat zien dat de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in 2007 op 37,3 uur uitkomt. Voor diezelfde groep gemeenschappelijke cao’s bedraagt de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in 2008 37,5 uur. De toename van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur naar 37,5 uur in 2008 is verder toe te schrijven aan een toename van die gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in een deel van onderzochte cao’s. Als voorbeeld dient de cao voor de architecten waarin de arbeidsduur is opgetrokken van 38 naar 40 uur en de door Maxeda afgesloten cao’s voor V&D, Praxis en de Hema waarin de arbeidstijd is verruimd van 36 naar 38 uur per week. Een resultaatuitkering is een uitkering die afhankelijk is van het (op het niveau van de onderneming) behalen van een resultaat dat niet gerelateerd is aan financiële doelstellingen (bijvoorbeeld terugdringing van ziekteverzuim). Het voor de loonontwikkeling relevante definitieve cijfer voor de prijscompensatie bedraagt 0,00% per 1 januari 2008 (referteperiode april 2007/oktober 2007), en 1,86% per 1 juli 2008 (referteperiode oktober 2007/april 2008). Zie de ‘Voorjaarsrapportage CAO-afspraken 2008’ Het niveaucijfer van Heineken wordt beïnvloed door het structureel maken van de voorheen resultaatafhankelijke tantième-uitkering (8%). Voor een totaaloverzicht van cao’s en bijbehorende contractloonmutatie op niveau- en jaarbasis wordt verwezen naar de bijlagen. Een resultaatuitkering is een op het niveau van de onderneming geformuleerde doelstelling anders dan financiële doelen (bijv. het terugdringen van het ziekteverzuim) Voor een uitsplitsing van het aantal cao’s met afspraken over flexibele beloning naar ondernemings- cao’s en bedrijfstak-cao’s wordt verwezen naar de bijlagen. De subtotalen betreffen het aantal cao’s per sector met een of meer afspraken. In 48 cao’s zijn meerdere afspraken over flexibele beloning gemaakt zodat het totaalaantal cao’s met afspraken niet overeenkomt met de som van de afzonderlijke kolommen. Tussen haakjes is het aantal cao’s met afspraken als percentage van het totaalaantal onderzochte cao’s in de sector weergegeven. Het aantal cao’s in een sector met een bepaalde beloningsvorm wordt afgezet tegen het totaalaantal cao’s met afspraken over flexibele beloning in die sector. In de Voorjaarsrapportage CAO-afspraken 2005 is een overzicht opgenomen van de ontwikkelingen van de eenmalige uitkeringen voor de periode 2000-2004 In sommige cao’s zoals die voor het rijkspersoneel wordt een jaarlijkse gratificatie jaarlijks verhoogd om uiteindelijk na een aantal jaren naar een volwaardige 13e maanduitkering te groeien. Deze uitkeringen worden echter vooralsnog tot de categorie jaarlijkse gratificaties gerekend. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet voorziet in de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA). Zie voor informatie ook de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: www. werkennaarvermogen.nl Wet financiering sociale verzekeringen . In de cao-rapportages 2006 en 2007 zijn voorbeelden opgenomen van cao-teksten in dit kader. In de cao-rapportages 2006 en 2007 zijn voorbeelden opgenomen van cao-teksten in dit kader. Bij volledige benutting van de restcapaciteit. Vanaf 1-1-2008 is de wettelijke uitkeringsduur minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden In de cao-rapportages 2006 en 2007 zijn voorbeelden opgenomen van cao-teksten in dit kader. De IVA-uitkeringen zijn verhoogd (van 70 naar 75%). Zie het Besluit verhoging IVA-uitkering van 11 december 2006, Stb. 698. In de laatste periode van 2008 (oktober- december) hebben 5 cao’s een afspraak gemaakt op dit punt. In totaal zijn er eind 2008 35 akkoorden waarin verwezen wordt naar een WGA-hiaat. In 27 daarvan is concreet sprake van een verzekering van dat hiaat. Zie o.a. brief over dit onderwerp aan partijen betrokken bij het overleg in bedrijfstakken, ondernemingen en instellingen over arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, Stichting van de Arbeid, (kenmerk brief S.A. 0608404/K) d.d. 3 november 2006, Den Haag. Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 34 lid 2, artikel 41, en artikel 122b. Het onderzoek naar een tegemoetkoming voor postactieven is gebaseerd op reguliere cao's. Niet uitgesloten is dat voor postactieven (vutters of (vroeg-) gepensioneerden) onder het "oude" ziektekostenstelsel een tegemoetkoming gold op basis van vervroegde uittredings- of (pre)pensioenreglementen. Op de inhoud van deze reglementen bestaat echter bij UAW onvoldoende zicht. Zie www. levensloopregeling.szw.nl Een meerkeuzesysteem (cafetariamodel of a la carte) biedt de werknemer de mogelijkheid keuzes te maken in de samenstelling van zijn arbeidsvoorwaardenpakket door uitruil van arbeidsvoorwaarden bronnen) voor bepaalde bestemmingen (doelen). Stichting van de Arbeid: Werken aan je werkkring (1996), Een leven lang lerend werken (1998), Werk maken van employabilitybeleid (2001), Agenda 2002 (1997), Er is meer nodig; Aanbevelingen voor het arbeidsvoorwaardenoverleg 2001 (2001), Naar brede en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, Aanbevelingen over scholing en employabilitybeleid (2007). Stichting van de Arbeid, Werktop van kabinet en Stichting van de Arbeid d.d. 1 december 2005, Publicatienr. 8/05 Akkoord participatietop: Tripartiete beleidsinzet d.d. 27 juni 2007 Er is in het kader van de Participatietop ook gericht gezocht naar employability-afspraken die ondernemerschap bevorderen en afspraken welke specifiek voor allochtone werknemers (naast de onderzochte afspraken over ‘Nederlands op de werkvloer’) en laaggeletterde werknemers gelden. Deze afspraken zijn echter niet gevonden in de onderzochte cao’s. Deze vorm van scholing wordt ook behandeld in de paragraaf over doelgroepen. Zie ook de paragraaf 8.6 over loopbaanbevordering. In een enkel geval wordt ook de term loopbaangesprek gebruikt. Zou worden uitgegaan van de bredere context op basis waarvan motiverend beloningsbeleid voorheen werd onderzocht, dan zouden in 83 cao's (van toepassing op 67% van de werknemers onder de onderzochte cao's) afspraken over motiverend beloningsbeleid zijn gevonden. Onder de categorie werkervaringsplaatsen vallen alle cao-afspraken gericht op het, met behulp van tijdelijke contracten, verbeteren van de positie van kansarmen op de arbeidsmarkt, maar ook concrete afspraken over het realiseren van stageplaatsen. Het scholingseffect van de werkervaringsperiode staat hierbij centraal. Met werkgelegenheidsplannen worden plannen bedoeld die gericht zijn op het bevorderen van de instroom van bepaalde doelgroepen in de bedrijfstak of onderneming. Hieronder worden ook de afspraken in het kader van de regeling extra werkgelegenheid langdurig werklozen en subsidieregeling experimenten activering van uitkeringsgelden (ook wel I/D-banen genoemd) gerekend, evenals afspraken over arbeidspools en detachering/uitzendconstructies. Deze 29 cao’s betreffen afspraken over werkgelegenheidsplannen inclusief afspraken over I/D-banen. Eenvoudigheidshalve wordt verondersteld dat de afboeking van de eenmalige uitkering in een bepaald jaar gelijk is aan de bijtelling ervan in het jaar daarvoor. Leesvoorbeeld: in 3 van de in totaal 13 bedrijfstak-cao’s in de sector industrie (=23%) zijn afspraken over een eenmalige uitkering vastgelegd. Zie Najaarsrapportage CAO-afspraken 2007, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag 2007. PAGE 6 Najaarsrapportage Cao-afspraken 2008 PAGE VI PAGE 60