Landelijk beleidskader jeugdzorg 2009-2012
Bijlage
Nummer: 2009D00005, datum: 2009-01-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Landelijke Beleidskader Jeugdzorg 2009-2012 en Voortgangsrapportage jeugdzorg 2008 (2009D00004)
Preview document (đ origineel)
Landelijk beleidskader jeugdzorg 2009-2012 Programmaministerie voor Jeugd en Gezin & Ministerie van Justitie September 2008 Inhoud Inleiding 3 Het rijksbeleid 3 A CliĂ«ntenbeleid 4 B Informatievoorziening 4 C Professionalisering 4 D Diversiteit 5 E Gesloten jeugdzorg 5 F Financieringssysteem 5 Het provinciaal beleid 6 2.1 Provinciale jeugdzorg 6 A Informatievoorziening 6 B Aanpak ervaren Regeldruk 6 C AMK 6 D Prestatie-afspraken 7 E Preventie en doorstroom 7 F Afstemming en samenwerking 8 2.2 Jeugdbescherming 8 A Landelijke invoering van een nieuwe werkwijze voor samenwerking 8 B Plan informatie-uitwisseling tussen de partners 8 C Deltaplan 9 D Kwaliteitsverbetering voogdij 9 E Vroegtijdig ingrijpen 9 2.3 Jeugdreclassering 10 A Project Nazorg Jeugd 10 B GedragsbeĂŻnvloedende maatregel (GM) 10 C Informatie-uitwisseling in de jeugdstrafrechtketen. 11 Aandachtsgroepen 11 A Pleegzorg 11 B Zwerfjongeren 11 C Eigen kracht 11 D Scheiding en omgang 11 Inleiding De inzet van de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie is duidelijk. Het beleidsprogramma âAlle kansen voor kinderenâ en het programma âVeiligheid begint bijvoorkomenâ kennen een heldere inzet. Het gezin staat centraal (één gezin, één plan), de opgroei en opvoedproblemen van jongeren moet zo vroeg mogelijk in de ontwikkeling van jeugdigen worden aangepakt (preventief beleid) en een vrijblijvende aanpak is voorbij. Wanneer jongeren zich misdragen dient recidive zoveel mogelijk voorkomen te worden. De verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg moeten zo laag mogelijk in de keten van jeugdvoorzieningen worden neergelegd. Preventief beleid op gemeentelijk niveau draagt bij aan snelle signalering van problemen, terwijl ook de integratie van hulpverlening op lokaal niveau vorm dient te krijgen. Voor het verhogen van de kwaliteit van jeugdzorg bevorderen wij sturing op basis van vertrouwen in (geprofessionaliseerde) indicatiestellers en hulpverleners, die worden gefaciliteerd dit vertrouwen waar te maken. Wanneer het hier structureel aan schort, zal de overheid haar wettelijke verantwoordelijkheden niet uit de weg gaan. In dit licht past geen uitgebreid en gedetailleerd beleidskader met stappenplan. De meerwaarde van het beleidskader 2009-2012 is het stellen van prioriteiten. De focus van dit beleidskader ligt dan ook op hetgeen wij eind 2012 willen hebben bereikt. De wijze waarop deze prioriteiten worden waargemaakt is primair een zaak van provincies, gemeenten, bureaus jeugdzorg, centra voor jeugd en gezin en zorgaanbieders. In het hiernavolgende gaan wij nader in op beleidsprioriteiten voor het rijksbeleid, provinciaal beleid en enkele specifieke aandachtsgroepen. 1. Het rijksbeleid Voor het concipiĂ«ren van het beleidskader in 2008 is de uitdaging een geheel andere dan die bij het schrijven van het eerste beleidskader in 2004. Immers, het eerste beleidskader diende de implementatie van de Wet op de jeugdzorg te begeleiden. Hiervoor was een concreet stappenplan een nuttig instrument. Anno 2008 is de uitdaging van een geheel andere aard. De provincies en grootstedelijke regioâs (voortaan provincies) zijn bekend met de beleidsambities zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, het programma van het nieuwe ministerie voor jeugd en gezin âAlle kansen voor alle kinderenâ (TK, 31000, nr. 5), het programma âVeiligheid begint bij voorkomenâ (TK, 28684, nr. 119) waarin de jeugdreclassering een belangrijke rol is toebedeeld en het programma âAanpak jeugdcriminaliteitâ waarmee afstemming moeten worden gerealiseerd tussen het justitiĂ«le kader en relevante onderdelen binnen de jeugdzorg. Verder is er een roep uit het veld om een vereenvoudiging van het overheidsbeleid voor de jeugdzorg en om de ervaren regeldruk te verminderen, uitmondend in programmaâs zoals de âAanpak ervaren regeldrukâ (TK, 29815, nr. 121) voor de jeugdzorg en het project âBeter, Anders, Minderâ (TK, 29815, nr. 121) voor de beleidsinformatie. Hiernaast zijn er verschillende programmaâs die zich richten op het verbeteren en versterken van de uitvoeringspraktijk en het ondersteunen van de professionals in de jeugdzorg. Dit zijn onder andere de programmaâs âBeter Beschermdâ (TK, 31001, nr 37) en het âDeltaplanâ voor de gezinsvoogdij (TK, 29815, nr. 40), het actieprogramma aanpak kindermishandeling âKinderen veilig thuisâ (TK, 28345, nr. 62) en het âActieplan Professionaliseringâ (TK, 29815, nr. 116) voor de jeugdzorg. Meer concreet draagt het rijk bij aan het project âVerbetering Indicatiestelling Bureaus jeugdzorgâ (VIB) van IPO/MOgroep Jeugdzorg, de implementatie van het Kader integraal indiceren en het traject âPrestatie-Indicatorenâ voor het zorgaanbod. Niet in de laatste plaats wordt ook de financieringssystematiek voor de jeugdzorg herzien, conform het âVoorstel financieringsstelsel Provinciale Jeugdzorgâ (TK 29015, nr. 17). Het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt gewijzigd in verband met wijziging van AWBZ-aanspraken op zorg. Dit heeft consequenties voor de indicatiestelling door de bureaus jeugdzorg voor de jeugd-GGZ (de zgn. niet op genezing gerichte geestelijke gezondheidszorg). Provincies zien er op toe dat de bureaus jeugdzorg, met het van kracht worden van het gewijzigde besluit (met ingang van 1 januari 2009) op een uniforme wijze indicaties voor een aanspraak op AWBZ-zorg afgeven, conform het nieuwe besluit. De bureaus jeugdzorg passen daarbij de werkwijze toe die gehanteerd wordt door het CIZ. De bureaus jeugdzorg implementeren, zo mogelijk eveneens per 1 januari 2009, het screeningsinstrument LVG, dat op dit moment wordt ontwikkeld. Dit screeningsinstrument maakt voor jeugdigen met een IQ tussen 70 en 85 duidelijk of zorg op grond van de AWBZ, danwel de Wet op de jeugdzorg, het meest aangewezen is. Onderwerpen zoals de overgang indicatiestelling van kinderen met een licht verstandelijke handicap (jeugd-LVG) en de toekomst van de landelijk werkende voorzieningen, zijn gekoppeld aan respectievelijk een SER-advies en de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Kortom, de ambities voor de jeugdzorg zijn in de genoemde programmaâs en projecten ruimschoots omschreven en worden in dit document niet herhaald. Wel worden de verschillende ambities in dit beleidskader bij elkaar gebracht. A CliĂ«ntenbeleid De Wet op de jeugdzorg kent voor de provincies, de bureaus jeugdzorg, de zorgaanbieders en het Rijk taken op het gebied van cliĂ«ntenbeleid. In dat kader is het Landelijk CliĂ«nten Forum Jeugdzorg in de gelegenheid gesteld om op dit Landelijk Beleidskader te reageren. Nog niet in alle provincies zijn de in de wet bedoelde cliĂ«ntenraden ingesteld bij de bureaus jeugdzorg en de zorginstellingen. Ik wijs de provincies daarom nogmaals op hun wettelijke taken omtrent de belangenbehartiging van cliĂ«nten. B Informatievoorziening Voor het in beeld brengen van de vraag naar jeugdzorg is het essentieel dat de belangrijkste informatie op een uniforme wijze wordt verzameld met eenduidig uitlegbare definities. Hierbij kunnen vier verschillende aggregatie niveaus worden onderscheiden: De indicatiesteller en hulpverlener dienen de informatie te verzamelen die noodzakelijk is voor het verrichten van hun werkzaamheden. Wanneer verschillende indicatoren worden geaggregeerd (samengevoegd in één indicator op een hoger abstractieniveau) op het niveau van een bureau jeugdzorg of een zorgaanbieder, moet dit het management een beeld geven van de kwantiteit en kwaliteit van de verrichtte prestaties. Als de informatie wederom wordt geaggregeerd op het niveau van een provincie, moet de informatie vergelijkbare informatie verschaffen over kwantiteit en kwaliteit van in de provincie werkende bureau jeugdzorg en zorgaanbieders. Op het hoogste aggregatieniveau moeten de prestaties tussen provincies kunnen worden vergeleken. Op alle genoemde niveaus moeten âbest practicesâ of goede voorbeelden kunnen worden onderscheiden. Via benchmarks of andere kwaliteitsinstrumenten kan vervolgens van de goede voorbeelden worden geleerd. Niet in de laatste plaats dient de geaggregeerde informatie als input voor de prestatie-indicatoren, op basis waarvan prestatieafspraken worden gemaakt tussen vertegenwoordigers van de genoemde geledingen. C Professionalisering Bij de professionalisering van de jeugdzorg komen projecten ten uitvoer die leiden tot een beroepenstructuur, het opzetten van beroepsverenigingen, een curriculum jeugdzorg, een code en tuchtrecht. Tegelijkertijd worden interventies getoetst en indien bewezen effectief erkend en geregistreerd. Waar mogelijk wordt richtlijnontwikkeling gestimuleerd, waarmee het beroepsdomein in termen van âthe state of the artâ nader kan worden omschreven. Voor een professional geldt dat ieder kind en elke situatie uniek is en dat zonodig beargumenteerd van de richtlijn kan worden afgeweken, mits dit wordt geregistreerd. Eenmaal ontwikkelde richtlijnen dienen periodiek door de beroepsverenigingen te worden bijgesteld. Bij bureaus jeugdzorg krijgt dit vorm via onder meer het project verbetering indicatiestelling bureaus jeugdzorg. Hiernaast verwerven zowel de bureaus jeugdzorg als de zorgaanbieders allen een HKZ-certificaat. D Diversiteit Migrantenkinderen moeten gelijke kansen krijgen om gezond, veilig en met plezier te kunnen opgroeien en hun talenten te ontwikkelen, en moeten ook zelf op gelijke wijze bijdragen aan het goed opgroeien, en aan de maatschappij. Hiervoor moet kennis over diversiteit worden verzameld in het jeugdbeleid door het opzetten van academische werkplaatsen, dienen interculturele competenties te worden benoemd, die weer een plaats krijgen in de opleiding tot professional in de jeugdzorg. E Gesloten jeugdzorg Sinds 1 januari 2008 is opname in gesloten jeugdzorginstellingen mogelijk voor jeugdigen met ernstige opgroei- of opvoedproblemen. Op dit moment is ongeveer de helft van de benodigde plekken gerealiseerd, enerzijds door het opzetten van nieuwe initiatieven en locaties en anderzijds door de overheveling van JustitiĂ«le Jeugdinrichtingen naar het Programmaministerie. In de komende jaren wordt de capaciteit verder uitgebreid tot 1374 plekken. Hiervoor komen in 2009 en 2010 nog drie JustitiĂ«le Jeugdinrichtingen over naar JenG en wordt nieuw aanbod ontwikkeld. De Minister voor Jeugd en Gezin heeft aan de Tweede Kamer aangegeven dat de Glen Mills School wordt aangewezen als aanbieder van gesloten jeugdzorg, hierdoor komen 120 plekken ter beschikking. De instellingen vallen tussen 2008 en 2013 onder de directe verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin. In 2013 wordt de gesloten jeugdzorg overgedragen aan de provincies, zodat er optimale aansluiting is bij de overige geĂŻndiceerde jeugdzorg. In de aanloop naar 2013 moet er al een nauwe samenwerking zijn tussen de provincies en Jeugd en Gezin. Voor een aantal themaâs zal in de komende periode al een gezamenlijk besluit moeten worden genomen. Het gaat daarbij om de vraag welke specialisaties in de gesloten jeugdzorg landelijk moeten worden georganiseerd en welke regionaal kunnen en moeten worden ingevuld. Ook besluiten voor eventuele verdere uitbreiding van de capaciteit voor gesloten jeugdzorg zullen in overleg met de provincies worden genomen. Vanaf 1 januari 2010 zal de toeleiding naar de gesloten jeugdzorg worden georganiseerd door de bureaus jeugdzorg. In 2009 zal Jeugd en Gezin hiervoor samen met de provincies de voorbereidingen hiervoor treffen. F Financieringssysteem In 2009 wordt de nieuwe financiering in de jeugdzorg ingevoerd. Provincies en grootstedelijke regioâs krijgen voldoende middelen en instrumenten voor de provinciale jeugdzorg. Daarnaast krijgen de provincies meer mogelijkheden door het schrappen van de bepaling dat duur en omvang van de zorg in het indicatiebesluit moeten worden opgenomen. Dit kan doordat in toenemende mate erkende effectieve interventies beschikbaar komen, waarover provincies met zorgaanbieders prestatieafspraken kunnen maken. Ten slotte vermindert de beheerslast voor provincies (en het Rijk) doordat de twee bestaande doeluitkeringen voor Bureau jeugdzorg en het zorgaanbod worden samengevoegd tot één. Het budget 2009 kan nog niet volgens de procedure, zoals voorzien binnen dit systeem (advies Commissie Financiering Jeugdzorg), verlopen. Dit betekent dat er voor het begrotingsjaar 2009 als overgangsjaar afzonderlijk afspraken tussen Rijk en IPO zijn gemaakt over het budget en samenhangende prestaties voor onder meer het AMK en het zorgaanbod. 2. Het provinciaal beleid De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het jeugdzorgbeleid, vervullen de regierol en dragen zorg voor een passend aanbod op de vraag naar jeugdzorg. In het hiernavolgende komen de volgende onderwerpen aan bod; provinciale jeugdzorg, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. 2.1 Provinciale jeugdzorg Uit gesprekken met provincies 2007/2008 is duidelijk geworden dat provincies en de sector met grote inzet werken aan het op tijd en op maat toeleiden van ouders en kinderen naar de noodzakelijke zorg, de doelmatigheid- en doeltreffendheid van deze zorg, het hanteren van prikkels om instroom, doorstroom en uitstroom te optimaliseren en het benutten van prestatie-indicatoren zoals doelrealisatie en cliĂ«nttevredenheid bij het maken van afspraken met zorgaanbieders hierover. Echter, niet alle provincies benutten het totaal aan instrumenten dat nuttig/effectief is om uit de huidige middelen en mogelijkheden het optimale effect te halen. Om dit wel te bewerkstelligen heeft de minister onder meer op 8 april 2008 met de provincies nadere afspraken gemaakt. De belangrijkste afspraken zijn: A Informatievoorziening Om de vraag in beeld te krijgen is het belangrijk dat alle bureaus jeugdzorg dezelfde eenduidige definities hanteren bij het (tijdig) aanleveren van beleidsinformatie, zodat een regionaal en landelijk vergelijkbaar beeld ontstaat over de vraag en het aanbod in de jeugdzorg. Met het nieuwe financieringssysteem (en het vervallen van de plicht voor de bureaus jeugdzorg omvang en duur van het zorgaanbod in het indicatiebesluit op te nemen) zorgen provincies voor een meer gestandaardiseerd, eenvoudiger en sneller indicatiestellingproces. Hierbij sturen de provincies de bureaus jeugdzorg en het zorgaanbod bij naar aanleiding van âbest practicesâ of goede voorbeelden. B Aanpak ervaren Regeldruk In 2008 hebben alle provincies en grootstedelijke regioâs een samenwerkingsovereenkomst getekend gericht op het terugdringen van ervaren regeldruk. Hierin hebben zij de ambitie uitgesproken dat zij in hun regio de ervaren regeldruk in 2011 met 25% zullen hebben teruggebracht. Een landelijke nulmeting naar de ervaren regeldruk in de brede jeugdketen (het lokale domein, zorg in en om de school, provinciale jeugdzorg, gesloten jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-LVG, jeugdbeschermingsketen) onder zowel professionals als cliĂ«nten geeft aan wat de uitgangssituatie is. De Provincies zullen afspraken maken met hun partners over het realiseren van de door hen geformuleerde ambitie. Provincies zullen in de provinciale beleidskaders een plan van aanpak opnemen waarin zij aangeven op welke wijze zij deze ambitie zullen realiseren. C AMK In 2007 is meer dan 50 000 keer contact opgenomen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Dit is een stijging van 21% ten opzichte van 2006. De verwachting is dat het aantal onderzoeksmeldingen AMK in 2008 met 22% en in 2009 eveneens met 22% stijgt. Met provincies wordt als te leveren prestatie afgesproken dat er in 2008-2009 395 extra onderzoeken AMK worden uitgevoerd om de bestaande wachtlijst weg te werken. Tevens zullen provincies ervoor zorgen dat er in 2008 en 2009 tezamen 45.843 onderzoeken worden uitgevoerd. Gelet op de verwachte groei zal met deze prestaties de wachtlijst voor onderzoek AMK langer dan 5 dagen eind 2009 volledig zijn weggewerkt. Tevens dragen provincies zorg voor een verkorting van de gemiddelde doorlooptijd onderzoek van 13 weken (91 dagen) naar 10 weken (70 dagen) ultimo 2009. D Prestatie-afspraken Wij verwachten dat provincies de jeugdzorg op een hoger plan brengen door, vooruitlopend op een wetswijziging, op basis van prestatieafspraken met zorgaanbieders het passend aanbod realiseren. Hierbij geven provincies (binnen de huidige mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de mate waarin prestatie-indicatoren zijn ingevoerd) concreet aan welke resultaten worden verwacht van een zorgaanbieder voor wat betreft het aantal te helpen cliĂ«nten in een bepaalde periode, behandelduur en doelrealisatie van de behandeling. De verwachting is dat het âVoorstel financieringsstelsel Provinciale Jeugdzorgâ in 2010 volledig wordt ingevoerd. Hiertoe zijn voor de jaren 2008-2009 met de provincies specifieke afspraken gemaakt, te weten: Rijk en IPO verwachten dat de wachtlijst van langer dan 9 weken uiterlijk 31-12-2009 volledig is weggewerkt, als het aantal gebruikers in 2008 met 7,8% en in 2009 met 8,4% groeit. Met provincies/stadsregioâs wordt als te leveren prestatie afgesproken dat zij in 2008-2009 de in het indicatiebesluit opgenomen eerst aangewezen zorg voor 6310 unieke cliĂ«nten (nog bestaande wachtlijst) realiseren. Op de kosten daarvan wordt door provincies een incidenteel bedrag van ⏠4 miljoen bespaard door meer cliĂ«nten te helpen binnen het zelfde budget. Tevens zullen provincies het aantal gebruikers van provinciaal gefinancierd zorgaanbod over 2008 en 2009 tezamen op circa 189.000 brengen. Daartoe zullen provincies onder meer voorzien in 3% meer gebruikers van zorg binnen het zelfde budget door verkorting van de gemiddelde duur van de zorg, door te werken met evidence-based methoden, door te sturen op prestatie-indicatoren, etc. Dit komt overeen met een structureel bedrag van ⏠26 miljoen in de financiĂ«le dekking. Als het gerealiseerde aantal gebruikers c.q. onderzoeken lager is dan met een provincie is afgesproken en een provincie heeft toch nog wachtlijsten, dan wordt deze provincie geacht zelf autonome middelen beschikbaar te stellen, zodat deze alsnog de afgesproken aantallen gebruikers en onderzoeken bereikt. Mochten de aantallen gebruikers en onderzoeken lager uitvallen, maar er toch geen wachtlijsten meer zijn (bij zorgaanbod langer dan negen weken en/of bij onderzoeken AMK langer dan 5 dagen), dan worden de middelen besteed aan de gebruikers zorgaanbod, die tussen de 4 en 9 weken wachten. Provincies kunnen schuiven met de middelen voor Bureaus Jeugdzorg, AMK en zorgaanbod, teneinde de afgesproken prestaties te leveren. E Preventie en doorstroom In de keten preventie/lokaal beleid (Centra voor Jeugd en Gezin/CJG), geĂŻndiceerde jeugdzorg en nazorg is het uitgangspunt dat de zorg zo snel en zo dicht mogelijk bij huis wordt geleverd. Ten aanzien van risicojeugdigen en -gezinnen dienen de op te richten CJGâs zo vroegtijdig mogelijk hulp te bieden om zo te voorkomen dat de problematiek verergert en geĂŻndiceerde jeugdzorg nodig is. Gegeven het feit dat de vraag (en daarmee het aanbod) per regio aanzienlijk kan verschillen, moeten provincies duidelijke en werkbare afspraken maken met gemeenten over de aansluiting van geĂŻndiceerde jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid, opdat jeugdigen en gezinnen niet tussen de twee domeinen vallen. Voorts is het van belang dat over preventie en doorstroom ook specifieke afspraken gemaakt worden tussen provincies en gemeenten. De ontwikkeling van de CJGâs betekent dat veel gemeenten en provincies aan de slag zijn met het herijken van de afspraken. Deze afspraken omvatten ook de wijze waarop jongeren die niet in aanmerking komen voor een indicatie door bureau jeugdzorg worden teruggeleid naar het aanbod van licht pedagogische hulp dat onder verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Verder is het nodig dat iedere provincie met de gemeenten afspreekt dat gemeenten met woningbouwcorporaties overeenkomsten sluiten over voldoende huisvesting voor jongeren die daardoor kunnen doorstromen naar alternatieve voorzieningen. Uiteraard moet de komende periode een en ander plaatsvinden binnen de wettelijke kaders die de voorziene wijziging van de Wet op de jeugdzorg ter zake zal bieden. F Afstemming en samenwerking Voor een zoveel mogelijk integraal beleid stemmen provincies het provinciaal jeugdzorgbeleid af met belendende sectoren. Voor bijvoorbeeld de implementatie van het kader integraal indiceren zien de provincies er op toe dat de bureaus jeugdzorg hun indiceringsproces uiterlijk in het voorjaar 2009 afstemmen met relevante organisaties in het onderwijs en de AWBZ-gefinancierde zorg. Ook zien provincies toe op afstemming/samenwerking van bureaus jeugdzorg met veiligheidshuizen. Hierbij hebben provincies een verantwoordelijkheid bij het invoeren van een landelijke norm voor de doorlooptijden jeugdbescherming en de invoering van nieuwe kinderbeschermingswetgeving. Tenslotte spreken provincies zorgaanbieders nadrukkelijk aan op hun verantwoordelijkheid voor de (brand)veiligheid van zorg. In aanvulling hierop zal in opdracht van VWS en Jeugd en Gezin in 2009 opnieuw een quick-scan naar de situatie rondom brandveiligheid in de (jeugd)zorg worden uitgevoerd. Het College Bouw Zorginstellingen (CBZ), de Vrom-inspectie en de Arbeidsinspectie hebben hierover afspraken gemaakt. Deze quick-scan zal zich ook richten op de gesloten jeugdzorgaanbieders. 2.2 Jeugdbescherming Besluiten dienen snel en zorgvuldig genomen te worden. De programmaâs âBeter Beschermdâ en âDeltaplanâ richten zich op een verbetering van de jeugdbescherming. Hierbij wordt van provincies verwacht: A Landelijke invoering van een nieuwe werkwijze voor samenwerking De doorlooptijden voor besluitvorming over de inzet van jeugdbescherming (thans gemiddeld 320 dagen voor BJZ/AMK, Raad voor de Kinderbescherming en kinderrechter), worden structureel en aanmerkelijk verkort middels een nieuwe werkwijze in de jeugdbeschermingsketen: het casusoverleg bescherming. Per 1 januari 2010 is voor 75% van de gevallen de doorlooptijd teruggebracht tot maximaal 61 dagen (twee kalendermaanden). Naast de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter, vormen de bureaus jeugdzorg één van de belangrijkste schakels in de jeugdbeschermingsketen en zijn zij een essentiĂ«le partner in het bereiken van de gewenste doorlooptijd. Provinciale en regionale bestuurders zien toe op een gefaseerde (2008-2010) implementatie en vervolgens handhaving bij bureaus jeugdzorg van de vastgestelde normen voor doorlooptijden in de jeugdbeschermingsketen (binnen 1 dag spoorbesluit bij BJZ/AMK, binnen 1 week casusoverleg met de Raad voor de Kinderbescherming, en uiterlijk 5 dagen na de uitspraak van de kinderrechter de werkelijke start van uitvoering gezinsvoogdij). Op de begroting J&G is structureel 1,5 mln. euro gereserveerd voor de invoering van het casusoverleg. B Plan informatie-uitwisseling tussen de partners Ter ondersteuning van de nieuwe werkwijze in de jeugdbeschermingsketen is in 2007 een plan ontwikkeld om de informatie-uitwisseling tussen de partners te verbeteren dat per eind 2009 is uitgevoerd. Dit zal ertoe leiden dat eind 2009 alle ketenpartners in de jeugdbescherming snel en zorgvuldig informatie uitwisselen: ze kunnen beschikken over eenzelfde integraal kindbeeld in de context van de omgeving en over een verbeterd logistiek en sturingsinstrumentarium. Het is van belang dat de bureaus jeugdzorg ten behoeve van de nieuwe werkwijze voor samenwerking in de jeugdbescherming volop participeren in het informatiseringsproces. De medewerking bestaat uit actieve participatie in het ontwikkeltraject (bijv. t.a.v. het casusoverleg-ondersteunend-systeem âCOBOS-) en bereidheid om op de zogenoemde âkoppelvlakkenâ aansluiting mogelijk te maken met de systemen van andere partners. De ontwikkelkosten voor de beoogde informatiseringsverbeteringen worden gedekt uit subsidiemiddelen en algemene middelen van de begroting J&G. C Deltaplan Voor een professionele uitvoering van de ondertoezichtstelling heeft de gezinsvoogdijwerker veel bagage nodig. Met de landelijke invoering van de Deltaplanmethode en een lagere casuslast per gezinsvoogdijwerker zal de kwaliteit van de uitvoering naar verwachting aanmerkelijk verbeteren. Vanaf begin 2009 werkt iedere gezinsvoogdijwerker die een jaar eerder in dienst kwam volgens deze nieuwe werkwijze (en is dus daarin geschoold) en met een casuslast van gemiddeld 15 zaken per fte. De invoering van de deltamethode is in 2007 en 2008 nauwlettend door provincies en rijk gevolgd. Ook nĂĄ de invoeringsperiode zullen de provinciale bestuurders blijven toezien op het behoud van de gemaakte afspraken in de uitvoeringspraktijk. D Kwaliteitsverbetering voogdij Analoog aan de Deltamethode voor de gezinsvoogdij levert een professionele uitvoering van het voogdijwerk een belangrijke bijdrage aan de effectiviteit van jeugdbescherming. Voogdijwerkers dienen voor deze belangrijke en moeilijke taak goed zijn toegerust. De kwaliteitsverbetering beoogt helderheid voor alle betrokkenen over de taken voor de uitoefening van de voogdij en de wijze waarop de voogdijwerker deze taken voor het kind (en de omgeving van het kind ) kan uitvoeren. In 2008 is hiervoor een methodiek ontwikkeld. De provincies zien er op toe dat voogdijwerkers vanaf het voorjaar van 2009 in deze nieuwe methodiek worden geschoold. Begin 2010 werkt iedere voogdijwerker met deze nieuwe methode. Voor de ontwikkeling van de methodiek en het uitvoeren van pilots is een subsidie beschikbaar gesteld aan de MOgroep Jeugdzorg. Ander belangrijk punt op het gebied van jeugdbescherming is de verbeterde aanpak van 12-minners die een misdrijf hebben gepleegd. Deze aanpak valt onder het project Vroegtijdig ingrijpen, wat onderdeel uitmaakt van het programma Aanpak jeugdcriminaliteit. E Vroegtijdig ingrijpen Voor de komende 2 jaar staat de ontwikkeling en de implementatie van een signalering- en doorverwijzinginstrument om 12-minners te screenen op recidiverisico gepland. Het doel is 12-minners op basis van een risicotaxatie door de politie vroegtijdig door te verwijzen naar bureau jeugdzorg. Met deze vroegtijdige hulp, primair in het vrijwillig kader, maar indien het niet anders kan eventueel ook met dwang, neemt de recidivekans naar verwachting af. Onderzoek zal moeten uitwijzen of het instrument dat door de politieregio Gelderland-Midden wordt gebruikt in aanmerking komt voor landelijke toepassing. In 2009 wordt naar verwachting een signalering- en doorverwijzinginstrument uitgetest in pilots. De inschatting is dat door de politie meer jongeren worden doorverwezen naar het bureau jeugdzorg. Ik verzoek u hiermee rekening te houden in uw uitvoeringsprogramma. 2.3 Jeugdreclassering Het project âVeiligheid begint bij Voorkomenâ omvat vele maatregelen die een bijdrage moeten leveren aan het substantieel verminderen van criminaliteit en overlast in Nederland. Onderdeel hiervan vormt ook de aanpak van jeugdcriminaliteit. A Project Nazorg Jeugd Vanaf 1 september 2008 start de landelijke invoering van het netwerk- en trajectberaad voor jeugdigen die verblijven in een JJI. Hierin wordt informatie uitgewisseld tussen alle relevante spelers en op basis daarvan per jeugdige een trajectplan opgesteld wordt. Het nazorgplan maakt daarvan onderdeel uit. Vanaf 1 april 2009 wordt nazorg voor alle jeugdigen die de JJI verlaten, zoveel mogelijk verplicht of anders in het vrijwillig kader aangeboden. Het doel is dat vanaf april 2009 geen enkele jongere meer de JJI verlaat zonder dat er een passend aanbod is gedaan voor nazorg. Met de geplande herziening Beginselenwet JustitiĂ«le Jeugdinrichtingen zal in een later stadium verplichte nazorg ingevoerd worden. Van de jeugdreclassering wordt een actieve deelname verwacht aan het netwerk- en trajectberaad, de begeleiding van jeugdigen gedurende de nazorgfase en waar nodig de overdracht naar de volwassenreclassering. De actieve aandacht voor nazorg leidt tot een grotere behoefte aan (jeugd)zorg aansluitend op het justitietraject. De provincies maken met bureaus jeugdzorg afspraken over hun taken voor nazorg vanaf 2009 en verder. B GedragsbeĂŻnvloedende maatregel (GM) In 2009 zal de invoering van de GM worden afgerond. Het gaat daarbij om een snelle, effectieve en consequente advisering en uitvoering van de GM door de ketenpartners. In 2009 worden naar verwachting ruim 100 gedragsmaatregelen uitgevoerd. Met de GM kunnen door de rechter in het jeugdstrafrecht een of meer gedragsinterventies als sancties worden opgelegd. Hiermee worden er meer mogelijkheden geboden voor gedragsbeĂŻnvloeding als strafdoel. De jeugdreclassering speelt een belangrijke rol bij het tot stand komen van de GM. Zij adviseren de Raad voor de Kinderbescherming over de gewenste invulling van de GM en zorgen daar waar nodig voor een indicatiebesluit. De jeugdreclassering is daarnaast verantwoordelijk voor de begeleiding van de jeugdige tijdens de loop van de GM, ze coördineren hulp, houden toezicht en voeren indien gewenst een ITB traject uit in het kader van een GM. De extra inzet van de jeugdreclassering ten behoeve van de advisering en de uitvoering van de gedragsmaatregel is gebaseerd op voorlopige aannamen. Daarom wordt van de jeugdreclassering verwacht dat zij tot 2010 informatie aanleveren over het aantal geadviseerde en uitgevoerde trajecten en het zorgaanbod waarmee de gedragsmaatregel zou moeten worden ingevuld ofwel feitelijk wordt ingevuld. Dit om te komen tot afspraken over de structurele financiering. De extra werkzaamheden van de jeugdreclassering in het kader van de gedragsbeĂŻnvloedende maatregel zullen door het ministerie van Justitie worden gefinancierd. Er zullen met de provincies afspraken worden gemaakt over de sturing en financiering van de invoering van de gedragsmaatregel voor 2009 en verder. C Informatie-uitwisseling in de jeugdstrafrechtketen. In het deelproject Informatie-uitwisseling in de jeugdstrafrechtketen is een voorstudie verricht naar de lacunes en gebrekkige mogelijkheden op het gebied van de informatie-uitwisseling. EĂ©n van de âsnelle winstenâ in 2008 is om BJZ/jeugdreclassering aan te sluiten op de infrastructuur van de reguliere jeugdstrafrechtketen. In 2008 wordt een Stuurgroep, waarin ook de MOgroep Jeugdzorg participeert, ingesteld die dit traject zal aansturen en een plan van aanpak voor de komende jaren zal opstellen. Het is van belang dat de bureaus jeugdzorg/afdelingen jeugdreclassering ten behoeve hiervan volop participeren in het informatiseringsproces. De medewerking moet bestaan uit actieve participatie in het ontwikkeltraject en de bereidheid om op de zogenoemde 'koppelvlakken' aansluiting mogelijk te maken met de systemen van andere partners. Binnen het programma Aanpak jeugdcriminaliteit is ten behoeve van dit deelproject geld gereserveerd. 3. Aandachtsgroepen Rekening houdend met de achtergrond van jeugdige, mede op basis van actieplan diversiteit, heeft de minister ook aandacht voor specifieke aandachtsgroepen. A Pleegzorg Pleegzorg is een adequate vorm van jeugdzorg en biedt een alternatief voor kinderen die niet bij de eigen ouders kunnen opgroeien. Het huidige kabinet wil mensen stimuleren om pleegouder te worden. Zo lopen er wetgevingtrajecten om de positie van pleegouders te versterken. In de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) zullen de rechten en plichten van pleegouders beter gewaarborgd worden door hun rol als belanghebbende partij in de wet te verankeren. Ook in de kinderbeschermingswetgeving vinden wezenlijke verbeteringen voor pleegouders plaats. Van de provincies wordt een actief beleid rondom pleegzorg verwacht met aandacht voor bijvoorbeeld groei van het aantal pleeggezinnen en adequate begeleiding van ouders en pleegouders. B Zwerfjongeren Voorts dient aandacht te worden besteed aan de aanpak van de problematiek van zwerfjongeren. Geen zwerfjongere mag tussen de wal en het schip vallen. Hiertoe dienen provincies met gemeenten sluitende afspraken te maken over de samenhang en afstemming van het beleid voor zwerfjongeren. Preventie, een goede overdracht en nazorg maken deel uit van die afspraken. Provincies zullen er op toezien dat de bureaus jeugdzorg voor zwerfjongeren, indien de aard van hun problematiek daarom vraagt, tot aan het 18e levensjaar een indicatie voor jeugdzorg afgeven die kan doorlopen tot het 23e levensjaar. C Eigen kracht Het instrument âEigen Kracht-conferentieâ is geen hulpverleningsmethodiek, maar een besluitvormingsproces dat burgerschap genereert rond gezinnen die in moeilijkheden verkeren. Onderzoeken waarderen het effect van âeigen kracht conferentiesâ als veelbelovend. Omdat kinderen en ouders er mee zijn geholpen, het burgerschap stimuleert en omdat hiermee de kans kleiner wordt dat kinderen een beroep doen op de jeugdzorg, stimuleren provincies eigen kracht conferenties en andere hulp- en ondersteuningsvormen waarin de positie van het netwerk van het gezin wordt versterkt. D Scheiding en omgang Uit onderzoek is bekend dat een scheiding van ouders tot ernstige opgroei- of opvoedproblemen kan leiden. In een aantal gevallen is het de problematische omgang, een verstoorde opvoedsituatie, die tot deze opgroeiproblemen leidt. In die situaties kan de vraag naar zorg omschreven worden als vraag naar omgangsbegeleiding. Wanneer het niet gaat om gemeentelijk gefinancierd aanbod maar wel om provinciaal geĂŻndiceerde jeugdzorg, moeten de provincies ervoor zorg dragen dat deze vraag wordt omgezet in een adequaat aanbod. PAGE 12 PAGE 11