[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitgebreide kabinetsreactie op SER-advies Duurzame globalisering

Bijlage

Nummer: 2009D00162, datum: 2009-01-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Uitgebreide kabinetsreactie op SER-advies Duurzame globalisering (2009D00161)

Preview document (🔗 origineel)


Uitgebreide kabinetsreactie op het SER-advies ‘Duurzame globalisering:
een wereld te winnen’ (document EZ/BEB/HPG/8184373)

Keuze en inzet voor een duurzame koers van de globalisering.

I. Inleiding en samenvatting

Het kabinet heeft in juli jl. een eerste globale reactie gegeven op het
advies ‘Duurzame globalisering: een wereld te winnen’, dat de SER op
20 juni jl. uitbracht. Daarin onderschrijft het kabinet de opvatting van
de SER dat de globalisering ons land voordelen heeft opgeleverd in
termen van economische groei en werkgelegenheid. Bovendien is er een
goed perspectief om ook in de toekomst te profiteren van de
globalisering mits wij verstandig inspelen op verbreding en verdieping
van het proces. Dat de economische situatie het afgelopen half jaar
sterk is gewijzigd als gevolg van de financiële crisis doet daar niets
aan af. 

Het kabinet ziet ook de schaduwkanten van de globalisering, zoals een
groeiende onzekerheid in de maatschappij over banen, inkomens en
leefomgeving. De financiële crisis versterkt het gevoel van een
gebrekkige sturing van het globaliseringsproces. Burgers ervaren de
ruimte voor korte termijn gewin als bedreiging van maatschappelijke
belangen. De overheid lijkt behoud van welvaart en welzijn voor iedereen
steeds minder te kunnen verzekeren. 

Evenals de SER meent het kabinet dat de globalisering een duurzame koers
kan volgen die de samenleving wel vertrouwen geeft. Daar zullen wij op
moeten inzetten. Anders groeit het wantrouwen tegen openheid van
markten, de basis van de globalisering. Kiezen voor protectionisme door
herinvoering van restricties in het internationale handels- en
kapitaalverkeer is echter geen optie. Niet alleen ons land profiteert
van de globalisering, ook steeds meer ontwikkelingslanden zoeken
aansluiting bij de wereldeconomie. Zij nemen een voorbeeld aan de
opkomende economieën waar de globalisering een zeer belangrijke
katalysator is voor hun economische ontwikkeling. Tegelijkertijd
accentueren de ambities van armere landen uitdagingen op het gebied van
maatschappelijk wenselijke productiemethoden, voedselvoorziening,
klimaatverandering en energie- en grondstoffenschaarste. 

Er bestaat geen blauwdruk voor het aangaan van de uitdagingen van de
globalisering. De financiële crisis laat duidelijk zien dat markten met
mondiale dimensies zich niet vanzelf in duurzame richting ontwikkelen;
duurzaam noch in de zin van stabiel noch in de zin van een optimale
afweging tussen economische, sociale en milieubelangen. Individuele
actoren, zoals bedrijven en consumenten, kunnen marktontwikkelingen
onvoldoende doorzien en hebben vaak weinig aandacht voor doelstellingen
op (middel)-lange termijn. Maar ook individuele staten verkeren nog
teveel in de illusie dat zij wel voldoende overzicht hebben en
zelfstandig grensoverschrijdende problemen kunnen oplossen. De
financiële crisis maakt ons pijnlijk duidelijk hoezeer de global
governance is achtergebleven bij de sterk toegenomen onderlinge
afhankelijkheid in de wereld.

Herstel van de balans tussen governance en interdependentie is urgent.
Het vormt de sleutel tot verduurzaming van de koers van de
globalisering, dat wil zeggen een koers waarmee de kansen van de
globalisering op vooruitgang in ons land en andere landen, vooral de
armere, behouden blijven zonder het perspectief op een duurzame mondiale
ontwikkeling te verslechteren. Om draagvlak te creëren voor een open en
internationale koers naar duurzame globalisering zet het kabinet in op
een brede beleidsagenda. Samenvattend gaat het om de volgende keuzes en
inzet. 

Als fundament van een stevige multilaterale architectuur voor duurzame
globalisering is een hervorming van het internationale financiële
stelsel noodzakelijk. Aanpassingen zijn gewenst op diverse terreinen,
zoals de prikkels in de financiële sector, het Europese toezicht en de
rol van het IMF. Het hervormde financiële stelsel zal samen met een
sterke Wereldhandelsorganisatie een stabiele koers van de wereldeconomie
en open verhoudingen moeten bewaken. De Doha Development Round moet zo
snel mogelijk succesvol worden afgerond, zeker nu de G20 het belang
daarvan voor een open wereldeconomie heeft onderstreept. Bovendien zal
afsluiting van de Doha-ronde tegenwicht bieden aan tendensen naar
protectionisme en ontwikkelingslanden meer kansen geven op aansluiting
bij de globalisering. Daarbij dienen zij hun eigen tempo te kunnen
blijven bepalen voor buitenlandse toegang tot hun markten. De nadelige
gevolgen van het hogere prijsniveau van basisvoedingsmiddelen voor met
name de allerarmsten moeten zo spoedig mogelijk verdwijnen. Essentieel
is een structurele verhoging van de voedselproductie, met name in
ontwikkelingslanden.

Een internationale gemeenschap die werkt aan een meer solide en
rechtvaardiger economisch fundament van de internationale rechtsorde,
zal meer inspanningen kunnen mobiliseren voor de sociale en
leefbaarheiddimensies van duurzame globalisering. Voor de sociale
dimensie bieden de conventies van de ILO een goed multilateraal kader.
Het vermogen van de ILO om de (opkomende) landen te assisteren bij de
naleving van de fundamentele arbeidsnormen moet worden versterkt. Op
gebied van leefbaarheid moet het vizier de komende tijd vooral zijn
gericht op een multilateraal akkoord over een CO2-arme koers van de
wereldeconomie. Het kabinet zal ook door bilateraal overleg de urgentie
van sterkere global governance voor verduurzaming van de globalisering
hoger op de internationale agenda proberen te krijgen. 

Het kabinet ziet in EU-samenwerking een belangrijk instrument voor een
consistente koers richting duurzame globalisering. Sinds de jaren 50
heeft de EU (en zijn voorlopers) bijgedragen aan stabiliteit en
voorspoed in Europa. Juist in deze tijd van economische onzekerheid
dient de EU een dam op te werpen tegen economisch nationalisme en
eensgezind het vertrouwen in internationale samenwerking te versterken.
De Lissabonstrategie is een goed voorbeeld van de manier waarop landen
door samenwerking economisch weerbaarder kunnen worden in de
globalisering. Ook laat de EU zien dat breed gedragen initiatieven voor
verduurzaming van de globalisering meer kans maken op wereldwijde
navolging. Zo slaagt de EU erin om een duidelijke voortrekkersrol te
vervullen voor meer internationale financiële stabiliteit. Voor een
succesvolle Doha-ronde heeft de EU zich tot aanzienlijke
(landbouw)-concessies bereid getoond. De EU zal over een breed front het
voortouw moeten nemen voor multilaterale afspraken die passen bij de
voortgaande economische integratie en het toenemend aantal
grensoverschrijdende vraagstukken in de wereld. 

Nationaal wil het kabinet de randvoorwaarden verbeteren voor verdere
specialisatie van het bedrijfsleven richting hoogwaardige activiteiten.
Dankzij de productiviteit en kennisintensiteit van het Nederlandse
bedrijfsleven is hiervoor een goede basis aanwezig. Publieke
investeringen in onderwijs, innovatie en infrastructuur zijn echter
noodzakelijk om internationaal te kunnen excelleren. Bovendien
versterken wij onze economie met gastvrijheid richting buitenlandse
ondernemers en kenniswerkers. Stimulering van onze rol als regisseur van
internationale distributiestromen zorgt voor meer duurzaam profijt van
de globalisering. Extra economische diplomatie verbetert de afzetkansen
voor onze hoogwaardige producten en diensten op de nieuwe dynamische
afzetmarkten.

De overheid en de sociale partners moeten zoveel mogelijk mensen voor de
arbeidsmarkt zien te winnen en te behouden, vooral door een ‘levenlang
leren’. Dit vereist meer systematische en bredere scholing van alle
werknemers. Intensieve begeleiding van werk-naar-werk van personen die
langdurig werkloos dreigen te worden als gevolg van offshoring, zorgt
daar ook voor. Echter voor hen die geen nieuwe baan kunnen vinden,
blijft een voorziening voor een goede inkomensbescherming gewenst. Het
kabinet is daarom blij dat de SER het misverstand wegneemt dat het
bieden van sociale bescherming steeds moeilijker zou worden. De
globalisering ontneemt ons allerminst de mogelijkheid om te kiezen voor
een rechtvaardige inkomensverdeling en goede publieke voorzieningen. En
die keuze wil het kabinet ook blijven maken.

II. Keuze en inzet voor een duurzame koers van de globalisering

Nederland heeft beleidsruimte om de uitdagingen van de globalisering
succesvol aan te gaan, zo stelt de SER. Van vrijblijvendheid is er
echter geen sprake. Wij zullen op diverse fronten initiatieven moeten
nemen. Dit dwingt ons tot coherente beleidskeuzen. Het kabinet meent dat
de beleidsagenda voor duurzame globalisering vooral moet inzetten op: 

Versterken van de multilaterale architectuur voor duurzame
globalisering.

Beter armoede bestrijden door wereldwijde deelname aan de globalisering.

Meer vat krijgen op de globalisering door nauwe EU-samenwerking. 

Investeren in onze kansen voor extra banen en koopkracht in de
globaliserende economie.

Opvangen van ongunstige sociale gevolgen van aanpassing.

Hierna volgt op hoofdlijnen een toelichting op de kabinetsinzet.

II.1. Versterken van de multilaterale architectuur voor duurzame
globalisering

Duurzame globalisering vereist een sterkere multilaterale architectuur
door……

Evenals de SER is het kabinet van mening dat de globalisering in het
teken moet staan van duurzame ontwikkeling in de wereld. Dit vraagt
onder meer om betere waarborging van de internationale financiële
stabiliteit, snellere integratie van de ontwikkelingslanden in de
wereldeconomie, grotere aandacht voor de sociale dimensie van
globalisering en een voortvarender aanpak van grensoverschrijdende
milieuproblemen. Het gaat hier om publieke goederen met een groot belang
voor de mondiale welvaart en het welzijn van de wereldgemeenschap, nu en
in de toekomst. Voor de aanpak van deze vraagstukken moeten de
inspanningen van alle overheden en andere actoren, zoals het
internationaal opererend bedrijfsleven en consumenten, worden
gemobiliseerd. 

……hervorming van het internationale financiële stelsel,……

De huidige financiële crisis doet ons beseffen hoezeer de verhoudingen
in de wereld veranderen. Tien jaar geleden maakte Azië een financiële
crisis door die tot forse inkomensdalingen leidde. Er lagen verkeerde
inschattingen van risico’s aan ten grondslag zoals van de volatiliteit
van kortlopende leningen en van rendementen op investeringen in sectoren
die neigden naar overproductie. Deze crisis gaf onder meer een impuls
aan de samenwerking tussen de westerse landen, aangesloten bij de
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), en de
opkomende landen. Mede daardoor zijn deze landen sindsdien verstandiger
omgegaan met de deregulering die de afgelopen decennia heeft
plaatsgevonden in het internationale financiële verkeer. Nu blijken
OESO-landen - de Verenigde Staten voorop - risico’s, zoals van
financiële innovaties, zelf verkeerd te hebben ingeschat en de
consolidatie op financieel-economisch terrein teveel op hun beloop te
hebben gelaten. De gehele wereldeconomie ervaart de gevolgen van deze
tekortkomingen vanwege de internationale financiële verwevenheid en de
sterke toename van het aantal financiële markttransacties. Thans
bepalen de veerkracht en medewerking van de opkomende economieën,
waarvan de reserves bij centrale banken en staatsfondsen op negen
biljoen dollar worden geraamd, in belangrijke mate de reële economische
schade in de westerse landen. 

Door proactieve overheidsmaatregelen, zoals garantiestellingen,
kapitaalinjecties en renteverlagingen, is een implosie van het
financiële systeem voorkomen. Hierbij is sprake van succesvolle
internationale afstemming tussen overheden in Europees en wereldwijd
verband. Ook zijn lijnen uitgezet om te komen tot versterkt Europees
toezicht op financiële instellingen. Duidelijk is echter dat de global
governance niet is meegegroeid met de financiële globalisering. Daarom
staat een hervorming van het Europese en mondiale financiële stelsel
hoog op de agenda van het kabinet.

De noodzakelijke hervorming heeft betrekking op een aantal problemen die
om aanpassingen vragen op nationaal, Europees en internationaal niveau. 

Ten eerste zullen de prikkels in de financiële sector die het nemen van
onverantwoorde risico’s in de hand hebben gewerkt, moeten worden
bijgesteld. Dit vraagt onder andere om regels ter voorkoming van
belangenverstrengeling bij credit rating agencies en om aanpassingen in
beloningsstructuren. Er wordt tevens een level playing field op het
gebied van beloningen bevorderd door die aanpassingen internationaal af
te stemmen. 

Ten tweede zullen hiaten in het financiële toezicht moeten worden
gedicht, met name waar het gaat om de activiteiten van grotere
grensoverschrijdende financiële instellingen. Als een belangrijke stap
zou hierbij gedacht kunnen worden aan een versnelde integratie van de
nationale toezichthouders in een Europese structuur. Speciale aandacht
is hierbij ook vereist voor de coördinatie van het crisismanagement
waarbij landen teveel een eigen koers denken te kunnen volgen. 

Ten derde moeten de macro-onevenwichtigheden in de wereldeconomie worden
teruggedrongen. Dit vraagt om aanpassingen in het economisch beleid van
zowel (westerse) landen met grote betalingsbalanstekorten als van
(Aziatische) landen met grote overschotten. Ook het manipuleren van
wisselkoersen zou moeten verdwijnen. 

Ten vierde is het kabinet voorstander van een expliciete verbreding van
het mandaat van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) naar een rol van
internationale toezichthouder op de financiële sector stabiliteit. Ook
zou het IMF beter in staat moeten worden gesteld om als Global Financial
Stability Organisation te kunnen hoeden over de wereldwijde financiële
stabiliteit. Een breder mandaat zou betekenen dat het IMF de effecten
van de activiteiten van andere relevante instellingen, zoals de Bank for
International Settlement en het Financial Stability Forum, moet kunnen
beoordelen en aanbevelingen aan deze organisaties moet kunnen doen. 

Verder is er het vraagstuk van de representatie van de verschillende
groepen landen (ontwikkelde, opkomende en ontwikkelinglanden) in de
architectuur van multilaterale organisaties. Om tegemoet te komen aan
wensen vanuit opkomende landen heeft het IMF eerder dit jaar de
stemverhoudingen aangepast om hun vertegenwoordiging te versterken.
Binnen de Wereldbank wordt er momenteel ook gediscussieerd over het
aanpassen van de stemverhoudingen. 

Bovendien zal een Commissie van acht prominente economen onder het
voorzitterschap van Trevor Manuel, minister van Financiën van
Zuid-Afrika, voorstellen doen om de governance van het IMF in brede zin
te verbeteren. Het kabinet steunt dit proces. Ook bij discussies over de
governance van andere instellingen, zoals de Wereldbank en
VN-organisaties, zal Nederland een actieve rol moeten spelen. Hierbij
dient speciale aandacht uit te gaan naar de wijze waarop
ontwikkelingslanden in de organisaties vertegenwoordigd zijn. Een
grotere invloed van opkomende en ontwikkelingslanden in multilaterale
organisaties dient wel gepaard te gaan met meer verantwoordelijkheid
voor duurzame globalisering. 

……versterking van de Wereldhandelsorganisatie,……

Multilaterale afspraken voor de internationale handels- en
investeringsrelaties zijn eveneens nodig voor een stabiel kader van de
globalisering. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) voorziet in regelgeving
die exporteurs en investeerders een groot aantal zekerheden verschaft
bij het zakendoen. Ook biedt de WTO een onafhankelijk
geschillenbeslechtingsmechanisme waarmee handelsconflicten kunnen worden
beslecht. Sinds de afsluiting van de Uruguay-ronde van multilaterale
handelsbesprekingen in 1994 stokt echter de handelsvrijmaking en
actualisering van regelgeving. Essentieel is dat de huidige
handelsronde, de Doha Development Round, spoedig tot een succesvol einde
wordt gebracht. Dit is ook nodig om de WTO te versterken als hoeder
tegen protectionisme dat in economisch moeilijkere tijden vaak meer
aanhangers krijgt (zie box 1).

Box 1 De les van de jaren dertig.

Een succesvolle Doha-ronde werpt een dam op tegen toekomstig
protectionisme doordat tariefplafonds lager worden vastgesteld. Hiermee
worden landen gedisciplineerd hetgeen een herhaling van de fouten na de
beurskrach van 1929 kan voorkomen. In 1930 nam de VS de Smoot Hawley
Tariff Act aan waarbij meer dan 20.000 tarieven fors werden verhoogd.
Hierop namen andere landen tegenmaatregelen door hun eigen tarieven te
verhogen. In de periode 1929-1932 daalde de internationale handel tussen
Europa en de VS met bijna 70% en de totale wereldhandel nam met ongeveer
tweederde af in de jaren 1929-1934.

In de jaren dertig kende Nederland vijf jaren van economische krimp. 



Het kabinet constateert dat afspraken over internationale handel en
investeringen, mede door het uitblijven van multilateraal succes, steeds
meer op bilateraal en regionaal niveau tot stand komen als second-best
oplossingen. Positief daaraan is dat deze akkoorden de stap naar
wereldwijde afspraken kunnen vergemakkelijken voor de betrokken landen.
Ook kunnen bilaterale akkoorden een goede aanvulling zijn op de
WTO-onderhandelingen. Bilateraal is vaak over meer onderwerpen
overeenstemming te bereiken dan nu multilateraal mogelijk is, zoals over
bescherming van intellectuele eigendom, investeringen, mededinging,
overheidsaanbestedingen en duurzaamheidvraagstukken. Evenals de SER wil
het kabinet goed rekening houden met de positie van ontwikkelingslanden
die geen partij zijn bij dergelijke akkoorden. De EU
voorkeursbehandeling aan import vanuit ontwikkelingslanden en de
EU-inzet in de Doha-ronde zijn hiervoor van belang.

De SER stelt ook de vraag aan de orde of handelssancties zouden moeten
worden genomen tegen landen die tekort blijven schieten met de naleving
van bepaalde multilaterale afspraken, bijvoorbeeld waar het
mensenrechten, fundamentele arbeidsnormen of milieunormen betreft. De
SER spreekt zich uit voor terughoudendheid. Het gaat hier om een zeer
complexe materie waarbij, zoals de SER terecht stelt, sprake dient te
zijn van zorgvuldige besluitvorming. Het kabinet zal zijn visie op de
omgang met non-trade concerns in de handelspolitiek in een aparte brief
aan de Tweede Kamer geven.

……grotere inspanningen voor naleving van de fundamentele
arbeidsnormen,……

Voor de versterking van de sociale dimensie van globalisering bieden de
conventies van de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie), waarvan 181
landen lid zijn, een goed multilateraal kader. De wereldgemeenschap kent
aan 8 van deze conventies een fundamentele betekenis toe, dat wil zeggen
dat elk land deze conventies ongeacht zijn ontwikkelingsniveau dient na
te leven. Deze arbeidsnormen hebben betrekking op de vrijheid van
vakvereniging en collectieve onderhandelingen en op de bestrijding van
dwangarbeid, kinderarbeid en discriminatie in beroep en
beroepsuitoefening. 

De verbreding van het globaliseringsproces kan gevolgen hebben voor de
handhaving van de fundamentele arbeidsnormen. Met name het aantal
ratificaties van deze verdragen door de opkomende Aziatische economieën
valt tegen. Ook laat de handhaving in die landen te wensen over.
Hierdoor bestaat het risico van proliferatie van een slechte naleving
van deze verdragen van opkomende landen naar andere landen waarmee zij
intensief concurreren. Aanwijzingen voor een structurele neerwaartse
bijstelling van arbeidsnormen zijn er volgens de SER niet, maar wel
voorbeelden van schendingen van fundamentele arbeidsnormen om
buitenlandse investeringen binnen te halen en export te stimuleren.
Behalve in sectoren die bloot staan aan internationale concurrentie,
komen ook in andere sectoren schendingen voor. 

Het kabinet wil dat de ILO-lidstaten zich meer inspannen voor een betere
naleving van de internationale arbeidsnormen, met name de fundamentele
arbeidsnormen. Als uitgangspunt geldt hierbij de Declaration on Social
Justice for a Fair Globalization van de ILO-conferentie van juni 2008.
Centraal in deze verklaring staat versterking van het ILO-vermogen om
lidstaten te kunnen helpen bij de naleving van ILO-normen. Deze
doelstelling moet voortvarend worden ingevuld, vooral door betere
informatie aan de lidstaten en door assistentie die beter inspeelt op
hun individuele behoeften. De Decent Work Country Programmes van de ILO
zijn hiervoor bij uitstek geschikt.

Box 2 Nederlandse bijdragen aan de Decent Work Country Programmes van de
ILO.

De uitwerking van de doelstellingen van de Decent Work Agenda vindt
plaats in individuele landenprogramma’s (Decent Work Country
Programmes). Daaraan zal Nederland € 32 miljoen bijdragen in de
periode 2006-2010 waarmee ons land wereldwijd de tweede donor is van
deze ILO-programma’s. Het gaat om  financiële steun aan projecten in
11 landen die onder meer betrekking hebben op het volgende:

De oprichting van een nationale vakcentrale in Liberia.

De terugdringing van jeugdwerkloosheid in Indonesië.

De afschaffing van dwangarbeid in Pakistan.

Een omvangrijk trainingsprogramma voor gelijke arbeidsrechten van
vrouwen in Jemen.

Vakbondsactiviteiten en sociale dialoog in Nepal ter bevordering van de
nieuwe democratie en het vredesproces in dat land.



Het kabinet heeft twijfels over een – door de SER aanbevolen -
mechanisme dat kan leiden tot beëindiging van het lidmaatschap van
notoire schenders van ILO-verplichtingen. Het verbreken van de banden
tussen de ILO en dergelijke landen sorteert hoogstwaarschijnlijk niet de
gewenste effecten. Dit sluit niet uit dat de ILO als uiterste middel de
druk op een dergelijke lidstaat moet kunnen opvoeren door een oproep tot
maatregelen zoals tegen Birma in november 2000. Nederland heeft die
oproep vertaald naar het huidige ontmoedigingsbeleid.

Overheden van ILO-lidstaten kunnen ook bilaterale contacten gebruiken om
dergelijke landen over te halen om hun verplichtingen na te komen.
Nederland gebruikt hiervoor zijn ministeriële contacten, onder meer
tijdens economische missies, en zijn diplomatieke netwerk. Bovendien
wordt het belang van naleving van de fundamentele arbeidsnormen
expliciet onder de aandacht gebracht van Nederlandse bedrijven die aan
missies deelnemen. Het kabinet zet zich ervoor in dat andere (westerse)
ILO-lidstaten vergelijkbare bilaterale inspanningen verrichten.

De Nederlandse overheid bevordert de naleving van de fundamentele
arbeidsnormen ook door het stimuleren van maatschappelijk verantwoord
ondernemen (MVO). Een van de stimuleringsmaatregelen is de
inspanningverplichting ten aanzien van de OESO-richtlijnen voor
multinationale ondernemingen die is gekoppeld aan het gebruik van het
financieel buitenland instrumentarium. Per instrument zijn er concrete
gebruiksvoorwaarden inzake milieubeheer, sociale belangen waaronder de
fundamentele arbeidsnormen, en bestrijding van omkoping. 

……volledige implementatie van de Decent Work Agenda van de
ILO,…… 

De fundamentele arbeidsnormen vormen één van de vier pijlers van de
Decent Work Agenda waarmee de ILO werkt aan het samengaan van
globalisering met sociale rechtvaardigheid. De andere drie pijlers zijn:
het creëren van maatschappelijk acceptabele werkgelegenheid, het
verbeteren van de sociale bescherming en het versterken van de sociale
dialoog. 

In dit verband spant het kabinet zich met name in voor een discussie
binnen de ILO over de vraag op welke wijze de ILO zijn mandaat op het
terrein van de sociale zekerheid beter kan realiseren. Het kabinet wil
de afspraken beter afstemmen op de mogelijkheden van de verschillende
landen om sociale bescherming te bieden. Dit kan door de afspraken een
dynamisch karakter te geven. Dynamische verdragen vormen een soort trap
waarvan de onderste trede de minimale norm moet bevatten. Naarmate
landen zich ontwikkelen, moeten zij doorlopen naar hogere treden die
staan voor meer sociale bescherming.

De SER gaat ook in op de medeverantwoordelijkheid van Nederlandse
bedrijven voor de productieomstandigheden bij hun onderaannemers en
toeleveranciers. De SER wil met het initiatief ‘Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’ zelf actief bijdragen aan
grotere ketenverantwoordelijkheid. Het kabinet zal het SER-initiatief
ondersteunen met eigen concrete beleidsinitiatieven, waaronder een
internationaal brancheprogramma, en de resultaten ervan  nauwlettend
volgen. Het beleid wordt in een aparte kabinetsbrief over
ketenverantwoordelijkheid toegelicht. 

……wereldwijde aanpak van milieuproblemen, zoals de
klimaatverandering,……

Vraagstukken als de opwarming van de aarde, verlies van biodiversiteit
en bevordering van dierenwelzijn vereisen een mondiale aanpak. In het
bijzonder is multilaterale overeenstemming nodig over een nieuwe
wereldwijde CO2-arme koers. Slechts een gecoördineerde internationale
aanpak is zinvol om te voorkomen dat economische bedrijvigheid zich
verplaatst naar landen zonder klimaatdoelstellingen en nationale
resultaten teniet worden gedaan door groei van emissies elders. Zonder
een voortrekkersrol van de EU rol zal er eind 2009 in Kopenhagen
hoogstwaarschijnlijk geen multilaterale overeenkomst tot stand komen. De
kabinetsinzet is een EU-onderhandelingsmandaat waarmee de EU een
dergelijke rol kan spelen. Hiervoor zijn goede bouwstenen aanwezig. Met
de in maart 2007 overeengekomen emissiereductie van 20% tot 2020 (ten
opzichte van 1990) - en van 30% in het kader van een internationale
overeenkomst - bevindt de EU zich in de voorhoede van de strijd tegen de
klimaatverandering. 

Een ambitieuze EU zal de rest van de ‘westerse wereld’ én de
opkomende landen geloofwaardig kunnen aanspreken op hun
medeverantwoordelijkheid voor een wereldwijde CO2-arme koers. Hierbij
kan de EU ook refereren aan het - door Nederland gesteunde - Green Jobs
Initiative van het United Nations Environment Programme, de ILO en de
internationale werkgevers- en vakbondsorganisaties. Dit initiatief
beoogt het scheppen van groene, ‘schone’ banen die ecologisch én
sociaal duurzaam zijn, te stimuleren.

Het kabinet zal ook in directe contacten met andere overheden de
urgentie van wereldwijde inspanningen voor het klimaat aan de orde
stellen. De voornaamste uitgangspunten daarbij zijn:

De huidige economische situatie mag niet dienen als voorwendsel om de
overgang naar een wereldeconomie met een lage CO2-uitstoot uit te
stellen. 

Er moet een mondiale markt voor CO2-emmissierechten tot stand komen. 

Het vergemakkelijken van de internationale handel in milieugoederen en
diensten kan een bijdrage leveren aan de aanpak van het
klimaatvraagstuk. 

Met de overdracht van milieuvriendelijke technologie worden
ontwikkelingslanden geholpen om hun emissies te verminderen. 

Box 3 Voorbeeld van multilaterale samenwerking, in casu inzake
dierenwelzijn bij internationale handel.

Ons land heeft de ambitie om dierenwelzijn wereldwijd te verbeteren.
Hiervoor zijn internationale normen voor dierenwelzijn van belang.
Daarmee kunnen ook randvoorwaarden worden gesteld aan de internationale
handel in dieren en producten van dieren. Internationale normen voor
diergezondheid en dierenwelzijn worden ontwikkeld in de OIE
(Wereldorganisatie voor diergezondheid) waarbij 172 landen zijn
aangesloten. De OIE is een belangrijke organisatie omdat in het
WTO-SPS-verdrag over sanitaire en fytosanitaire maatregelen naar de OIE
wordt verwezen als standard setting body. De OIE ontwikkelt zogenaamde
health codes waar dierenwelzijn onderdeel van uitmaakt. Deze normen
worden gezien als wereldwijde standaarden waarop de OIE-leden elkaar
kunnen aanspreken. Zo kwamen in 2005 de welzijnshoofdstukken in de OIE
Terrestrial Animal Health Code en de OIE Aquatic Animal Health Code tot
stand. Deze codes bevatten normen voor het vervoer van dieren over land
en over zee, het slachten van dieren en het doden van dieren bij
uitbraken van dierziekten. Thans werkt de OIE onder meer aan standaarden
voor de omgang met laboratoriumdieren.

Het kabinet zet zich er ook via bilateraal en Europees overleg met derde
landen voor in om het dierenwelzijn te verbeteren en om zorgen over
dierenwelzijn in het handelsverkeer weg te nemen. Tevens wordt ernaar
gestreefd om dierenwelzijn op te nemen in handelsakkoorden van de EU met
derde landen. Zo is dierenwelzijn opgenomen in het vrijhandelsakkoord
van de EU met Chili. Ook maakt het deel uit van lopende onderhandelingen
met Mercosur, ASEAN, India en Zuid-Korea en van toekomstige
onderhandelingen met Rusland en Oekraïne.

……maar ook bewustere keuzes door consumenten. 

Consumenten hebben als marktpartij primair belang bij globalisering. Om
de verkoopprijs te kunnen drukken, laten bedrijven (onderdelen van)
producten maken waar dat het goedkoopst kan. Openheid voor buitenlandse
producten leidt ook tot meer keuzemogelijkheden voor consumenten.
Doordat de wereld een global village is geworden, worden consumenten
zich ook meer bewust van milieu- en sociale omstandigheden in andere
landen. De consument beseft dat de toepassing van - Nederlandse,
Europese of internationale - normen voor milieu- en
arbeidsomstandigheden in vele landen niet zo vanzelfsprekend is als in
de meeste westerse landen. Men wil weten waar producten vandaan komen en
hoe zij zijn gemaakt. 

Bedrijven kunnen met productkeurmerken twijfels onder consumenten
wegnemen. Het kabinet hecht groot belang aan vrijwillige keurmerken die
zorgen voor transparantie over de duurzaamheid van productie.
Consumenten worden misleid indien bedrijven oneigenlijk gebruik maken
van keurmerken of onvoldoende het geclaimde niveau van milieu- of
arbeidsomstandigheden waarborgen. Deze misleidingen vormen oneerlijke
handelspraktijken die afbreuk doen aan een - mede door gezonde
concurrentie gedreven - tendens naar duurzamere productie. Het kabinet
wil, zoals ook de SER aanbeveelt, dat ons land zoveel mogelijk in de pas
loopt met internationale initiatieven ter verbetering van de
informatievoorziening over duurzaam produceren en consumeren. Daarom
ondersteunt Nederland een onderzoek van Consumers International naar de
aard en frequentie van klachten van consumenten over misleidende
duurzaamheidclaims van bedrijven. Dit initiatief van Consumers
International moet uitwijzen of een internationale aanpak van het
vraagstuk van misleidende duurzaamheidclaims wenselijk is. Zodra het
onderzoek is afgerond, zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de
bevindingen en conclusies.

II.2. Beter armoede bestrijden door wereldwijde deelname aan de
globalisering

Globalisering gaat samen met meer welvaart in de wereld,…… 

Duurzame globalisering houdt ook in dat landen en hun bewoners op een
aanvaarbare manier delen in de opbrengsten van de mondiale economische
groei. Dit decennium zijn vooral de opkomende en ontwikkelingslanden
erop vooruitgegaan. Sinds 2000 incasseren zij jaarlijks ongeveer
tweederde van de mondiale economische groei, een trend die volgens het
IMF voorlopig zal aanhouden. Hierdoor kan het gemiddelde inkomen in
armere landen inlopen op dat in de rijkere landen. In de periode
1990-2003 slaagden armere landen met een kleine meerderheid (53%) van de
wereldbevolking erin om harder te groeien dan het wereldgemiddelde.
China en India, samen 37% van de wereldbevolking, vormen hiervan het
leeuwendeel. 

……maar armoede verscherpt door hoge voedselprijzen.

De SER wijst er echter ook op dat ongeveer 23% van de wereldbevolking in
arme landen woont die in periode 1990-2003 als geheel armer zijn
geworden. Armoede zal ook de komende tijd een belangrijk mondiaal
vraagstuk blijven. Bovendien is er in veel snel groeiende landen sprake
van toenemende inkomensverschillen, het sterkst in China. 

Als gevolg van hoge voedselprijzen zijn volgens de Wereldbank de
afgelopen tijd zeker 100 miljoen mensen opnieuw onder de officiële
armoedegrens terecht gekomen. Inmiddels zijn de prijzen van granen,
zoals rijst, maïs en tarwe, gedaald vanaf hun zeer hoge niveaus van
voorjaar 2008, maar daarmee is de situatie niet genormaliseerd. Het
kabinet wil er in het bijzonder toe bijdragen dat de gevolgen van de
gestegen voedselprijzen op de allerarmsten zo veel mogelijk worden
verzacht. Hiervoor zijn extra middelen vrijgemaakt voor voedselhulp. Ons
land draagt langs de weg van bilaterale en multilaterale
ontwikkelingssamenwerking bij aan structurele oplossingen voor de
voedselschaarste. Daarbij gaat het om toegang tot productiemiddelen voor
de allerarmsten, verhoging van de productiviteit, versterking van de
marktwerking en institutionele randvoorwaarden, en om ontwikkeling van
handelsketens. 

Deelname aan de wereldeconomie biedt meer perspectief op
armoedebestrijding,……

De SER vindt integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie
wenselijk voor de economische groei waarmee zij de armoede kunnen
verminderen. In dat opzicht liep de ontwikkeling van Azië en Afrika de
afgelopen decennia sterk uiteen. In de periode 1980-2006 nam de
wereldhandel met een factor 6 toe en het totaal aan buitenlandse
investeringen zelfs met een factor 20. Het aandeel van Azië groeide in
beide grootheden, terwijl dat van Afrika juist in beide afnam.
Afrikaanse landen moeten werken aan verbetering van de
vestigingsvoorwaarden voor buitenlandse investeringen, zeker nu de
wereldwijde recessie de totale omvang daarvan onder druk zet. 

Om meer landen te laten profiteren van het globaliseringsproces is meer
nodig dan markttoegang voor hun producten en geleidelijke openstelling
voor buitenlandse investeringen. Het kabinet deelt de visie van de SER
dat de ontwikkeling van goed bestuur en de particuliere sector
essentieel zijn om extra mogelijkheden voor economische groei te
benutten. Bovendien moeten er voorwaarden worden geschapen waardoor de
economische groei ook de allerarmsten ten goede komt. 

……waarvoor ruimere toegang tot de ontwikkelde én opkomende markten
relevant is,…… 

Het kabinet wil een spoedige afronding van de Doha Development Round met
een ambitieus totaalakkoord dat onder meer serieus inhoud dient te geven
aan de ontwikkelingsdimensie van deze handelsronde. De EU maakt hier
werk van door zich in te zetten voor vrije toegang van de minst
ontwikkelde landen (MOLs) tot de markten van ontwikkelde landen en van
landen in opkomst. De EU geeft hierbij zelf het voorbeeld (zie box 4).
Het onderhandelingspakket waarover in juli 2008 bijna een akkoord was
bereikt, zou de concurrentiepositie en markttoegang van
ontwikkelingslanden beduidend hebben verbeterd. Ook hield het
evenwichtig rekening met onze eigen belangen en die van de Unie.

Box 4 De voorkeursbehandeling van de EU voor ontwikkelingslanden.

Bij export naar de EU hebben ontwikkelingslanden een eenzijdige
voorkeursbehandeling onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) van
de EU. De MOLs kennen sinds 1 februari 2001 tarief- en quotavrije
toegang tot de Europese markt (met uitzondering van wapens en munitie).
Deze markttoegang wordt volledig vrij per 1 oktober 2009 wanneer ook de
tarieven voor rijst en suiker geheel voor hen zullen zijn afgebouwd. Het
gaat hier om de bijzondere regeling voor de MOLs onder het APS
(EU-initiatief ‘Everything But Arms’). Onder het APS wordt bovendien
tariefvrije markttoegang toegekend aan kwetsbare landen die 27 verdragen
ten aanzien van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur
hebben bekrachtigd en geïmplementeerd. 

Daarnaast hebben ontwikkelingslanden in Afrika, Cariben en Stille
Zuidzee regio's die een Europees Partnerschap Akkoord (EPA) met de EU
zijn overeengekomen, ook volledig tarief- en quotavrije markttoegang.
Dit omvat ook landen die niet tot de MOLs worden gerekend. De EPAs zijn
akkoorden voor tweezijdige vergroting van de markttoegang. De afspraken
laten de partnerlanden van de EU evenwel de ruimte om kwetsbare sectoren
permanent dan wel tijdelijk te beschermen.



Overigens heeft de EU de handelsbelemmeringen voor agrarische producten
reeds significant verminderd sinds 2003. Het gaat hier met name om de
omzetting van handelsverstorende steun voor producten in de sectoren
rundvlees, zuivel en akkerbouw in hectaresteun die van de productie is
ontkoppeld. Verdere afbouw van de handelsverstoringen in de landbouw,
maar ook in andere sectoren, zoals textiel, kan extra
ontwikkelingskansen bieden. Het kabinet zet zich ervoor in om de
voorkeursbehandeling van de EU voor de ontwikkelingslanden verder te
verbeteren waarbij het vereenvoudigen en ontwikkelingsvriendelijk maken
van oorsprongsbepalingen van preferentiële 

EU-invoerregelingen prioriteit geniet. 

……en hulp voor handel.

Om te kunnen exporteren moeten ontwikkelingslanden vaak eerst
verbeteringen doorvoeren aan de aanbodzijde van hun economie. Hiervoor
bieden westerse donoren zogenaamde ‘hulp voor handel’: technische
assistentie om te kunnen voldoen aan buitenlandse consumenteneisen en
productnormen, steun aan opbouw van infrastructuur en
productiecapaciteit, en het opvangen van aanpassingskosten aan
marktontwikkelingen. Met deze activiteiten is $ 25 à 30 miljard per
jaar gemoeid, ongeveer 30% van de totale Official Development Assistance
(ODA). Nederland besteedt jaarlijks € 550 miljoen aan
ontwikkelingshulp voor ‘hulp voor handel’ initiatieven; deze
voorzien onder meer in de opbouw van capaciteit om aan hogere
kwaliteitseisen te kunnen voldoen. Het kabinet is voornemens dit niveau
de komende jaren op zijn minst te handhaven. 

II.3. Meer vat krijgen op de globalisering door nauwe EU-samenwerking 

Bij de veranderende mondiale verhoudingen zorgt EU-samenwerking
voor…...

De VS en de EU zijn nu nog de nummers 1 en 2 van de wereldeconomie
vóór China en Japan. Over enkele decennia luidt de top vier mogelijk:
China, VS, India en de EU. De trans-Atlantische dominantie maakt plaats
voor een multipolair economisch krachtenveld. Daarin zal Nederland, nu
de 16e economie ter wereld (naar omvang van het Bruto Binnenlands
Product), ook in de toekomst een belangrijke economische speler kunnen
blijven. Hiervoor is wel essentieel dat de handels- en
investeringskanalen zowel binnen Europa als tussen Europa en de rest van
de wereld open blijven. Om die openheid te verzekeren, zijn wij sterk
aangewezen op het communautaire beleid en de invloed van de EU in de
mondiale economie. 

……meer weerbaarheid in de globalisering,……

Dankzij hervormingen in het kader van de Lissabonstrategie voor groei en
werkgelegenheid is de Europese economie beter weerbaar in de huidige
wereldwijde recessie. Zo hebben veel lidstaten de afgelopen jaren
financiële prikkels ingebouwd in belastingsystemen om de participatie
van met name ouderen en vrouwen te bevorderen. Mede hierdoor is de EU
aanzienlijk gevorderd met de Europese participatiedoelstellingen van 50%
voor ouderen en van 60% voor vrouwen in 2010. Daarnaast zijn ook op
communautair niveau belangrijke stappen gezet, zoals de aanname van de
Dienstenrichtlijn en het Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

De veranderende verhoudingen in de wereldeconomie zijn een belangrijke
reden om ook na 2010 in te blijven zetten op structurele hervormingen
ter verbetering van het concurrentievermogen van de EU. De komende tijd
zal worden bepaald op welke manier de Lissabonstrategie na 2010 vorm
moet krijgen. Het kabinet zal de SER hier met een adviesaanvraag bij
betrekken.

…….extra koopkracht voor de burgers,……

Voor de versterking van de concurrentiekracht van het bedrijfsleven is
in het bijzonder de uniforme interne markt van belang. Doordat de EU
bijna één grote ‘thuismarkt’ heeft gecreëerd, wordt het
bedrijfsleven gestimuleerd om scherp en innovatiegedreven te
concurreren. Ook kunnen bedrijven dankzij de interne markt diverse
schaalvoordelen realiseren. De impulsen van de interne markt werken door
naar de concurrentiepositie van Europese bedrijven op externe markten.
Zo bedroeg in 2006 de export van de EU-15 naar de ontwikkelingslanden
met € 660 miljard het viervoudige van 1990.

De creatie van een uniforme interne markt betaalt zich uit voor de
Europese burgers evenals de open economische relaties met landen buiten
de EU (zie box 5). Het kabinet stemt dan ook in met aanbevelingen van de
SER om resterende knelpunten op de interne markt weg te nemen, zoals op
vlak van arbeidsmobiliteit en grensoverschrijdende diensten. Zeker de
implementatie van de in 2006 aanvaarde Europese Dienstenrichtlijn is van
groot belang. Alle lidstaten moeten de Dienstenrichtlijn eind 2009
hebben verankerd in hun nationale wet- en regelgeving. 

Naast de dienstenrichtlijn is in de toekomst meer nodig om de
concurrentie in de dienstensector te vergroten. Het kabinet is
voorstander van Commissievoorstellen die zouden aandringen op meer
systematische monitoring van de concurrentie binnen de belangrijkste
dienstenmarkten teneinde de mededinging in deze sectoren te bevorderen.

Box 5 Wat wordt de Nederlander wijzer van de openheid van de EU, zowel
intern als met derde landen?

De creatie van een uniforme interne markt pakt volgens het CPB gunstig
uit voor de Nederlandse burger. Het levert een jaarlijks
inkomensvoordeel van € 1500,- tot € 2200,- per Nederlander op. Dit
danken wij aan de extra internationale handel en buitenlandse
investeringen door de openheid binnen de EU. Het gaat om onder meer 18%
extra Nederlandse goederenexport, 5% extra dienstenexport en 19% extra
buitenlandse investeringen in Nederland. Daardoor is de productie hoger
en de prijsconcurrentie scherper in ons land. Inkomensvorming en
koopkracht varen daar wel bij. Daarnaast worden innovatie en
productiviteit gunstig beïnvloed, maar deze effecten van de openheid
werken meer op termijn door in de economische groei. Terwijl het CPB het
positieve effect van de uniforme interne markt raamt op 4 à 6% van het
Nederlandse BBP van 2005, zou het nationaal inkomen op langere termijn
zelfs 15% hoger kunnen zijn dan zonder interne markt. In dit percentage
zijn de effecten van de  – later in de EU op gang gekomen – opening
van diensten- en kapitaalmarkten niet meegenomen. Het lange termijn
effect daarvan raamt het CPB op maximaal 3% extra nationaal inkomen.

Bron: CPB document 168, The Internal Market and the Dutch Economy,
Implications for trade and economic growth, September 2008.

De Europese Commisie gaat ervan uit dat de steeds nauwere relaties van
de EU met andere regio’s in de wereld ook in de toekomst
welvaartswinsten zullen opleveren. De aanhoudende globalisering kan
ervoor zorgen dat het reële inkomen per EU-burger in 2025 bijna 5%
hoger ligt (dat wil zeggen € 1200,-; bij prijspeil 2004). Dit verschil
kan oplopen tot 8% in 2050 (dat wil zeggen € 2000,-; bij prijspeil
2004). Voorwaarde is wel dat de wederzijdse markttoegang tussen de
landen niet verslechtert door protectiemaatregelen.

Bron: DG-ECFIN Economic Paper no. 254, Juli 2006.



……een belangrijke bijdrage aan duurzaamheid,…..

Het kabinet hecht ook belang aan EU-afspraken waardoor de lidstaten
gezamenlijk goede maatschappelijke standaarden hanteren, onder meer op
gebied van arbeid, gezondheid, milieu of energiezekerheid. Dergelijke
afspraken beletten dat de individuele lidstaten elkaar, bijvoorbeeld
door middel van lagere milieunormen, oneerlijke concurrentie aandoen.
Aangezien de EU bij voortduring streeft naar een balans tussen
economische, sociale en ecologische belangen, vormen EU-normen ook goede
bouwstenen voor internationale samenwerking op uiteenlopende terreinen. 

Door vooruit te lopen op andere lidstaten kan Nederland weer de trend
zetten voor communautaire afspraken. Zo zal Nederland zijn ervaringen
met het ontwikkelen van criteria voor duurzaam inkopen inbrengen in het
EU-proces. Op Europees niveau is de afspraak gemaakt dat elke lidstaat
in 2010 tenminste een duurzaamheidpercentage van 50% haalt voor zijn
overheidsaankopen. Dat is minder ambitieus dan het Nederlandse doel,
maar heeft wel als gevolg dat er ook op Europees niveau
duurzaamheidcriteria worden vastgesteld.

……extra kennisontwikkeling en innovatievermogen,……

De SER bepleit dat de EU kennisopbouw en innovatie meer stimuleert. Een
zwaardere EU-rol is gerechtvaardigd vanwege de externe effecten van R&D,
de schaalvoordelen van Europese programma’s en projecten, en vanwege
de aantrekkingskracht daarvan op talent van buiten de EU. Naast
maatregelen van institutionele en harmoniserende aard zijn meer
financiële middelen gewenst. Deze SER-aanbevelingen sluiten goed aan
bij de kabinetsreactie met betrekking tot de EU-begrotingsevaluatie.
Nederland vindt dat Europa effectief moet anticiperen op mondiale
ontwikkelingen en daarom een groter aandeel binnen de EU-begroting moet
reserveren voor de verwezenlijking van ambities op het gebied van
concurrentiekracht en duurzame welvaartsgroei. Ook moet de door de
EU-top in maart 2008 overeengekomen ‘vijfde vrijheid van kennis’
snel handen en voeten worden gegeven. Dit met name waar het gaat om
EU-afspraken voor snelle en transparante procedures voor kennismigratie
van werkenden, studerenden en onderzoekers.

Box 6 De euro zorgt voor meer stabiliteit.

Steeds duidelijker wordt dat de invoering van de euro voordelen
oplevert. Vorige perioden van internationale financiële instabiliteit
gaven steevast aanleiding tot spanningen op valutamarkten waarbij de
afspraken over de koersverhoudingen tussen de nationale valuta in Europa
onder druk kwamen. Daardoor gecreëerde onzekerheden of noodgedwongen
devaluaties werkten nadelig voor het Nederlandse bedrijfsleven en
daarmee voor de inkomensvorming in ons land. 

In diverse Oost-Europese en Scandinavische landen die geen deel uitmaken
van de eurozone, is de koers van de nationale munt ten opzichte van de
euro verzwakt als gevolg van de financiële crisis. Er is in die landen
een toenemende belangstelling om tot de eurozone toe te treden.



……en bescherming tegen terugkeer naar economisch nationalisme.

Evenals de SER onderkent het kabinet de bescherming die communautaire
afspraken bieden tegen herinvoering van afwijkende nationale regels door
afzonderlijke lidstaten. Hernieuwde versnippering van intra-Europese
regelgeving is naar verhouding vooral ongunstig voor kleinere
internationaal georiënteerde EU-lidstaten zoals Nederland. Deze
ondervinden de meeste schade van nieuwe belemmeringen in het economisch
verkeer, van forse staatssteun die grote lidstaten zich makkelijker
kunnen permitteren voor nationale industrietakken, en van ondermijning
van communautaire doelstellingen op gebied van duurzaamheid. Bij verdere
maatregelen om de gevolgen van de financiële crisis het hoofd te
bieden, zal het kabinet erop aandringen dat de regels van de interne
markt, in het bijzonder voor staatssteun, en het Stabiliteits- en
Groeipact worden gerespecteerd. Ook de onafhankelijke besluitvorming
door de Europese Centrale bank moet gewaarborgd blijven. 

De groeiende betekenis van de opkomende economieën kan, in combinatie
met een verslechterende economische situatie, economisch nationalisme in
de hand werken. In dit verband verdient aandacht hoe de EU-lidstaten
omgaan met zorgen die leven rond de zogeheten staatsinvesteringsfondsen
(SWFs), zoals de zorg dat hun investeringsbeslissingen vooral door
politieke motieven worden geïnspireerd. Het kabinet is het met de SER
eens dat zorgen rond SWFs eerst nadere onderbouwing verdienen alvorens
eventuele restricties te treffen in het grensoverschrijdend
kapitaalverkeer. 

Los daarvan is het voor een goede werking van het internationale
kapitaalverkeer wenselijk om te komen tot een grotere transparantie in
het bestuur en het beleggingsbeleid van de SWFs. De landen met de
belangrijkste SWFs willen meer openheid van zaken geven teneinde aan te
tonen dat zij niet uit politieke, maar uit commerciële motieven
handelen. Met de zogenaamde Santiago Principles beschikken zij over
goede handvatten voor meer transparantie. Het kabinet is van oordeel dat
de praktische toepassing van de principles nauwlettend dient te worden
gevolgd. 

II.4. Investeren in onze kansen voor extra banen en koopkracht in de
globaliserende economie

Werkgelegenheid en koopkracht gaan erop vooruit in een
wereldeconomie,……

Door de eeuwen heen kent ons land een economie die is gericht op het
buitenland. Export van agrarische en industriële producten is een
belangrijke bron van onze welvaart. Ook is Nederland de uitvalsbasis van
vele multinationals die in het buitenland actief zijn. Omgekeerd is ons
land een belangrijk zakelijk en logistiek knooppunt voor het
bedrijfsleven uit andere economieën. 

De afgelopen decennia is de buitenlandse omzet van de Nederlandse
industrie en landbouw blijven stijgen als percentage van hun totale
omzet. Het bedrijfsleven heeft dit gerealiseerd door middel van
voortgaande specialisatie richting hoogwaardige en kennisintensieve
productie. Daarmee is verstandig  ingespeeld op de verbreding en
verdieping van de globalisering. Ook de internationale oriëntatie van
de commerciële dienstensectoren is toegenomen, deels in samenhang met
de meer exportgerichte industrie. De nauwere verwevenheid met de
wereldeconomie is gepaard gegaan met een aanzienlijke netto
werkgelegenheidswinst en reële inkomensgroei. 

…….waarin wij ons verder kunnen specialiseren in hoogwaardige
activiteiten dankzij……

Profiteren van de voortgaande globalisering zal niet vanzelf gaan. De
komende tijd staan wij voor de uitdaging om onze positie te behouden en
zo mogelijk te versterken. Vele andere landen willen ook hun aandeel
vergroten in het toenemend aantal activiteiten die deel uitmaken van
wereldwijde productie- en handelsketens, zoals onderzoek, ontwerp,
productie, hoofdkantoorfuncties, distributie en andere diensten. Onze
economische weerbaarheid vraagt dat wij de beleidsconcurrentie met
andere landen aangaan. Daarom spant het kabinet zich onder meer in voor
extra onderwijs en scholing, voor meer technologische en
maatschappelijke innovatie, en voor een sterkere internationale
oriëntatie en logistieke regie. 

……extra investeringen in een goed onderwijssysteem,……

Naar verwachting zal de komende jaren het scholingsniveau wereldwijd
snel toenemen, met name in de opkomende landen. Steeds meer landen
willen hun welvaart verhogen door het vermarkten van kennisintensieve
producten en diensten. Zij vormen belangrijke bronnen van inkomsten (zie
box 7). 

De vraag naar hoogwaardiger producten en diensten neemt echter ook snel
toe dankzij de groeiende welvaart in de wereld. Ook vereist de aanpak
van belangrijke maatschappelijke vraagstukken de ontwikkeling van nieuwe
kennis en de inzet van mensen die zijn geschoold in de nieuwste
wetenschappelijke en technologische inzichten. Het kabinet zorgt met
investeringen over de volle breedte van het onderwijsstelsel voor een
hoger opleidingsniveau van de beroepsbevolking. 

Daarnaast heeft Nederland vooral kennis op het hoogste niveau nodig om
zijn productiviteitsgrenzen te kunnen verleggen. Het kabinet wil
topprestaties in de eerste plaats bevorderen met een ambitieuze
studiecultuur en uitdagender onderwijs, met een grotere deelname en
minder uitval, en met goede docenten. In de tweede plaats door een
ambitieus onderzoeksklimaat met aandacht voor talent en ontwikkeling.
Daarbij worden accenten geplaatst op wetenschapsgebieden waarmee op
nationale en internationale maatschappelijke en economische behoeften
kan worden ingespeeld. 

Box 7 Wie verdienen er aan Made in China?

De Apple iPod is een voorbeeld van een modern product dat tot stand komt
door samenwerking van bedrijven uit ‘oude’ en ‘nieuwe’
industrielanden. Onderzoekers van The Personal Computing Industry Center
(PCIC) verdiepten zich in de waarden die worden gecreëerd in de
productie- en handelsketen van de iPod. In de VS werd in 2007 de Apple
iPod met originelabel Made in China verkocht voor $ 299,-

Samenvattend raamden zij de volgende verdeling van deze verkoopprijs:

de grotendeels innovatieve onderdelen, gemaakt in onder meer Japan,
Korea, Taiwan en de VS: $ 140,-

de vergoeding van de Chinese bedrijven die deze onderdelen assembleren:
$ 4,-

de kosten van vervoersbewegingen en distributiekanalen: $ 75,-

de toegevoerde waarde (ontwerp, marketing, regie) en winstmarge van
Apple: $ 80,-

Terwijl de Chinese export in 2007 met elke naar de VS verscheepte iPod
met ongeveer $ 150,- toenam, waren de werkelijke Chinese verdiensten
(fabricage, logistiek) daar nog geen vijftiende deel van.

Bron: PCIC, Berkeley, VS, Juni 2007.



De SER meent dat vooral meer ruimte nodig is voor excellentie en voor
internationalisering in het hoger onderwijs. Het kabinet stelt vast dat
de differentiatie in het hoger onderwijs zich dynamisch ontwikkelt. De
ondersteuning van nieuwe concepten waarmee instellingen kunnen inspelen
op het verschil in talenten van studenten, heeft geleid tot een aanbod
van university colleges, masterclasses en honoursprogrammes. Het kabinet
zal de komende tijd op deze ingeslagen weg voortgaan en stimulansen
bieden om excellent onderwijs verder te ontwikkelen. 

Bij internationalisering gaat het er vooral om onderwijsinstellingen en
studenten te helpen bij hun toegang tot de internationale onderwijs- en
arbeidsmarkt. Studenten moeten de mogelijkheid hebben om zich gedegen
voor te bereiden op een internationale loopbaan. Instellingen moeten
alle ruimte hebben voor profilering en partnerschappen over nationale
grenzen heen. Een nadere uitwerking van de overheidsinspanningen op deze
terreinen is opgenomen in de internationaliseringsagenda 

Verder meent de SER dat het hoger onderwijsbestel ons meer economische
voordelen kan opleveren. Er moeten meer commerciële en maatschappelijke
spin-offs komen van zowel fundamentele als toegepaste kennis. Het
kabinet stimuleert deze spin-offs onder andere door in het hoger
onderwijs centers of entrepeneurship op te zetten en door startende
ondernemers te helpen bij het exploiteren van kennis via het
TechnoPartner-programma. Daarnaast heeft het kabinet op 3 december 2008
afspraken gemaakt met universiteiten, hogescholen en het bedrijfsleven
over een 'valorisatie-agenda' voor betere kennisbenutting en
samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zowel groot als
klein. 

De effectiviteit van genoemde initiatieven zal toenemen door al bij
leerlingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs
meer ondernemerszin te bevorderen. Voor dergelijke
stimuleringsprogramma’s heeft het kabinet eveneens middelen
vrijgemaakt. Daarnaast streeft het kabinet naar intensievere relaties
tussen kennisinstituten en de beroepspraktijk. In dit proces spelen
hogescholen en lectoren een belangrijke rol. Zij werken regionaal samen
met midden- en kleinbedrijven waarvoor praktijkgerichte
onderzoeksactiviteiten op gebieden, zoals ontwerp en ontwikkeling,
worden verricht. Extra middelen zijn vrijgemaakt om dit praktijkgerichte
onderzoek te versterken en uit te breiden. 

……extra investeringen in innoverend ondernemerschap,…… 

Voor de door het Innovatieplatform geselecteerde takken van
bedrijvigheid (sleutelgebieden) is innovatie van doorslaggevend belang
om deel uit te maken van de internationale top. Daarom spoort het
kabinet bedrijven en kennisinstellingen met innovatieprogramma’s aan
tot extra investeringen en topprestaties in deze gebieden. Het kabinet
heeft ook de ambitie om maatschappelijke problemen aan te pakken met
behulp van kennis en innovatie. Daartoe zijn inmiddels als onderdeel van
het project Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI) maatschappelijke
innovatieagenda’s opgesteld. Hierbij gaat het erom kennis, innovatie
en ondernemerschap in te zetten voor de oplossing van vraagstukken op
het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, veiligheid, water en energie.
De agenda’s worden momenteel uitgewerkt in concrete maatschappelijke
innovatieprogramma’s. De interdepartementale aanpak in de directie
Kennis en Innovatie vergroot de samenhang in het rijksbrede
innovatiebeleid. 

De SER bepleit meer financiële middelen voor kennisopbouw en innovatie.
Aan het begin van de kabinetsperiode zijn reeds extra middelen bestemd
voor investeringen in innoverend ondernemerschap. Daarnaast is in 2009
een extra half miljard euro beschikbaar voor de selectieve continuering
van projecten voor kennis, innovatie en onderwijs die in deze
kabinetsperiode aflopen en worden gefinancierd uit het Fonds Economische
Structuurversterking (FES). Deze FES-projecten zullen aansluiten bij de
sleutelgebieden en maatschappelijke innovatieagenda’s.

Wij kunnen ons innovatievermogen ook versterken door actief in te spelen
op de kennisontwikkeling en kennisbehoefte in de opkomende landen, zoals
China en India. Een voorbeeld daarvan is een samenwerkingsovereenkomst
op het gebied van wetenschap en technologie dat Nederland sloot met
India in maart 2008. India is met name geïnteresseerd in specifieke
Nederlandse expertise op terreinen zoals biotechnologie,
watertechnologie en –management, duurzame energie en tuinbouw
(ketenontwikkeling). De bilaterale samenwerking zal extra kennisopbouw
onder Nederlandse ondernemers en kennisinstellingen stimuleren en
bijdragen aan productiviteitsgroei in ons land. 

…...een blijvend concurrerend vestigingsklimaat,……

Wij zullen ons volgens de SER moeten realiseren dat het
globaliseringsproces de internationale concurrentie om buitenlandse
investeringen bevordert. Bij de internationale concurrentie om
buitenlandse investeringen speelt een groot aantal locatiefactoren een
rol. Nederland heeft op dit moment een grote aantrekkingskracht op
buitenlandse investeringen, onder meer vanwege de beschikbaarheid van
goed geschoolde werknemers, de nabijheid van belangrijke afzetmarkten,
goede private en publieke dienstverlening, en een gunstig fiscaal
vestigingsklimaat. 

Niettemin is het kabinet van mening dat het vestigingsklimaat verder kan
worden versterkt. In dit verband wordt gewezen op de kabinetsreactie op
het rapport ‘Nederland in de wereld’ dat het Innovatieplatform (IP)
in april 2008 uitbracht. Daarin onderschrijft het kabinet dat Nederland
zich beter kan positioneren en profileren als Portal to Europe. Het IP
formuleert als doelstelling om in de komende tien jaar 50 grote,
internationaal opererende bedrijven met activiteiten die aansluiten bij
onze sleutelgebieden, naar Nederland te halen en in onze economie te
verankeren. Er worden concrete acties uitgewerkt om deze doelstelling te
realiseren.

De SER benadrukt dat vooral het fiscale stelsel periodiek moet worden
geëvalueerd in relatie tot onze internationale positie als
vestigingsplaats voor bedrijfsactiviteiten. Het kabinet ziet vooralsnog
geen aanleiding voor een grote belastingherziening, maar neemt wel
maatregelen om het fiscale stelsel toekomstbestendig te houden,
bijvoorbeeld door de lasten op arbeid via vergroening te verlagen. Ook
streeft het kabinet naar vereenvoudigingen binnen het huidige systeem.

……gastvrijheid voor buitenlandse ondernemers, diplomaten en
kennismigranten,……

Naast ‘harde’ economische factoren, zoals het fiscale en
technologieklimaat, verdienen volgens de SER in toenemende mate
‘zachte’ vestigingsvoorwaarden aandacht. Dan gaat het om het woon-
en leefklimaat, de gastvrijheid en dienstverlening aan expats. Die
aandacht is onder meer relevant voor het aantrekken en behouden van
Europese hoofdkantoren. Die hebben belangrijke uitstralingseffecten naar
onze economie. Vooral het snel expanderende Aziatische bedrijfsleven zal
in Europa een toenemend aantal hoofdkantoren vestigen. Ook de
internationalisering van Raden van Bestuur van ondernemingen leidt tot
een grotere rol van ‘zachte’ voorwaarden bij
vestigingsplaatsbesluiten. 

Het kabinet beschouwt gastvrijheid richting buitenlandse zakenmensen en
diplomaten als een belangrijke ‘zachte’ vestigingsvoorwaarde.
Schiphol is voor veel buitenlandse zakenmensen de eerste kennismaking
met Nederland. Daarom werkt The Netherlands Foreign Investment Agency
(NFIA) samen met partners op Schiphol aan Holland Gateway. Dit is een
businesscentrum waar buitenlandse zakenmensen, met name investeerders,
laagdrempelig terecht kunnen voor informatie over regelgeving en het
investeringsklimaat, en voor advies en ondersteuning bij zakelijke
activiteiten in Nederland. Holland Gateway maakt deel uit van het
initiatief Orange Lane dat de totale ontvangst van buitenlandse
zakenmensen op Schiphol beoogt te verbeteren. 

De overheid werkt ook aan een zo soepel mogelijke vestiging van expats
in Nederland, zowel buitenlandse ondernemers als diplomaten en
medewerkers van internationale organisaties. Daarbij gaat het onder meer
om duidelijke, Engelstalige communicatie en beperking van
administratieve rompslomp. Expat desks op gemeentelijk niveau dragen
hieraan bij. 

Verder is het kabinet het eens met de SER dat Nederland zich goed moet
positioneren in de mondiale battle for brains om een dynamische
kenniseconomie te kunnen zijn. Het kabinet voert een migratiebeleid
waarmee de kennismigranten die Nederland nodig heeft, met snelle en
doeltreffende procedures worden toegelaten. Inmiddels is sprake van een
gestage stijging van het aantal kennismigranten dat naar Nederland komt.
Het gaat met name om mensen uit India, Japan en de VS. 

……een grotere rol als regisseur van internationale
distributiestromen……

De intercontinentale en intra-Europese goederenstromen zullen in de
toekomst naar verwachting blijven groeien als gevolg van de
globalisering. Nederland als belangrijk knooppunt van mensen- en
goederenstromen beschikt over een goede uitgangspositie om daarvan te
profiteren. De verdere groei als distributieland zullen wij, zoals ook
de SER stelt, moeten realiseren zonder de leefbaarheid en
verkeersveiligheid in het gedrang te laten komen. Dit is volgens het
kabinet onder meer mogelijk door meer efficiency in het vervoer tussen
onze vervoersknooppunten, zoals onze mainports Rotterdam en Schiphol, en
het achterland. Dit vereist meer afstemming tussen zeehaven- en
luchthaventerminals, inland terminals, verladers en vervoerders.
Hiervoor is vooral betere gegevensuitwisseling noodzakelijk. Bovendien
kan een sterkere regie vanuit de vervoersknooppunten de betrouwbaarheid
van distributie en de bereikbaarheid verbeteren.

Onze rol als distributieland kan eveneens op duurzame wijze groeien door
meer rendement te halen uit bestaande goederenstromen. Daarvoor zal de
logistieke sector sterker moeten inzetten op de diensten rondom fysieke
goederenstromen: value added services en value added logistics. Zo laten
steeds meer afnemers van technische systemen het volledige onderhoud
ervan door derden verzorgen. Nederlandse logistieke bedrijven kunnen
door het verlenen van dergelijke service een voorsprong opbouwen op
buitenlandse concurrenten.

Verder wil het bedrijfsleven nieuwe concepten van supply chain
management ontwikkelen. Daarbij wordt uitgegaan van meer samenwerking.
Onderzocht wordt hoe supply chains (netwerk van toeleveranciers en
afnemers) zijn te optimaliseren door een centrale regie. Deze kan de
belangrijkste beslissingen over de inrichting van een supply chain
bestrijken, zoals keuzes inzake distributiekanalen, modaliteiten,
uitbesteding en gebruik van informatie- en communicatietechnologie
(ICT). Een volgende stap is dat bedrijven hun ketens gezamenlijk vanuit
één plaats aansturen. Nederland moet de ambitie hebben om een
vooraanstaande rol te spelen in deze cross chain control centra. Het
kabinet vindt het belangrijk om de ontwikkeling van nieuwe concepten op
gebied van logistiek en supply chains te ondersteunen. Daarom zijn
middelen gereserveerd voor een innovatieprogramma Logistiek.

……en meer internationaal ondernemerschap.

Een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat is een goede basis
voor de positie van ons bedrijfsleven in het buitenland. De
globalisering vraagt echter ook om stimulering van het internationaal
ondernemerschap. De kansen voor onze hoogwaardige goederen en diensten
liggen in toenemende mate in de opkomende landen, maar het zakelijk
klimaat is in deze landen vaak minder gunstig dan in de meeste
OESO-landen. De overheid speelt hierop in door bedrijven informatie over
regelgeving te verstrekken, door hun start op deze buitenlandse markten
te faciliteren, onder meer door het Programma Prepare2start, en door
economische missies. 

Het kabinet beschouwt economische diplomatie als een belangrijk
instrument om beter in te spelen op de kansen op buitenlandse markten.
De effectiviteit van dit instrument is verhoogd door de opstelling van
een strategische reisagenda. Deze zorgt ervoor dat de verschillende
economische missies van de Nederlandse overheid en maatschappelijke
partijen die naar dezelfde landen gaan, goed op elkaar aansluiten en een
coherente boodschap over Nederland overbrengen. Ook is het een kerntaak
voor onze diplomaten om voor Nederlandse bedrijven deuren te openen die
anders gesloten zouden blijven. Sterke punten van ons land -
bijvoorbeeld onze toonaangevende positie op uiteenlopende gebieden zoals
voedselproductie en voedselverwerking, ICT en MVO - zijn in te zetten
voor het Holland imago.

Conform een aanbeveling van de SER brengt het kabinet ook meer samenhang
aan tussen het beleid op het terrein van innovatie en internationaal
ondernemen. Zo worden de innovatieprogramma’s voorzien van een
internationale dimensie via het programma 2g@there. Ook wordt de
publieke-private samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en
overheid bij hoogwaardige buitenlandse projecten geïntensiveerd. 

II.5. Opvangen van ongunstige sociale gevolgen van aanpassing

Verplaatsing van bedrijfsactiviteiten leidt tot
aanpassingsvraagstukken,……

De meeste Nederlanders realiseren zich dat de globalisering de
bedrijvigheid in ons land stimuleert. In dit opzicht zijn Nederlanders
zelfs positiever gaan denken sinds 2006. Dit neemt niet weg dat een
groot aantal Nederlanders zich zorgen maakt over verplaatsing van
werkgelegenheid naar lagelonenlanden. Als onderdeel van het
specialisatieproces streven bedrijven ernaar om mogelijkheden voor
technologische vernieuwing van productieprocessen en uitbesteding van
bedrijfsactiviteiten naar lagelonenlanden optimaal te benutten. Hierdoor
is veel laagwaardige massaproductie verdwenen, waardoor het aanbod van
laaggeschoolde banen in de landbouw en industrie fors is afgenomen en
naar verwachting verder zal afnemen. Dit maakt het vooral voor ouderen
met vaardigheden waarnaar weinig vraag is op de arbeidsmarkt, lastig om
een nieuwe baan te vinden. De kansen om hen voor de arbeidsmarkt te
behouden, worden groter door een intensieve begeleiding van
werk-naar-werk bij (dreigende) werkloosheid als gevolg van offshoring.
De Stichting van de Arbeid komt met een voorstel hoe deze begeleiding
het beste kan worden opgezet.

……maar in plaats van het afremmen van de verplaatsing……

Evenmin als de SER is het kabinet er voorstander van om vanwege deze
aanpassingsproblematiek de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar
lagelonenlanden tegen te gaan. Indien dit al goed mogelijk zou zijn, is
het niet verstandig. Het schaadt niet alleen de continuïteit van
bedrijven en daarmee de werkgelegenheid in Nederland, maar uiteindelijk
ook de koopkracht. Immers consumenten kunnen wereldwijd onder meer
steeds goedkopere consumentenelektronica aanschaffen, omdat China
daarvan een belangrijke producent is geworden. Het CPB becijferde een
gemiddeld jaarlijks voordeel per Nederlands huishouden van € 300 in de
periode 2001-2005. Mede vanwege hun nadelige effecten op de koopkracht
zijn invoerbeperkingen evenmin verstandig. Restricties in de
internationale textielhandel gedurende drie decennia (medio jaren 60 –
medio jaren 90) hebben de koopkracht beknot. Inmiddels heeft de afbouw
van deze protectie de prijzen van kleding in de Europese Unie
aanzienlijk gedrukt. Daardoor bleven de prijzen van kleding in Nederland
sinds medio jaren 90 gemiddeld 30% achter bij de algehele
prijsontwikkeling. Lagere inkomensgroepen profiteren veelal het meest
van de goedkope invoer uit opkomende economieën. 

……is het verstandiger om de werkzekerheid te vergroten.

Volgens de SER is het totale verlies aan banen dat met internationale
uitbesteding van activiteiten is gemoeid, tot nu toe beperkt. Dit
oordeel is gebaseerd op diverse studies. Geraamd wordt dat het per jaar
gaat om 0,1 à 0,3% van de totale werkgelegenheid van rond 8 miljoen
banen in Nederland. Dit komt ongeveer overeen met een verlies van 10.000
à 30.000 banen per jaar, zowel laag- als hoogwaardig. Er is echter een
tweerichtingsverkeer, dat wil zeggen buitenlandse bedrijven besteden
opdrachten uit aan met name de Nederlandse commerciële dienstverlening
en buitenlandse bedrijven vestigen zich hier. 

Niettemin wil het kabinet voorkomen dat meer mensen als gevolg van de
toenemende mogelijkheden tot internationale uitbesteding een kwetsbare
groep op de arbeidsmarkt worden. Op mogelijk verlies van een baan zal
meer moeten worden geanticipeerd door het bijhouden en verder
ontwikkelen van vaardigheden. Het kabinet kent hoge prioriteit toe aan
het vergroten van blijvende inzetbaarheid op de arbeidsmarkt waardoor de
beroepsbevolking meer werkzekerheid verwerft. Ook de sociale partners
willen zich hiervoor inspannen, met name door een meer systematische en
bredere scholing van alle werknemers in Nederland. Het kabinet zal met
de Stichting van de Arbeid overleggen over een plan van aanpak ten
aanzien van de wijze waarop sectoroverstijgende scholing en
inzetbaarheid zullen worden bevorderd. 

Globalisering kan tot grotere beloningsverschillen leiden in ons
land,…… 

Toenemende internationale handel met en uitbesteding van
bedrijfsactiviteiten naar lagelonenlanden leiden ertoe dat werknemers
wereldwijd in directere concurrentie met elkaar komen te staan. Vooral
de lonen van lager en middelbaar geschoolden die gestandaardiseerde
fabricage- of routinematige dienstverlenende werkzaamheden uitvoeren,
kunnen hierdoor onder druk komen te staan. Ook een toenemende
grensoverschrijdende mobiliteit van goedkope arbeidskrachten kan hiertoe
bijdragen indien zij niet voorzien in vaktechnische - of
seizoenstekorten. Daarnaast is er sprake van meer internationale
mobiliteit aan de bovenkant van het loongebouw. Het gaat hier om
personen met bijzondere bekwaamheden, zoals topmanagers, toponderzoekers
en toppers in de creatieve industrie, die kunnen profiteren van een
wereldwijde schaarste aan toptalenten. 

Volgens de SER heeft de globalisering tot nu toe weinig invloed gehad op
de beloningsverschillen in Nederland. De SER haalt een CPB-onderzoek
naar de bruto loonontwikkeling in Nederland in de periode 1979 - 2002
aan. Daaruit blijkt dat de loonongelijkheid is toegenomen, maar vooral
onder invloed van de technologische ontwikkeling en de ontwikkeling van
het minimumloon. De globalisering zal in de toekomst tot grotere
beloningsverschillen kunnen leiden, indien tendensen als de toenemende
internationale mobiliteit van hogeropgeleiden, meer uitbesteding van
routinematige arbeid naar opkomende economieën en/of de instroom van
laaggeschoolde arbeid sterker worden. Minstens zo belangrijk blijft de
rol van technologische vernieuwingen, al is het natuurlijk geen Wet van
Meden en Perzen dat deze in het voordeel blijven werken van
hogeropgeleiden.

…...maar laat de beleidsruimte voor solidariteit bij de
inkomensverdeling ongemoeid.

Een eventuele toenemende loonongelijkheid wil nog niet zeggen dat de
ongelijkheid in besteedbare inkomens zal groeien. In Nederland is de
ongelijkheid in bruto huishoudinkomens beduidend kleiner dan de
ongelijkheid in primaire inkomens, vooral door inkomensoverdrachten van
de overheid. Er is, zo vermeldt het SER-advies, sprake van een redelijk
constante ontwikkeling van het besteedbaar inkomen in Nederland vanaf
1990. CBS-onderzoek bevestigt dit beeld. 

Een belangrijke vraag is of de globalisering de financiering van de
sociale zekerheid zal ondermijnen, waardoor maatschappelijk gewenste
correcties van de primaire inkomensverdeling moeilijker haalbaar zullen
zijn. Empirisch onderzoek laat volgens de SER zien dat de economische
openheid van een land geen bedreiging vormt voor het gewenste niveau van
sociale uitgaven. De globalisering laat onder meer nationale
beleidsruimte om te voorzien in een goede inkomensbescherming voor
mensen die werkloos worden. De wenselijkheid daarvan staat dan ook niet
ter discussie. 

Verder onderschrijft het kabinet het risico dat de sterke toename van
topinkomens volgens de SER kan betekenen voor het maatschappelijk
draagvlak voor globalisering. Primair verwacht het kabinet van het
bedrijfsleven dat het door zelfregulering voor matiging zorgt.
Excessieve beloningen in de marktsector zal het kabinet met daartoe
beschikbare middelen blijven tegengaan. 

III. Tenslotte: Wij zullen de wereld samen moeten winnen voor duurzame
globalisering.

De globalisering zal naar verwachting aanhouden onder invloed van
technologische en marktontwikkelingen. Anonieme krachten maken daarmee
nog niet de dienst uit. Overheden kunnen de koers blijven bepalen, maar
hebben ondernemers, werknemers, consumenten en organisaties wel nodig om
de globalisering te verduurzamen. In Nederland hebben wij het voordeel
van goede samenwerkingsstructuren om de krachten te kunnen bundelen. 

Het kabinet heeft aangeven hoe de inzet voor een duurzame koers van de
globalisering eruit zou kunnen zien zonder deze volledig in detail uit
te werken. Dat zou ook ondoenlijk zijn, daarvoor is duurzame
globalisering te zeer een beweeglijk doel dat geregeld noodzaakt tot
bijsturen. Ook stelt het kabinet zijn visie graag open voor de
opvattingen in het parlement en in de maatschappij. Het zal het kabinet
echter niet ontbreken aan wil om ‘de wereld te winnen’ voor duurzame
globalisering! 

 Tweede Kamer 2007-2008, 26485, nr. 59.

 Het SER advies probeert een antwoord op de uitdagingen die hieruit
voortkomen, te formuleren vanuit het brede welvaartsbegrip van de SER.
Deze benadering wil de basis leggen voor duurzame ontwikkeling door
evenwicht te brengen en te behouden tussen profit, people and planet;
zie pagina 9 van het advies, publicatienummer 6, 20 juni 2008. Het
begrip duurzaam wordt in deze kabinetsreactie op dezelfde brede wijze
gebruikt in plaats van de engere betekenis van ‘groen’.

 Voor achtergrond van de financiële crisis wordt verwezen naar
Miljoenennota 2009, Hoofdstuk 2 ‘There are real alternatives’,
Tweede Kamer 2008-2009, 31700, nr. 1.

 In de WTO geldt het one country, one vote systeem en bij de
onderhandelingen is er sprake van een getrapt systeem van
vertegenwoordiging van groepen landen. Dit functioneert naar
tevredenheid. 

 Sinds de start van de Doha-ronde in 2001 zijn inmiddels meer dan 100
van dergelijke akkoorden afgesloten. In totaal zijn er 200 en over
diverse nieuwe bilaterale en regionale akkoorden wordt onderhandeld.

 Deze oproep is de basis geweest voor het beleid om Nederlandse
economische activiteiten in Birma te ontmoedigen. Zie de verklaring op
de websites van de Ministeries van Buitenlandse en Economische Zaken.

 Het gaat hier om de reikwijdte en toepasbaarheid van desbetreffende
ILO-normen. De ILO Declaration on Social Justice for a Fair
Globalization bevestigt dat de uitbreiding van de dekking van sociale
zekerheid tot iedereen deel uitmaakt van de Decent Work Agenda, met
inbegrip van maatregelen om te voorzien in de noden van de armsten. De
huidige ILO-normen, waaronder Verdrag nr. 102 (Social Security Minimum
Standards Convention), vereisen die universele dekking echter niet.
Bovendien voorzien zij niet in normen voor basisarrangementen zoals die
in opkomst zijn in de ontwikkelingslanden.

 Het SER-advies geeft een overzicht van internationale verdragen en
normen op terrein van milieu, biodiversiteit, voedselveiligheid en
dierenwelzijn; zie blz. 171.

 De Nota Dierenwelzijn beschrijft de Europese en internationale inzet
van het kabinet bij het verbeteren van dierenwelzijn, Tweede Kamer
2007-2008, 28286, nr. 76.

 Keurmerken dienen betrouwbaar te zijn voor consumenten en onafhankelijk
te worden verleend. Om consumenten te helpen zich daarover een oordeel
te vormen, heeft Economische Zaken samen met VROM en LNV in april 2008
een keurmerkenwebsite (  HYPERLINK "http://www.ConsuWijzer.nl" 
www.ConsuWijzer.nl ) gelanceerd. Deze website vermeldt alleen keurmerken
die voldoen aan internationale maatstaven voor betrouwbaarheid, en zijn
toegekend door een onafhankelijke keurmerkeninstantie. De Raad voor
Accreditatie toetst de voorgedragen keurmerken daarop.

Vooralsnog gaat het alleen om keurmerken met aandacht voor
milieu-aspecten. Zodra er meer keurmerken met aandacht voor
internationale arbeidsnormen, zoals Max Havelaar, komen, zouden die
hieraan kunnen worden toegevoegd.

 De bredere kabinetsinzet ten aanzien van landbouw, rurale bedrijvigheid
en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden is opgenomen in Tweede Kamer
2007-2008, 31250, nr. 14; een analyse van de stijging van de
voedselprijzen is opgenomen in de annex bij Tweede Kamer 2007-2008,
26234, nr. 86.

 Het Aziatische aandeel in de mondiale goederenexport groeide van 26,3%
naar 35%; het aandeel in de bestemming van buitenlandse investeringen
ging van 11,7% naar 16,1%; het Afrikaanse aandeel in de mondiale
goederenexport nam af van 6% naar 3%, het aandeel in de buitenlandse
investeringen ging van 7,2% naar 2,6%. Bron: WTO en UNCTAD statistieken.

 Het onderhavige SER-advies gaat alleen in op markttoegang, de overige
aandachtspunten komen in een vervolgadvies aan de orde. In verband
hiermee heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een aanvullende
adviesaanvraag bij de SER ingediend; brief met kenmerk DDE-492/08 d.d.
31 juli 2008.

 Naast volledige afschaffing van exportsubsidies voor landbouwproducten
per 2013 zouden de landbouwtarieven van de ontwikkelde landen met
gemiddeld 54% dalen (van de EU zelfs met gemiddeld 60%) en zouden de
plafonds voor handelsverstorende steun aan de landbouw fors omlaag gaan
(tot ruim 80% minder voor de EU en ruim 70% minder voor de VS). De
industrietarieven van ontwikkelde landen zouden worden gemaximeerd op 8%
en tariefescalatie, die vooral nadelig is voor ontwikkelingslanden, zou
sterk verminderen omdat de hoogste tarieven het meest zouden dalen.
Verder zag het ernaar uit dat behalve de andere ontwikkelde landen ook
opkomende economieën konden worden overgehaald om de afscherming van
hun markten tegen invoer uit de MOLs af te bouwen. Zie voor de details
Tweede Kamer 2007-2008, 25074, nr. 161.

 Ontwikkelingslanden doen er wel verstandig aan om hier zorgvuldig mee
om te gaan teneinde hun economische ontwikkeling niet te benadelen.
Armere landen die streven naar economische vooruitgang zijn veelal netto
importeurs van investeringsgoederen: machines, halffabricaten,
onderdelen en grondstoffen. Landen die hun invoerrechten vanaf 1990 met
name op investeringsgoederen substantieel verlaagden, realiseerden in de
daaropvolgende 15 jaren ongeveer 1% extra economische groei per jaar ten
opzichte van landen die hun invoerrechtenregimes niet aanpasten. Bron:
A. Estevadeordal en A.M. Taylor, Is the Washington Consensus dead?
Growth, Openness and the Great Liberalization, 1970-2000s, Cambridge,
USA, Augustus 2008.

 Daarnaast is het de bedoeling om steun steeds meer in te zetten voor
maatschappelijke waarden rond de productie: voedselzekerheid,
voedselveiligheid, onderhoud van het landschap, milieu en dierenwelzijn.
Het kabinet streeft naar volledige overschakeling van directe
ondersteuning van de land- en tuinbouw naar een systeem van
marktgerichte beloningen voor zichtbare realisatie en instandhouding van
gewenste maatschappelijke waarden; zie de kabinetsvisie
‘Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020’, Tweede Kamer
2007-2008, 28625, nr. 60.

 Ondanks een langdurige voorkeursbehandeling voor de ACP-landen
(ontwikkelingslanden in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan) is hun
aandeel in de Europese markt gedaald van 4,1% in 1970 naar 1,0% in 2003.

 De Lissabonstrategie heeft niet alleen meerwaarde omdat
landenspecifieke aanbevelingen lidstaten stimuleren om de juiste
beleidsmaatregelen te nemen, maar ook omdat lidstaten van elkaar leren.
Voorbeelden van zogenaamde best practices die in andere lidstaten
navolging vinden, zijn de Franse innovatieclusters, de Deense
flexicurity en de Nederlandse aanpak van administratieve lasten
(‘standaardkostenmodel’) en innovatievouchers.

 Deze richtlijn neemt belemmeringen weg waardoor bijvoorbeeld
reclamebureaus, installatiebedrijven, glazenwassers en horecaondernemers
makkelijker in andere EU-landen kunnen ondernemen. Het effect voor
Nederland van de implementatie van deze richtlijn is becijferd op €
1,4 tot € 6,3 miljard (0,3-1,4% BBP-groei). Bron: CPB Notitie
“Verwachte economische effecten van de Europese Dienstenrichtlijn”,
14 november 2007.

 Dit onder meer vanwege de invloed van concurrentie in de
dienstensectoren op de inflatie. In de EU is sinds 1999 de stijging van
de prijsindex van diensten hoger dan de stijging van de prijsindex van
industriële goederen en ook hoger dan de stijging van de
consumentenprijsindex. Uit analyses van de Europese Commissie blijkt dat
in de dienstensector weinig prijsdalingen voorkomen. De geringere
concurrentie en het relatief grote belang van gereguleerde prijzen
kunnen hierbij een rol spelen.

 Onze ambitie is dat uiterlijk in 2010 100% van de inkopen van de
rijksoverheid duurzaam zullen zijn; voor gemeenten, provincies en
waterschappen gelden vooralsnog lagere doelstellingen. Naast
milieucriteria zal Nederland nationaal ook sociale randvoorwaarden
stellen aan producten die de overheid inkoopt. Zo wil de overheid
voorkomen dat de fundamentele arbeidsnormen van de ILO worden geschonden
bij de vervaardiging van die producten hetgeen ketenbeheer zal vergen
onder de leveranciers van de overheid. Op Europees niveau wordt het
stellen van sociale criteria nog onderzocht.

 Ook het Europees Actieplan Duurzaam Consumeren, Duurzaam Produceren en
Duurzaam Industriebeleid werkt als katalysator voor het verduurzamen van
consumptie en productie. Tegelijkertijd schept het marktkansen voor
bedrijven die het meest alert zijn met het omzetten van uitdagingen op
gebied van klimaat en milieu in duurzame producten. Bron:   HYPERLINK
"http://www.europadecentraal.nl/menu/775/Duurzaamheid.html" 
http://www.europadecentraal.nl/menu/775/Duurzaamheid.html  

 Zie paragraaf 5 van de kabinetsreactie, Tweede Kamer 2007-2008, 22112,
nr. 634.

 Het kabinet heeft een uitgebreide analyse verricht naar wat bekend is
over staatsfondsen, welke risico’s geassocieerd kunnen worden met de
groei en de opkomst van nieuwe spelers, en hoe deze risico’s het beste
kunnen worden geadresseerd. Zie Brief Staatsfondsen van de ministers van
Financiën en Economische Zaken, Tweede Kamer 2007-2008, 31 350, nr. 1.

 In oktober 2008 heeft een internationale werkgroep van deze landen (The
International Working Group of Sovereign Wealth Funds) de Santiago
Principles gepresenteerd.

 Nederland is 6e exporteur en 8e importeur ter wereld. Nederland is 6e
buitenlandse investeerder en 6e ontvanger van buitenlandse investeringen
in de wereld. Dit laatste levert ons land ongeveer 600.000
arbeidsplaatsen op; bron: CBS Internationaliseringsmonitor 2008, Juli
2008.

 Tussen 1969 en 2006 nam de werkgelegenheid in landbouw en industrie af
met bijna 650.000 arbeidsjaren. In de commerciële dienstverlening was
sprake van een groei met ruim 1,4 miljoen arbeidsjaren, waarvan 1
miljoen bij financiële instellingen en zakelijke dienstverleners. Bron:
Werkgelegenheid in de periode 1969-2006: crisis begin jaren ’80 vormde
keerpunt; CBS Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2007.

 Het Hoogste Goed, Strategische agenda voor het hoger onderwijs-,
onderzoek- en wetenschapsbeleid; Tweede Kamer 2007-2008, 31288, nr. 17.

 Internationaliseringsagenda – ‘Het Grenzeloze Goed’, Tweede Kamer
2008-2009, 31288, nr. 44.

 Tweede Kamer 2007-2008, 27406, nr. 120.

 Het gaat om een intensivering van het basis- en programmatisch pakket,
in het bijzonder voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB), door
uitbreiding van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO),
invoering van innovatiekredieten, uitbreiding van de innovatievouchers
en de introductie van innovatieprestatiecontracten voor het MKB.

 Het gaat om de terreinen: onderwijs, high tech systems en materialen,
food & flowers, life sciences & health, water, klimaat en ruimte, ICT,
chemie en energie, en creatieve industrie.

 Tweede Kamer 2007-2008, 27406, nr. 119. 

 Conform een aanbeveling van het Innovatieplatform is de zogenaamde
Paint the World Orange Contest gestart. Voor de beste internationale
campagne om Nederland te positioneren als the place to be voor bedrijven
en toptalenten is een half miljoen euro beschikbaar.  

 Inmiddels zijn er expat desks in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag,
Nijmegen en Eindhoven. Andere steden overwegen nu ook de oprichting van
een expat desk. Naast brede informatie over zaken als gemeentelijke
diensten, scholing, huisvesting e.d. helpt een aantal desks samen met de
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij het afhandelen van
formaliteiten als verblijfsvergunningen.

 Het uitnodigende toelatingsbeleid voor hooggekwalificeerde
arbeidsmigranten wordt via de implementatie van het beleidskader “Naar
een Modern Migratiebeleid” gerealiseerd; Tweede Kamer 2005-2006,
30573, nr. 1.

 In de beleidsbrief Logistiek en Supply Chains is ingegaan op de
mogelijkheden om de Nederlandse logistieke concurrentiekracht te
versterken binnen de randvoorwaarden op gebied van milieu, veiligheid en
ruimtelijke kwaliteit; Tweede Kamer 2005-2006, 29644, nr. 68.

 Overheid en bedrijfsleven trekken samen op om de positie van ons land
op vlak van de regie en levering van diensten aan internationale
distributiestromen te versterken. De Commissie Van Laarhoven heeft als
vertegenwoordiger van verladers, logistieke dienstverleners, zakelijke
dienstverleners en kennisinstituten op 22 mei 2008 het document
‘Logistiek en Supply Chains: Visie en Ambitie voor Nederland’
gepresenteerd. Aan de Commissie Van Laarhoven is gevraagd om het
innovatieprogramma Logistiek te ontwikkelen conform de eisen van de
Strategische Advies Commissie Innovatieprogramma’s.

 Dit leidt ook tot extra rendement op de investeringen in innovatief
ondernemerschap. Op bedrijfsniveau is sprake van een duidelijk positief
tweezijdig verband tussen innovatie en internationalisering. Bron:
Innovatie en internationalisering, Basis nr. 2, 2006.

 Hierbij is een inefficiënte overheid een belangrijke factor. De
International Finance Corporation (IFC), een lid van de Wereldbankgroep,
doet sinds 2004 onderzoek naar hervormingen van regelgeving waarmee
landen het zakendoen makkelijker willen maken. Hoewel met name Azië en
Oost-Europa vorderingen boeken, wordt doorgaans nog steeds het
makkelijkst zaken gedaan in de OESO-landen. Bron: Doing Business
database. 

 Zie de Beleidsbrief Internationaal Ondernemen 2008 (Tweede Kamer
2007-2008, 31380, nr. 1) en de Industriebrief 2008 (Tweede Kamer
2007-2008, 29826, nr. 32). Dit programma steunt Nederlandse ondernemers
en organisaties die in het buitenland kansen zien waarvoor samenwerking
met collega-ondernemers essentieel is. Het moet daarbij gaan om een
opkomende markt of kansrijke sector waar Nederlandse ondernemers
internationaal onderscheidend kunnen zijn.

 Het gaat hier om het Netherlands Water Partnership (NWP), het
Nederlands bodemplatform, het clean-tech platform en het platform voor
creatieve industrie, die ervoor zorgen dat specialistische kennis en
research & development worden omgezet in succesvol internationaal
ondernemerschap.

 Bron: Eurobarometers van de afgelopen 5 jaar die vanaf 2006 aangeven
dat een toenemend aantal Nederlanders in de globalisering kansen ziet
voor bedrijven en dat een afnemend aantal Nederlanders de globalisering
als bedreigend beschouwt voor de werkgelegenheid.

 Verslag van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid over het
Najaarsoverleg tussen het kabinet en de centrale werkgevers- en
werknemersorganisaties, Tweede Kamer 2008-2009, 31.700 XV, nr. 5.

 Bron: C. Broda en J. Romalis, Inequality and prices: Does China benefit
the Poor in America, University of Chicago, Maart 2008.

 Bron: Centraal Economisch Plan 2008, Centraal Planbureau, April 2008.

 De Nederlandsche Bank verwacht dat de beloningsverschillen de komende
decennia door de globalisering zullen stijgen. Daarenboven zullen
hogeropgeleiden blijven profiteren van de skill-bias van de
technologische ontwikkeling, dat wil zeggen meer functies op de
arbeidsmarkt krijgen een complexer karakter. De verdere
vraagverschuiving richting hogeropgeleiden zal waarschijnlijk
onvoldoende worden geneutraliseerd door meer aanbod van hogeropgeleiden.
De Nederlandsche Bank, Kwartaalbericht, Juni 2008. 

 Bovendien is de ongelijkheid in besteedbare inkomens in Nederland nog
altijd laag in vergelijking met andere Europese landen. Bron: CBS, De
Nederlandse economie 2007, September 2008.

  Een studie van het Centre for European Policy Studies wijst ook uit
dat uitgaven aan sociale bescherming in de EU al sinds 1990 stabiel
blijven op 27 à 28% van het EU-BBP. Bron: Is Social Europe Fit for
Globalisation? Centre for European Policy Studies, Maart 2008. 

 De SER wijst op een OESO-studie waaruit blijkt dat landen met een
sociaal vangnet - in combinatie met een krachtig activerend
arbeidsmarktbeleid – beter in staat zijn om aanpassingsproblemen op te
vangen. D. Rae en M. Sollie, Globalisation and the European Union: Which
countries are best placed to cope? (OESO, 2007).

 PAGE    

 PAGE   28