B18 16007.08 COPEN 228 nl
Bijlage
Nummer: 2009D00478, datum: 2009-01-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Verslag van de JBZ-Raad, 27 en 28 november 2008 (2009D00456)
Preview document (đ origineel)
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 20 november 2008 (25.11) (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2006/0158 (CNS) 16007/08 LIMITE COPEN 228 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Raad nr. vorig doc.: 15313/1/08 REV 1 COPEN 214 nr. Comv.: 12367/06 COPEN 91 + ADD 1 + ADD 2 Betreft: Voorbereiding van de Raad JBZ van 27 en 28 november 2008 Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees toezichtbevel in procedures tussen lidstaten van de Europese Unie in afwachting van het proces - Algemene oriĂ«ntatie I. Inleiding De Commissie heeft op 4 september 2006 een voorstel ingediend voor een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces. Na de algemene bespreking in de voorbereidende instanties van de Raad heeft de Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) op 18 september 2007 een oriĂ«nterend debat over het Commissievoorstel gehouden. De Raad is op voorstel van het voorzitterschap overeenâgekomen het voorstel grondig te herwerken alvorens de Raadsinstanties te vragen de bespreking van de tekst te hervatten. Het voorzitterschap heeft op 7 december 2007 een herziene tekst van het voorstel ingediend. Deze herziene tekst is besproken tijdens vergaderingen van de Groep samenwerking in strafzaken, van de Groep vrienden van het voorzitterschap, van de Raden JBZ en van het ComitĂ© van artikel 36. Tijdens deze vergaderingen is aanzienlijke vooruitgang geboekt op de weg naar een voor alle delegaties aanvaardbare tekst. Het Coreper heeft de tekst op 12 en 19 november 2008 besproken. Er bestaat ruime overeenstemming over de tekst die het resultaat is van de vergaderingen in het Coreper en is vervat in bijlage dezes. DK, IE, FR, NL en SE handhaven nog een voorbehoud voor behandeling door hun parlement. II. Onopgelost vraagstuk: Artikel 12: "Dubbele strafbaarheid" Het enige onopgeloste vraagstuk betreft de "dubbele strafbaarheid". Hierover is uitgebreid gedebatteerd tijdens de werkzaamheden van de voorbereidende instanties van de Raad. Sommige lidstaten merkten op dat zij om grondwettelijke redenen de mogelijkheid moeten krijgen om te blijven toetsen op dubbele strafbaarheid met betrekking tot de in artikel 12, lid 1, vermelde strafbare feiten. Zij stelden voor om in artikel 12 een nieuw lid 4 op te nemen in de trant van artikel 10, lid 4, van het kaderbesluit inzake "proeftijd", waardoor zij een verklaring zouden kunnen afleggen dat zij artikel 12, lid 1, niet zullen toepassen. Sommige andere lidstaten en de Commissie waren tegen de invoeging van een dergelijke bepaling. Zij wezen op de specifieke aard van dit ontwerp-kaderbesluit, dat betrekking heeft op de fase in afwachting van het proces en dus op gevallen waarin de schuld nog niet is vastgesteld. Zij vreesden ook dat de gevraagde bepaling een ongewenst precedent zou scheppen. Tevens werd de noodzaak benadrukt om het kaderbesluit af te stemmen op het EAB, dat zal worden gebruikt voor het terugzenden van de betrokkene in geval van inbreuk op de toezichtmaatregelen. Bij wijze van compromis heeft het voorzitterschap voorgesteld een nieuw lid 4 aan artikel 12 toe te voegen, maar tegelijkertijd de mogelijkheid tot het afleggen van de betrokken verklaring als volgt te beperken: 1) de lidstaten kunnen de verklaring enkel afleggen in situaties waarin dit "om grondâwettelijke redenen" is vereist; 2) de lidstaten kunnen de verklaring enkel afleggen bij de aanneming van het kaderbesluit en niet op een later tijdstip, aangezien de lidstaten bij de aanneming van het instrument dienen te weten of zij al dan niet grondwettelijke redenen hebben om een verklaring af te leggen; 3) de Raad zal een verklaring afleggen voor de notulen van de Raadszitting waarin het kaderbesluit definitief zal worden aangenomen, waarin wordt gesteld dat artikel 12, lid 4, geen precedent vormt voor toekomstige instrumenten inzake justitiĂ«le samenwerking in strafzaken in de Europese Unie. De Commissie, die deze oplossing aanvankelijk zeer moeilijk kan aanvaarden, verklaarde tijdens de vergadering van het Coreper van 19 november 2008 dat zij hiermee kon instemmen, maar vroeg om te bepalen dat de lidstaten die een dergelijke verklaring uit hoofde van artikel 12, lid 4, afleggen, er niet toe worden verplicht dit voor alle in artikel 12, lid 1, vermelde strafbare feiten te doen, maar zich kunnen beperken tot sommige daarvan. Er werd overeengekomen artikel 12, lid 4, in die zin aan te passen. De Commissie verklaarde ook dat zij voornemens was een verklaring in de trant van de Raadsverklaring af te leggen. Er werd derhalve met de Commissie overeengekomen dat een gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie af te leggen, die als volgt luidt: "De Raad en de Commissie verklaren dat artikel 12, lid 4, geen precedent vormt voor toekomstige instrumenten inzake justitiĂ«le samenwerking in strafzaken in de Europese Unie." Tijdens de vergadering van het Coreper van 19 november 2008 verklaarden alle lidstaten, op twee na, dat zij in het licht van het bovengenoemde konden instemmen met de voorgestelde oplossing inzake dubbele strafbaarheid. ES handhaaft echter nog een voorbehoud bij de opneming van artikel 12, lid 4, in de tekst, en HU maakt een studievoorbehoud bij de voorgestelde verklaring van de Raad. Het voorzitterschap hoopt dat het met de meest recente tekstwijzigingen voor deze lidstaten mogelijk wordt zich aan te sluiten bij het standpunt van de meerderheid. III. Slotopmerkingen De Raad wordt verzocht een algemene oriĂ«ntatie inzake de tekst overeen te komen. Zodra een algemene oriĂ«ntatie is bereikt, wordt de voorbereidende instanties van de Raad verzocht de laatste hand te leggen aan de overwegingen en overeenstemming te bereiken over de tekst van het certificaat dat het kaderbesluit zal vergezellen. Zodra een algemene oriĂ«ntatie is bereikt, wil het voorzitterschap tevens het Coreper verzoeken opnieuw het Europees Parlement over de tekst van het ontwerp-kaderbesluit te raadplegen, aangezien deze tekst grondig is gewijzigd ten opzichte van het Commissievoorstel waarover het Europees Parlement in november 2007 advies heeft uitgebracht. _____________________ BIJLAGE ONTWERP met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad van ⊠inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a) en c), en artikel 34, lid 2, onder b), Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Overwegende hetgeen volgt: (1) De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen. (2) Volgens de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en name punt 36, moet het beginsel van wederzijdse erkenning van toepassing zijn op gerechteâlijke bevelen die in de fase voorafgaande aan het onderzoek ter terechtzitting worden uitgevaardigd. Maatregel 10 van het Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen heeft betrekking op de wederzijdse erkenning van toezichtmaatregelen. (3) Met de maatregelen in dit kaderbesluit wordt een betere bescherming van het publiek beoogd, door te voorzien in de mogelijkheid dat een persoon die in een lidstaat verblijft maar in een andere lidstaat strafrechtelijk vervolgd wordt, in afwachting van zijn proces onder het toezicht wordt geplaatst van de autoriteiten van de lidstaat waar hij verblijft. Bijgevolg heeft dit kaderbesluit tot doel toezicht uit te oefenen op het doen en laten van de verdachte, in het licht van de voornaamste doelstelling, namelijk de bescherming van het publiek, alsmede in het licht van het gevaar dat voor het publiek gevormd wordt door de bestaande regeling, die slechts in twee mogelijkheden voorziet, nl. voorlopige hechtenis en bewegingsvrijheid voor de betrokkene zonder enig toezicht. Deze maatregel zal derhalve verder een concrete invulling geven aan het recht van de burgers die de wet naleven op zekerheid en veiligheid. (4) De in dit kaderbesluit vastgestelde maatregelen moeten ook ten doel hebben om in de Europese Unie als geheel het recht op vrijheid en het vermoeden van onschuld te versterken, en om te zorgen voor samenwerking tussen de lidstaten ten aanzien van de verdachte die, in afwachting van een rechterlijke beslissing, aan verplichtingen of aan toezicht is onderworpen. Derhalve wordt met dit kaderbesluit ernaar gestreefd om, als alternatief voor voorlopige hechtenis, de toepassing van niet-vrijheidsberovende maatregelen te bevorderen, ook in de gevallen waarin volgens het recht van de betrokken staat niet van meet af aan voorlopige hechtenis kan worden uitgesproken. (5) Met betrekking tot de hechtenis van personen tegen wie strafvervolging is ingesteld, bestaat het gevaar dat degene die in de processtaat verblijft, anders wordt behandeld dan de niet-ingezetene in die zin dat een niet-ingezetene het gevaar loopt in voorlopige hechtenis te worden genomen, zelfs indien een ingezetene in soortgelijke omstandigheden niet in detentie zou worden genomen. In een gemeenschappelijke Europese justitiĂ«le ruimte zonder binnenâgrenzen moeten maatregelen worden genomen die ervoor zorgen dat degene tegen wie strafvervolging is ingesteld en niet in de processtaat verblijft, niet anders wordt behandeld dan degene tegen wie strafvervolging is ingesteld maar die wel in de processtaat verblijft. (6) In het certificaat dat samen met de beslissing inzake toezichtmaatregelen aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat wordt toegezonden, moet melding worden gemaakt van het adres waar de betrokkene in de tenuitvoerleggingsstaat zal verblijven, en van alle andere belangrijke informatie die de bewaking van het toezicht in de tenuitvoerleggingsstaat kan vergemakkelijken. (7) De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat moet de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat in voorkomend geval in kennis stellen van de maximumduur van de bewaking waaraan het toezicht in de tenuitvoerleggingsstaat kan worden onderworpen. In lidstaten waar de toezichtmaatregelen op gezette tijden moeten worden verlengd, moet onder deze maximumduur worden verstaan de totale termijn waarna het wettelijk niet meer mogelijk is de toezichtmaatregelen te verlengen. (7 bis) Een verzoek door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat om bevestiging dat de bewaking van de toezichtmaatregelen moet worden verlengd, mag geen afbreuk doen aan het recht van de beslissingsstaat dat van toepassing is op de beslissing inzake verlenging, herziening en intrekking van de beslissing inzake toezichtmaatregelen. Dit verzoek om bevestiging mag de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat er niet toe verplichten een nieuwe beslissing tot verlenging van de bewaking van de toezichtmaatregelen te geven. (8) De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat moet bevoegd zijn om alle verdere beslissingen in verband met de beslissing inzake toezichtmaatregelen te nemen, het bevel tot voorlopige inhechtenisneming daaronder begrepen. Voorlopige inhechtenisneming kan in het bijzonder worden gelast indien de toezichtmaatregelen niet zijn opgevolgd, of indien geen gevolg is gegeven aan een dagvaarding in een strafprocedure. (9) Om onnodige kosten en moeilijkheden te vermijden in verband met de overbrenging van een persoon tegen wie strafvervolging is ingesteld en die in rechte moet verschijnen, moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van telefoon- en videoconferenties. (10) In passende gevallen kan de bewaking van de toezichtmaatregelen, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures, elektronisch worden verricht. (11) Hoofddoel van dit kaderbesluit is de normale rechtsgang te garanderen en, met name, ervoor te zorgen dat de betrokkene beschikbaar is om voor de rechter te verschijnen. Daartoe kan op grond van het kaderbesluit het jegens de betrokkene gelaste toezicht worden bewaakt in de tenuitvoerleggingsstaat. Indien de betrokkene niet vrijwillig naar de beslissingsstaat terugâkeert, kan hij aan de beslissingsstaat worden overgeleverd overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. (12) Hoewel dit kaderbesluit betrekking heeft op alle misdrijven en niet beperkt is tot bepaalde soorten of niveaus van criminaliteit, dienen toezichtmaatregelen in het algemeen te worden toegepast op minder ernstige strafbare feiten. Derhalve moeten alle bepalingen van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel, met uitzondering van artikel 2, lid 1, daarvan gelden in situaties waarin de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat een beslissing moet nemen over de overlevering van de betrokkene. Bijgevolg moet artikel 5, leden 2 en 3, van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel in die situatie ook van toepassing zijn. (13) Reiskosten die door de betrokkene worden gemaakt wanneer hij tussen de tenuitvoerâleggingsstaat en de beslissingsstaat reist in het kader van de bewaking van het toezicht of om te worden gehoord, worden niet geregeld door dit kaderbesluit. De mogelijkheid, met name voor de beslissingsstaat, om deze kosten geheel of gedeeltelijk te dragen, wordt geregeld door het nationale recht. (14) Daar de wederzijdse erkenning van toezichtmaatregelen in het kader van een strafprocedure niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Raad, overeenkomstig het in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in het laatstgenoemde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. (15) Dit kaderbesluit neemt de grondrechten in acht en is in overeenstemming met de beginselen van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het kaderbesluit belet geenszins dat de erkenning van een beslissing inzake toezichtmaatregelen kan worden geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat zij is genomen om de betrokkene te bestraffen op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of dat zijn positie op een van deze gronden kan worden aangetast. (16) Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende een eerlijke rechtsgang, vrijheid van vereniging, vrijheid van drukpers, vrijheid van meningsuiting in andere media en vrijheid van godsdienst onverlet. (17) De bepalingen van dit kaderbesluit dienen te worden toegepast in overeenstemming met het recht van de burgers van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, dat is neergelegd in artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. (18) Aangezien alle lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens hebben geratificeerd, dienen de bij de toepassing van dit kaderbesluit verwerkte persoonsgegevens in overeenstemming met de beginselen van dat verdrag te worden beschermd. HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 Onderwerp Dit kaderbesluit stelt regels vast volgens welke een lidstaat de in een andere lidstaat gegeven beslissing betreffende toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis erkent, het jegens een natuurlijk persoon gelaste toezicht bewaakt en de betrokkene die de maatregelen niet opvolgt, overlevert aan de beslissingsstaat. Artikel 2 Doelstellingen 1. De doelstellingen van dit kaderbesluit zijn: a) de normale rechtsgang te garanderen en, met name, ervoor te zorgen dat de betrokkene beschikbaar is om voor de rechter te verschijnen; b) in voorkomend geval te bevorderen dat tijdens de strafprocedure, jegens niet-ingezetenen van de lidstaat waar het proces plaatsvindt, niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden toegepast. c) de bescherming van slachtoffers en het publiek te verbeteren. 2. Niemand kan op grond van dit kaderbesluit er aanspraak op maken dat tijdens de strafprocedure als alternatief voor hechtenis een niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt toegepast. Ter zake zijn de wetgeving en procedures van de staat waar de strafvervolging plaatsvindt van toepassing. Artikel 2 bis Bescherming van de openbare orde en handhaving van de binnenlandse veiligheid Dit kaderbesluit laat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de bescherming van slachtoffers, het publiek en de binnenlandse veiligheid overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag, onverlet. Artikel 3 Definities In dit kaderbesluit wordt verstaan onder a) "beslissing inzake toezichtmaatregelen", uitvoerbare beslissing, door een bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat tijdens de strafprocedure genomen overeenkomstig de wetgeving en procedures van die staat, waarbij jegens een natuurlijke persoon, als alternatief voor voorâlopige hechtenis, een of meer toezichtmaatregelen worden getroffen; b) "toezichtmaatregelen": verplichtingen en instructies die volgens het nationale recht van de beslissingsstaat aan een natuurlijke persoon worden opgelegd; c) "beslissingsstaat": de lidstaat waar de beslissing inzake toezichtmaatregelen is gegeven; d) "tenuitvoerleggingsstaat": de lidstaat waar de toezichtmaatregelen worden bewaakt. Artikel 4 Grondrechten Dit kaderbesluit geldt onverminderd de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is neergelegd. Artikel 5 Aanwijzing van bevoegde autoriteiten 1. Elke lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke rechterlijke autoriteiten naar intern recht bevoegd zijn om te handelen overeenkomstig dit kaderbesluit, in het geval dat die lidstaat beslissingsstaat of tenuitvoerleggingsstaat is. 2. In afwijking van lid 1 en onverminderd lid 3, kunnen de lidstaten andere dan rechterlijke autoriteiten aanwijzen als bevoegd om beslissingen krachtens dit kaderbesluit te nemen, mits deze autoriteiten volgens de nationale wetgeving en procedures bevoegd zijn om soortgelijke beslissingen te nemen. 3. In elk geval worden de in artikel 15, lid 1, onder c), bedoelde beslissingen door een bevoegde rechterlijke autoriteit gegeven. 4. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle andere lidstaten en van de Commissie. Artikel 5 bis Centrale autoriteit 1. Iedere lidstaat kan Ă©Ă©n of, indien zijn rechtsorde daarin voorziet, meer centrale autoriteiten aanwijzen om de bevoegde rechterlijke autoriteiten bij te staan. 2. Een lidstaat kan, indien zijn interne rechterlijke organisatie zulks vereist, zijn centrale autoriteit(en) belasten met het administratief toezenden en in ontvangst nemen van beslissingen inzake toezichtmaatregelen, tezamen met de in artikel 8 genoemde certificaten, alsmede met alle andere formele correspondentie dienaangaande. Derhalve kunnen alle mededelingen, raadplegingen, gegevensuitwisselingen, onderzoeken en kennisgevingen tussen bevoegde autoriteiten waar nodig met de hulp van de centrale autoriteit van de betrokken lidstaat plaatsvinden. 3. De lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, stelt het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van de gegevens met betrekking tot de centrale autoriteit(en). Die gegevens zijn bindend voor alle autoriteiten van de beslissingsstaat. Artikel 6 Soorten toezichtmaatregelen 1. Dit kaderbesluit is van toepassing op de volgende toezichtmaatregelen: a) de verplichting van de betrokkene om de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerâleggingsstaat in kennis te stellen van elke wijziging van zijn verblijfplaats, met name met het oog op toezending van de oproeping om tijdens de strafprocedure in rechte te verschijnen; b) het verbod om bepaalde locaties, plaatsen of afgebakende gebieden in de beslissingsstaat of in de tenuitvoerleggingsstaat te betreden; c) de verplichting om, in voorkomend geval gedurende aangegeven perioden, op een aangegeven plaats te blijven; d) de verplichting houdende beperking van het recht om het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat te verlaten; e) de verplichting zich op gezette tijden bij een bepaalde autoriteit te melden; f) de verplichting contact met bepaalde personen die verband houden met de vermeende strafbare feiten te vermijden. 2. Elke lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad, bij de omzetting van dit kaderbesluit of op een later tijdstip, mee welke toezichtmaatregelen, naast de in lid 1 genoemde, hij bereid is te bewaken. Deze maatregelen kunnen met name het volgende omvatten: a) het verbod om bepaalde activiteiten die verband houden met de vermeende strafbare feiten te verrichten, waarbij het onder meer kan gaan om een bepaald beroep of werkterrein; b) een rijverbod; c) de verplichting om in een bepaald aantal termijnen of in Ă©Ă©n keer, een som geld te storten of een andere waarborg te verstrekken; d) de verplichting om een therapie of ontwenningskuur te ondergaan; e) de verplichting contact met bepaalde voorwerpen die verband houden met de vermeende strafbare feiten te vermijden. 3. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de op grond van dit artikel ontvangen informatie ter beschikking van alle andere lidstaten en van de Commissie. Artikel 7 Criteria betreffende de lidstaat waaraan de beslissing inzake toezichtmaatregelen kan worden toegezonden 1. De beslissing inzake toezichtmaatregelen kan worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokkene zijn gewone wettelijke verblijfplaats heeft, indien deze, na van de betreffende maatregelen op de hoogte te zijn gebracht, bereid is naar die staat terug te keren. 2. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat kan, op verzoek van de betrokkene, de beslissing inzake toezichtmaatregelen doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de betrokkene zijn gewone wettelijke verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat laatstgenoemde autoriteit met de toezending instemt. 3. Bij de uitvoering van dit kaderbesluit bepalen de lidstaten onder welke voorwaarden hun bevoegde autoriteiten in het in lid 2 bedoelde geval kunnen instemmen met toezending van de beslissing inzake toezichtmaatregelen. 4. Elke lidstaat doet aan het secretariaat-generaal van de Raad mededeling van hetgeen hij ingevolge lid 3 heeft bepaald. De mededeling kan te allen tijde worden gewijzigd. Het secretariaat-generaal stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle andere lidstaten en de Commissie. Artikel 8 Procedure voor de toezending van de beslissing inzake toezichtmaatregelen tezamen met het certificaat 1. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat doet de op grond van artikel 7, lid 1 of lid 2, aan een andere lidstaat toegezonden beslissing inzake toezichtmaatregelen vergezeld gaan van een certificaat volgens het modelformulier in bijlage I. 2. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat zendt de beslissing inzake toezichtmaatregelen of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, vergezeld van het certificaat, rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, in een schriftelijk vastgelegde of vast te leggen vorm, in die zin dat de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Het origineel van de beslissing inzake toezichtmaatregelen, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, en het origineel van het certificaat worden aan de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle ambtelijke mededelingen worden eveneens rechtstreeks door deze bevoegde autoriteiten uitgewisseld. 3. Het certificaat wordt ondertekend door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, die verklaart dat de inhoud correct is. 4. Het in lid 1 bedoelde certificaat bestrijkt, naast de in artikel 6, lid 1, bedoelde maatregelen, alleen de maatregelen die de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 6, lid 2, heeft aangemeld. 5. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat geeft het volgende aan: a) waar van toepassing, het tijdvak waarop de beslissing inzake toezichtmaatregelen van toepassing is, en of die beslissing kan worden verlengd; en b) bij wijze van indicatie, hoe lang de toezichtmaatregelen naar verwachting moeten worden bewaakt, rekening houdend met alle omstandigheden die bekend zijn wanneer de beslissing inzake toezichtmaatregelen wordt toegezonden. 6. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat zendt de beslissing inzake toezichtmaatregelen, vergezeld van het certificaat, slechts aan Ă©Ă©n tenuitvoerleggingsstaat tegelijk toe. 7. Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat niet bekend is bij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, wint laatstgenoemde, langs alle mogelijke kanalen, waaronder de contactpunten van het Europees justitieel netwerk dat is opgericht bij Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ van de Raad van 29 juni 1998 tot oprichting van een Europees justitieel netwerk , bij de tenuitvoerleggingsstaat de nodige inlichtingen in. 8. Een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die een beslissing inzake toezichtmaatregelen vergezeld van een certificaat ontvangt, en niet bevoegd is om deze beslissing te erkennen, zendt de beslissing en het certificaat ambtshalve aan de bevoegde autoriteit toe. Artikel 9 Bevoegdheid voor de bewaking van de toezichtmaatregelen 1. Zolang de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de haar toegezonden beslissing inzake toezichtmaatregelen niet heeft erkend en de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat niet in kennis heeft gesteld van de erkenning, blijft de bevoegde autoriteit van de beslissingsâstaat bevoegd voor de bewaking van de toezichtmaatregelen. 2. De bevoegdheid voor het bewaken van de toezichtmaatregelen die aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat is overgedragen, vervalt opnieuw aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat: a) indien de betrokkene zijn gewone wettelijke verblijfplaats in een andere staat dan de tenuitvoerleggingsstaat heeft gevestigd; b) zodra deze autoriteit de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 11, lid 3, heeft meegedeeld dat het in artikel 8, lid 1, bedoelde certificaat is ingetrokken; c) wanneer de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat de toezichtmaatregelen heeft gewijzigd en de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, ter toepassing van artikel 15, lid 4, onder b), geweigerd heeft toe te zien op de toezichtmaatregelen omdat deze niet behoren tot de in artikel 6, lid 1, bedoelde categorieĂ«n toezichtmaatregelen en/of de categorieĂ«n toezichtmaatregelen die overeenkomstig artikel 6, lid 2, door de betrokken tenuitvoerleggingsstaat zijn gemeld; d) indien de in artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde termijn is verstreken; e) indien de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 20, heeft beslist de toezichtmaatregelen niet langer te bewaken en de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat hiervan in kennis heeft gesteld. 3. In de in lid 2 bedoelde gevallen plegen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat overleg, om zoveel mogelijk te voorkomen dat de bewaking van het toezicht wordt onderbroken. Artikel 10 Besluit in de tenuitvoerleggingsstaat 1. De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat erkent, zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen twintig dagen na ontvangst van de beslissing inzake toezichtmaatregelen en het certificaat, de overeenkomstig artikel 7 toegezonden beslissing inzake toezichtmaatregelen, volgens de procedure van artikel 8, en neemt onverwijld alle nodige maatregelen voor de bewaking van het toezicht, tenzij zij besluit zich te beroepen op een van de in artikel 13 vermelde gronden voor niet-erkenning. 2. Indien tegen de in lid 1 bedoelde beslissing een rechtsmiddel is aangewend, wordt de termijn voor erkenning van de beslissing inzake toezichtmaatregelen met twintig werkdagen verlengd. 3. Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, in uitzonderlijke omstandigâheden, de in de leden 1 en 2 genoemde termijn niet kan naleven, stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan onverwijld en op ongeacht welke wijze in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en van de voor het nemen van de definitieve beslissing nodig geachte tijd. 4. Indien het in artikel 8 bedoelde certificaat onvolledig is ingevuld of kennelijk niet overeenstemt met de beslissing inzake toezichtmaatregelen, kan de bevoegde autoriteit het besluit over de erkenning van de beslissing inzake toezichtmaatregelen uitstellen totdat het certificaat binnen een redelijk geachte termijn is aangevuld of gecorrigeerd. Artikel 11 Aanpassing van de toezichtmaatregelen 1. Een toezichtmaatregel die onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat kan door de bevoegde autoriteit in deze staat worden aangepast aan het soort van toezichtmaatâregelen die het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voor vergelijkbare strafbare feiten voorschrijft. De aangepaste toezichtmaatregel komt zoveel mogelijk overeen met de in de beslissingsstaat opgelegde toezichtmaatregel. 2. De aangepaste toezichtmaatregel mag niet strenger zijn dan de oorspronkelijk opgelegde maatregel. 3. Na de in artikel 17, lid 2, onder b) of f), bedoelde kennisgeving kan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat besluiten het certificaat in te trekken totdat het toezicht in de tenuitvoerâleggingsstaat een aanvang heeft genomen. Dit besluit wordt in ieder geval zo spoedig mogelijk en uiterlijk tien dagen na de kennisgeving genomen en meegedeeld. Artikel 12 Dubbele strafbaarheid 1. Tot erkenning van de beslissing inzake toezichtmaatregelen leiden, overeenkomstig dit kaderbesluit en zonder toetsing op dubbele strafbaarheid, de navolgende strafbare feiten, indien deze in de beslissingsstaat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaar, zoals omschreven in de wet van die staat: ( deelneming aan een criminele organisatie, ( terrorisme, ( mensenhandel, ( seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, ( illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, ( illegale handel in wapens, munitie en explosieven, ( corruptie, ( fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiĂ«le belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiĂ«le belangen van de Europese Gemeenschappen, ( witwassen van opbrengsten van strafbare feiten, ( valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro, ( cybercriminaliteit, ( milieucriminaliteit, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten, ( hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf, ( moord en doodslag, zware lichamelijke mishandeling, ( illegale handel in menselijke organen en weefsels, ( ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling, ( racisme en vreemdelingenhaat, ( georganiseerde of gewapende diefstal, ( illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen, ( oplichting, ( racketeering en afpersing, ( namaak van producten en productpiraterij, ( vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, ( vervalsing van betaalmiddelen, ( illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars, ( illegale handel in nucleaire of radioactieve stoffen, ( handel in gestolen voertuigen, ( verkrachting, ( opzettelijke brandstichting, ( misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen, ( kaping van vliegtuigen en schepen, ( sabotage. 2. De Raad kan te allen tijde, met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, besluiten andere categorieĂ«n van strafbare feiten aan de lijst van lid 1 toe te voegen. De Raad overweegt in het licht van het hem overeenkomstig artikel 24 van dit kaderbesluit voorgelegde verslag of de lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd. 3. Ten aanzien van andere dan de in lid 1 genoemde strafbare feiten kan de tenuitvoerleggingsâstaat de erkenning van de beslissing inzake toezichtmaatregelen afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de daaraan ten grondslag liggende feiten ook naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de omschrijving ervan. 4. Om grondwettelijke redenen kunnen de lidstaten bij de aanneming van dit kaderbesluit in een ter kennis van het secretariaat-generaal van de Raad te brengen verklaring meedelen dat zij lid 1 niet zullen toepassen op sommige of alle in dat lid vermelde strafbare feiten. Deze verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken. De verklaring, evenals de intrekking ervan, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Artikel 13 Gronden voor niet-erkenning 1. De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat kan weigeren de beslissing inzake toezichtmaatregelen te erkennen, indien a) het in artikel 8 bedoelde certificaat onvolledig is of kennelijk niet overeenstemt met de beslissing inzake toezichtmaatregelen en niet binnen de door de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat gestelde redelijke termijn is aangevuld of gecorrigeerd; b) de in artikel 7, leden 1 en 2, en artikel 8, lid 4, vermelde criteria niet zijn vervuld; c) erkenning van de beslissing inzake toezichtmaatregelen indruist tegen het ne bis in idem-beginsel; d) de beslissing inzake toezichtmaatregelen, in de gevallen bedoeld in artikel 12, lid 3, en, indien de tenuitvoerleggingsstaat een verklaring op grond van artikel 12, lid 4, heeft afgelegd, in de gevallen bedoeld in artikel 12, lid 1, betrekking heeft op een feit dat volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat niet strafbaar is; ter zake van belastingen, douanerechten en deviezen evenwel mag de tenuitvoerlegging van de beslissing niet worden geweigerd op grond van het feit dat de tenuitvoerleggingsstaat niet dezelfde soort belastingen heeft, of niet dezelfde soort regelgeving voor belastingen, douanerechten en deviezen, als de beslissingsstaat; e) de termijn voor de strafvervolging volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is verjaard en de zaak betrekking heeft op een feit waarvoor de tenuitvoerleggingsstaat naar intern recht bevoegd is; f) het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voorziet in een immuniteit die bewaking van de toezichtmaatregelen onmogelijk maakt; g) de betrokkene volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat vanwege zijn leeftijd niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit waarop de beslissing inzake toezichtmaatregelen berust; h) zij in geval van inbreuk op de toezichtmaatregelen moet weigeren de betrokkene te overleveren op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna het "Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel" genoemd). 2. In de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde gevallen pleegt de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, voordat zij besluit om de beslissing inzake toezichtmaatregelen niet te erkennen, langs passende weg overleg met de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat en verzoekt zij haar, in voorkomend geval, onverwijld de nodige aanvullende gegevens te verstrekken. 3. Indien de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat van oordeel is dat de erkenning van een beslissing inzake toezichtmaatregelen op grond van lid 1, onder h), kan worden geweigerd, maar zij niettemin bereid is de beslissing inzake toezichtmaatregelen te erkennen en de daarin vervatte toezichtmaatregelen te bewaken, stelt zij de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat daarvan in kennis, met opgave van de redenen voor de mogelijke weigering. In dat geval kan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat besluiten het certificaat overeenkomstig artikel 11, lid 3, tweede zin, in te trekken. Indien de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat het certificaat niet intrekt, kan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerâleggingsstaat de beslissing inzake toezichtmaatregelen erkennen en de daarin vervatte toezichtmaatregelen bewaken, met dien verstande dat de betrokkene niet mag worden overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel. Artikel 14 Op het toezicht toepasselijke recht Het toezicht wordt bewaakt volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat. Artikel 14 bis Verlenging van de bewaking van de toezichtmaatregelen Indien bij het verstrijken van de in artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde termijn de toezichtmaatregelen nodig blijven, kan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat verzoeken de bewaking van de toezichtmaatregelen te verlengen in het licht van de gegeven omstandigheden en de te voorziene gevolgen voor de betrokkene indien artikel 9, lid 2, onder d), van toepassing zou zijn. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat vermeldt hoe lang de verlenging naar verwacht moet duren. De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat neemt overeenkomstig het nationale recht een beslissing over dit verzoek en vermeldt in voorkomend geval de maximumtermijn van de verlenging. In die gevallen kan artikel 15, lid 3, worden toegepast. Artikel 15 Bevoegdheid voor alle vervolgbeslissingen en toepasselijk recht 1. Onverminderd artikel 2 bis is de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat bevoegd om alle beslissingen ten vervolge op een beslissing inzake toezichtmaatregelen te nemen. Deze vervolgbeslissingen omvatten met name a) de verlenging, de herziening en de intrekking van de beslissing inzake toezichtmaatregelen; b) de wijziging van de toezichtmaatregelen; c) de uitvaardiging van een aanhoudingsbevel of van een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing. 2. Het recht van de beslissingsstaat is op beslissingen in de zin van lid 1 van toepassing. 3. Een bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat kan, wanneer zulks vereist wordt door het nationale recht van die staat, beslissen de erkenningsprocedure van dit kaderbesluit te gebruiken om in het nationale rechtsstelsel van die staat uitvoering te geven aan de in lid 1, onder a) en b), bedoelde beslissingen. Deze erkenning leidt niet tot enig nieuw onderzoek van de gronden van niet-erkenning. 4. Indien de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat de toezichtmaatregelen heeft gewijzigd, zoals bedoeld in lid 1, onder b), kan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat a) met toepassing van artikel 11 de gewijzigde maatregelen die niet met haar recht te verenigen zijn, aanpassen; of b) de gewijzigde maatregelen die niet behoren tot een van de soorten vermeld in artikel 6, lid 1, en/of die niet overeenkomstig artikel 6, lid 2, door de tenuitvoerleggingsstaat zijn meegedeeld, weigeren te bewaken. 5. De bevoegdheid van de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat uit hoofde van lid 1 laat onverlet dat in de tenuitvoerleggingsstaat tegen de betrokkene vervolging wordt ingesteld wegens andere door hem gepleegde strafbare feiten dan die waarop de beslissing inzake de toezichtmaatregelen gebaseerd is. Artikel 16 Verplichtingen van de betrokken autoriteiten 1. Op elk moment tijdens de bewaking van het toezicht kan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat verzoeken informatie te verschaffen over de noodzaak van verdere bewaking in de gegeven omstandigheden. Dit verzoek wordt door de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat onverwijld beantwoord, in voorkomend geval door middel van een vervolgbeslissing in de zin van artikel 15, lid 1. 2. Vóór het verstrijken van de in artikel 8, lid 5, bedoelde termijn bepaalt de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat, ambtshalve of op verzoek van de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, in voorkomend geval de aanvullende termijn gedurende welke naar haar oordeel het toezicht aan bewaking moet worden onderworpen. 3. De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat onverwijld in kennis van elke inbreuk op een toezichtmaatregel, en van elke andere bevinding die kan leiden tot een vervolgbeslissing in de zin van artikel 15, lid 1. De kennisgeving geschiedt door middel van het modelformulier in bijlage II. 4. De betrokkene kan worden gehoord door middel van overeenkomstige toepassing van de procedure en de voorwaarden die zijn vervat in de internationale regelgeving of de regelgeving van de Europese Unie welke voorziet in de mogelijkheid van verhoor per videoconferentie, in het bijzonder indien de wetgeving van de beslissingsstaat voorschrijft dat hij moet worden gehoord voordat een beslissing in de zin van artikel 15, lid 1, wordt genomen. 5. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld in kennis van elke beslissing in de zin van artikel 15, lid 1, alsmede van het feit dat een rechtsmiddel is ingesteld tegen een beslissing inzake toezichtmaatregelen. 6. Indien het certificaat betreffende de beslissing inzake toezichtmaatregelen is ingetrokken, worden de maatregelen door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat opgeheven zodra de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat haar daarvan naar behoren in kennis heeft gesteld. Artikel 17 Informatie van de tenuitvoerleggingsstaat 1. De autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die een beslissing ontvangt inzake toezichtmaatregelen, vergezeld van een certificaat, ten aanzien van de erkenning waarvan zij niet bevoegd is, deelt de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat mee aan welke autoriteit zij de beslissing en het certificaat overeenkomstig artikel 8, lid 8, heeft toegezonden. 2. De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat onverwijld, op een zodanige wijze dat de kennisgeving schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van: a) iedere wijziging van de verblijfplaats van de betrokkene; b) de maximumtermijn gedurende welke in de tenuitvoerleggingsstaat het toezicht aan bewaking kan worden onderworpen, mits het recht van de tenuitvoerleggingsstaat in een dergelijke termijn voorziet; c) het feit dat het in de praktijk onmogelijk is het toezicht te bewaken, omdat, na de toezending aan de tenuitvoerleggingsstaat van de beslissing inzake toezichtmaatregelen en het certificaat, de betrokkene niet gevonden kan worden op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat, in welk geval de tenuitvoerleggingsstaat niet verplicht is het toezicht aan bewaking te onderwerpen; d) het feit dat een rechtsmiddel is ingesteld tegen een besluit om een beslissing inzake toezichtmaatregelen te erkennen; e) de definitieve beslissing houdende erkenning van de beslissing inzake toezichtmaatregelen en houdende alle nodige maatregelen voor de bewaking van het toezicht; f) de beslissing houdende aanpassing van de toezichtmaatregelen, overeenkomstig artikel 11; g) de met redenen omklede beslissing waarbij op grond van artikel 13 de beslissing inzake toezichtmaatregelen niet wordt erkend en de verantwoordelijkheid voor de bewaking van het toezicht wordt geweigerd. Artikel 18 Overlevering van de betrokkene Indien de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing heeft uitgevaardigd, wordt de betrokkene aan de bevoegde autoriteit overgeleverd volgens de procedure van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel. In dat verband kan artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel niet worden ingeroepen door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat om de overlevering van de betrokkene te weigeren. 3. Elke lidstaat kan, bij de omzetting van dit kaderbesluit of op een later tijdstip, aan het secretariaat-generaal van de Raad meedelen dat hij, wanneer over de overlevering van de betrokkene aan de beslissingsstaat wordt beslist, artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel zal toepassen. 4. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie ter beschikking van alle andere lidstaten en van de Commissie. Artikel 19 Raadpleging 1. Tenzij dit onmogelijk is, plegen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat overleg a) tijdens de opstelling van een beslissing inzake toezichtmaatregelen of ten minste voordat zo'n beslissing tezamen met het in artikel 8 bedoelde certificaat wordt toegezonden; b) met het oog op een vlotte en efficiĂ«nte bewaking van de toezichtmaatregelen ; c) indien de betrokkene de opgelegde toezichtregeling ernstig heeft geschonden. 2. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat houdt terdege rekening met alle door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat meegedeelde aanwijzingen over het gevaar dat de betrokkene kan opleveren voor slachtoffers en voor het publiek. 3. Ter toepassing van lid 1 wordt door de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat alle nuttige informatie uitgewisseld, met name: a) informatie aan de hand waarvan de identiteit en de woonplaats van de betrokkene kunnen worden nagegaan; b) belangrijke informatie uit het strafregister, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. Artikel 20 Onbeantwoorde mededelingen 1. Indien de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat ten aanzien van dezelfde persoon herhaalde mededelingen in de zin van artikel 16, lid 3, aan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat heeft toegezonden, zonder dat deze een vervolgbeslissing in de zin van artikel 15, lid 1, heeft genomen, kan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat verzoeken om dit binnen een bepaalde, redelijke termijn alsnog te doen. 2. Indien de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat niet handelt binnen de door de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat bepaalde termijn, kan deze beslissen het toezicht niet langer te bewaken. Zij stelt de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat van haar beslissing in kennis; op grond van artikel 9, lid 2, vervalt de bevoegdheid tot bewaking van het toezicht opnieuw aan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat. 3. Indien overeenkomstig het recht van de tenuitvoerleggingsstaat de noodzaak om de bewaking van toezichtmaatregelen te verlengen, op gezette tijden moet worden bevestigd, kan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat om dergelijke bevestiging verzoeken, met opgave van een termijn die redelijkerwijs nodig is om op dit verzoek te antwoorden. Indien de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat niet binnen deze termijn antwoordt, kan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat aan de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat een nieuw verzoek toezenden, met opgave van een termijn die redelijkerwijs nodig is om op dit verzoek te antwoorden en met de vermelding dat hij kan besluiten het toezicht niet langer te bewaken indien binnen deze termijn geen antwoord is ontvangen. Indien de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat binnen de gestelde termijn geen antwoord op dit nieuwe verzoek ontvangt, kan hij handelen overeenkomstig lid 2. Artikel 21 Talen De certificaten worden vertaald in de officiĂ«le taal of een der officiĂ«le talen van de tenuitvoerleggingsstaat. Elke lidstaat kan, bij de vaststelling van dit kaderbesluit of later, in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring, meedelen dat hij een vertaling in een of meer andere officiĂ«le talen van de instellingen van de Europese Unie aanvaardt. Artikel 22 Kosten De kosten die voortvloeien uit de toepassing van dit kaderbesluit worden door de tenuitvoerleggingsstaat gedragen, uitgezonderd de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de beslissingsstaat ontstaan. Artikel 23 Verhouding tot andere overeenkomsten en regelingen 1. Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen kunnen, voor zover zij verder reiken dan de doelstellingen van dit kaderbesluit en bijdragen tot de verdere vereenvoudiging of vergemakkelijking van de wederzijdse erkenning van beslissingen inzake toezichtmaatregelen, door de lidstaten a) verder worden toegepast, mits zij op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit kaderbesluit van kracht zijn; b) ook na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit worden gesloten. 2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten en regelingen laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet. 3. De lidstaten geven de Raad en de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit kennis van de in lid 1, onder a), bedoelde bestaande overeenkomsten en regelingen die zij willen blijven toepassen. 4. De lidstaten geven de Raad en de Commissie tevens kennis van elke nieuwe overeenkomst of regeling in de zin van lid 1, onder b), binnen drie maanden na de ondertekening daarvan. Artikel 24 Uitvoering 1. De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om uiterlijk op ...* aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen. 2. Uiterlijk op dezelfde datum delen de lidstaten de Raad en de Commissie de tekst mee van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationale recht omzetten. Artikel 25 Verslag Uiterlijk âŠâŠïȘ wordt door de Commissie, op grond van de informatie die zij overeenkomstig artikel 24, lid 2, van de lidstaten heeft ontvangen, een verslag opgesteld. 2. Op basis van dit verslag beoordeelt de Raad a) in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen; en b) de toepassing van dit kaderbesluit; 3. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen. Artikel 26 Inwerkingtreding Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Gedaan te [Brussel], Voor de Raad De voorzitter ______________ 12367/06 COPEN 91 + ADD 1 + ADD 2. Zie 15821/07 COPEN 169 en 16494/07 COPEN 181. Zie doc. 6836/08 COPEN 35. PB C Advies van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). De overwegingen zijn nog niet besproken. Dat zal gebeuren zodra er een algemene oriĂ«ntatie is. Opgemerkt zij dat de overwegingen 3 en 4 deel uitmaken van het pakket dat ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan de Raad. PB L 191 van 7.7.1998, blz. 4. PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49. PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1. * Drie jaar na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit. ( Vier jaar na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit. 16007/08 oms/BAR/mv PAGE 4 DG H 2B LIMITEâNL 16007/08 oms/BAR/mv PAGE 35 BIJLAGE DG H 2B LIMITEâNL