[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

A45 16771.08 DROIPEN 127 nl

Bijlage

Nummer: 2009D00508, datum: 2009-01-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van de JBZ-Raad, 27 en 28 november 2008 (2009D00456)

Preview document (šŸ”— origineel)






RAAD VAN

DE EUROPESE UNIE

Brussel, 26 februari 2008

(OR. en)

Interinstitutioneel dossier:

2001/0270 (CNS)

16771/07

  DOCVARIABLE "LWCons_CoteSec"    





DROIPEN 127

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN

Betreft:	KADERBESLUIT VAN DE RAAD betreffende de bestrijding van
bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel
van het strafrecht



KADERBESLUIT 2008/ā€¦/JBZ VAN DE RAAD

van

betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme
en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op de
artikelenĀ 29 enĀ 31 en artikelĀ 34, lidĀ 2, onderĀ b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)	Racisme en vreemdelingenhaat vormen een rechtstreekse schending van
de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de
mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat,
beginselen waarop de Europese Unie gegrondvest is en die de lidstaten
gemeen hebben.

(2)	In het Actieplan van de Raad en de Commissie waarin wordt aangegeven
hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de
totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, in de conclusies van
de Europese Raad van Tampere van 15 en 16Ā oktoberĀ 1999, in de
Resolutie van het Europees Parlement van 20Ā septemberĀ 2000 over het
standpunt van de Europese Unie op de Wereldconferentie tegen racisme en
de huidige situatie in de Unie en in de Mededeling van de Commissie aan
de Raad en het Europees Parlement over de halfjaarlijkse bijwerking van
het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging
van een ruimte van "vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid" in de
Europese Unie (tweede halfjaarĀ 2000), wordt aangedrongen op maatregelen
op dit gebied. In het Haags Programma van 4 en 5Ā novemberĀ 2004
herhaalt de Raad het reeds door de Europese Raad in december 2003 geuite
vaste voornemen om elke vorm van racisme, antisemitisme en
vreemdelingenhaat te bestrijden.

(3)	Gemeenschappelijk Optreden 96/443/JBZ van de Raad van
15Ā juliĀ 1996, ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, moet
worden aangevuld met wetgeving die voorziet in de behoefte de wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten nader op elkaar af te
stemmen en de belemmeringen voor een doeltreffende justitiƫle
samenwerking, die voornamelijk voortvloeien uit de uiteenlopende
wetgevende benaderingen in de lidstaten, weg te nemen.

(4)	Uit de beoordeling van Gemeenschappelijk Optreden 96/443/JBZ en de
werkzaamheden die zijn verricht binnen andere internationale fora, zoals
de Raad van Europa, blijkt dat zich nog steeds een aantal problemen
voordoen bij de justitiƫle samenwerking, en dat het strafrecht van de
lidstaten dus verder onderling moet worden afgestemd om te zorgen voor
de toepassing van een duidelijke en alomvattende wetgeving waarmee
racisme en vreemdelingenhaat doeltreffend kunnen worden bestreden.

(5)	Racisme en vreemdelingenhaat vormen een bedreiging voor groepen
mensen die het doelwit zijn van dergelijk gedrag. Dit verschijnsel moet
door middel van een gemeenschappelijke strafrechtelijke benadering op
EU-niveau worden aangepakt, zodat dezelfde gedragingen in alle lidstaten
strafbaar zijn en dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende
sancties kunnen worden opgelegd aan natuurlijke personen en
rechtspersonen die dergelijke strafbare feiten hebben gepleegd of
daarvoor aansprakelijk zijn.

(6)	De lidstaten erkennen dat de strijd tegen racisme en
vreemdelingenhaat diverse soorten maatregelen in een alomvattend kader
vereist en niet tot de strafrechtelijke sfeer mag worden beperkt. Dit
kaderbesluit is beperkt tot de bestrijding van bijzonder ernstige vormen
van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht.
Aangezien de culturele en juridische tradities van de lidstaten tot op
zekere hoogte verschillend zijn, met name op dit gebied, is een
volledige harmonisatie van het strafrecht ter zake vooralsnog niet
mogelijk.

(7)	In dit kaderbesluit wordt met "afstamming" vooral gedoeld op
personen of groepen van personen die afstammen van personen met bepaalde
typische kenmerken (zoals ras of huidskleur), waarbij echter niet al
deze kenmerken meer hoeven te bestaan. Dergelijke personen of groepen
van personen kunnen desondanks vanwege hun afstamming het slachtoffer
worden van haat of geweld.

(8)	Met "godsdienst" wordt in het algemeen gedoeld op personen die
worden gedefinieerd op basis van hun godsdienstige overtuiging of
geloof.

(9)	Met "haat" wordt bedoeld haat, ingegeven door ras, huidskleur,
godsdienst, afstamming of nationale of etnische afkomst.

(10)	Dit kaderbesluit belet een lidstaat niet om nationale
wetsbepalingen aan te nemen waarbij lidĀ 1, onderdelen c) en d), wordt
uitgebreid tot misdaden jegens een groep personen die op basis van
andere criteria dan ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan wel
nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd, zoals maatschappelijke
status of politieke overtuigingen.

(11)	Er moet op worden toegezien dat het onderzoeken en vervolgen van
delicten die verband houden met racisme en vreemdelingenhaat niet
afhangt van aangifte of beschuldiging door het slachtoffer, dat vaak
bijzonder kwetsbaar is en ervoor terugschrikt om een gerechtelijke
procedure in te stellen.

(12)	De onderlinge afstemming van het strafrecht moet leiden tot een
efficiƫntere bestrijding van door racisme en vreemdelingenhaat
ingegeven delicten, door het bevorderen van een volledige en effectieve
justitiƫle samenwerking tussen de lidstaten. De moeilijkheden die zich
op dit gebied kunnen voordoen, moeten door de Raad bij de toetsing van
dit kaderbesluit in aanmerking worden genomen teneinde na te gaan of
verdere stappen op dit gebied noodzakelijk zijn.

(13)	Omdat het streven door racisme en vreemdelingenhaat ingegeven
delicten in alle lidstaten te bestraffen met doeltreffende, evenredige
en afschrikkende straffen die aan minimale voorwaarden voldoen, niet in
voldoende mate door de lidstaten afzonderlijk kan worden verwezenlijkt,
daar de regels gemeenschappelijk en met elkaar verenigbaar moeten zijn,
en omdat deze doelstelling beter op het niveau van de Europese Unie kan
worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen, overeenkomstig het
in artikelĀ 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde en
in artikelĀ 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
omschreven subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het eveneens in
artikelĀ 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
omschreven evenredigheidsbeginsel gaat dit kaderbesluit niet verder dan
nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14)	In dit kaderbesluit worden de grondrechten in acht genomen en de
beginselen nageleefd die zijn vastgelegd in artikelĀ 6 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens, met name in de artikelenĀ 10 enĀ 11, en in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in de
hoofdstukkenĀ II enĀ VI.

(15)	Overwegingen die verband houden met de vrijheid van vereniging en
van meningsuiting, met name de vrijheid van drukpers en de vrijheid van
meningsuiting in andere media hebben in vele lidstaten geleid tot
procedurele waarborgen en bijzondere regelgeving in het nationale recht
inzake het bepalen of beperken van aansprakelijkheid.

(16)	Gemeenschappelijk Optreden 96/443/JBZ moet worden ingetrokken omdat
het met de goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam, van Richtlijn
2000/43/EG van de Raad van 29Ā juniĀ 2000 houdende toepassing van het
beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische
afstamming, en van dit kaderbesluit, achterhaald is,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Delicten die verband houden met racisme en vreemdelingenhaat

1.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de
volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:

a)	het publiekelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep
personen, of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur,
godsdienst, afstamming, dan wel nationale of etnische afkomst wordt
gedefinieerd;

b)	het begaan van een onder a) bedoelde gedraging door het publiekelijk
verspreiden of uitdelen van geschriften, afbeeldingen of ander
materiaal;

c)	het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren
van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in de
zin van de artikelenĀ 6, 7 enĀ 8 van het Statuut van het Internationaal
Strafhof, gericht tegen een groep personen, of een lid van die groep,
die op basis van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming dan wel
nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd indien de gedraging van
dien aard is dat zij het geweld of de haat tegen een dergelijke groep of
een lid van een dergelijke groep dreigt aan te wakkeren;

d)	het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand
bagatelliseren van de in artikel 6 van het Handvest van het
Internationale Militaire Tribunaal, gehecht aan het Verdrag van Londen
van 8Ā augustusĀ 1945 omschreven misdrijven, gericht tegen een groep
personen, of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur,
godsdienst, afstamming dan wel nationale of etnische afkomst wordt
gedefinieerd, indien de gedraging van dien aard is dat zij het geweld of
de haat tegen een dergelijke groep of een lid van een dergelijke groep
dreigt aan te wakkeren.

2.	Voor de uitvoering van lidĀ 1 kunnen de lidstaten ervoor kiezen enkel
gedragingen te bestraffen die van dien aard zijn dat zij de openbare
orde dreigen te verstoren of die bedreigend, kwetsend of beledigend
zijn.

3.	Voor de toepassing van lidĀ 1 wordt met de verwijzing naar godsdienst
beoogd ten minste die gedragingen te bestrijken welke als voorwendsel
dienen voor handelingen tegen een groep personen, of een lid van die
groep, die op basis van ras, huidskleur, afstamming dan wel nationale of
etnische afkomst wordt gedefinieerd.

4.	Elke lidstaat kan bij of na de vaststelling van het kaderbesluit een
verklaring afleggen dat hij het ontkennen of verregaand bagatelliseren
van de in lidĀ 1, onderĀ c) en/ofĀ d), bedoelde misdrijven alleen
strafbaar zal stellen indien de in deze leden bedoelde misdrijven het
voorwerp zijn van een eindbeslissing van een nationaal gerecht van die
lidstaat en/of van een internationaal gerecht, dan wel een
eindbeslissing van een internationaal gerecht.

Artikel 2

Medeplichtigheid en aanzetting

1.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat
aanzetting tot de in artikelĀ 1, onderĀ c) enĀ d), bedoelde gedragingen
strafbaar wordt gesteld. 

2.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat
medeplichtigheid aan de in artikelĀ 1 bedoelde gedragingen strafbaar
wordt gesteld.

Artikel 3

Strafrechtelijke sancties

1.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de
in de artikelenĀ 1 enĀ 2 bedoelde gedragingen kunnen worden bestraft met
doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

2.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de
in artikelĀ 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld met een
maximum van ten minste Ć©Ć©n tot drie jaar gevangenisstraf.

Artikel 4

Racistische en xenofobe motieven

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat
racistische en xenofobe motieven voor andere dan in de artikelenĀ 1 en 2
bedoelde delicten als een verzwarende omstandigheid worden beschouwd,
dan wel dat die motieven door de rechter in aanmerking kunnen worden
genomen bij de bepaling van de strafmaat.

Artikel 5

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een
rechtspersoon aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de
artikelenĀ 1 en 2 bedoelde, tot hun voordeel strekkende gedragingen van
personen die, als individu dan wel als lid van een orgaan van de
rechtspersoon, in de rechtspersoon een leidende positie bekleden, op
grond van:

a)	een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen,

b)	een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)	een bevoegdheid om binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen.

2.	Naast de door lid 1 bestreken gevallen nemen de lidstaten de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan
worden gesteld wanneer er, als gevolg van gebrekkig toezicht of
gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, gelegenheid is
gegeven voor de in de artikelen 1 en 2 bedoelde, tot het voordeel van de
rechtspersoon strekkende gedragingen van een persoon die onder diens
gezag staat.

3.	De aansprakelijkheid van een rechtspersoon op grond van de leden 1
en 2 sluit strafvervolging van natuurlijke personen die als dader of
medeplichtige betrokken zijn bij de in de artikelenĀ 1 enĀ 2 bedoelde
gedragingen niet uit.

4.	Onder "rechtspersoon" wordt verstaan iedere entiteit die deze
hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met
uitzondering van staten of andere publiekrechtelijke lichamen in de
uitoefening van het openbaar gezag en publiekrechtelijke internationale
organisaties.

Artikel 6

Sancties voor rechtspersonen

1.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een
rechtspersoon die op grond van artikel 5, lid 1, aansprakelijk is
gesteld, kan worden bestraft met doeltreffende, evenredige en
afschrikkende sancties, die al dan niet strafrechtelijke geldboetes
omvatten en andere sancties kunnen omvatten, zoals:

a)	uitsluiting van toelagen of steun van de overheid;

b)	tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciƫle
activiteiten;

c)	plaatsing onder toezicht van de rechter;

d)	rechterlijk bevel tot ontbinding.

2.	De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een
rechtspersoon die op grond van artikelĀ 5, lidĀ 2, aansprakelijk is
gesteld, kan worden bestraft met doeltreffende, evenredige en
afschrikkende sancties of maatregelen.

Artikel 7

Grondwettelijke bepalingen en fundamentele beginselen

1.	Dit kaderbesluit heeft niet tot gevolg dat de verplichting tot
eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen,
waaronder vrijheid van meningsuiting en van vereniging, zoals neergelegd
in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt
aangetast.

2.	Met dit kaderbesluit wordt van de lidstaten niet verlangd dat zij
maatregelen nemen die in tegenspraak zijn met fundamentele beginselen
betreffende de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting,
in het bijzonder de vrijheid van drukpers en de vrijheid van
meningsuiting in andere media zoals die voortvloeien uit constitutionele
tradities, of met bepalingen betreffende de rechten en
verantwoordelijkheden van, en de procedurele waarborgen voor, de pers en
andere media, indien die bepalingen betrekking hebben op het vaststellen
of beperken van aansprakelijkheid.

Artikel 8

Instellen van onderzoek of vervolging

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het
instellen van onderzoek naar of vervolging wegens de in de artikelen 1
en 2 bedoelde gedragingen, ten minste in de ernstigste gevallen, indien
de gedraging op zijn grondgebied is begaan, niet afhankelijk is van
aangifte of beschuldiging door het slachtoffer van de gedraging.

Artikel 9

Rechtsmacht

1.	Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te
vestigen ten aanzien van de in de artikelen 1 en 2 bedoelde gedragingen,
indien deze:

a)	geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn begaan;

b)	door een van zijn onderdanen zijn begaan, of

c)	tot voordeel strekken van een rechtspersoon met hoofdkantoor op het
grondgebied van die lidstaat.

2.	Bij het vestigen van zijn rechtsmacht overeenkomstig lid 1,
onderĀ a), neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen
dat zijn rechtsmacht zich uitstrekt tot gevallen waarin de gedraging via
een informatiesysteem is begaan en:

a)	de dader de gedraging begaat terwijl hij zich fysiek op het
grondgebied van de lidstaat bevindt, ongeacht of bij de gedraging
materiaal wordt gebruikt dat via een informatiesysteem op dat
grondgebied wordt aangeboden;

b)	bij de gedraging materiaal wordt gebruikt dat via een
informatiesysteem op zijn grondgebied wordt aangeboden, ongeacht of de
dader de gedraging begaat terwijl hij zich fysiek op dat grondgebied
bevindt.

3.	Elke lidstaat kan besluiten de in lid 1, onder b) en c), beschreven
regels inzake de rechtsmacht niet of slechts in specifieke gevallen of
omstandigheden toe te passen.

Artikel 10

Uitvoering en toetsing

1.	De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op ā€¦* aan
de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.

2.	VĆ³Ć³r die datum delen de lidstaten het secretariaat-generaal van de
Raad en de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun
verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationale recht
omzetten. De Raad gaat op basis van een verslag dat door de Raad aan de
hand van deze gegevens is opgesteld, en van een schriftelijk verslag van
de Commissie, ā€¦** na in hoeverre de lidstaten de bepalingen van dit
kaderbesluit naleven.

3.	Uiterlijk ā€¦*** toetst de Raad dit kaderbesluit. Voor de
voorbereiding van deze toetsing vraagt de Raad de lidstaten of zij
moeilijkheden hebben ondervonden op het gebied van de justitiƫle
samenwerking met betrekking tot de in artikelĀ 1, lid 1, bedoelde
gedragingen. Voorts kan de Raad Eurojust verzoeken een verslag in te
dienen over de vraag of de verschillen tussen de nationale wetgevingen
problemen hebben opgeleverd ten aanzien van de justitiƫle samenwerking
tussen de lidstaten op dit gebied.

Artikel 11

Intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 96/443/JBZ

Gemeenschappelijk Optreden 96/443/JBZ wordt ingetrokken.

Artikel 12

Territoriale toepassing

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in
het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

	Voor de Raad

	De voorzitter

	PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 558.

	PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.

	PB C 146 van 17.5.2001, blz. 110.

	PB L 185 van 24.7.1996, blz. 5.

	PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

*	Twee jaar na de aanneming van dit kaderbesluit.

**	Vijf jaar na de aanneming van dit kaderbesluit.

***	Vijf jaar na de aanneming van dit kaderbesluit.

16771/07		CS/mg	

	DG H 2B		NL

16771/07		CS/mg	  PAGE  \* MERGEFORMAT  14 

	DG H 2B		NL