[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, 15 en 16 januari 2009 te Praag - Tsjechië

Bijlage

Nummer: 2009D00521, datum: 2009-01-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda informele JBZ-Raad, 15 en 16 januari 2009 (2009D00520)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van de ministers van
Justitie en van Binnenlandse Zaken, 15 en 16 januari 2009 te Praag -
Tsjechië

1.	Moderne (informatie) technologie en veiligheid

Onder deze titel wil het voorzitterschap de reflectie en discussie
tijdens deze informele bijeenkomst van de Raad bevorderen over een
-toekomstig- Europees model van een omvattende strategie voor
informatie-uitwisseling en gegevensbescherming voor
rechtshandhavingsorganisaties. Die strategie moet zowel een balans
vinden tussen veiligheid, privacy en mobiliteit alsook effectief en
efficiënt (kostenbewust) blijken te zijn als het gaat om het bestrijden
van de misdaad en het verzekeren van veiligheid. Voor het verbeteren van
de diverse mechanismen van gezamenlijk optreden op JBZ-terrein zou de EU
(Raad en Commissie) moeten beschikken over instrumenten die
stelselmatige aanpak van bepaalde samenwerkingsvormen ondersteunen. Bij
toekomstig gebruik van moderne informatietechnologie ten behoeve van
veiligheidsdoelen moeten ook de consequenties voor de EU als geheel
worden meegenomen, zoals die voor de interne markt en de burgers.

Teneinde hier meer inhoud aan te geven wordt een opdracht geformuleerd
aan de “voorbereidende organen van de Raad” om te komen tot: 

1) een inventarisatie van de huidige stand van zaken aangaande
informatie-uitwisseling op JBZ-terrein, uitmondend in een “catalogus
van informatie”- gereed medio 2009;

2) het opstellen van criteria voor een evaluatie van bestaande of
geplande systemen; met het oog op het uitwerken van een algemene
strategie.

De afgelopen vier jaren is op dit terrein een en ander bereikt door de
inzet van de Commissie om te komen tot meer samenhang en synergie in de
diverse systemen en door uitvoering te geven aan het
beschikbaarheidsbeginsel en recentelijk het “convergentiebeginsel”. 

Niettemin moet worden geconstateerd dat de instrumenten voor
informatie-uitwisseling op JBZ-terrein gefragmenteerd, overlappend en
vaag zijn; diverse initiatieven lopen door elkaar. Tegelijkertijd dienen
zich nieuwe datasoorten en analysemogelijkheden aan o.a. biometrische
data en het gebruik van nieuwe (communicatie)technologieën.

In bovengenoemde opdracht moeten volgens het voorzitterschap een aantal
aspecten worden meegenomen, zoals:

- de balans die moet worden gezocht tussen mobiliteit, veiligheid en
privacy; 

- relevante ethische vraagstukken over proportionaliteit en de grenzen
voor inbreuk van veiligheidsorganen en het gebruik van
privacybevorderende technologieën. Gesuggereerd wordt een adviesgroep
over “info-ethica” op te zetten, danwel het mandaat van een
soortgelijke reeds bestaande groep uit te breiden; 

- steun voor de ontwikkeling en deling van nieuwe technologische
toepassingen en gebruik maken van elders reeds ontwikkelde en
succesvolle technologieën. Hiertoe zou een “signaleringsgroep”
kunnen worden ingesteld;

- samenwerking met onderzoeksinstituten en de private sector; 

- criteria voor het bevorderen van een adequate implementatie van de
nieuwe instrumenten, waarbij door het voorzitterschap de vraag aan de
orde wordt gesteld of deze criteria besproken moeten worden op het
niveau van deskundigen en of dit gevolgen heeft voor reeds lopende
initiatieven, die eventueel niet aan genoemde criteria blijken te
voldoen.

Nederland onderschrijft de gekozen analyse en insteek van het
voorzitterschap, dat er meer orde moet worden geschapen in de veelheid
aan initiatieven, projecten en verantwoordelijk-heden (dwars door de
pijlers heen) die thans het Europese landschap van informatietechnologie
kenmerkt. Een systematische bestandsopname van de huidige situatie en
het nader formuleren van (keuze)criteria zijn dan ook een eerste stap.
Op den duur zullen dan wel keuzes dienen te worden gemaakt door
lidstaten, zowel ten aanzien van randvoorwaarden, als van technische en
organisatorische uitvoeringsaspecten (standaarden), waarbinnen de
diverse handhavingsorganisaties de informatiedeling tussen EU-lidstaten
vorm willen geven. Een strategie hiervoor, zoals hierboven wordt
voorgesteld, is daarom noodzakelijk en Nederland zal en kan hieraan een
actieve bijdrage leveren.

	

2.	Gebruik van moderne technologieën op het gebied van grenscontrole,
migratie en asiel

Het Tsjechische voorzitterschap is voornemens tijdens deze informele
Raad te discussiëren over de uitbreiding en verdere ontwikkeling van de
huidige technologieën op het gebied van grensbewaking, migratie en
asiel. Nederland ondersteunt het initiatief van het voorzitterschap om
de implementatie van nieuwe technologieën ten behoeve van een
geïntegreerd beheer van de buitengrenzen op de agenda te plaatsen. Om
ongewenste migratie effectief aan te kunnen pakken, dient er een
efficiënte en effectieve grenscontrole te zijn waarbij gebruik wordt
gemaakt van nieuwe technologieën, zoals het gebruik van biometrische
identificatiemiddelen en gegevens. Daarnaast draagt het bij aan de
openbare orde en nationale veiligheid en de bestrijding van terrorisme. 

In de discussie zal de vraag aan bod komen of biometrie uit paspoorten
kan worden gebruikt voor de controle van de buitengrenzen en of het
wenselijk is om Eurodac (systeem voor vingerafdrukken van asielzoekers)
te gebruiken bij de bestrijding van illegale migratie. Nederland acht
het van belang dat de biometrische gegevens in paspoorten aan de grens
kunnen worden gecontroleerd. In beginsel is Nederland positief over een
verdere ontwikkeling van het Eurodac-systeem zodat het ook kan worden
gebruikt in de strijd tegen illegale migratie. 

Tevens zal worden gesproken over de vraag of het nieuwe systeem van
statistieken (Verordening 2007/862/EG inzake migratiestatistieken) van
pas komt bij de ontwikkeling van een Europees migratiebeleid en hoe de
EU bij de instelling van nieuwe systemen kan voorkomen dat het dezelfde
problemen ondervindt als bij VIS en SIS II. Nederland is van mening dat
de verzameling van de statistische data zoals in deze verordening is
vastgelegd, kan bijdragen tot meer inzicht in ontwikkelingen. Voorts is
Nederland van mening is dat het initiatief van het voorzitterschap moet
aansluiten op hetgeen is opgenomen in de Raadsconclusies van juni 2008
over het gebruik van nieuwe technologieën. 

Het voorzitterschap vraagt zich ook af of EU basisprincipes voor de
ontwikkeling van nieuwe technologieën dienen te worden geformuleerd. De
toepassing van moderne technologieën voor controle van de grenzen,
migratiebeheer en asielbeleid betekent dat in de komende jaren een
aantal grote, complexe systemen moet worden gerealiseerd door de
Commissie in samenwerking met de lidstaten. De realisatie van systemen
is geen sinecure, waarbij lering moet worden getrokken uit de lessen van
projecten uit het nabije verleden zoals SIS II. Het Tsjechische
voorzitterschap wil een discussie voeren over hoe de ontwikkeling en
implementatie van systemen kan worden verbeterd. Het binnenkort
verschijnen van het voorstel voor een ICT-agentschap van de Commissie
is, volgens het Tsjechische voorzitterschap, een uitstekend moment om
deze discussie te voeren. Het ontwikkelen van principes en richtlijnen
voor de ontwikkeling en toepassing van nieuwe systemen acht Nederland
zinvol, maar moet niet leiden tot vertraging van de ontwikkeling en
implementatie van bestaande trajecten zoals het VIS en SIS II. Nederland
ondersteunt in beginsel de genoemde initiatieven.Tevens dient zoveel 
mogelijk te worden aangesloten bij technologietrajecten die binnen de
lidstaten zijn ingezet. 

3.	Internationale bescherming van het kind

Het Tsjechische voorzitterschap ziet verbetering van de Europese
samenwerking bij de internationale bescherming van het kind als
prioriteit en bouwt daarbij voort op de Raadsconclusies over
alerteringssystemen ("early warning mechanisms") bij kindontvoeringen
die tijdens het Franse voorzitterschap zijn aangenomen. Tsjechië beoogt
een betere grensoverschrijdende politiesamenwerking, beter gebruik van
bestaande informatiesystemen zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS)
en informatie-uitwisseling over en betere samenwerking van de nationale
alerteringssystemen. Tsjechië stelt voor een gezamenlijke simulatie van
een kindontvoering te organiseren en eventueel een website op te zetten
waarin nationale informatie over ontvoeringen, alertering en opsporing
wordt uitgewisseld. Nederland heeft al een “Amber Alert” gelanceerd
waarbij het publiek via de computer of GSM opsporingsberichten ontvangt,
indien een kind wordt vermist.

Daarnaast wil Tsjechië de samenwerking in de Unie vergroten bij het
verbeteren van de veiligheid van internet voor kinderen. 

Nederland juicht alle initiatieven toe die effectief kunnen leiden tot
een betere bescherming van minderjarigen. Het is echter wel steeds
belangrijk vast te stellen over welke kinderen we het hebben. Het
voorstel van het Tsjechische voorzitterschap is daarover nog niet
duidelijk. Bij kindontvoering is van belang of de ontvoering als
levensbedreigend en/of als slecht voor de (psychische) gezondheid van
het kind wordt ingeschat. Alleen dan moet worden overgegaan tot een
“early warning.” Daarnaast is er een belangrijk verschil in
benadering van zaken van kindontvoering door een van de ouders of door
een derde. De eerste categorie komt in aanmerking voor een
civielrechtelijke aanpak (Haags kinderontvoeringsverdrag 1980). Bij de
tweede categorie komt het strafrecht om de hoek kijken en staan
rechtshandhaving en opsporing centraal. Juist in de tweede categorie is
een verbetering van de grensoverschrijdende politiesamenwerking en het
snel en effectief kunnen ingrijpen van belang. Nederland meent mede
daarom dat het thans te voeren gesprek over mogelijke maatregelen zich
zou moeten concentreren op rechtshandhaving en opsporing. Gezien de
korte tijdspanne waarbinnen een "early warning" moet plaatsvinden, rijst
de vraag of het gebruik van het SIS op dit terrein wel toegevoegde
waarde heeft.

4.	SIS II

Tijdens deze informele bijeenkomst van de Raad zullen de ministers
worden geïnformeerd over de voortgang van het Schengen
Informatiesysteem van de tweede generatie (SIS II). Omdat de realisatie
van SIS II om technische redenen wederom vertraging heeft opgelopen,
zullen de ministers de ontstane situatie bespreken. Duidelijk is dat de
eerdere planning, die uitging van de realisatie van SIS II in september
2009, niet gehaald kan worden. 

De Commissie heeft tijdens de JBZ-Raad van 27en 28 november 2008
aangegeven dat de tests van het centrale systeem op 18 december 2008
zouden zijn afgerond. Eerder waren deze stilgelegd, omdat er tijdens de
zogenoemde “Operational System Test” (OST) technische problemen
waren ontstaan. De groep “Friends of SIS II” zal de testresultaten,
indien al beschikbaar, tijdens een bijeenkomst op 9 januari 2009
bespreken. De ministers zullen van de uitkomsten van deze bespreking op
de hoogte worden gesteld tijdens deze informele bijeenkomst van de Raad.
Vooruitlopend op de resultaten van de OST, onderzoeken op dit moment
deskundigen van de lidstaten samen met de Commissie een alternatief
scenario. De verwachting is dat aan het einde van het tweede kwartaal
van 2009 een besluit kan worden genomen over de toekomst van SIS II op
basis van de analyse van de testresultaten. 

In verband met deze toekomst wil het voorzitterschap tijdens deze
informele bijeenkomst van de Raad een aantal discussiepunten aan de orde
stellen en mogelijkheden verkennen, zoals:

	- de algemene managementstructuur van het project en de monitoring
ervan; 

- de noodzaak van een onderzoek naar de diepere oorzaken van de
problemen en eventueel het opstellen van een reparatieplan;

	- de algemene aanpak van het testen (na het reparatieplan);

	- het bezien van alternatieve scenario’s (waartoe reeds een studie
wordt gedaan);

- een beslissing over de toekomst van het project nadat alle informatie
over de huidige situatie is verzameld (juni 2009).

N.B.: De problemen hebben, voor alle duidelijkheid, betrekking op het
centrale systeem van 

SIS II, dat door de Commissie wordt ontwikkeld. In de lidstaten wordt
daarnaast gewerkt aan nationale systemen die kunnen worden aangesloten
op het centrale systeem. De realisatie van deze nationale systemen is
vertraagd door het feit dat de ontwikkeling van het centrale systeem
achter blijft. De realisatie van het nationale systeem in Nederland
ligt, voor zover mogelijk, op schema conform de vigerende planning van
het centrale systeem in september 2009. De kosten voor de ontwikkeling
van het nationale systeem komen voor rekening van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Door de eerdere vertraging
van SIS II zijn reeds extra kosten begroot voor de vertraging van de
ontwikkeling van het nationale systeem, i.e. het in stand houden van het
nationale ontwikkel- en testteam tot begin 2010. Indien de nieuwe
vertraging inhoudt dat SIS II niet binnen deze periode gerealiseerd zal
worden, brengt dit opnieuw extra kosten met zich mee. 

De inzet van Nederland is erop gericht dat alles in het werk moet worden
gesteld om SIS II zo spoedig mogelijk te realiseren. Voorop moet blijven
staan dat een betrouwbaar en veilig systeem wordt opgeleverd. Er moeten
dus realistische besluiten worden genomen op basis van feitelijke
informatie. Het is daarom van belang dat de testresultaten zorgvuldig
geanalyseerd kunnen worden. Op basis van deze analyses en in het licht
van de door het voorzitterschap genoemde discussiepunten, kan dan bezien
worden welke oplossing het meest geschikt wordt geacht.

5.	Bestrijding van drugs

Tijdens het Franse voorzitterschap is het EU-actieplan Drugs 2009-2012
aangenomen. Het Tsjechische voorzitterschap is voornemens dit actieplan
te bespreken met het oog op de implementatie hiervan. Tsjechië vraagt
aandacht voor de verbetering van de meetindicatoren voor interventies op
het gebied van de aanbodvermindering. Uit de evaluatie van het
voorgaande actieplan bleek dat deze, anders dan de
vraagverminderingsindicatoren, tekort schieten. Nederland wil de nadruk
vooral leggen op indicatoren om uitvoering van maatregelen uit het
actieplan Drugs te meten. Ook Nederland acht een inspanning om ten
behoeve van voortgangsrapportages en de evaluatie van het actieplan
vergelijkbare cijfers of gegevens te leveren, van belang. 

Voorts stelt Tsjechië aan de orde de risico’s van de vergrote
mobiliteit van mensen en goederen: enerzijds zal meer operationele
informatie over drugsbestrijding uitgewisseld moeten worden tussen de
handhavingsdiensten, anderzijds zal moeten worden samengewerkt met derde
landen. Net als tijdens het Franse voorzitterschap zal de drugstoevoer
via West-Afrika en de Europese aanpak van de (regionale) problemen in
West-Afrika prioriteit hebben. Daarnaast pleit Tsjechië voor grotere
aandacht voor de noordelijke smokkelroutes via de oosterburen van de
Unie. Deze doelstellingen worden door Nederland onderschreven.

	

Het Tsjechische voorzitterschap wil voorts spreken over de versterking
van het gezamenlijk optreden van de EU tijdens de VN Commission on
Narcotic Drugs (CND) van maart 2009. Tijdens deze CND zal voor het eerst
sinds de UNGASS van 1998 een politieke verklaring worden aangenomen.
Reeds onder het Franse voorzitterschap is zwaar ingezet op een
gezamenlijk optreden. Het Tsjechische voorzitterschap wenst hierop voort
te bouwen. Nederland hecht veel waarde aan een gemeenschappelijk EU
standpunt bij de CND en bij de discussie over de politieke verklaring
over de UNGASS en ondersteunt deze prioriteit van harte. 

6.	Beginsel van wederzijdse erkenning in strafzaken

Het Tsjechische voorzitterschap heeft het beginsel van wederzijdse
erkenning opnieuw op de agenda gezet voor een algemene gedachtewisseling
over de toekomst van dat beginsel, gericht op een nog effectievere
strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten.  

Wederzijdse erkenning wordt beschouwd als de hoeksteen van die
samenwerking. Sinds het Tampere programma zijn er diverse instrumenten
ontwikkeld om dit beginsel handen en voeten te geven. Het Europees
Arrestatiebevel (EAB) is daarvan een goed voorbeeld. Nederland zet zich
in voor een betere strafrechtelijke samenwerking, maar ook de
verbetering van de toepassing van bestaande instrumenten in de praktijk.
Voor een goed functioneren van strafrechtelijke samenwerking is
wederzijds vertrouwen in elkaars rechtsstelsel en strafrechtstoepassing
onontbeerlijk. De lidstaten worden verzocht zich in de discussie te
buigen over de vragen welke strafrechtelijke terreinen zich bij uitstek
lenen voor wederzijdse erkenning, welke eventuele aanvullende
maatregelen getroffen moeten worden en of er terreinen zijn die zich
minder lenen voor wederzijdse erkenning en hoe daarmee dan verder gegaan
dient te worden. De Nederlandse inzet zal gericht zijn op beantwoording
van deze vragen vanuit de invalshoek dat de operationele behoefte en
werkbaarheid voor de praktijk leidend moeten zijn, dat op basis van
evaluatie de obstakels voor operationele samenwerking inzichtelijk
gemaakt moeten worden en dat met behulp van monitoring de factoren die
leiden tot gebrek aan vertrouwen in elkaars rechtspleging bespreekbaar
worden, waarbij actief wordt ingezet op vertrouwenversterkende
maatregelen.

7.	De toekomst van de justitiële samenwerking op het gebied van
familie- en erfrecht 

Het Tsjechische voorzitterschap beoogt een gedachtewisseling over de in
de komende tijd in EU-verband te ontplooien activiteiten op het gebied
van het familie- en erfrecht. In de eerste plaats vraagt het aandacht
voor het lopende project over internationaal erfrecht. Dit project is in
het Haags Programma opgenomen op voorstel van Nederland. Het strekt
ertoe gemeenschappelijke regels op te stellen voor de bepaling van het
toepasselijke recht, de bevoegdheid van gerechten en de erkenning van
beslissingen in erfrechtzaken. De Commissie heeft aangekondigd in de
loop van het komend voorjaar met een voorstel voor een verordening
inzake erfrecht te zullen komen. Het Tsjechische voorzitterschap wil van
de lidstaten vernemen of zij nog steeds voorstander zijn van dit
project. Nederland heeft zich steeds positief opgesteld ten aanzien van
het voornemen om op dit gebied uniforme regels tot stand te brengen. Het
project leent zich zo nodig voor een gefaseerde aanpak. 

In de tweede plaats merkt het voorzitterschap op dat er op het gebied
van familierecht veel vooruitgang is geboekt. Het wijst in het bijzonder
op de verordening “Brussel IIbis” (verordening EG nr. 2201/2003)
inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en de in december 2008 tot stand
gekomen verordening over de internationale inning van alimentatie. Het
voorzitterschap wenst te vernemen of er nog meer gebieden van
internationaal familierecht zijn waarop Europese regelgeving wenselijk
wordt geacht. Te wijzen valt in dit verband op een ander onderwerp dat
in het Haags Programma is opgenomen en waarover in 2006 een groenboek is
verschenen, nl. het internationaal huwelijksvermogensrecht. Nederland
acht het wenselijk dat ook dat project voortgang vindt.

In de derde plaats wijst het voorzitterschap op het vereiste van
unanimiteit voor besluitvorming betreffende regelgeving over
familierechtelijke onderwerpen. Het werpt de vraag op hoe moet worden
gehandeld in situaties waarin geen consensus tussen de lidstaten kan
worden bereikt over nieuwe wetgevingsmaatregelen op civielrechtelijk
terrein. Zijn er nog andere mogelijkheden om de civielrechtelijke
samenwerking te bevorderen? Naast de door het primaire EG-recht geboden
mogelijkheid van nauwere samenwerking, bestaat de mogelijkheid om op
basis van het bestaande acquis de praktische samenwerking te bevorderen
door gebruikmaking van het Europees Justitieel Netwerk of door
versterking van de rol van internationale organisaties, zoals de Haagse
Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en de door die organisatie
in het leven geroepen structuren, waaronder het netwerk van
liaisonrechters. Nederland deelt de opvatting van het voorzitterschap
dat wanneer met betrekking tot een familierechtelijk dossier een impasse
ontstaat, er in beginsel twee benaderingen denkbaar zijn. Wanneer
nauwere samenwerking, zoals in het primaire recht voorzien, wordt
overwogen, is Nederland bereid over die mogelijkheid mee te denken. Als
nauwere samenwerking echter niet haalbaar blijkt, ziet Nederland in elk
geval mogelijkheden om de praktische samenwerking te verbeteren.        


	

8.	E-Justice

Het Tsjechische voorzitterschap plaatst het bevorderen van
videoconferentie hoog op de agenda. De Raad wordt gevraagd het belang en
de waarde van videoconferentie te bevestigen, te bespreken of in de
afzonderlijke lidstaten voldoende middelen aanwezig zijn om faciliteiten
voor videoconferentie in te richten en of het zinvol zou zijn om een
specifiek instrument voor de financiering ervan in het leven te roepen.
Ook wordt gevraagd te bespreken in welk soort zaken het gebruik van
videoconferentie het meest geschikt is en welke knelpunten het
daadwerkelijke gebruik van videoconferentie belemmeren. Daarnaast worden
de ministers gevraagd te spreken over de manier waarop de
functionaliteit videoconferentie het best kan worden geïntegreerd in
het e-Justice portaal, dat eind 2009 zal worden geopend.

Nederland stelt zich op het standpunt dat het gebruik van
videoconferentie in grensoverschrijdende zaken een zeer geschikt middel
is om de snelheid en effectiviteit van juridische procedures te
verbeteren. Ook onder het Tsjechische voorzitterschap zal Nederland zich
op actieve wijze inzetten om het gebruik van videoconferentie te
bevorderen.

Ten aanzien van de financiering van e-Justice-projecten staat Nederland
achter het door de JBZ-Raad op 27 en 28 november jl. ingenomen
standpunt, dat voor de komende jaren aanzienlijk meer geld nodig is voor
e-Justice dan op dit moment in de begroting van de Commissie beschikbaar
is. Daarbij is tevens aangegeven dat het zaak is dat er zo spoedig
mogelijk één horizontaal programma komt, waaruit initiatieven op het
terrein van 

e-Justice gefinancierd zouden kunnen worden. Als dat gebeurt, acht
Nederland het niet wenselijk dat er voor de te onderscheiden elementen
van e-Justice, zoals videoconferentie, specifieke
financieringsprogramma’s worden ingesteld.

Nederland acht het gebruik van videoconferentie geschikt in alle zaken
waarin personen worden gehoord of verhoord. Het ligt in de rede dat dit
het eerst gebeurt in zaken in minder risicovolle en minder gevoelige
zaken. Nederland acht het van belang dat praktische informatie
beschikbaar is voor degenen die met videoconferentie moeten werken. Het
opgeven van namen, contactpersonen bij rechtbanken en andere
organisaties die de verbinding daadwerkelijk tot stand kunnen brengen,
zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het daadwerkelijke
gebruik van videoconferentie.

Nederland steunt de plannen van het Tsjechische voorzitterschap met
betrekking tot de opname van videoconferentie in het e-Justice portaal.
Die plannen zijn er op gericht via een portaal betere informatie
beschikbaar te stellen aan degenen die de apparatuur daadwerkelijk
moeten gebruiken.

	

	

 Zie voor het verslag van deze bijeenkomst van de Raad, brief kenmerk
5580207/08/DEIA, 

d.d. 6 januari 2009. 

 Zie voor de geannoteerde, de aangevulde geannoteerde agenda en het
verslag van deze bijeenkomst van de Raad, 23 490 nrs. 532, 533 en brief,
kenmerk 5580207/08/DEIA, d.d. 6 januari 2009. 

 PAGE   1 

 PAGE   4