[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Mobilisatie arbeidsmarkt met oog op economische neergang

Bijlage

Nummer: 2009D01155, datum: 2009-01-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Reactie n.a.v. verzoek van het lid Ulenbelt inzake werktijdverkortingsregeling (2009D01154)

Preview document (🔗 origineel)


Mobilisatie arbeidsmarkt met oog op 

economische neergang

 

Inleiding

Sedert drie maanden ondervindt ook het Nederlandse bedrijfsleven in
volle hevigheid de gevolgen van de financiële crisis in de wereld. De
economische activiteit is mede onder invloed daarvan in korte tijd
scherp teruggelopen. Bedrijven leggen hun productie deels stil,
voorraden worden afgebouwd en werknemers met flexibele contracten worden
afgestoten. Faillissementen en ontslagen lopen op en zullen verder
toenemen. 

 

De snelle achteruitgang van de economie blijkt ook uit de neerwaartse
aanpassing van de ramingen van het CPB. Dit raamt de economische groei
voor 2009 thans op – ¾ %, hetgeen een achteruitgang is van 2%-punt
ten opzichte van augustus. Daarbij wees de Nederlandse Bank er onlangs
op dat de economische groei mogelijk nog slechter zal uitvallen. Ook in
diverse andere landen (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk)
zijn er signalen dat de economie nog slechter zal scoren dan de recente
ramingen reeds aangeven, hetgeen onvermijdelijk ook consequenties zal
hebben voor de Nederlandse economie.

 

Economische achteruitgang vertaalt zich – met enige vertraging – in
een verslechtering van de arbeidsmarktsituatie. De nieuwe economische
ramingen van het CPB impliceren een oplopende werkloosheid tot 4½ % in
2009 en 6½ % in 2010. Praktisch betekent dit bijna een verdubbeling van
de werkloosheid met 200.000 werklozen meer dan gemiddeld in 2008. De
reeds zichtbare snelle stijging van het aantal ontslagaanvragen (nu
3.300 tegen 2.000 eerder dit jaar) en de reeds aangekondigde
massaontslagen bevestigen de ramingen.

 

De ontwikkeling die zich aftekent en de nieuwe economische ramingen
brengen ons de ernst van de situatie onder ogen. Het betreft een crisis
die ernstiger is dan de crises van de afgelopen halve eeuw. We moeten
ons echter niet laten ontmoedigen door de cijfers en de snelheid waarmee
de recessie heeft ingezet; het moet alleen tot aansporing dienen om tot
een snelle en inventieve aanpak van de problematiek te komen. We kunnen
de ontwikkeling en de maatschappelijke gevolgen daarvan niet
tegenhouden. Maar door de wijze waarop we de problemen aanpakken, kunnen
we er beter doorkomen en sterker uitkomen. Nederland staat er aan het
begin van de crisis gunstiger voor dan menig ander Europees land. Waar
wij vrezen voor een werkloosheid van 6½% op het hoogtepunt, moeten wij
beseffen dat de werkloosheid in de Europese Unie op dit moment al
gemiddeld ver daarboven ligt.

 

Werktijdverkorting en mobiliteitscentra

De financiële crisis veroorzaakte een teruggang in de reële economie,
en deed dat met zo’n ongekende en onverwachte snelheid dat bedrijven
soms van de ene op de andere dag werden geconfronteerd met een acute
vraaguitval. Om te voorkomen dat zulke bedrijven onder druk van de
snelle veranderingen overhaast beslissingen zouden moeten nemen over
vermindering van de arbeidscapaciteit, heeft het kabinet per 30 november
2008 werktijdverkorting mogelijk gemaakt voor bedrijven die
geconfronteerd worden met ten minste 30% omzetverlies in een periode van
twee maanden. Tegelijk werd besloten tot het inrichten van
mobiliteitscentra in regio’s die geconfronteerd worden met een snelle
groei van het aantal ontslagaanvragen, teneinde werknemers voor wie geen
werk meer was, zo mogelijk nog voordat zij werkloos werden, elders in te
zetten. 

Beide maatregelen hebben een gunstig effect. Er zijn indicaties dat met
het inzetten van de werktijdverkorting de stijging van het aantal
ontslagaanvragen enigszins beperkt is gebleven. De aldus gewonnen tijd
is nuttig besteed door het productieproces anders te ordenen, zich in te
stellen op toekomstige ontwikkelingen, en door de tijd te gebruiken voor
scholing. Bij diverse bedrijven en sectoren zijn goede
scholingsinitiatieven ontplooid. De aanpak in de metaalsector en de
bouwsector vormen wat dit betreft inspirerende voorbeelden. Er zijn
thans 266 bedrijven die met toestemming werktijdverkorting toepassen,
met een totaalbeslag van bijna 362.000 uur. Dit betreft de stand van
zaken t/m 13 januari. In de bijlage is de stand van zaken tot en met 9
januari 2009 opgenomen onderverdeeld naar economische sector en
grootteklasse.

Het aantal uren wordt berekend er van uitgaande dat de
werktijdverkorting 24 weken zal duren. Het laatste is een rekenregel,
geen raming en al helemaal geen feit. Het is niet onwaarschijnlijk dat
bedrijven gedurende die 24 weken tot de conclusie komen dat de vraag
zich niet in de verwachte mate herstelt of omgekeerd dat zij zich eerder
herstelt dan verwacht. In het eerste geval zal dan vermoedelijk toch
ontslag worden aangevraagd. In het laatste geval zal in ieder geval geen
verlenging worden verleend van de werktijdverkorting. Periodiek, steeds
na zes weken, moet beslist worden over verlenging van de
werktijdverkorting. De eerste aanvragen voor verlenging zijn inmiddels
ontvangen. In het kader van de beslissing over verlenging zal worden
gekeken naar de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de afspraken
tot scholing en medewerking aan detachering van werknemers waarvoor
elders vraag bestaat. De werkgever zal worden verzocht om bij de
verlengingsaanvraag een beschrijving te geven van de wijze waarop
daaraan uitvoering is gegeven. 

Belangrijker voor de aanpak van de economische gevolgen van de crisis
zijn de mobiliteitscentra die zijn – of worden – ingericht. Eind
januari zijn er 10 mobiliteitscentra operationeel en is op 20 locaties
de basisinfrastructuur gereed. Mede door de inzet van deze
mobiliteitscentra is het gelukt om in veel gevallen werknemers snel te
herplaatsen. Een goed voorbeeld hiervan vormt het mobiliteitscentrum in
Nijmegen dat met succes werknemers die bij de chipfabrikant NXP hun baan
verloren naar ander werk heeft begeleid. Feit is namelijk dat er op de
arbeidsmarkt naast groei van de werkloosheid ook nog steeds acute vraag
is naar arbeid, zowel binnen de sectoren waarin de plotselinge
vraaguitval zich voordoet als in andere sectoren van activiteit. En een
deel van de mensen blijkt ook als zelfstandig ondernemer aan de slag te
gaan, al dan niet met ondersteuning van het mobiliteitscentrum of het
Werkbedrijf (voorheen CWI).

 

Werktijdverkorting en mobiliteitscentra komen bovenop het
socialezekerheidsstelsel dat Nederland kent. Dit is zodanig ingericht
dat zowel in economisch goede tijden als in mindere tijden de
doelstellingen van inkomensbescherming en het aan het werk helpen van
werklozen bereikt kunnen worden. Zeker in vergelijking met het
buitenland wordt er relatief veel geïnvesteerd in de reïntegratie van
werklozen. Door het opgaan per 1 januari jl. van UWV en CWI, in het
Werkbedrijf en door de samenwerking tussen rijk en gemeenten in de
‘Locaties voor Werk en Inkomen’ (LWI) zijn tevens – tijdig –
de  noodzakelijke voorwaarden gerealiseerd voor een optimale inzet bij
arbeidsbemiddeling en reïntegratie. Met de aanvaarding eind 2008 door
de Eerste Kamer van een aantal daartoe strekkende wetsvoorstellen is het
palet aan re-integratie-instrumenten van het rijk aanzienlijk uitgebreid
en gesynchroniseerd met de instrumenten en bevoegdheden waarover
gemeenten beschikken. Daardoor wordt de ontwikkeling mogelijk van een
geïntegreerde dienstverlening bij het zoeken naar werk en bij
re-integratie. De werkwijze van mobiliteitscentra wordt in dat kader
ingebed, terwijl zij ook een samenwerking met de uitzendbranche
realiseren. 

Stilzitten biedt geen bescherming

Werktijdverkorting berust op de veronderstelling dat de vraaguitval en
verminderde productie van tijdelijke aard zijn en dat binnen afzienbare
tijd (maximaal 6 maanden) weer behoefte bestaat aan het arbeidsvermogen
waarvoor werktijdverkorting is aangevraagd. Het is in essentie een
conserverende maatregel die de bestaande werkgelegenheidssituatie in
stand laat ofschoon er geen werk meer is, in de verwachting dat het werk
binnen afzienbare tijd weer terug zal komen. Werktijdverkorting biedt
werkgevers die geconfronteerd worden met het plotseling wegvallen van
werk de mogelijkheid om bestaande arbeidscapaciteit, kennis en kunde te
reserveren zonder de arbeidskosten daarvan te moeten dragen, teneinde er
na korte tijd weer een beroep op te kunnen doen. Het biedt werknemers
het vooruitzicht dat zij na een – afzienbare – periode zonder werk,
hun oude werk weer kunnen hervatten. 

 

Het tijdelijke en conserverende karakter van werktijdverkorting
onderstreept dat dit geen adequaat antwoord biedt op een teruggang in de
economische activiteit die blijkens de ramingen van economische
krimp/groei voor de komende jaren, aanzienlijk langer zal duren dan 24
weken. De komende twee jaren zal Nederland naar verwachting te maken
hebben met een sterke toename van de werkloosheid. Het is daarbij niet
waarschijnlijk dat het overgrote deel van de werknemers die in de
komende tijd hun baan zullen verliezen, deze na verloop van tijd weer
zullen kunnen hervatten. In hun belang is toepassing van een instrument
dat hen eerst een periode vasthoudt in de oude betrekking, terwijl zij
naar alle waarschijnlijkheid in ander werk zullen eindigen, niet
doelmatig en verstandig. 

 

Dit klemt te meer omdat de gevolgen van de financiële crisis
samenvallen met andere fundamentele maatschappelijke veranderingen. Een
ontwikkeling die onverminderd doorgaat is de vergrijzing en het groeiend
structureel tekort op de Nederlandse arbeidsmarkt als gevolg daarvan.
Daarnaast worden, onder meer als gevolg van de opkomst van economieën
zoals die van India, China en Zuid-Amerika, essentiële grondstoffen,
water en energie schaarser, met stijgende prijzen als gevolg. Ten slotte
stellen natuur en klimaat steeds scherpere beperkingen aan de
voortgaande groei van consumptie en productie en dwingen zij daarmee tot
een meer duurzame economische ontwikkeling. Vanwege deze redenen is het
niet onwaarschijnlijk dat de huidige recessie de opmaat vormt voor een
majeure herschikking van economische activiteiten. Al met al zijn de
gevolgen van de financiële crisis mogelijk dus pas de eerste van een
aantal economische stroomversnellingen. 

 

Zoals aangegeven heeft de WTV haar meerwaarde bewezen in het voorkomen
van overhaaste reacties en het tijdelijk opvangen van vraaguitval. Tegen
de achtergrond van de geschetste verdergaande ontwikkelingen is een
beleidsaanpak waarmee wordt geprobeerd om de economische verhoudingen te
conserveren zoals deze voorafgaand aan de crisis bestonden, evenwel
ongeschikt om de huidige neergang goed door te komen, laat staan om
sterker uit de crisis te voorschijn te komen. Het beleid moet niet
gericht zijn op afscherming voor de gevolgen van de crisis, maar op
versterking van de weerbaarheid om daar mee om te gaan. Niet
werkgelegenheid behouden waar geen werk meer is, maar werkgelegenheid
zoeken waar werk ontstaat. Daarmee verliest de WTV meer en meer zijn
functie. Voorkomen moet worden dat de WTV ook wordt toegepast in
situaties van omzetverlies die bedrijven wel van te voren zien aankomen
en waar ze dus tijdig kunnen overwegen op welke wijze de gevolgen moeten
worden aangepakt.

 

De verleiding is misschien om veranderingen die nodig zijn uit te
stellen tot de economie weer op orde is, maar de uitdaging nu bestaat
eruit deze juist naar voren te halen en nu reeds in gang te zetten,
opdat optimaal geprofiteerd kan worden als de economie weer aantrekt. Er
zal versneld begeleiding, scholing waar nodig en omschakeling naar
andere sectoren waar nog vraag is, moeten worden overwogen. Juist om
mensen te ondersteunen in het zo snel mogelijk vinden van een nieuwe
baan. Teneinde evenwel te waken voor onaanvaardbare consequenties van de
crisis zullen de inkomensgevolgen ook nauwkeurig worden gevolgd.  Er
moet een evenwicht gevonden worden tussen het bieden van nieuwe
zekerheden en het vragen van een bijdrage om uit de crisis te komen.
Want herstel van vertrouwen, dat een eerste voorwaarde is voor
economisch herstel, is niet mogelijk als mensen het gevoel krijgen er
alleen voor te staan. 

 

Aanpassingsvermogen en arbeidsmobiliteit 

Versterking van de weerbaarheid bij het omgaan met de huidige gevolgen
van de crisis en economische schokken die mogelijk volgen, vergt in de
eerste plaats versterking van flexibiliteit en aanpassingsvermogen;
aanpassingsvermogen van de economie, van bedrijven en niet in de laatste
plaats van werknemers. Aanpassingsvermogen gaat niet alleen over
veranderen want het vergt ook vertrouwen, zekerheid, stabiliteit en
samenwerking. Flexibiliteit en aanpassingsvermogen behoeven ten slotte
ook perspectief en richting om niet te vervallen in veranderen om het
veranderen. 

 

Vraag en nieuwe behoeften adequaat omzetten in nieuwe producten en werk;
werk drempelloos omzetten in werkgelegenheid, en werkgelegenheid snel
koppelen aan de beschikbare arbeid, dat is het model waarnaar
bedrijfsleven en arbeidsmarkt zich in de eerst komende tijd moeten
richten. Niet werkgelegenheid behouden waar geen werk meer is, maar
werkgelegenheid scheppen waar werk ontstaat. Inzet van het beleid in de
eerstkomende tijd zal zijn om die formule zo goed mogelijk toe te
passen: van werk, naar werkgelegenheid, naar banen. In eerdere perioden
van economische neergang heeft die formule ook bewezen te werken.
Onlangs publiceerde de WRR een onderzoek naar de ervaring met eerdere
perioden van massaontslag. Daaruit blijkt dat van de werknemers die aan
het begin van deze eeuw door massaontslag hun baan verloren, er twee op
de drie binnen een half jaar weer een nieuwe baan hadden. Massaontslag
leidt dus niet onvermijdelijk tot massawerkloosheid. Het onderzoek laat
zien dat wie snel na aankondiging van zijn ontslag overstapt naar een
andere reguliere baan, de beste kans heeft aan het werk te blijven en er
eventueel in inkomen op vooruit te gaan. Ook werknemers die snel een
tijdelijke baan vinden, bijvoorbeeld via een uitzend- of
detacheringsbureau, hebben meer kans een nieuwe reguliere baan te
vinden, en te houden, dan werknemers die niet meteen aan het werk gaan
maar eerst een tijd zijn aangewezen op een werkloosheidsuitkering. De
ervaring met de mobiliteitscentra die thans functioneren, bevestigt dit
beeld. 

 

We zullen derhalve onder ogen moeten  zien dat de huidige economische
teruggang leidt tot het verdwijnen van werk en banen, en dus tot
werkloosheid. Dat laat onverlet dat werkgevers en werknemers op
bedrijfseconomische verantwoorde wijze tijdelijke oplossingen kunnen
vinden om werknemers waar dit verantwoord is (tijdelijk) te behouden
voor bedrijven of bedrijfsectoren of dat er in bepaalde gevallen
maatregelen nodig zijn om het verlies van specifieke deskundigheid en
vaardigheden gericht te voorkomen. Maar het beleid zal in de
eerstkomende periode primair op gericht moeten zijn om mensen snel –
liefst al vóór ze werkloos worden – naar ander werk te begeleiden.
Behoud van een baan waar geen werk meer is, biedt geen perspectief. De
uitdaging ligt er juist in om de stijging van de werkloosheid beperkt te
houden door mensen die werkloos dreigen te worden perspectief te bieden
op een nieuwe baan op korte termijn. Ook als mensen toch werkloos
worden, moeten zij niet op eigen kracht teruggeworpen worden. Er zal
versneld begeleiding moeten worden geboden, en waar nodig ook scholing
en omschakeling naar andere sectoren waar nog vraag is. Dat perspectief
is er ook. Er is nog steeds een aanzienlijk aantal openstaande vacatures
in verschillende economische sectoren. Ook de komende jaren zullen er
sectoren zijn waarin de arbeidsvraag zich gunstig blijft ontwikkelen,
onder andere in publieke sectoren zoals zorg en onderwijs, politie en
defensie. Als gevolg van demografische ontwikkelingen zal de
vervangingsvraag in de komende jaren hoog zijn. De jaarlijkse instroom
van schoolverlaters is niet voldoende om deze vervangingsvraag te
vervullen en ook de economie te doen groeien. Ook zijn er enkele
sectoren die een sleutelrol zullen hebben in de economie van de
toekomst. Het is van belang dat de kennis en kunde in die sectoren
behouden blijft en verder wordt uitgebouwd, ook nu het economisch minder
gaat. Dit biedt dus kansen voor werkzoekenden. 

 

Naar een meer duurzame aanpak

Voorop zij gesteld dat een meer duurzame aanpak van de gevolgen van de
economische crisis zich uitstrekt over een terrein dat breder is dan de
arbeidsmarkt alleen. In dat kader zijn ook de vragen aan de orde over
het perspectief en de richting van economische verandering in de komende
tijd, die oriëntatie moeten geven aan de veranderingen op de
arbeidsmarkt. In dat kader zal bij voorbeeld bezien moeten worden op
welke wijze in de komende tijd op aspecten als het klimaatvraagstuk, de
soliditeit van de overheidsfinanciën, innovatie en infrastructuur wordt
ingegaan. Die brede beleidsreactie valt buiten het bestek van deze brief
die gericht is op het beleid op het terrein van werk en inkomen. 

 

Onderdeel van dat beleid is vanzelfsprekend ook de aandacht voor de
inkomenspositie van diegenen die door de crisis worden getroffen, met
een bijzonder oog voor kwetsbare groepen. Op dit moment is een breder
koopkrachtprobleem niet aan de orde. Als gevolg van een lagere inflatie,
de koopkrachtmaatregelen die de regering in oktober 2008 heeft
gepubliceerd en de algemene economische ontwikkeling in 2008 is het
standaardkoopkrachtbeeld vooralsnog positief. Ramingen van het SCP
wijzen erop dat de daling van de armoede zich voorlopig onverminderd
lijkt voort te zetten in 2009. Tegelijk is het minder waarschijnlijk dat
dit gunstige beeld gehandhaafd blijft naarmate de economische gevolgen
van de crisis langer duren en ernstiger zijn. Van bijzondere betekenis
is ook de ontwikkeling rond de pensioenen en de besluitvorming in de
fondsbesturen over de aanzuivering van eventuele dekkingstekorten in de
loop van het eerste kwartaal van dit jaar. Het is welhaast
onvermijdelijk dat de groei van de koopkracht in de komende jaren over
een brede linie vertraagd zal worden en dat grote groepen de gevolgen
van de crisis op enigerlei wijze zullen voelen. Teneinde evenwel te
waken voor onaanvaardbare consequenties van de crisis zullen de
inkomensgevolgen nauwkeurig worden gevolgd.

Het beleid ten aanzien van de arbeidsmarkt in de komende tijd zal worden
ingevuld vanuit het perspectief dat de economische neergang zich
vertaald in een toenemend aantal gevallen waarin mensen elders naar een
baan moeten zoeken. Hoofdpunten van dit beleid zullen zijn: 

(        arbeidsmobiliteit, 

(        ontwikkeling van-werk-naar-werk, 

(        scholing en omscholing, 

(        nieuwe zekerheden en flexibiliteit. 

Deze invulling komt naast en niet in de plaats van het
participatiebeleid zoals dit in de afgelopen twee jaren is ontwikkeld.
Het participatiebeleid berust op de erkenning van de wezenlijke
betekenis van arbeid voor mensen, het sociaal belang daarvan en de
financiële en economische noodzaak van optimale participatie om sociale
zekerheid, publieke voorzieningen en zorg op peil te houden. Die
noodzaak wordt slechts aangescherpt door de financiële crisis en de
economische gevolgen daarvan. Om die reden blijft versterking van de
participatie onverkort van belang. Het groeiend structureel
arbeidstekort gaat niet weg door de huidige economische neergang. Alle
inspanningen om daar zo goed mogelijk doorheen en uit te komen, zouden
tevergeefs zijn indien de economie al vrij snel bij een inzettend
herstel weer op zou lopen tegen de grenzen van de arbeidscapaciteit. Het
streven blijft dan ook onverminderd gericht op behoud van ouderen voor
de arbeidsmarkt, uitbreiding van deeltijdarbeid en van de participatie
van mensen met een arbeidsbeperking of met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt. 

Versterking van arbeidsmobiliteit 

Eerste voorwaarde voor versterking van de arbeidsmobiliteit is inzicht
waar werk beschikbaar is of op termijn beschikbaar komt (bijvoorbeeld
als gevolg van leeftijdsopbouw van de huidige werknemers). In het
najaarsoverleg zijn afspraken gemaakt over het verwerven van dit inzicht
door sociale partners en de verschillende bedrijfssectoren. Deze
afspraken zullen versneld ten uitvoer moeten worden gebracht om adequaat
een antwoord te vinden op de geleidelijk groeiende aantallen
ontslagaanvragen. In dit kader zal ook samenwerking en aansluiting
moeten worden gezocht met de uitzendbranche. Daarbij is bovendien
cruciaal dat werkgevers alle beschikbare vacatures daadwerkelijk
openbaar maken door deze aan te melden bij het Werkbedrijf. 

Tot nog toe werden mobiliteitscentra alleen ingezet daar waar dat op dat
moment echt nodig was. Omdat de arbeidsmarktsituatie zich blijft
verslechteren, wordt nu omgeschakeld naar een pro-actieve benadering.
Daarom wordt de basisinfrastructuur voor de mobiliteitscentra versneld
ingericht op 30 plaatsen in het land. Deze locaties zijn gekoppeld aan
de LWIplus vestigingen. Eind januari zijn er 10 mobiliteitscentra
operationeel en is op 20 locaties de basisinfrastructuur gereed, waarbij
er samenwerkingsafspraken gemaakt zijn tussen gemeenten, UWV,
ondernemers en onderwijs. De kennis van de markt in de eigen
organisaties dient versterkt te worden, opdat men successectoren waar
nog veel werk is, kan verbinden met de probleemsectoren. Wellicht kan
werk gecreëerd worden door overheidsinvesteringen naar voren te halen.
Daarnaast kan het onderwijs een bijdrage leveren door bij-, om- en
herscholingstrajecten maatwerkgericht en flexibel in te zetten.

In een beleid dat mobiliteit centraal stelt past ook dat bij een
dreigend oplopende werkloosheid voorrang wordt gegeven aan bemiddeling
(werklozen actief met sollicitaties benaderen) boven re-integratie
(trajecten, scholing). Daarbij gaat het in veel gevallen ook om een
overgang naar werk in andere sectoren. We zullen dan ook zo creatief
mogelijk moeten zoeken naar alle instrumenten waar werknemers – zo
mogelijk tijdelijk – elders worden ingezet (waarbij dit naast
intersectoraal ook sectoraal kan mits er werk beschikbaar is). 

Verder moet worden voorkomen dat werk verloren gaat bij gebrek aan
beschikbare werknemers. In aansluiting op een verbeterd inzicht in de
beschikbare werkgelegenheid zullen de activerende bevoegdheden in de
verschillende regelingen daar op gericht moeten worden (work first,
passende arbeid). De verplichte geografische mobiliteit zou in dat
verband kunnen worden verruimd, hetgeen betekent dat
uitkeringsgerechtigden een sollicitatie-/acceptatieplicht hebben voor
aangeboden banen in een bredere straal rond hun woonplaats. 

Ontwikkeling van-werk-naar-werk 

Mobiliteit is de sleutel voor de aanpak. Dat vergt dat de overgangen
tussen banen beter gefaciliteerd worden. Het is van belang om naast het
huidige beleidsinstrumentarium verder te gaan op de weg van het
ontwikkelen van van-werk-naar-werk trajecten en om de inzetbaarheid van
werknemers te vergroten. In het najaarsoverleg hebben kabinet en sociale
partners gezamenlijk het belang hiervan aangegeven. 

 

Werkgevers en werknemers kunnen nu al veel doen om van-werk-naar-werk te
bevorderen. Werkgevers en werknemers kunnen onder meer door afspraken in
sociale plannen eraan bijdragen dat met ontslag bedreigde werknemers
elders worden ingezet. Mede gelet op de demografische ontwikkeling zal
dit zich zowel moeten richten op jongere als oudere werknemers.
Vroegpensionering als oplossing voor de economische problematiek is geen
optie. 

 

Sociale partners kunnen bij het implementeren van sociale plannen
gebruik maken van de mobiliteitscentra. Onder bepaalde voorwaarden zou
daarbij van overheidszijde een deel van het re-integratiebudget ingezet
kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van omscholingstrajecten. Ook zou
het gesprek met gemeenten kunnen aangegaan worden om een deel van de
middelen van het W-deel te gebruiken om werkzoekenden naar een nieuwe
baan te begeleiden. 

 

In het licht van de voortschrijdende economische ontwikkelingen is het
echter hoe dan ook van groot belang om nu snel breder uitvoering te
geven aan de notie dat werknemers van werk naar werk moeten worden
begeleid en dat hun inzetbaarheid moet worden verhoogd. Te denken valt
daarbij aan de mogelijkheid dat werkgevers kiezen voor een grotere
(financiële) verantwoordelijkheid om werknemers van-werk-naar-werk te
leiden, nieuwe faciliteiten rondom scholing en het voorkomen van
werkloosheid door effectieve begeleiding in een context waarbij er nog
een relatie tussen werkgevers en werknemer bestaat. Toepassing van een
vorm van deeltijd WW is daarbij een mogelijke optie. Sociale plannen
zijn daarbij de spil. Daarbij acht het kabinet maatregelen die gericht
zijn op het in dienst houden van werknemers, zonder dat er sprake is van
(uitzicht op) werk, niet zinvol. 

 

Scholing en omscholing 

Scholing is een belangrijk middel om de inzetbaarheid van mensen te
vergroten en de overgang van de ene naar de andere baan te
vereenvoudigen. Daarmee draagt het bij aan het aanpassingsvermogen van
de arbeidsmarkt. De primaire verantwoordelijkheid voor scholing van
werkenden ligt bij werknemers en werkgevers zelf. In dit kader hebben
het kabinet en de Stichting van de Arbeid tijdens het najaarsoverleg
afspraken gemaakt over het verder ontwikkelen van de inzetbaarheid van
de beroepsbevolking. Het kabinet richt leerwerkloketten en regionale
samenwerkingverbanden in, waarmee een blijvende infrastructuur van en
voor werkgevers, werknemers en werkzoekenden ontstaat op het terrein van
leren en werken. Op de LWI plus vestigingen worden de leerwerkloketten
en mobiliteitscentra op elkaar aangesloten. Per 1 januari 2009 is de
fiscale tegemoetkoming voor studiekosten voor werkgevers verruimd,
waardoor EVC-procedures belastingvrij kunnen worden verstrekt. Verder
zal worden bezien of middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) en
het Europees Globaliseringsfonds (EGF) kunnen worden ingezet voor de
scholing die nu nodig is. Door een versoepeling door de Europese
Commissie is het onder andere mogelijk dat ESF-middelen versneld worden
ingezet. 

En daarnaast zijn er de al langer bestaande faciliteiten, zoals de
subsidies voor O&O-fondsen uit het Europees Sociaal Fonds, de aftrek van
studiekosten van de inkomstenbelasting en de mogelijkheid voor
volwassenen om deel te nemen aan het reguliere door de overheid
bekostigde onderwijs. Verdere opties zijn om scholing voor werklozen of
met werkloosheid bedreigde werknemers financieel te ondersteunen
(cofinanciering overheid en O&O fondsen, scholingsvouchers), het
instellen van een scholingsplicht, en werklozen leerwerktrajecten aan te
bieden in sectoren met veel vacatures. Zeker in het licht van de
economische crisis zullen individuele werkgevers weinig neiging hebben
te investeren in scholing. De gezamenlijke werkgroep met sociale
partners moet versneld tot afspraken op landelijk niveau komen die
worden vastgelegd in CAO’s. 

 

In het kader van de WTV zullen de voorgenomen scholingsinspanningen
worden gemonitord. Verder zal het kabinet in samenspraak met de sociale
partners overleggen over de mogelijkheid om voorafgaand aan
ontslagverlening versterkt in te zetten op EVC-certificaten teneinde de
inzetbaarheid van werknemers te verbeteren. Ook de bredere inzet van de
O&O-fondsen voor intersectorale scholing is cruciaal voor de versterking
van inzetbaarheid en zal derhalve onderwerp van gesprek zijn met sociale
partners. 

Nieuwe zekerheden en flexibiliteit 

Een andere manier om de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te vergroten is
het ondersteunen van zelfstandigen zonder personeel (zp’ers). In de
afgelopen jaren is het aantal zzp’ers al sterk gegroeid. De huidige
economische neergang kan er voor zorgen dat meer mensen ervoor kiezen om
als zelfstandige aan de slag te gaan. Een nieuwe generatie zzp’ers zou
dan kunnen ontstaan. De vraag is in dat licht of er voor deze nieuwe
generatie onnodige belemmeringen zijn om als zelfstandige aan de slag te
gaan. In dat geval zou de overheid een rol kunnen spelen om zulke
belemmeringen te verminderen, zodat de overstap naar zelfstandig
ondernemerschap door meer mensen gemaakt kunnen worden. 

Tot besluit

De economische crisis die wij nu doormaken is niet zomaar een
conjuncturele neergang, maar valt samen met ingrijpende veranderingen in
de economie, de maatschappij en zelfs het klimaat. Wat dit alles precies
zal betekenen, laat zich nu nog niet overzien. Wat wel duidelijk is, is
dat we aan de vooravond staan van majeure herschikkingen in de economie
en daarmee ook op de arbeidsmarkt. Dat vraagt om een beleidsreactie van
de overheid. De overheid heeft al een aanzet gegeven door in de acute
aanvangfase van de neergang werktijdverkorting toe te staan. In het
vervolg zal het erop aankomen de stromen op de arbeidsmarkt te
accommoderen, door effectieve bruggen te bouwen van overschotsectoren
naar tekortsectoren. Een effectieve ondersteuning van mobiliteit door de
mobiliteitscentra, verbetering van inzetbaarheid, ook met behulp van
scholing, en versterking van van-werk-naar-werk-trajecten zullen daarbij
centraal staan.

 

Tegelijkertijd is de overheid niet als enige aan zet. Juist van
werknemers en werkgevers zal het nodige worden gevraagd. Zoals in het
bovenstaande betoogd gaat het daarbij om het in kaart brengen van de
feitelijke vraag naar arbeid die er ook nu nog is, om het afspreken van
sociale plannen om collectief ontslag in te bedden in
mobiliteitstrajecten, ook voor ouderen, om het inzetten van O&O-fondsen
ter bevordering van – ook sectoroverstijgende –
scholingsinspanningen, en om het verder concreet uitwerken van de
van-werk-naar werk-route. Dit zijn derhalve de zaken die concreet
voorliggen bij sociale partners; met het ter hand nemen van deze
vraagstukken wordt tevens invulling gegeven aan de afspraken die zijn
overeengekomen in het Najaarsakkoord.

De snelheid van de ontwikkelingen vergt dat de uitvoering van de hier
beschreven aanpak zo snel mogelijk ter hand wordt genomen. De
maatregelen zullen in de komende maand en uiterlijk voor maart met
sociale partners moeten worden besproken en ingevoerd. In dat kader zal
ook de huidige wtv-regeling moeten worden omgevormd teneinde deze beter
toe te spitsen op de in de volgende fase van de crisis redelijkerwijs
niet voorzienbare economische ontwikkelingen waarbij tegen overhaasting
van de besluitvorming over aanpassing van de arbeidscapaciteit moet
worden gewaakt. In alle andere gevallen zal het nieuwe instrumentarium
en de van-werk-naar-werk trajecten moeten worden toegepast. Tot deze
omvorming zullen de aanvragen op de huidige voet worden behandeld en
toegewezen. 

Bijlage stand van zaken WTV-regeling

Uit onderstaande overzichten blijkt dat er tot en met 9 januari 2009 223
aanvragen voor ontheffing zijn toegewezen, voor bij elkaar 338.674 uur.
U treft een overzicht aan naar economische sector en grootteklasse van
het totale aantal bedrijven dat een toewijzing of afwijzing van hun
aanvraag hebben ontvangen (tabellen 1 en 2). Uit het overzicht blijkt
tevens dat er 125 aanvragen zijn afgewezen. De reden om een aanvraag
voor ontheffing af te wijzen is er in het merendeel van de gevallen (40
van de 125) in gelegen dat niet aan het omzetcriterium wordt voldaan.
Voorts voldoet in een aantal gevallen (35 van de 125) de
accountantverklaring niet aan de vereisten nu deze verklaring onder
voorbehoud is afgegeven. Hierbij zij opgemerkt dat het aantal
afwijzingen relatief sterk is teruggelopen, omdat aan een deel van deze
bedrijven, waarvan eerder de aanvraag is afgewezen, inmiddels WTV is
toegekend.

Tabel 1 OVERZICHT TOE- EN AFWIJZINGEN NAAR ECONOMISCHE SECTOR

Economische sector	Toe- en afwijzingen	Totaal

	toewijzingen	afwijzingen

	landbouw

delfstoffen

voedingsmiddelen

textiel

leer en lederwaren

houtindustrie

papierindustrie

chemie

rubber en kunsstof

glas, aardewerk, etc

metaal

meubelindustrie en overige industrie

recycling

bouw

reparatie auto motorfietsen benzine

groothandel

horeca en catering

vervoer

dienstverlening voor vervoer

financiele instellingen

overig financieel

verhuur/handel in onroerend goed

verhuur transportmiddelen

computerservice en informatietechnologie

overige zakelijke dienstverlening

gezondheidszorg

cultuur, sport en recreatie	2

0

2

4

0

1

0

9

14

1

84

3

3

11

5

14

2

7

2

4

3

32

1

2

16

0

1	0

1

0

0

2

2

1

4

2

3

45

6

1

1

3

10

0

6

4

3

2

15

0

0

13

1

0	2

1

2

4

2

3

1

13

16

4

129

9

4

12

8

24

2

13

6

7

5

47

1

2

29

1

1

Totaal	223	125	348



Tabel 2 OVERZICHT TOE- EN AFWIJZINGEN NAAR GROOTTEKLASSE

Grootteklasse	Toe- en afwijzingen	Totaal

	toewijzingen	afwijzingen

	tot 100 wns

100 - 250 wns

250 - 500 wns

500 - 1000 wns

1000 - 2500 wns

2500 en meer wns	175

31

8

4

2

3	112

9

3

1

0

0	287

40

11

5

2

3

Totaal	223	125	348