[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording

Bijlage

Nummer: 2009D01459, datum: 2009-01-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg over de evaluatie benzineveiling (2009D01458)

Preview document (šŸ”— origineel)


Beantwoording vragen van de vaste commissie voor Financiƫn inzake het
kabinetsstandpunt op het onderzoek Evaluatie benzineveiling

De vaste commissie voor Financiƫn heeft over de brief d.d. 19 juni 2008
van de minister van Financiƫn inzake het kabinetsstandpunt op het
onderzoek Evaluatie benzineveiling (24 036, nr. 347) de navolgende
vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Gelet op de
complexe samenhang tussen de diverse onderwerpen die bij de
benzineveiling een rol spelen is ervoor gekozen de vragen die hetzelfde
onderwerp betreffen te clusteren teneinde bij de beantwoording van de
vragen de samenhang tussen de verschillende onderwerpen inzichtelijk te
maken. Bij de beantwoording is boven elk cluster vragen het onderwerp
aangegeven waarop het cluster betrekking heeft. De volgende clusters
worden achtereenvolgens behandeld: 

I.	Vragen die betrekking hebben op de historie van de benzineveiling.

II	Vragen over de veilingmethode als instrument.

III	Vragen over netwerkvoordelen van oliemaatschappijen en de kans op
een winnend bod voor deze maatschappijen

IV	Vraag over een andere veilingopzet.

V	Vragen over de topdeelregeling.

VI	Vragen over de informatie in de biedboeken.

VII	Vragen over het wijzigen van afspraken in de convenanten. 

VIII	Vragen m.b.t. marktverhoudingen en de reductieverplichting.

IX	Vragen over de marktwerking en toetreding.

X	Vragen over nieuwe maatregelen voor marktwerking (incl. prijspalen). 

XI	Vragen over de NMa.

XII	Vragen over het verzamelen van data.

XIII	Vragen over de benzineprijs.

XIV	Overige vragen. 

XV	Reactie van betrokken partijen.

I	Vragen die betrekking hebben op de historie van de benzineveiling.

3 (CDA)

Hoe heeft de regering ooit kunnen toestaan dat benzinestations
eeuwigdurende concessies verkregen? 

29 (VVD)

Heeft de regering in haar overwegingen alternatieven betrokken om op
budgettair neutrale wijze huidige concessiehouders uit te kopen om
daarna de vrijgevallen concessies te veilen? Daarmee zou de
bekritiseerde topdeelregeling niet nodig zijn. Zo neen, waarom niet?
Gaat de regering dit alsnog doen? Zo ja, waarom is er niet voor een
dergelijk systeem gekozen?  

40 (PVV)

Heeft elk van de 250 benzinestations een eeuwig durende concessie gehad?
Of zaten er bij die 250 stuks ook benzinestations die dit niet hadden,
maar wel een ā€œvergoedingā€ voor het mislopen van de eeuwig durende
concessie gaan krijgen?

53 (GL)

Is het niet teleurstellend dat tot 2024 slechts de randvoorwaarden voor
meer marktdynamiek geschapen worden en dat de er qua echte marktwerking
niet veel veranderd is en ook in de komende jaren niet veel lijkt te
veranderen? Kan hierbij een oordeel gegeven worden over de gekozen duur
van de convenanten?

Antwoord op de vragen 3, 29, 40 en 53: De leden van de fracties van CDA,
PvdA, VVD, PVV en GroenLinks hebben vragen gesteld die verband houden
met de historie van dit dossier. Die historie is inderdaad van het
grootste belang om het hoe en waarom van de huidige situatie te kunnen
begrijpen. Niet voor niets is in de kabinetsreactie aandacht besteed aan
de historie. Om herhalingen zoveel mogelijk te voorkomen, verwijst de
regering graag naar de uitgebreide bespreking van de historie in het
algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Wet tot veiling van
bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen (verder: Benzinewet). Zie
hiervoor: Kamerstukken II, 2004/05, 29 951, nr. 3. p. 1-6. In de memorie
van toelichting is ook een volledige verwijzing te vinden naar de grote
hoeveelheid kamerstukken die aan de totstandkoming van de Benzinewet
vooraf zijn gegaan. Daaruit blijkt onder meer voor welke afwegingen het
kabinet zich in de loop der tijd gesteld heeft gezien en op welke wijze
ook uw Kamer betrokken is geweest bij de keuzes die gaandeweg zijn
gemaakt. De grote hoeveelheid kamerstukken is een reflectie van de
complexiteit van het dossier en de veelheid van vaak tegengestelde
belangen van de betrokken partijen. 

Antwoord op vraag 3: Ver terugkijkend was het allemaal nog niet zo
complex. Bij de aanleg van het netwerk van rijkswegen is de aanleg van
voorzieningen als benzinestations overgelaten aan oliemaatschappijen. De
ondergrond van de wegen en de verzorgingsplaatsen aan die wegen bleef in
eigendom van de Staat. Om de oliemaatschappijen het gebruik van de grond
te verschaffen, werd een privaatrechtelijk gebruiksrecht verleend. 

Antwoord op vraag 40: Alle benzinestations die in de loop der tijd zijn
gerealiseerd, kennen een gebruiksrecht voor onbepaalde tijd.
Overwegingen die samenhangen met marktwerking speelden destijds in het
geheel geen rol. In de memorie van toelichting bij de Benzinewet is
geschetst welke elementen wel een rol speelden bij de uitgifte van
locaties voor benzinestations (zie ook Kamerstukken II, 2004/05, 29951,
nr. 3, p.2). De methode van verdeling van locaties was in feite een
bestendiging van bestaande marktaandelen en kende geen element van
marktwerking of mogelijkheden tot toetreding voor nieuwe partijen. De
veiling biedt wel de mogelijkheid voor nieuwe partijen om te bieden op
de huurrechten van de locaties die er nu al zijn. De veiling heeft
daarmee geleid tot ontsluiting van een de facto gesloten marktstructuur.


Achtereenvolgens was die uitgifte ā€“dat wil zeggen de verdeling onder
geĆÆnteresseerde partijen- ondergebracht bij de minister van Verkeer en
Waterstaat en de minister van Economische Zaken. Aangezien er
afgesproken is geen nieuwe locaties op verzorgingsplaatsen te laten
ontstaan, behoudens die gevallen die in de Benzinewet en de bijlage
daarbij zijn aangeduid, vindt er geen uitgifte meer plaats. 

Antwoord op vraag 29: In de lange aanloop naar de huidige regeling in de
Benzinewet zijn er verschillende alternatieven overwogen en uiteindelijk
ook afgevallen. Aan de zijde van de regering heeft het streven naar een
oplossing die budgettair neutraal zou zijn een rol gespeeld. De
suggestie om zittende partijen eerst uit te kopen en de aldus
vrijkomende locaties via een veiling weer te verdelen, roept de vraag op
of zoiets budgettair neutraal zou kunnen gebeuren. Dat zou slechts zo
zijn, indien objectief een waarde valt te bepalen van een individuele
locatie (en dit 250 maal). Dat zou dan de waarde zijn die aan de
zittende partij vergoed zou worden ter compensatie van de beƫindiging
van het gebruiksrecht voor onbepaalde tijd, een waarde die de Staat
vervolgens tenminste weer zou moeten realiseren om de budgettaire
neutraliteit te waarborgen. De evaluatie van de veilingmethode biedt
echter het inzicht dat er niet Ć©Ć©n objectieve waarde van een
individuele locatie valt te bepalen. Afhankelijk van de bieder verschilt
de waarde en daarmee ook het bod dat in de veiling wordt gedaan. Daarmee
is er geen garantie dat de Staat dezelfde waarde zou ontvangen die
eerder als vergoeding is betaald. Om nog maar niet te denken aan de
situatie die zou ontstaan indien de Staat in de veiling een veel hogere
waarde zou realiseren dan de waarde die hij eerder heeft vergoed. Dan
zouden immers twijfels kunnen ontstaan over de juistheid van die
vergoeding. De huidige opzet van de veiling tijdens de overgangsperiode
kent de genoemde bezwaren niet. Verwacht moet worden dat in een andere
opzet bij vrijwel elke locatie juridische procedures moeten worden
gevolgd om de onteigeningswaarde vast te stellen en dat daardoor per
saldo geen of niet veel extra tijd wordt gewonnen ten opzichte van het
schema van de overgangsperiode met de huidige veilingmethode. 

Antwoord op vraag 53: In de aanloop naar de huidige regeling is bij het
verkennen van de verschillende oplossingen telkens naar voren gekomen
dat een overgang van een stelsel van gebruiksrechten van onbepaalde duur
naar een stelsel van 15-jarige huurovereenkomsten die keer op keer via
een veiling beschikbaar komen geruime tijd zou vergen. Zo is aangegeven
(zie bijvoorbeeld Kamerstukken II, 1998/99, 24036, nr. 117, p.11) dat
het opzeggen van overeenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan
een zeer lange opzegtermijn zou vergen van zoā€™n 10 jaar. Uiteindelijk
is voor die weg niet gekozen, maar als dat wel was gedaan zou er
waarschijnlijk ook pas na 2015 een oplossing bereikt zijn. Overigens zou
dat alleen het geval zijn geweest indien partijen zich niet in rechte
zouden hebben verzet. Mede om de reden van de lange opzegtermijnen is de
uiteindelijke oplossing in een andere richting gezocht. Mede dankzij
afspraken over een lange overgangstermijn, was het wel mogelijk al in
2002 ā€“ en dus niet pas in 2010/2015 te beginnen met het veilen van
huurrechten, en ook nog eens op vrijwillige basis. Het moge duidelijk
zijn dat er tegenover de bereidheid vrijwillig afstand te doen van
rechten voor onbepaalde tijd voor de betrokken partijen enig wisselgeld
moest staan. Onderdeel van dat wisselgeld is een geleidelijke en dus
langdurige overgangstermijn waarin niet in Ć©Ć©n keer alle huurrechten
geveild worden, opdat de opbrengst van de eerste veiling van de
huurrechten voldoende is om het verlies van de gebruiksrechten voor
onbepaalde tijd te compenseren.

De onderstaande tabel geeft een overzicht in de tijd vanaf 1-1-1999 tot
heden. In de tabel zijn de mutaties van het aantal stations per
concessiehouder/huurder langs wegen in beheer bij het Rijk als gevolg
van de reductieverplichting, koop en verkoop buiten de veiling om en de
veiling zelf verwerkt. De percentages (afgerond) geven de marktaandelen
van de aantallen stations per concessiehouder/huurder weer.



	Concessiehouder / huurder	merk	1999	2005	2008	wv. par-ticulier









1	Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV	Shell	81 (34%)	66 (25%)	63
(25%)	12

2	Esso Nederland BV	Esso	47 (20%)	45 (17%)	39 (15%)	9

3	Delek Nederland BV	Texaco	46 (19%)	44 (17%)	43 (17%)	18

4	BP Nederland BV (Mobil&Elf)	BP	32 (13%)	34 (13%)	32 (12%)	5

5	Fina	Fina	18 (8%)	Total



6	Total Nederland NV	Total	6 (3%)	27 (10%)	28 (11%)	3

7	Kuwait Petroleum (Nederland) BV	Q8	5 (2%)	13 (5%)	12 (5%)	1

8	Oliehandel Nederland BV & Demarol BV	Gulf	-	15 (6%)	16 (6%)	2

9	Avia Nederland Cooperatie UA	Avia	2 (1%)	2 (1%)	2 (1%)	1

10	Brand Oil Servicestations BV	Brand Oil	1 (0,5%)	4 (1%)	4 (2%)

	11	Tamoil Nederland BV	Tamoil	1 (0,5%)	3 (1%)	3 (1%)

	12

	Benzine Exploitatie Maatschappij BV	-	-	1 (0,3%)	1 (0,4%)

	13	Multi Energy BV	ANWB	-	1 (0,3%)	1 (0,4%)

	14	Argos service stations BV	Argos	-	2 (1%)	 2 (1%)

	15	Salland Oliemaatschappij BV	Firezone	-	1 (0,3%)	1 (0,4%)

	16	J.L. Aers en zn. V.O.F.	WP	-	3 (1%)	2 (1%)

	17	Ben Ziener Retail Investment C.V.	WP	-	1 (0,3%)	2 (1%)

	18	CV Jan Cox	Rijmar	-	1 (0,3%)	-

	19	Samba Oil BV	Samba	-	1 (0,3%)	1 (0,4%)











 Totaal aantal benzinestations

 239	264	252

	

Uit de tabel blijkt dat het aantal locaties waarop de grote
marktpartijen hun merk voeren en het totale  marktaandeel van deze
partijen sinds 1-1-1999 is afgenomen. Vanaf 1999 zijn er relatief veel
kleine partijen bijgekomen waarvan een enkeling is gegroeid. De mutaties
in de totalen van de aantallen concessiehouders/huurders in de afgelopen
jaren hebben te maken met het feit dat nieuwe stations zijn opgericht,
stations zijn overgedragen naar lagere overheden en stations zijn komen
te vervallen (gesloopt). 

II	Vragen over de veilingmethode als instrument.

9 (CDA)

Het instrument veilingen lijkt niet te leiden tot meer prijsconcurrentie
en evenmin tot minder hoge benzineprijzen. Kan de regering aangeven
waarom toch doorgegaan wordt met de veilingen? Ook in het licht van de
kosten die hiermee gemoeid zijn en de rompslomp die ermee gepaard gaat?
Is het instrument van de veilingen daarmee niet contraproductief? 

12 (PVDA)

Valt, gezien de geringe effectiviteit enerzijds en de kosten en
rompslomp anderzijds, te overwegen om te stoppen met het
veilinginstrument? Zo nee, wat zou zich hier tegen verzetten? 

17 (PvdA)

Is het dossier benzineveilingen een typisch voorbeeld van een
beleidsdossier waarin het einddoel (minder hoge benzineprijzen) uit het
oog is verloren en alle aandacht uitgaat naar het beleidsinstrument, en
dan met name alle juridische ins en outs van dit instrument? Deelt de
regering de mening dat het bevorderen van de prijsconcurrentie ook
slechts een middel is tot een hoger doel, of was marktwerking in dit
geval een doel op zich? Hoe kan de verhouding in aandacht voor
(eind)doel en middel weer in evenwicht gebracht worden? 

23 (SP)

De regering concludeert dat de huidige veilingmethode een goede manier
om marktdynamiek op gang te brengen. De onderzoekers concluderen echter
dat er geen harde conclusies getrokken kunnen worden over de invloed van
de veilingen op de marktwerking in de benzinemarkt. De conclusie van de
regering doet naar de mening van de leden van de SP-fractie daarom nogal
vreemd aan. Waar baseren de regering deze stelling op?

24 (SP)

De leden van de SP-fractie vinden het ook vreemd dat er geconcludeerd
wordt dat er niets hoeft te worden gedaan, terwijl is aangetoond dat de
veilingen geen effect hebben. Het doel van veilingen is om voor meer
toetredingsmogelijkheden te zorgen. Er zijn echter nauwelijks serieuze
nieuwkomers volgens de onderzoekers. De veiling werkt dus niet. De
logische conclusie zou zijn om dan ofwel de veiling zelf aan te passen
of iets anders te doen, afspraken met marktpartijen ten spijt. Graag
zien de leden van de SP-fractie een reactie van de regering tegemoet.

Antwoord op de vragen 9, 12, 17, 23, en 24: In de Benzinewet is
aangegeven dat het instrument veilingen drie doelen heeft: het vergroten
van de prijsconcurrentie, het verruimen van de toetredingsmogelijkheden
op het hoofdwegennet en het bieden van een vergoeding aan de Staat voor
zijn bijdrage aan het tot stand brengen van een markt waarin kan worden
toegetreden. Einddoel is het bereiken van een open markt met een gelijk
speelveld voor alle partijen, vanuit de gedachte dat een vrije
marktwerking de beste prijs/kwaliteitverhouding voor burgers zal
opleveren. Een belangrijke voorwaarde bij met name de eerste twee doelen
is dat de eeuwigdurende concessies worden beƫindigd. Dit vindt plaats
door middel van de veilingen. Hoewel bij reeds 58 geveilde locaties (van
de in totaal ca. 250 locaties) de voorwaarde is gerealiseerd (inclusief
de zesde veiling in 2008), geeft het evaluatieonderzoek aan dat na vijf
veilingen er geen duidelijke relatie kan worden gelegd tussen de
veilingen en meer prijsconcurrentie. Daarbij wordt tevens aangegeven dat
er tal van andere factoren zijn die de prijsconcurrentie beĆÆnvloeden.
Van de invloed van een veiling op de prijsconcurrentie moet ā€“ aldus de
onderzoekers - dan ook niet teveel verwacht worden.

De vragen 9, 12, 17, 23 en 24 gaan om de vraag of naar aanleiding van de
conclusie van het onderzoek, namelijk dat het onmogelijk is om een
uitspraak te doen over meer of minder marktwerking als gevolg van de
veilingen, wel moet worden doorgegaan met het veilinginstrument.

In antwoord hierop is de regering van mening dat moet worden doorgegaan
met de veiling. Daarbij wordt gewezen op het feit dat met elke veiling
eeuwigdurende concessies worden beƫindigd en worden uitgegeven als
15-jarige huurperiodes. De markt wordt hiermee geleidelijk opengebroken
en er wordt een basis gelegd voor meer marktdynamiek. Het instrument is
daarmee beslist niet contraproductief. Het proces voltrekt zich
geleidelijk. De reden daarvoor wordt uiteengezet in het antwoord op
vraag 53. Tot nu toe is na 6 veilingen ca. 23% van de markt vrij van
eeuwigdurende rechten gemaakt. Aan het eind van het proces (jaar 2024)
is sprake van een gelijk speelveld voor alle partijen. De regering is er
zich van bewust dat de weg die nog moet worden gegaan lang is. 

De regering gaat de komende tijd flankerend aan het veilinginstrument
onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de marktwerking tussen
benzinestations te versterken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag
25.

Het stopzetten van de veilingen zou een forse stap terug naar de
situatie van voor de veilingen betekenen, waarin
toetredingsmogelijkheden de facto afwezig waren. Een alternatief is niet
direct voorhanden. Het stopzetten van de veiling zal dus niet leiden tot
een opener marktstructuur, maar juist tot een meer gesloten
marktstructuur. Dit zal de prijsconcurrentie niet ten goede komen.
Bovendien zal opnieuw onderhandeld moeten worden met de
convenantpartijen. De regering verwacht dat in een dergelijke situatie
opnieuw langdurige juridische procedures moeten worden gevolgd. Dit acht
de regering ongewenst.

III	Vragen over netwerkvoordelen van oliemaatschappijen en de kans op
een winnend bod voor deze maatschappijen.

11 (PVDA)

Is de veronderstelling juist dat de grotere oliemaatschappijen bij een
veiling meer kans op een winnend bod hebben dan de kleine
maatschappijen, mede als gevolg van netwerkeffecten en omdat ze
kapitaalkrachtiger zijn? Indien deze veronderstelling juist is, is het
dan waar dat hoe meer veilingen georganiseerd worden, hoe minder
concurrentie er naar verwachting zal zijn? 

13B (PVDA)

En is het waar dat de grote pomphouders kapitaalkrachtiger zijn en
netwerkvoordelen hebben, en het dus niet onwaarschijnlijk is dat de
veilingen in de komende jaren een averechts effect zullen hebben? Is het
waar dat met iedere veiling de kans groot is dat juist de grote
pomphouders terrein terug gaan winnen en de concurrentie juist gaat
afnemen in plaats van toenemen? 

14 (PVDA)

Is het in dit kader waar dat de particuliere pomphouders achter in het
schema zitten voor de veiling? Hoe zit dit schema er uit, als het gaat
om de kansen voor meer concurrentie? 

26 (SP)

Het topdeelpercentage hoeft niet verhoogd te worden, aldus de regering.
Uit het onderzoek blijkt dat rationeel biedende partijen niet zullen
bieden boven de waarde die zij aan een concessie toekennen. Het is
echter nog maar de vraag is of alle marktpartijen rationeel biedende
partijen zijn; theorie en praktijk zijn twee verschillende dingen. De
BOVAG geeft in een reactie op het evaluatierapport enkele voorbeelden
van veilingen waar het verschil tussen het hoogste bod en het tweede bod
aanzienlijk was. Kan de regering dit grote verschil uitleggen?

Indien het zo is dat zittende partijen vrijwel altijd een hogere waarde
toekennen aan een locatie, vanwege bijvoorbeeld netwerkeffecten, moet de
conclusie dan niet zijn dat veilingen er nooit voor zullen zorgen dat er
meer marktwerking ontstaat? 

Antwoord op de vragen 11, 13B, 14 en 26: Alle partijen hebben bij een
veiling in beginsel evenveel kans om een winnend bod uit te brengen. Het
is wel zo dat de oliemaatschappijen bepaalde stations hoger zullen
waarderen en daarom ook mogelijk meer zullen bieden. Zo heeft een
oliemaatschappij voor het verkrijgen van een locatie midden in het land
bij de veiling van 2008 een hoger bedrag geboden (en de veiling
gewonnen) dan de ā€œzittendeā€ oliemaatschappij. In het
onderzoeksrapport van SEOR wordt uiteengezet dat bij het beoordelen van
veilingen moet worden uitgegaan van rationeel biedende partijen, die
niet zullen bieden boven de waarde die zij aan een concessie toekennen.
In het onderzoeksrapport wordt gewezen op het feit dat de waardering van
stations niet een objectief gegeven is, maar dat de waarde verschilt per
partij. De zittende partijen zijn doorgaans oliemaatschappijen. Een
oliemaatschappij ziet een station niet op zichzelf, maar als onderdeel
van een netwerk. Bijvoorbeeld, een partij kan er belang bij hebben om
aan alle belangrijke snelwegen in ieder geval Ć©Ć©n station te hebben
met eigen vlag, zodat vaste klanten te allen tijde bij het station
terecht kunnen. Dit netwerkeffect bepaalt mede de waarde van het
station.

Overige partijen (ā€œniet oliemaatschappijenā€) bieden door
netwerkeffecten vaak minder dan de oliemaatschappijen. Dit is echter
economisch verklaarbaar: ze waarderen het station immers ook minder. Dit
effect kan alleen voorkomen worden indien oliemaatschappijen in een
veiling een biedhandicap krijgen. Economisch is daar geen
rechtvaardiging voor. Het is overigens ook niet zo dat dit een kenmerk
is van de veiling. De veiling is enkel een verdelingsinstrument. Het
verschil in waardering van de stations is een kenmerk van de
marktstructuur, die vervolgens weer een resultante is van onderliggende
kosten en ā€“ kennelijke ā€“ consumentenvoorkeuren. Ook in andere
sectoren kan er sprake zijn van schaalvoordelen of netwerkeffecten. Dit
geeft doorgaans geen aanleiding om partijen een ā€˜handicapā€™ in het
economisch verkeer op te leggen. Indien er sprake is van misbruik van
een economische machtspositie is er wel aanleiding tot ingrijpen. In dat
geval kan er een sanctie worden opgelegd.

Het is in het verlengde hiervan ook niet logisch om een relatie te
leggen tussen het aantal stations dat in totaal geveild is en de mate
waarin oliemaatschappijen terrein terug zouden winnen (dat zij terrein
terug zouden winnen wordt overigens weerlegd door de tabel bij het
antwoord op vraag 53). Er kan onderling immers gekocht en verkocht
worden, buiten de veiling om. Dat er niet geveild zou worden, doet niets
af aan de onderlinge waarderingsverschillen van partijen. Indien een
oliemaatschappij een station van een andere partij hoog waardeert, dan
kan deze een aantrekkelijke prijs buiten de veiling om aanbieden aan een
zittende partij. Als deze prijs hoger is dan de waarde van het station
voor de zittende partij, dan zal verkoop volgen, zoals ook in andere
sectoren van het economisch verkeer. Dit heeft geen relatie met de
veiling. Overigens geven de onderzoekers in het rapport aan dat het zeer
lastig is om harde conclusies over meer of minder marktwerking te
trekken over de achterliggende periode. Een uitspraak over de
voorliggende periode is eveneens niet mogelijk. 

Dat er bij enkele veilingen grote verschillen waren tussen het hoogste
en Ć©Ć©n na hoogste bod is correct. Dit betekent echter niet dat er
sprake is van een vaste trend. De voorbeelden die door BOVAG zijn
gegeven betreffen benzinestations die zeer dicht bij de grens van
Duitsland liggen. Voor  kaarthouders is het bijzonder aantrekkelijk te
tanken bij deze stations, Het gaat hier om kaarthouders  die korting
krijgen bij de Nederlandse stations van het betreffende merk en geen
korting kunnen krijgen bij de Duitse stations van hetzelfde merk, omdat
bijvoorbeeld sprake is van een contract tussen een lease/vervoersbedrijf
en een brandstoffenverkoopmaatschappij die beide in Nederland zijn
gevestigd en gezeteld. 

Overigens blijkt uit het hiervoor genoemde voorbeeld van een partij die
bij de veiling in 2008 een locatie in het midden van het land had
verworven, dat er niet alleen hoge bedragen worden geboden voor locaties
nabij de landsgrens. 

Vraag over de kwaliteit van de evaluatie.

52 (GL).

Hoe beoordeelt de regering de kwaliteit van de evaluatie? Is voldaan aan
de onderzoeksopdracht? Kunnen hieruit lessen worden geleerd?

Antwoord: De regering is tevreden met de kwaliteit van de evaluatie. Er
is voldaan aan de onderzoeksopdracht. Door de evaluatie zijn nieuwe
inzichten verkregen zoals over de verhoudingen tussen waarde, bod en
prijs. Voor de lessen die hieruit kunnen worden geleerd wordt verwezen
naar het kabinetsstandpunt bij het rapport. 

IV	Vraag over een andere veilingopzet.

16 (PvdA).

Kan de regering overwegen om te komen tot asymmetrische veilingen,
waarbij bedrijven boven een bepaald marktaandeel uitgesloten worden van
deelname en nieuwe toetreders op voorsprong gezet worden? 

Antwoord: In 1999 heeft de regering de aanbevelingen van de werkgroep
MDW, waaronder het asymmetrisch veilen voorgelegd aan de Tweede Kamer.
De Tweede Kamer achtte nader overleg met de marktpartijen wenselijk. Op
verzoek van de Tweede Kamer zijn daarom de zittende concessiehouders en
potentiƫle toetreders door middel van consultatiebijeenkomsten in de
gelegenheid gesteld om hun opvattingen over het voorgestelde
implementatietraject kenbaar te maken. 

Vooral het asymmetrisch veilen bleek op bijzondere weerstand te stuiten.
Daarbij werd met name duidelijk dat bij de uitvoering van de voorstellen
waarschijnlijk talrijke juridische procedures zouden worden
aangespannen. Aangezien de zittende marktpartijen wel bereid waren mee
te werken aan een alternatief traject om de MDW doelstellingen te
realiseren, heeft de overheid alternatieve plannen ontwikkeld en is
uiteindelijk gekozen voor de huidige veilingsystematiek. 

Een besluit tot asymmetrisch veilen waarbij bedrijven boven een bepaald
marktaandeel zijn uitgesloten van deelname aan de veiling, betekent het
eenzijdig verbreken van de afspraken in de convenanten. Bovendien is er,
zoals bij vraag 11 aangegeven, geen economische rationale voor een
dergelijke ingreep. Een algehele inperking aan groeimogelijkheden op
basis van een marktaandeel wordt in geen enkele vrije marktsector
toegepast. Wanneer een onderneming een zodanig positie op een markt
verwerft dat sprake is van een economische machtspositie, dan kan de NMa
eventueel misbruik van deze machtspositie sanctioneren. De NMa heeft de
afgelopen jaren meerdere onderzoeken verricht naar de ontwikkelingen
binnen de benzinemarkt. Deze onderzoeken (de benzinescans) gaven geen
aanleiding om nader onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van
de Mededingingswet, noch in verband met het kartelverbod, noch vanwege
mogelijk misbruik van een economische machtspositie. 

De NMa heeft de afgelopen jaren meerdere onderzoeken verricht naar de
ontwikkelingen binnen de benzinemarkt maar heeft geen machtsmisbruik
kunnen vaststellen.

V	Vragen over de topdeelregeling.

Motie Ten Hoopen onderdeel 4. De Kamer ā€¦.verzoekt de regering om ter
bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs de
topdeelregeling op de helling te zetten zodat de ongelijkheid tussen
gevestigde benzinemaatschappijen en nieuwkomer volledig wordt opgeheven

6A (CDA)

Deelt de regering de mening dat de topdeelregeling zeer voordelig is
voor ā€˜zittende partijenā€™?

20 (PvdA)

Kan de regering een verklaring geven voor de bevinding dat de hoogte van
de topdeelregeling (15 of 30%) niet veel uit lijkt te maken? 

56 (GL)

Waarom is een topdeelpercentage van 100% op gespannen voet met het
uitgangspunt dat zittende partijen gecompenseerd moeten worden voor het
opgeven van hun eeuwigdurende concessie, feitelijk krijgt de zittende
partij dan toch in alle gevallen de prijs van de hoogste bieder
exclusief de zittende partij zelf?

Antwoord op motie Ten Hoopen onderdeel 4: De topdeelregeling geldt
tijdens de overgangsperiode en is vastgelegd in de convenanten en in de
Benzinewet en heeft als doel een balans te vinden tussen enerzijds het
gegeven dat een zittende partij gecompenseerd moet worden voor het feit
dat hij zijn eeuwigdurende concessie opgeeft en anderzijds zoveel
mogelijk te voorkomen dat de zittende partij als deelnemer aan de
veiling onevenredig veel voordeel uit zijn positie als oude
concessiehouder kan putten. Het gegeven dat voldoende compensatie dient
te worden geboden is niet alleen het resultaat van de onderhandelingen
die destijds met de marktpartijen zijn gevoerd maar vloeit tevens voort
uit Europese regelgeving (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de Benzinewet is hier
uitgebreid op ingegaan, zowel in de memorie van toelichting
(Kamerstukken II, 2004/05, 29951, nr. 3, p. 19 e.v.) als bij gelegenheid
van Nader rapport (Kamerstukken II, 2004/05, 29951, nr. 4, p. 6 e.v.).

De zittende concessiehouder mag bij de veiling bieden op een eigen
station. Als hij de hoogste bieder is, is hij winnaar van de veiling.
Hij ontvangt dan zijn eigen bod wat er in feite op neerkomt dat hij
ā€œgratisā€ heeft kunnen bieden. Om dit te voorkomen is bepaald dat de
zittende concessiehouder een prijs moet betalen aan de Staat als hij de
veiling wint. Deze prijs is het verschil tussen het eigen hoogste bod en
het Ć©Ć©n na hoogste bod en is gemaximeerd tot een percentage van het
hoogste bod. Dit is de topdeelregeling.

Het afschaffen van de topdeelregeling zou in feite betekenen dat de
zittende concessiehouder helemaal geen prijs meer aan de Staat behoeft
te betalen. Dit betekent dat met het afschaffen van de topdeelregeling
de ongelijkheid tussen de zittende concessiehouder en de andere biedende
partijen, dus ook de potentiƫle nieuwkomers, niet wordt opgeheven maar
juist wordt vergroot.

Antwoord op vraag 20: In 2007 is ervoor gekozen om het topdeelpercentage
te verhogen van 15% naar 30%. Of deze verhoging invloed heeft gehad op
het biedgedrag van marktpartijen is vooralsnog onduidelijk. Bij de
evaluatie bleek sprake van een te kort tijdsbestek en een te kleine
hoeveelheid gegevens om de invloed van de topdeelverhoging te kunnen
meten. Een verklaring voor het uitblijven van een duidelijk zichtbaar
effect van de verhoging van het topdeelpercentage kan de regering dan
ook niet geven. Onderzoeksbureau SEOR geeft wel een relatie aan tussen
de hoogte van topdeelpercentage en de hoogte van het uit te brengen bod,
in die zin dat bij een hoger topdeelpercentage een rationele bieder
minder hoog zal bieden dan bij een laag topdeelpercentage. De biedingen
komen bij een hoger percentage dichter bij elkaar te liggen. 

In de Benzinewet (artikel 7, lid 4) is bepaald dat het topdeel dat dient
te worden afgedragen aan de Staat niet meer dan 30% zal bedragen. De
Minister van Financiƫn kan de hoogte van het topdeelpercentage lager
vaststellen. Een mogelijkheid tot verdere verhoging van het percentage
biedt de wet niet. Een wijziging in percentage, anders dan in de
Benzinewet genoemd, heeft juridische consequenties. Een dergelijke
maatregel leidt bovendien tot rechtsongelijkheid ten aanzien van de
marktpartijen waarvan de concessies al geveild zijn. Dit zal naar
verwachting leiden tot claims en juridische procedures. Bovendien blijft
de voorwaarde van het bieden van voldoende compensatie onverkort van
toepassing. 

Antwoord op vraag 56: Een topdeelpercentage van 100%, betekent de facto
dat het volledige verschil tussen het eigen hoogste bod en het Ć©Ć©n na
hoogste bod volledig afgedragen dient te worden aan de Staat, staat dan
ook op gespannen voet met de Benzinewet, de convenanten en met de
rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. In het bijzonder staat het op
gespannen voet met het uitgangspunt dat een zittende concessiehouder
voldoende dient te worden gecompenseerd voor het opgeven van zijn
overeenkomst voor onbepaalde tijd. 

Het percentage zegt niet alles over het bedrag dat uiteindelijk aan de
Staat dient te worden afgedragen. Immers, is er een klein verschil
tussen het hoogste en Ć©Ć©n na hoogste bod, dan behoeft er slechts een
klein bedrag aan de Staat te worden afgedragen maar is het verschil
groot dan wordt de zittende concessiehouder nauwelijks of niet
gecompenseerd voor het feit dat hij zijn eeuwigdurende concessie heeft
af moeten staan. Ter voorkoming van dat effect is een maximumpercentage
vastgelegd. 

Antwoord op vraag 6A: De visie dat in de huidige situatie
(topdeelpercentage van 30%) zeer voordelig is voor de zittende
concessiehouders, deelt de regering dan ook niet. Of de topdeelregeling
voordelig voor de zittende partij uitpakt, hangt af van het verschil
tussen zijn bod en het Ć©Ć©n na hoogste bod. Los hiervan wordt in het
rapport van onderzoeksbureau SEOR toegelicht dat ook voor de zittende
concessiehouders geldt dat zij niet zullen bieden boven de waarde die
zij aan een concessie toekennen. 

Voorts moet nog eens benadrukt worden dat de doelstelling van de
topdeelregeling is te voorkomen dat een zittende concessiehouder
onevenredig voordeel heeft van zijn positie.

VI	Vragen over de informatie in de biedboeken.

Motie Ten Hoopen onderdeel 7. De Kamer ā€¦. verzoekt de regering om ter
bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs te
bewerkstelligen dat de concessiehouders gegevens verschaffen over hun
omzet zodat veilingen eerlijk kunnen verlopen.

21 (PvdA).

Kan de regering ingaan op de voordelen die het opnemen van meer
relevante informatie heeft in het biedboek? Wat zou zich er tegen
verzetten? Zijn er alternatieven om aan de relevante waardebepalende
informatie te komen? Zullen de mededingingsrechtelijke en
bedrijfsvertrouwelijke waarborgen in de Benzinewet opgenomen worden? Op
welke wijze zal dit gebeuren? 

22 (PvdA).

Waarom laat de regering de uitvoering van meer informatie in het
biedboek afhangen van overleg tussen de marktpartijen? Hoe lang gaat dit
duren? Waarom wordt niet nu al het advies van de NMa hierover gevolgd? 

28 (VVD).

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van
het onderzoek ā€˜Evaluatie Benzineveilingā€™ alsmede de kabinetsreactie
daarop. Naar verluid staat in het convenant dat de pomphouders geen
openheid over de bedrijfsgegevens hoeven te verschaffen indien zij dit
niet wensen. De regering heeft in haar brief aangegeven dat er overleg
tussen marktpartijen plaatsvindt om meer informatie in het biedboek op
te nemen. Wat gebeurd er als de bedrijven niet meer informatie willen
overhandigen (ook die bedrijfsgegevens waarvan de NMa zegt dat ze vanuit
mededingingsrechtelijk oogpunt mogen worden opgenomen in het biedboek)?
Kan de minister van Financiƫn deze informatie van bedrijven dan
afdwingen? Waarom zouden bedrijven onverplicht meer informatie
overleggen? Welke alternatieven ziet de regering om partijen in staat te
stellen een nog beter onderbouwd bod in de veiling uit te brengen? 

30 (VVD).

Kan het advies van de NMa, waarin zij stelt dat er vanuit
mededingingsrechtelijk oogpunt in principe geen bezwaar bestaat tegen
opname van bepaalde bedrijfsgegevens in het biedboek, openbaar worden
gemaakt?

37 (PVV).

Waarom krijgen andere mogelijke toetreders (particulier of van een
kleinere organisatie zoals de Gulf) niet de informatie die belangrijk is
voor het bepalen van hun bod (zoals de eerder genoemde informatie over
de omzet van de shop, of de doorzet van de hoeveelheid brandstof)?

Is deze informatie bedrijfsvertrouwelijk, zo ja waarom (volgens de VPR
zijn deze gegevens niet bedrijfsvertrouwelijk en mogen zij dus gegeven
worden)?

Wordt het afgeven van die informatie tegengehouden door bepaalde
partijen?

Antwoord op de motie Ten Hoopen onderdeel 7 en de vragen 21, 22, 28, 30
en 37: Het kabinet voert de motie Ten Hoopen onderdeel 7 uit, door
hierover te komen tot afspraken samen met de andere convenantpartijen.
Het opnemen van de hiervoor genoemde informatie in het biedboek heeft
als voordeel dat de informatievoorsprong die de zittende concessiehouder
bij de veiling van een station heeft, gereduceerd wordt en dat daarmee
een nog gelijker speelveld wordt gecreƫerd. Volledige gelijkheid tussen
gevestigde benzinemaatschappijen en nieuwkomers kan nooit worden
bereikt. Er zal namelijk altijd sprake zijn van een informatievoorsprong
aan de kant van de zittende concessiehouder. De zittende concessiehouder
is bekend met de locatie en kan aan de hand van zijn bedrijfsresultaten
zich een duidelijk beeld vormen van de toekomstige waarde die het
station voor hem heeft, rekening houdend met eventuele netwerkeffecten.
Voor een nieuwkomer is deze waarde moeilijker in te schatten. Wel kan
het opnemen van meer informatie in het biedboek de voorsprong van de
zittende partij verkleinen.

De NMa heeft positief advies uitgebracht om meer informatie in het
biedboek op te nemen. Het advies van de NMa is als bijlage bij de
antwoorden bijgevoegd. Het advies houdt in dat er vanuit
mededingingsrechtelijk oogpunt in principe geen bezwaar bestaat tegen
opname van de volgende bedrijfsgegevens in het biedboek: doorzetgegevens
van het benzinestation en de opbouw hiervan in termen van
brandstofsoort, het aantal verkochte kaartliters en de shopomzet. De NMa
wijst bij haar advies op de door haar al eerder in de Benzinescan
2005/2006 gesignaleerde informatievoorsprong voor de zittende
concessiehouder bij de veiling van een huurrecht. 

In de Benzinewet is opgenomen dat in het biedboek het gemiddeld netto
winstaandeel moet worden opgenomen. Deze bepaling geldt gedurende de
overgangsperiode voor bestaande exploitanten. Verder is in artikel 5 van
de Benzinewet opgenomen dat het biedboek een beschrijving geeft van de
betrokken locatie en de daarbij behorende huurovereenkomst. Informatie
over de bestaande exploitatieovereenkomst valt daarbuiten, aangezien het
daarbij gaat om een rechtsrelatie waarin de Staat geen partij is.
Niettemin bevat het biedboek informatie die verder gaat dan hetgeen de
wet voorschrijft. Overigens speelt dit slechts een rol gedurende de
overgangsfase voor bestaande exploitanten. 

Over praktische knelpunten, waaronder het opnemen van meer informatie in
het biedboek, vindt overleg tussen marktpartijen plaats. Het kabinet
hecht er zeer aan dat er meer informatie beschikbaar komt voor het
biedboek, omdat dit uiteindelijk in ieders belang is. Indien partijen
hierover geen overeenstemming bereiken, zal het kabinet onderzoeken
welke maatregelen getroffen kunnen worden om partijen te bewegen deze
informatie te leveren.

Uit de reacties van de betrokken partijen op het rapport valt op te
maken dat BETA, Shell en de meeste VNPI leden het onwenselijk vinden om
de informatie in het biedboek op te nemen. BOVAG en de VPR zijn
voorstander.

Gegevens over brandstoffenverkoop wordt jaarlijks achteraf met een
accountantsverklaring aan Domeinen geleverd uitsluitend en alleen voor
het berekenen van de definitieve vergoeding van het afgelopen jaar. Het
aantal verkochte kaartliters en de shopverkoop is bij Domeinen onbekend.

VII	Vragen over het wijzigen van afspraken in de convenanten. 

2 (CDA).

Een en ander wil niet zeggen dat de leden van de CDA-fractie de ogen
sluiten voor juridische obstakels die kunnen voortkomen uit de met
marktpartijen afgesloten convenanten. Echter, simpelweg stellen dat
majeure ingrepen leiden tot ā€œlangdurige juridische proceduresā€ is
onvoldoende om deze leden te overtuigen. Is de regering bereid een
uitvoerige juridische analyse te geven van de juridische
(on)mogelijkheden? Is de regering bereid daarbij ook in te gaan op de
zeven voorstellen die zijn vastgelegd in de motie Ten Hoopen (die
overigens slechts ten dele betrekking hebben op de veilingmethode)? De
leden van de CDA-fractie betwijfelen of bijvoorbeeld een wijziging van
de topdeelregeling inderdaad onmogelijk is. In 2007 is deze immers ook
gewijzigd (van 15 naar 30%). Kan de regering bevestigen dat deze majeure
wijziging in 2007 niet tot procedures heeft geleid? Indien ja, waarom
zou een nieuwe wijziging dan wel tot procedures leiden?

Antwoord: Het verzoek van de leden van de CDA-fractie om een uitvoerige
juridische analyse van de juridische (on)mogelijkheden van majeure
ingrepen in de met de marktpartijen afgesloten convenanten vraagt
allereerst om een schets van de juridische complexiteit. Hierover is in
het voorgaande al veel gezegd. De kern hiervan is dat er sprake is van
beƫindiging van eeuwigdurende concessies en dat dit niet mogelijk is
zonder dat daar een compensatie tegenover staat. Daarom zijn hierover
afspraken gemaakt die voorkomen hebben dat een zeer lange en lastige
juridische strijd is gevoerd. Voor wat betreft het topdeelpercentage is
in de wet opgenomen dat dit op maximaal 30% mag worden vastgesteld. De
feitelijke ophoging heeft dus niet tot procedures geleid omdat deze
ophoging mogelijk was binnen het kader van de wet en geen aanpassing van
de convenanten vergde.

De Staat heeft rechtsverhoudingen met de gebruikers van locaties waarop
benzinestations zijn gelegen. Naast de publiekrechtelijke Wbr-vergunning
is er een privaatrechtelijke gebruiksovereenkomst. Er zijn verschillende
vormen waarmee de feitelijke exploitatie juridisch is vormgegeven. Het
rapport van SEOR beschrijft deze vormen. Dat betekent dat er in een
groot aantal gevallen sprake is van zogeheten onderliggende
rechtsrelaties, waarbij de Staat geen partij is. In de verkenningen die
in het verleden zijn gedaan naar mogelijkheden voor de beƫindiging van
de rechtsrelaties die de Staat heeft met de gebruikers van locaties, is
aan de orde geweest de privaatrechtelijke overeenkomsten op te zeggen.
Daarbij is geconcludeerd dat daarbij een zeer lange opzeggingstermijn in
acht genomen zou moeten worden, mede gelet op de onbepaalde termijn van
de gebruiksovereenkomst. Ook is onder ogen gezien dat dat zou betekenen
dat in ieder geval afzonderlijk opgezegd zou moeten worden. Dat brengt
met zich dat iedere wederpartij van de Staat zich in rechte tegen de
opzegging zou kunnen verzetten. De inschatting destijds was dat ook
iedere individuele wederpartij zich tot de rechter zou wenden. Het
vooruitzicht tegelijkertijd vele honderden rechtszaken verspreid door
heel Nederland te moeten voeren, is bepaald niet aantrekkelijk. Ook niet
omdat in iedere zaak toch net weer andere omstandigheden een rol spelen,
zoals de voorafgaande duur van het gebruik en eventuele locale
bijzonderheden. Zeker niet als de verwachting is dat de uitkomst van de
geschillen in eerste aanleg betwist zullen worden door de in het
ongelijk gestelde partij. 

In het kader van het alternatief traject MDW benzinemarkt zijn
verschillende convenanten tot stand gekomen, waarbij de Staat met
meerdere partijen afspraken heeft gemaakt. Die afspraken zijn bindend
voor de Staat. Wijzigingen in de afspraken kunnen alleen met instemming
van alle betrokken partijen tot stand worden gebracht. De afspraken
gelden voor een lange periode. Hoewel wijzigingen in de afspraken niet
zijn uitgesloten, zal het naar verwachting zeer gecompliceerd liggen
daadwerkelijk tot wijzigingen te komen, tenzij de belangen van alle
betrokken partijen gelijklopen. Dit is echter niet het geval, hetgeen
ook moge blijken uit de totstandkomingsgeschiedenis van de convenanten
en uiteindelijk de Benzinewet. 

Ook het ontbinden van de convenanten ā€“gesteld dat er een grondslag
voor zou zijn- behoort realistisch gezien niet tot de mogelijkheden,
mede gelet op alle onduidelijkheden die daardoor voor de betrokken
partijen zouden ontstaan, bijvoorbeeld ten aanzien van locaties die al
zijn geveild en locaties die nog niet zijn geveild en hoe de betrokken
partijen zich tot de Staat zouden verhouden. Ook op dit gebied is dus
sprake van een hoge mate van juridische complexiteit. Daarbij speelt nog
een rol dat de Staat er geen belang bij heeft zich in zijn verhouding
tot de overige betrokken convenantpartijen onbetrouwbaar te tonen.
Derhalve houdt de Staat graag vast aan de gemaakte langjarige afspraken.


Aan het einde van de overgangsperiode levert dat voor de Staat een
eenvoudig verdeelmechanisme op voor de verhuur van locaties van
verkooppunten van motorbrandstoffen langs rijkswegen. Immers, nadat de
convenanten zijn afgelopen, gelden de complexe afspraken over de
overgangsperiode niet meer. De wettelijke bepalingen die daarover gaan
zijn dan ook uitgewerkt en wat resteert, zijn de bepalingen van de
artikelen 1 tot en met 5 van de Benzinewet. Bij de jaarlijkse veiling
van huurrechten van locaties is er dan geen enkel onderscheid meer
tussen zittende partijen en overige bieders, aangezien de opbrengsten
volledig aan de Staat toekomen.

Vragen m.b.t. marktverhoudingen en de reductieverplichting.

Motie Ten Hoopen onderdeel 5 (CDA). De Kamer ā€¦.verzoekt de regering om
ter bevordering van de concurrentie de vier grote maatschappijen te
verbieden om de 50 stations die zij verplicht hebben afgestoten, weer
terug te kopen.

13A (PVDA):

Is het waar dat de vier grote pomphouders (Shell, Esso, BP en Texaco)
inmiddels aan hun reductieverplichting (-50 benzinestations) hebben
voldaan, en in de komende jaren vooral de kleine pomphouders geveild
gaan worden?

41 (PVV):

Is er wel eens gedacht aan een groeistop voor de 4 grote maatschappijen
(Esso, Shell, BP, Texaco) om andere bedrijven/particulieren meer kans te
geven?

Antwoord op motie Ten Hoopen onderdeel 5, vraag 13A en vraag 41: De vier
genoemde oliemaatschappijen hebben aan hun reductieverplichting voldaan.
Die oliemaatschappijen zijn hierna weer vrij om stations terug te gaan
kopen, zoals marktpartijen in andere sectoren ook niet beperkt worden in
hun mogelijkheden om zelfstandig marktaandeel uit te bouwen. Een verbod
op het weer kopen van stations dan wel het afkondigen van een groeistop
voor die vier oliemaatschappijen betekent een forse ingreep in de markt
omdat het in feite een maximering van het marktaandeel inhoudt. Een
algehele inperking aan groeimogelijkheden op basis van een marktaandeel
wordt in geen enkele marktsector toegepast en vergt een stevige
economische onderbouwing. Zoals aangegeven is deze er niet. Wanneer een
onderneming een zodanige positie op een markt verwerft dat sprake is van
een economische machtspositie, dan kan de NMa eventueel misbruik van
deze machtspositie sanctioneren. De NMa heeft de afgelopen jaren
meerdere onderzoeken verricht naar de ontwikkelingen binnen de
benzinemarkt. Deze onderzoeken (de benzinescans) gaven geen aanleiding
om nader onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de
Mededingingswet, noch in verband met het kartelverbod, noch vanwege
mogelijk misbruik van een economische machtspositie. 

Het aandeel van de vier oliemaatschappijen is na 2004 (einde
reductieverplichting) overigens niet gegroeid (zie de tabel bij het
antwoord op vraag 53).

Vanaf 2017 zullen vooral de huur/erfpachtrechten van particuliere
concessiehouders geveild gaan worden.

IX	Vragen over de marktwerking en toetreding.

5 (CDA).

Deelt de regering de mening dat de impliciete doelstelling, om na 2020
de marktwerking toe te laten nemen, weinig ambitieus is?

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 53 (onder het kopje vragen die
betrekking hebben op de historie van de benzineveiling).

6B (CDA):

Kan de regering een volledig overzicht geven van redenen waarom nieuwe
toetreders na 2000 nauwelijks meer voet aan de grond hebben gekregen?

Antwoord: De regering deelt niet de opvatting dat er na 2000 nauwelijks
nieuwe toetreders bij zijn gekomen. Uit de tabel bij het antwoord op
vraag 53 valt namelijk af te lezen dat er sinds 1999 negen nieuwe
toetreders bij zijn gekomen op een totaal van 18 marktpartijen. 

25 (SP).

De leden van de SP-fractie spreken tevens hun verbazing uit over de
stelling van de regering dat het verzamelen van prijsdata niet nodig is
om de marktwerking te beoordelen. Is de prijs of het prijsverloop niet
een essentiƫle indicator van de mate van marktwerking? Ook al is het
initiƫle doel van de veilingen om tot meer toetredingsmogelijkheden te
komen, uiteindelijk moet de consument ervan profiteren middels lagere
prijzen aan de pomp. Of denkt de regering hier anders over?

Antwoord: Het Kabinet onderschrijft dat de prijs een van de essentiƫle
indicatoren is van marktwerking en van essentieel belang voor de
consument. Tot op zekere hoogte bestaat dan ook wel degelijk inzicht in
de hoogte en ontwikkeling van de benzineprijs, zie bijvoorbeeld het
antwoord op de vragen 6c, 19 en 55. Er is echter niet Ć©Ć©n
benzineprijs, maar er zijn er veel: benzineprijzen kunnen verschillen
per dag, per type brandstof, per tankstation en er kan verschil zitten
tussen prijzen aan de pomp, adviesprijzen of prijzen voor
kortingskaarthouders. Daarbij hangt de totstandkoming van de
benzineprijzen samen met factoren als accijnzen, BTW en de inkoopprijs
op de wereldmarktprijs (zie ook het antwoord op vraag 44). 

Het kabinet erkent dat meer inzicht in de hoogte en totstandkoming van
de benzineprijzen gewenst is en zal hier daarom nader onderzoek naar
laten uitvoeren. Tegelijkertijd is het kabinet huiverig om over te gaan
tot een langjarige, stelselmatige verzameling van prijsdata. De reden
hiervoor is dat een dergelijke verzameling duur is, zie ook het antwoord
op vraag 33. In aanvulling daarop zijn er andere databronnen die beter
voor handen zijn en ook gebruikt kunnen worden bij beoordeling van de
marktwerking. Voorbeelden daarvan zijn marktaandelen en de mate van
toetreding. 

Overigens is de relatie tussen prijs en marktwerking niet eenduidig. Een
gebrek aan prijsverschillen tussen partijen kan bijvoorbeeld een teken
zijn van gebrek aan marktwerking, maar net zo goed de uitkomst van een
efficiƫnt opererende markt.

36 (VVD).

Kan de regering in een overzicht aangeven waaruit het marktaandeel van
de verschillende maatschappijen langs het hoofdwegennet blijkt? Hoe is
het marktaandeel veranderd na invoering van de benzineveiling? 

Antwoord: Zie de tabel bij het antwoord op vraag 53. Uit de tabel valt
af te lezen dat er sinds 1999 negen nieuwe toetreders bij zijn gekomen
op een totaal van 18 marktpartijen. Deze nieuwe toetreders hebben
gemeten naar het aantal stations een marktaandeel van ruim 10%.

39 (PVV).

Hoe wordt voorkomen dat er afspraken gemaakt worden tussen de hoogste
bieder (zittende eigenaar) en de een na hoogste bieder, teneinde het te
betalen verschil aan de staat zo klein mogelijk te houden?

Antwoord: Voorafgaand aan de veiling is niet bekend wie de hoogste
bieder en de op Ć©Ć©n na hoogste bieder is, noch is het een gegeven dat
de zittende partij altijd de hoogste bieder is. Dit is de aard van de
veiling: elke bieder is vrij een eigen bod te bepalen en kan dus
hoogste, een na hoogste etc. worden. Dit geldt zelfs indien er afspraken
zijn gemaakt; daarom blijkt in de speltheorie dat het maken van
afspraken niet altijd houdbaar is. Echter, het is niet zonder meer te
voorkomen dat er afspraken worden gemaakt tussen twee of meerdere
spelers. Hoe meer partijen bij de afspraken betrokken moeten zijn, hoe
lastiger dit echter is. Bovendien, als dit zou plaatsvinden, dan is de
kans groot dat dit zou opvallen bij de controle van de biedingen door de
notaris. Wanneer aantoonbaar sprake is van onderlinge afspraken over de
hoogte van biedingen zijn de bij deze afspraken betrokken partijen
daarmee mogelijk in overtreding van de Mededingingswet. Indien dit het
geval is, kunnen zij daarvoor door de NMa gesanctioneerd worden. 

43 (PVV).

Is het waar dat de grote vier zich strategisch uitbreiden?

Antwoord: De regering heeft geen zicht op de strategie van individuele
ondernemingen. De tabel bij het antwoord op vraag 53 biedt wel inzicht
in marktaandelen. 

31 (VVD).

Uit het SEOR onderzoek komt naar voren dat het effect van de veiling op
de marktwerking niet te hoog moet worden ingeschat. Dit kan worden
toegeschreven aan het feit dat oliemaatschappijen buiten de veiling om
stations kunnen overdragen. Kan de regering helderheid verschaffen over
hoe oliemaatschappijen buiten de veiling om stations kunnen overdragen?
Gaat dit ook over stations aan het hoofdwegennet?

54 (GL).

Zijn er mogelijkheden om de oorzaak van de beperkte marktwerking, het
feit dat oliemaatschappijen buiten de veiling om stations kunnen
overdragen, aan te pakken of te veranderen? 

Antwoord 31 en 54: Het feit dat oliemaatschappijen buiten de veiling om
stations kunnen overdragen, is een uiting van normaal economisch verkeer
waarin er vrijheid is voor partijen om te handelen. Eigenaren van
(gebruiks)rechten hebben daarmee in principe altijd de mogelijkheid om
hun rechten over te dragen. Bij de gebruiksrechten voor het hebben en
behouden van een benzinestation is dat niet anders. Uiteraard wordt dan
alleen het recht op de resterende looptijd van het contract verhandeld. 


X	Vragen over nieuwe maatregelen voor marktwerking (inclusief
prijspalen). 

1 (CDA).

De leden van de CDA-fractie zijn ontevreden over het standpunt van de
regering om geen majeure ingrepen in de veilingmethode te doen. Het
onderzoeksbureau dat belast is met de evaluatie stelt dat het onmogelijk
is om te concluderen dat de veiling effecten heeft op de marktwerking.
Ook wordt gesteld dat het effect niet hoog moet worden ingeschat. Deze
leden trekken hieruit de conclusie dat de veiling, die meer marktwerking
ten doel had, goeddeels mislukt is. Deze leden willen dat de bijna
kamerbreed aangenomen motie Ten Hoopen (31200, 21), met zeven
voorstellen om de marktwerking tussen benzinestations langs de snelweg
te vergroten en daarmee de prijs te verlagen, onverkort wordt
uitgevoerd.

Kan de minister bevestigen dat ongeveer een jaar na aanname van de
motie, geen enkel onderdeel van de motie Ten Hoopen is uitgevoerd?
Waarom is bijvoorbeeld het voorstel met betrekking tot prijspalen niet
uitgevoerd?

Antwoord: In de antwoorden op de vragen komen alle onderdelen van de
motie Ten Hoopen aan bod. Onderdeel 1 over de NMa wordt beantwoord in
cluster XI 

Onderdeel 2 over de vergunningprocedures wordt beantwoord in cluster XIV


Onderdeel 3 over de prijspalen wordt beantwoord in cluster X

Onderdeel 4 over de topdeelregeling wordt beantwoord in cluster V 

Onderdeel 5 over de reductieverplichting wordt beantwoordt in cluster
VIII

Onderdeel 6 over steunsystemen wordt beantwoord in cluster X

Onderdeel 7 over de informatie in de biedboeken wordt beantwoord in
cluster VI

Motie Ten Hoopen onderdeel 6. Verzoekt ā€¦.. de regering om ter
bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs een
verbod op steunsystemen in te stellen, zodat oliemaatschappijen
pomphouders niet langer financieel steunen om nieuwe concurrenten met
roofprijzen uit de markt te drukken.

7 (CDA).

Wat vindt de regering van de mogelijkheid om loyaliteitsprogrammaā€™s
van oliemaatschappijen, zolang de marktwerking achterblijft, tijdelijk
te verbieden? 

Antwoord op motie Ten Hoopen onderdeel 6 en vraag 7: Er zijn
verschillende manieren voor oliemaatschappijen en overige pomphouders om
klanten aan zich te binden, waaronder de prijs van benzine, de mate van
dienstverlening en geboden faciliteiten alsook loyaliteitsprogrammaā€™s.
Kennelijk waarderen consumenten loyaliteitsprogrammaā€™s positief. Dit
kan er toe leiden dat consumenten minder sterk reageren op
prijsverschillen tussen aanbieders. Echter, de regering vindt het
onwenselijk om loyaliteitsprogrammaā€™s te verbieden. De vrije
concurrentie komt hiermee op de tocht te staan en er is geen reden de
benzinemarkt in deze anders te beoordelen dan andere markten waarin ook
sprake kan zijn van klantenbinding. 

Vormen van prijsoorlogen zijn in beginsel positief, omdat de consument
hiervan profiteert. De bron van prijsverlagingen, bijvoorbeeld als
gevolg van doorberekening van lagere inkoopprijzen, is hierbij niet
direct relevant. Indien sprake is van zogenaamde roofprijzen, waarbij
een partij misbruik maakt van een economische machtspositie, danwel
voortkomend uit onderling afgestemd gedrag tussen oliemaatschappijen,
kan dit voor de NMa aanleiding zijn om een onderzoek te starten. 

10 (PvdA).

Is het denkbaar dat op navigatiesystemen voortaan (verplicht) informatie
over benzineprijzen vermeld zal worden? 

Antwoord. De regering volgt de ontwikkeling van het vermelden van
brandstofprijzen op navigatiesystemen met veel interesse, maar stelt
daarbij tevens dat navigatiesystemenen niet verplicht zijn. Het
verplicht vermelden van brandstofprijzen op navigatiesystmenen is daarom
niet aan de orde. 

15 (PvdA).

Waarom poogt EZ het Rijksbeleid, dat niet effectief blijkt te zijn, via
een toolbox ook nog te exporteren naar de gemeenten? 

Antwoord: Wat betreft de effectiviteit van het rijksbeleid verwijs ik
naar de antwoorden op de vragen 9, 12, 17, 23 en 24 onder het kopje
ā€œVragen over de veilingmethode als instrumentā€.

Verreweg de meeste benzinestations staan in gemeenten en provincies. De
gemeenten en provincies kunnen op basis van hun eigen prioriteiten zelf
vaststellen wat voor hen het ideale benzinebeleid is.  De Toolbox
benzine van Economische Zaken (  HYPERLINK "http://www.toolbox.ez.nl" 
www.toolbox.ez.nl ) is een handig hulpmiddel voor het formuleren en in
de praktijk brengen van zoā€™n benzinebeleid. Het ministerie van
Economische Zaken exporteert het Rijksbeleid niet naar de gemeenten en
provincies, maar leidt via de Toolbox de gebruiker langs alle relevante
informatie en mogelijke keuzes over gronduitgifte, bestemmingsplannen,
milieuwetgeving en vergunningen. Daarbij biedt de Toolbox ook een
handleiding voor het bepalen van het gewenste aantal stations en voor de
bepaling van de hoogte van vergoedingen. 

De Toolbox maakt het voor beleidsmakers van gemeenten en provincies
mogelijk om op een gestructureerde manier om te gaan met benzinebeleid
op het onderliggend wegennet en daardoor bij te dragen aan een gezond
concurrerend ondernemingsklimaat op de benzinemarkt.

Het is overigens niet zo dat het achterwege laten van een veiling een
oplossing is voor het verdelings- of toewijzingsprobleem. Ook zonder
veiling zal een gemeente een procedure moeten hanteren waarin wordt
bepaald aan wie een station wordt toegewezen. 

18 (PvdA).

Zou een concreet doel kunnen zijn dat binnen twee jaar het prijsverschil
tussen het hoofdwegennet en het onderliggende wegennet verdwenen moet
zijn? Kan de regering maatregelen bedenken om dit doel te bereiken? Kan
de regering daarbij vooral kijken naar maatregelen buiten het
veilinginstrument om? 

Antwoord: Het prijsverschil tussen het hoofdwegennet en het
onderliggende wegennet wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door
verschillen in de kostenstructuur. Zo wordt op het hoofdwegennet de huur
van de grond bepaald door het Rijk, worden de vergunningen bepaald door
het Rijk en de lagere overheden, en worden de faciliteiten per type
station en de openingstijden bepaald door de
oliemaatschappijen/exploitanten. Om de prijsverschillen te laten
verdwijnen, zou moeten worden ingegrepen op de verschillen in
kostenstructuur. Het is onhelder hoe dit zou kunnen zonder dat de
rekening voor een dergelijk ingrijpen bij het Rijk zal liggen
(bijvoorbeeld afschaffen gebruikersvergoeding, wat overigens ook als
staatssteun kan worden aangemerkt) of dat diepe inbreuk wordt gemaakt op
de vrijheid van het economisch verkeer (bijvoorbeeld het opleggen van
een verkoopprijs). 

Mocht uit het eerder genoemde onderzoek naar de hoogte en totstandkoming
van de benzineprijzen blijken dat het verschil in prijs wordt
veroorzaakt door andere elementen dan onvermijdelijke kostenfactoren
(bijvoorbeeld een gebrekkige marktwerking), dan zal het kabinet niet
aarzelen maatregelen te treffen. Daarbij kijkt het Kabinet naar
effectieve maatregelen buiten het veilinginstrument om. 

Bij de kostencomponenten bij het hoofdwegennet wordt opgemerkt dat
huurprijs marktconform moet zijn. Een verlaging van de huurprijs tot een
niveau dat niet meer marktconform is, brengt het gevaar met zich dat
sprake is van staatssteun. Gelet op de ervaringen met het terugvorderen
van staatssteun bij benzinestations in de grensstreek, moet het de
voorkeur hebben herhaling te vermijden. De prijs van vergunningen is
nagenoeg nihil. Deze componenten ā€“waarop de Staat invloed zou kunnen
hebben- bieden aldus geen ruimte om het prijsverschil te verkleinen. Op
de kosten die optreden op het onderliggende wegennet heeft de Staat geen
invloed, zodat het niet denkbaar is die kosten in opwaartse zin te
beĆÆnvloeden. 

42 (PVV)

Het ondernemersklimaat moet meer gestimuleerd worden, is het geen optie
om de particulieren en kleine organisaties vrij te stellen van
dergelijke veilingen, zodat zij de kans kunnen benutten om toe te treden
tot de markt, of zich uit te breiden (met behoud van hun huidige
locatie)?

Antwoord: Het achterwege laten van een veiling voor bepaalde partijen
vergt nog steeds een oplossing voor het verdelings- of
toewijzingsprobleem. Het is niet helder welk toewijzings- of
verdelingsinstrument dan optimaler is dan een veiling.

Motie Ten Hoopen onderdeel 3. Verzoekt ā€¦ de regering om ter
bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs
uiterlijk in 2008 prijspalen bij tankstations te plaatsen met de
brandstofprijzen van de eerstvolgende vier tankstations.

9 (PvdA)

Waarom gaat de regering niet op zoek naar effectievere methoden om
prijsconcurrentie te verhogen, zoals het verplicht plaatsen van
prijsvergelijkingspalen? Wat zijn daarmee de ervaringen in Frankrijk en
Spanje? Waarom zijn in dit kader de motie-Hofstra/Crone en de motie-Ten
Hoopen nog niet uitgevoerd?

27 (SP)

Hoe staat het met de motie Hofstra uit december 2005 over prijspalen
langs de snelweg (24036, 324)? Is deze motie inmiddels uitgevoerd?

34 (VVD)

Om concurrentie te bevorderen is bij motie Hofstra (VVD) het initiatief
genomen om prijspalen te plaatsen bij pompstations langs het
hoofdwegennet. Kan de regering aangeven wat de huidige stand van zaken
is met betrekking tot de uitvoering van deze motie?

Antwoord op de motie Ten Hoopen onderdeel 3 en de vragen 9, 27 en 34:
Het plaatsen van prijspalen valt onder de beleidsverantwoordelijkheid
van de minister van VenW. Rijkswaterstaat heeft in samenwerking met de
branche de voorwaarden gecreƫerd voor tankstations om
brandstofprijspalen te plaatsen bij tankstations. Inmiddels heeft een
groot aantal tankstations duidelijk zichtbare prijspalen geplaatst. Door
Rijkswaterstaat is onderzoek gedaan naar de ervaringen met en het effect
van brandstofprijsvergelijkingen langs autosnelwegen. De minister van
VenW zal u binnenkort over het onderzoek van Rijkswaterstaat en het
vervolgtraject informeren. 

45 (PVV)

Hoe staat het met de verplichte prijspalen aan de autosnelwegen en de
verwijzing naar benzinestations op de N-wegen?

Antwoord: Zie het antwoord op de motie Ten Hoopen onderdeel 3 en de
vragen 9, 27 en 34. 

XI	Vragen over de NMa.

Motie Ten Hoopen onderdeel 1. De Kamer ā€¦ verzoekt de regering om ter
bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs de NMa
te vragen om de benzinesector scherp in de gaten te houden.

8 (CDA):

Kan de regering de conclusie van de Benzinescan 2005/2006 (van de NMa)
en de uitspraken in de media van de NMa in het afgelopen jaar hierover
kort weergeven? Deelt de regering het kritische standpunt van de
toezichthouder?

Antwoord op motie Ten Hoopen onderdeel 1 en vraag 8: De NMa heeft in de
afgelopen jaren veel tijd geĆÆnvesteerd in een goede analyse van de
concurrentieverhoudingen. In 2003 besloot de NMa om gedurende een aantal
jaren een scan van de benzinemarkt te laten plaatsvinden. De derde en
laatste scan vond plaats in 2005/2006 waarna de NMa heeft aangeven de
benzinemarkt te zullen blijven volgen maar geen jaarlijkse scan meer te
verrichten. 

In grote lijnen concludeert de NMa in de Benzinescan 2005/2006 voor wat
betreft het hoofdwegennet en de veilingen het volgende. De concentratie
van het aantal stations van Shell, Esso, Texaco en BP langs rijkswegen
is in de afgelopen jaren wel afgenomen ten gunste van kleinere
marktpartijen, maar is nog altijd groot. Volgens de NMa is deze afname
echter met name het resultaat van de reductieverplichting en niet zozeer
de veilingen. Bovendien, zo stelt de NMa, kunnen die vier
oliemaatschappijen nu weer vrijelijk stations kopen en blijft het
vanwege de topdeelregeling relatief eenvoudig om de stations te behouden
die men wil behouden. De prijsconcurrentie tussen rijkswegstations c.q.
tussen rijkswegstations en nabijgelegen stations op het onderliggende
wegennet is hiermee nog altijd niet op gang gekomen. Dit kan deels
samenhangen met het relatief grote aantal zakelijke rijders langs
snelwegen maar mogelijk ook met de prijstransparantie. Meer
duidelijkheid over gehanteerde prijzen door benzinestations langs de
snelwegen voor passerende automobilisten zou hieraan mogelijk een impuls
kunnen geven. 

Verder heeft de NMa een aantal aanbevelingen gedaan waaronder het
evalueren van de veilingopzet en hierbij met name de topdeelregeling. De
NMa adviseert tevens opnieuw te bezien welke informatie in het biedboek
opgenomen zou moeten zijn om partijen tot weloverwogen bieding te kunnen
laten komen en te werken aan prijstransparantie. 

Los hiervan stelt NMa een veilingmethodiek voor waarbij de deelnemers
van de veiling in het ongewisse worden gelaten over het aantal en de
identiteit van de biedende partijen. 

Op 28 juli 2006 heeft de vaste commissie voor Financiƫn van de Tweede
Kamer het kabinet verzocht om een reactie te geven op de Benzinescan
2005/2006. De Kamer is vervolgens bij brief van 25 oktober 2006
geĆÆnformeerd. Hierbij is specifiek ingegaan op de aanbevelingen van de
NMa. 

Dat de veilingopzet inclusief de topdeelregeling geƫvalueerd zou gaan
worden, stond reeds vast en is ook aan de Kamer bevestigd. In de brief
onderschrijft de regering dat eventuele belemmeringen voor nieuwkomers
op de benzinemarkt verder moeten worden afgebroken maar dat in overleg
met de Tweede Kamer is gekozen is voor de weg van geleidelijkheid. Voor
wat betreft het vergroten van de prijstransparantie langs snelwegen is
verwezen naar de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat
(Kamerstukken II,2005/06, 30 300, nr.61). 

Op de vraag of de NMa de benzinesector scherp in de gaten wil houden
heeft de NMa in de media laten weten al eerder onderzoek naar de
brandstofprijzen en prijsafspraken tussen tankstations te hebben
verricht. NMa heeft de afgelopen jaren meerdere onderzoeken verricht
naar de ontwikkelingen binnen de benzinemarkt. Deze onderzoeken (de
benzinescans) gaven geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar
mogelijke overtredingen van de Mededingingswet, noch in verband met het
kartelverbod, noch vanwege mogelijk misbruik van een economische
machtspositie. De NMa laat weten niets te zien in een nieuw onderzoek
maar heeft aangegeven de benzinemarkt kritisch te blijven volgen.

Het Kabinet onderschrijft de visie van de NMa om de benzinemarkt
kritisch te blijven volgen.

XII	Vragen over het verzamelen van data.

33 (VVD)

De regering geeft aan dat op dit moment de meerwaarde van een
dataverzameling niet op weegt tegen de langdurige jaarlijkse kosten ten
behoeve van het opzetten en onderhouden van zo een verzameling. Kan de
regering in een overzicht aangeven waaruit de (geschatte) kosten van een
dergelijke dataverzameling bestaan? Nu is onduidelijk over welk bedrag
het gaat. 

Antwoord: De kosten van een dataverzameling worden vooralsnog geschat op
ā‚¬ 150.000,- per jaar. Deze schatting is gebaseerd op de kosten van een
onderzoek naar benzineprijzen dat in 2002 door NIPO in opdracht van het
ministerie van Economische zaken is uitgevoerd (ā€œMonitor
Brandstofprijzenā€). In deze schatting is nog geen rekening gehouden
met de aanleg van een infrastructuur om de data te meten en het gegeven
dat de dataverzameling uitgebreider dient te zijn dan het NIPO
onderzoek, omdat er ook onderzoek naar de prijsconcurrentie tussen
merken moet plaatsvinden. Daarnaast heeft het aanleggen van een
dergelijke dataverzameling slechts zin als het onderzoek zich uitstrekt
over 3 Ć” 4 jaar, om betrouwbare conclusies te kunnen trekken. Rekening
houdend met dit laatste belopen de totale kosten circa ā‚¬ 700.000,-  

Voor zover de dataverzameling moet bijdragen aan monitoring van de
marktwerking is het kabinet van mening dat op basis van andere
gegevens/indicatoren de marktwerking voldoende kan worden gemonitord. Zo
kan bijvoorbeeld gekeken worden naar het aantal nieuwkomers op het
hoofdwegennet en het verloop van de concentratie op het hoofdwegennet. 

Overigens constateren de onderzoekers ook dat een belangrijk deel van de
brandstofgebruikers langs het hoofdwegennet ongevoelig is voor de
brandstofprijs en dat marktpartijen middels heterogenisering van het
aanbod, onder meer met  behulp van loyaliteitsprogrammaā€™s, gebruikers
aan zich proberen te binden. Zij concluderen daaruit dat van de invloed
van een veiling op het bereiken van meer prijsconcurrentie langs het
hoofdwegennet niet te veel verwacht mag worden.

Wel is het kabinet van mening dat meer inzicht nodig is in de
benzineprijzen om te komen tot een oordeel of er effectieve
(aanvullende) maatregelen zijn te bedenken om de marktwerking op de
benzinemarkt te verbeteren. Daartoe neemt het kabinet het initiatief
onderzoek uit te laten voeren naar de hoogte en totstandkoming van de
benzineprijzen. 

XIII	Vragen over de benzineprijs.

6C (CDA)

Deelt de regering de mening dat de in Europees perspectief relatief hoge
prijs van benzine langs de snelweg een gevolg is van de achterblijvende
marktwerking?

19 (PvdA)

SEOR trekt de conclusie dat er geen systematische data voorhanden zijn
over de ontwikkeling van de benzineprijs. Maar hoe zijn dan de data van
Eurostat op te vatten? 

55 (GL).

Deelt de regering de mening dat de kale prijs van de brandstoffen,
bijvoorbeeld in vergelijking met het buitenland, voor de burgers
feitelijk de belangrijkste indicator van de marktwerking is? Kan in
cijfers worden aangegeven hoe het verloop hiervan is in de afgelopen zes
jaar?

Antwoord op de vragen 6C, 19 en 55: Onvergelijkbaarheid van de
gerapporteerde prijzen en verschillen in marktomstandigheden tussen
Nederland en andere landen lijken primair de verklaring voor de binnen
Europa relatief hoge kale benzineprijs. Meer definitieve antwoorden op
bovengenoemde vragen hoopt het Kabinet te kunnen geven op basis van de
uitkomsten van het eerder aangekondigde onderzoek naar de opbouw en de
totstandkoming van de benzineprijzen. Hieronder volgen enkele factoren
die hierbij mogelijk relevant zijn:

- De doorzet. Zo ligt in Duitsland de gemiddelde ā€˜doorzetā€™
(afzetvolume in liters brandstof) veel hoger dan in Nederland. Dit
levert schaalvoordelen op. Nederland kent daarentegen een hoge dichtheid
aan tankstations die elk relatief weinig verkopen. In Frankrijk spelen
de supermarkten, die benzine tegen een nulmarge als bijproduct verkopen,
een belangrijke rol in de gemiddelde prijs. In Belgiƫ bestaan
maximumprijzen voor brandstoffen.

- Wettelijke verplichtingen. Nederlandse tankstations hebben meer moeten
investeren in milieumaatregelen dan tankstations in omringende landen.

- Personeelskosten. Deze zijn in Nederland relatief hoog. Kanttekening
hierbij is wel dat inmiddels een grote meerderheid van alle tankstations
een self-service systeem hanteert. Mogelijk spelen grondkosten ook een
rol.

- Mogelijk speelt ook beperkte raffinagecapaciteit een rol. Nederland
telt slechts vijf raffinaderijen. Met name veranderingen in de
inkoopprijzen van brandstofproducten zorgen voor wijzigingen van de
prijzen aan de pomp (zie ook het antwoord op vraag 44). Tegelijkertijd
zijn de geografische afstanden in de laatste keten van het
distributieproces (transport van raffinaderijen naar benzinestations)
kleiner dan in andere landen. Hier zouden schaalvoordelen van uit kunnen
gaan. 

De cijfers van Eurostat hebben beperkingen als het gaat om de
vergelijkbaarheid. De Europese Commissie heeft geen bevoegdheid om
centraal informatie te vergaren over lokale markten en vraagt tengevolge
de lidstaten om zelf een gemiddelde benzineprijs aan te dragen. Dit
leidt ertoe dat de opgegeven prijzen niet goed met elkaar zijn te
vergelijken. Sommige landen, zoals Nederland, geven de gemiddelde
adviesprijs door, terwijl andere landen de prijzen aan de pomp als
uitgangspunt nemen. Deze adviesprijs geldt op het hoofdwegennet en is in
de norm hoger dan de prijs aan de pomp. Ook zijn de gebruikte data niet
altijd up-to-date. Zo zijn de accijnsdata voor Nederland sinds 2004 niet
bijgewerkt, waardoor de gepubliceerde kale prijs voor Nederland voor een
deel uit accijns bestaat. Nederland komt hierdoor relatief ongunstig uit
bij de Europese vergelijking. 

Een ander minpunt van de Europese cijfers is dat het een weergave is van
een momentopname, dat per land verschillend is (dag en tijdstip).
Hierdoor kan een vergelijking op basis van een momentopname tot
verkeerde conclusies leiden.

De Europese Commissie erkent het gebrek van haar onderzoek en werkt aan
een nieuw systeem waarin voor elk land eenzelfde maatstaf geldt. 

Het Britse adviesbureau Wood MacKenzie, dat de markt tegen betaling op
de hoogte houdt van prijsverschillen, komt in een vergelijkend onderzoek
tot andere conclusies dan de Commissie.

Wood MacKenzie berekent de gemiddelde benzineprijs door van de
gemiddelde adviesprijs een korting van 2,7 eurocent af te trekken. Dat
is de gemiddelde korting die pomphouders berekenen. Dit is een veel
realistischere prijsopgave, zoals de NMa in 2003 reeds concludeerde.
Ondanks het feit dat de gemiddelde kale benzineprijs in Nederland niet
ver boven het Europese gemiddelde uitsteekt, is de prijs alsnog dus wel
relatief aan de hoge kant.

Voor het verloop in cijfers van de kale brandstofprijzen is als
voorbeeld de brandstof benzine euro 95 genomen. Voor de vergelijking met
het buitenland in de afgelopen zes jaar zijn cijfers uit het Oil
Bulletin van de Europese Commissie gebruikt. Bron:   HYPERLINK
"http://www.ec.europa.eu/energy/oil/bulletin" 
www.ec.europa.eu/energy/oil/bulletin . Gelet op de beperkingen van deze
cijfers (zie het antwoord op vraag 19), is op de Nederlandse cijfers een
korting van 2,7 cent toegepast.

Op basis van de grafiek kan worden geconcludeerd dat de Nederlandse
brandstofprijzen voor euro 95 vanaf 2006 iets hoger (paar eurocent)
liggen in vergelijking met de buurlanden. Hiervoor wordt een aantal
verklaringen gegeven in het antwoord op vraag 19.Ā 

                Bron: Oil Bulletin Europese Commissie jaren 2003 - 2008 



44 (PVV)

Hoe is de prijs van een liter benzine / diesel / lpg opgebouwd?

Antwoord: De prijs van een liter brandstof bestaat uit drie delen. A) De
inkoopprijs van het product. Met name veranderingen in deze prijzen
(olie) zorgen voor de wijzigingen aan de pomp. B) Accijnzen en BTW. Per
verkochte liter benzine int de overheid een vast bedrag aan accijnzen
(in 2008: 69 cent).  Daarbovenop wordt over de totale pompprijs 19% BTW
gerekend. Op 1 januari 2008 bestond de gemiddelde pompprijs voor
ongeveer tweederde uit accijnzen en BTW. C) Marge. De marge is gemiddeld
zo'n 13 Ć” 14 cent. Dit is niet alleen winst maar de ruimte waaruit alle
kosten vanaf de raffinaderij tot en met de verkoop betaald worden. Denk
hierbij aan distributie- en reclamekosten, maar ook de huur van de
grond, het personeel, etc. Eventuele pompkortingen gaan ook van deze
marge af. 

46 (PVV)

Hoe is het met de concurrentiepositie van grensstations met de ons
omringende landen? Hoe kan deze in Europees verband worden beschermd?

Antwoord: De concurrentiepositie van grensstations met de door ons
omringende landen is bijzonder, omdat de brandstoffenprijzen in de door
ons omringende landen in het algemeen net iets lager liggen voornamelijk
als gevolg van verschillen in de hoogte van belastingen en accijnzen. 

Bescherming van grensstations middels overheidsingrijpen is alleen
mogelijk, indien hierover op Europees niveau afspraken worden gemaakt. 

47 (PVV)

Hoe verhoudt zich de hoge benzineprijs als gevolg van de hoge olieprijs
zich tot de enorme winsten die de oliemaatschappijen maken? Kan de
winstmarge niet naar beneden worden bijgesteld met als gevolg een lage
literprijs aan de pomp?

Antwoord: De winst aan de pomp is slechts een deel van de totale winst
die oliemaatschappijen maken. Het staat maatschappijen vrij een eigen
winstmarge vast te stellen; dit is geen overheidstaak.

48 (PVV)

Hoeveel verdient het rijk jaarlijks aan de benzine/diesel/lpg accijnzen,
de precariorechten en veilingresultaten uitgesplitst over de jaren 2003
ten en met 2008?

Antwoord: 

(in mln. euroā€™s)	2003	2004	2005	2006	2007	2008









huur- en erfpachtopbr. benzinestations 	13,4	15,8	17,9	16,9	22,5	22,5

opbrengst topdelen veilingen	1	-	4,6	5,5	9,3	12,3

benzine accijnzen	3439	3899	3935	3884	4018	-

diesel accijnzen	2380	2536	2614	2737	2891	-

lpg accijnzen	34	32	31	33	34	-



In 2004 is geen veiling gehouden. Het jaar 2008 is nog niet afgesloten.
De opbrengsten van de accijnzen zijn daarom nog niet bekend.

XIV	Overige vragen. 

Motie Ten Hoopen onderdeel 2. Verzoekt ā€¦..de regering om ter
bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs de
vergunningprocedures voor nieuwe benzinepompen terug te dringen tot
Ć©Ć©n jaar.

Antwoord: Met uitzondering van potentiƫle locaties aan nieuwe
rijkswegen, is het aantal tankstations aan het bestaande hoofdwegennet
gelimiteerd. Het aantal benzinestations aan het bestaande hoofdwegennet
neemt niet meer toe.

De snelheid van de vergunningverlening voor nieuwe tankstations is
afhankelijk van de locatie waarvoor een vergunning wordt aangevraagd en
dus niet eenduidig vast te leggen. Verkorting van de vergunningsduur is
tevens een zaak van de ministers van VROM en V&W alsmede gemeenten. De
regels en termijnen voortvloeiend uit de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) dienen hierbij uiteraard te worden gerespecteerd. Los van het
voorgaande, is het de vraag of een verkorting van de procedures de
gewenste vruchten zal afwerpen. 

4 (CDA)

Kan de regering bevestigen dat de afdeling Domeinen zich binnen het
ministerie van Financiƫn bezighoudt met de veiling van benzinestations?


Antwoord: Ja, de minister van Financiƫn zorgt via de Dienst Domeinen
voor het privaatrechtelijke beheer van staatseigendommen. Bij
benzinestations sluit Domeinen huurovereenkomsten die via de veiling tot
stand zijn gekomen. 

32 (VVD)

Het voorstel van SEOR om in gebreke blijvende (niet betalen na
uitbrengen van het bod) winnaars van de biedingen eventueel uit te
sluiten van toekomstige veilingen, past volgens de regering niet in de
visie van de regering. Temeer omdat dit volgens de regering nog maar
Ć©Ć©n keer is gebeurd. Wat zijn de achtergronden waaruit de conclusie
zou volgen dat het bij dit ene incident zal blijven?

Antwoord: Gelet op het feit dat na 6 veilingen waarbij 58 stations zijn
geveild er slechts in Ć©Ć©n geval sprake is geweest van het niet voldoen
aan de betalingsverplichting, zijn geen acties gerechtvaardigd die
leiden tot het invoeren van meer regels en voorwaarden. De zekerheid dat
wanbetaling niet meer voorkomt is nooit te verkrijgen. De conclusie is
dus niet ā€œdat het bij dit ene geval zal blijvenā€, maar meer dat het
onwaarschijnlijk is dat het vaak zal voorkomen. 

38 (PVV).

Welke benzinestations (een top 10) in Nederland hebben de
hoogste/grootste REN-score?

Antwoord: Dit zijn ā€“ in volgorde van rijksweg - momenteel de volgende
stations: 

Shell	A2	Breukelen	locatie Haarrijn

BP	A2	Nieuwegein	locatie De IJssel

Shell	A4	Haarlemmermeer	locatie Den Ruygenhoek oz

Q8	A9	Amstelveen	locatie Amstelveen zz

Shell	A9	Amstelveen	locatie Amstelveen zz

BP	A12	Harmelen	locatie Bijleveld

Shell	A12	Harmelen	locatie Hellevliet

Shell	A12	Gouda	locatie De Andel

Esso	A13	Pijnacker	locatie Ruyven Delft

Texaco	A13	Delft	locatie Vrijenban



49 (PVV).

Hoeveel mensen en om welke bedragen gaat het rijden door zonder te
betalen bij de pomp?

Antwoord: In 2004 is de regeling ā€œaanpak van doorrijders na tankenā€
ingevoerd. Op de website   HYPERLINK "http://www.tankenzonderbetalen.nl"
 www.tankenzonderbetalen.nl  van het Bureau Verkeershandhaving Openbaar
Ministerie kan door pomphouders aangifte worden gedaan van een geval van
door- of wegrijden na het tanken van een brandstof zonder dat hiervoor
werd betaald. Telkens wanneer hiervan sprake is, zal op verzoek van de
pomphouder een gerechtsdeurwaarder een incassoprocedure starten om de
gederfde inkomsten te verhalen. Tevens zal het openbaar ministerie na
driemaal plegen van dit feit opdracht geven een opsporingsonderzoek te
starten naar de verantwoordelijke kentekenhouder of dader. Op jaarbasis
worden door de toepassing van de regeling circa 15.000 doorrijders
achterhaald. Het daarmee corresponderende bedrag ligt iets beneden de
Ć©Ć©n miljoen euro. 

50 (PVV).

Hoe verhoudt zich de shopomzet tot de brandstofomzet zich bij een
gemiddeld snelwegstation?

Antwoord: De gegevens over brandstofomzet worden aan Domeinen geleverd
door de concessiehouder/huurder om de jaarlijkse vergoeding te kunnen
bepalen. De gegevens worden geleverd onder de voorwaarden het alleen te
gebruiken voor het bepalen van de jaarlijkse vergoeding.

De shopomzet wordt niet betrokken bij de vergoedingsystematiek voor het
bepalen van de jaarlijks te betalen vergoeding en gegevens daarover
worden ook niet verstrekt aan het Rijk.

51 (PVV).

Welk aandeel hebben de sigarettenverkoop en alcoholverkoop in de
shopomzet?

Antwoord: Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 50 is de shopomzet
niet bij het Rijk bekend.

XV	Reactie van betrokken partijen.

35. (VVD)

De regering geeft aan dat de kabinetsreactie is opgesteld onafhankelijk
van de reacties van de betrokken partijen. Kan de regering alsnog een
uitgebreide reactie geven op de bijdragen van de betrokken partijen? 

Antwoord: Hieronder worden de reacties van de betrokken partijen
weergegeven en de reactie van de regering hierop. 

Belangenvereninging Tankstations (BETA)

1) BETA vraagt de overheid opnieuw de positie van de
tankstationsondernemers te bekijken en de eindigheid te heroverwegen.

Reactie: de regering overweegt de eindigheid niet opnieuw en houdt vast
aan het in gang gezette MDW-traject. Zie voor toelichting elders in deze
beantwoording.

2) BETA is van mening dat de toolbox van het ministerie van EZ aangepast
moet worden. 

Reactie: zie antwoord op vraag 15. 

3) BETA acht een plicht tot het verstrekken van meer gegevens en
openheid met betrekking tot het Netto Winst Aandeel (NWA) niet gewenst.
Reden tot het aanpassen van het convenant is er niet.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. Wat betreft het opnemen van kerngegevens
uit de opbouw van het Netto Winstaandeel (NWA) in het biedboek wordt
door de onderzoekers aanbevolen na te gaan of de kostenallocaties in
alle gevallen (dus ook in geval van situaties van exploitanten met
meerdere bedrijven) eenduidig geformuleerd zijn. Het kabinet zal
helderheid verschaffen over de vraag of toevoegingen bij het Netto
Winstaandeel in het biedboek al dan niet zijn toegestaan. Daarbij merkt
het kabinet op dat het opnemen van kerngegevens alleen kan plaatsvinden
als alle convenantpartijen het met elkaar eens zijn. Op dit moment geeft
het convenant aan dat het netto winstaandeel zelf in het biedboek wordt
vermeld. 

4) BETA is van mening dat de Benzinewet niet in het verlengde ligt van
het Convenant ā€˜Onderliggende Rechtsrelatiesā€™ in de zin dat volgens
hen in het Convenant werd uitgegaan van het feit dat de concessie pas
naar de nieuwe concessiehouder over mag gaan wanneer het bod gestand is
gedaan ĆØn aan alle overige verplichtingen (zoals het aanbieden van een
exploitatiecontract) is voldaan. In de Benzinewet komt de nieuwe
huurovereenkomst (tussen de winnaar van de veiling en de Staat) tot
stand na betaling van het bod.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. Het kabinet werkt aan het opnemen van de
voorwaardelijkheid van de overgang van de concessie naar de nieuwe
concessiehouder waarbij ā€“ naast de al bestaande voorwaarde van het
betalen van het bod ā€“ een koppeling komt aan het moment van aanbieden
van een nieuwe exploitatieovereenkomst. Het aanbieden van het
exploitatiecontract dient ā€“ zonodig vergezeld van een
deskundigenverklaring ā€“ uiterlijk binnen de huidige termijnen die de
Benzinewet geeft voor het aanbieden van een nieuwe
exploitatieovereenkomst te hebben plaatsgevonden. 

Bond van Garagehouders (BOVAG):

1) BOVAG zou de volgende maatregelen graag doorgevoerd zien.

a) Meer informatie in het biedboek (kaartliters, truckdiesel liters en
shopomzet) om nieuwkomers en buitenstaanders in staat te stellen een
beter onderbouwd bod op een locatie uit te brengen. Zittende
concessiehouders zijn hierdoor minder vanzelfsprekend in het voordeel
dan nu het geval is. 

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. De NMa heeft over het opnemen van meer
informatie in het biedboek geadviseerd dat er vanuit
mededingingsrechtelijk oogpunt in principe geen bezwaar bestaat tegen
opname van de volgende bedrijfsgegevens in het biedboek. Zie verder de
beantwoording in cluster ā€˜vragen over de informatie in de
biedboekenā€™. 

b) BOVAG wil dat een tweede merknaam en pomphouder op dezelfde locatie
wordt toegestaan in het kader van de herziening van de algemene
groepsvrijstellingsverordening (GVO nr. 2790/99).

Reactie: De groepsvrijstelling waarnaar de BOVAG verwijst, ziet niet
specifiek toe op de benzinemarkt. In de convenanten (waarop de
Benzinewet is gebaseerd) is met marktpartijen afgesproken dat het aantal
locaties gedurende de overgangsperiode niet uitgebreid zal worden. 

c) BOVAG raadt aan om zo spoedig mogelijk een nieuwe
reductieverplichting in te voeren. 

Reactie: Er is op dit moment geen grondslag voor het invoeren van een
nieuwe reductieverplichting. Zie voor toelichting elders in deze
beantwoording.

d) BOVAG wil een invoering van het gebiedscriterium.

Reactie: Er is al sprake van een gebiedscriterium. Dit criterium
schrijft voor dat binnen 25 kilometer op dezelfde weg, in dezelfde
rijrichting, niet twee onder dezelfde vlag opererende tankstations
geƫxploiteerd mogen worden.

2) BOVAG stelt een andere veilingsystematiek voor, waarbij de
verstorende topdeelregeling voorkomen wordt. Voorafgaand aan een veiling
wordt via twee onafhankelijke waardebepalingen een afkoopsom vastgesteld
waarmee de zittende concessiehouder wordt onteigend en schadeloos
gesteld. Daarna kan het station worden geveild. 

Reactie: zie het antwoord op vraag 29 (VVD).

3) BOVAG onderschrijft dat de voorwaarden die gesteld worden aan de
koper van een concessie met betrekking tot het aanbieden van een
contract aan een exploitant, moeten worden verscherpt.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt en antwoord bij BETA punt 4. 

SHELL

1) Shell onderschrijft de aanbeveling van SEOR om tijdens de
overgangsperiode geen majeure ingrepen te verrichten.

Reactie: Het kabinet onderschrijft dit ook.

2) Shell stelt dat de veilingen hebben geleid tot meer marktwerking.

Reactie: Zie kabinetstandpunt en de tabel bij het antwoord op vraag 53. 

3) Shell acht het onwenselijk om in de toekomst meer informatie over
verkochte brandstofvolume, hoeveelheid liters die kaarthouders tanken en
over de shopomzet in het biedboek op te nemen.

Reactie; Zie kabinetsstandpunt en het antwoord bij BOVAG punt 1.

4) Shell bepleit een verlaging van het maximale topdeelpercentage. 

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. Het onderzoek concludeert dat op dit
moment onvoldoende redenen aanwezig zijn om een ander percentage voor te
stellen en beveelt daarom aan het topdeelpercentage op 30% te houden om
de kans op vlagwisselingen te maximaliseren. Het kabinet deelt de
analyse en conclusie van het onderzoek en onderschrijft de
beleidsaanbeveling het topdeelpercentage te handhaven op 30%. 

5) Shell stelt dat in de afgelopen jaren wel degelijk nieuwe partijen
zijn toegetreden tot het hoofdwegennet. 

Reactie: Zie kabinetsstandpunt en de tabel bij het antwoord op vraag 53.


6) Shell benadrukt dat de aanbeveling van SEOR aan de overheid om in de
toekomst relevante gegevens te verzamelen, moet worden gewaarborgd met
de nodige zekerheden en verwijst terzake naar hetgeen de VNPI in haar
schriftelijke reactie hierover opmerkt.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. De in het kader van de marktwerking
gedane aanbeveling om ten behoeve van een beter inzicht daarin en in de
prijsconcurrentie naast het creƫren van een goede nulmeting tevens een
dataverzameling van benzineprijzen en eventueel kaartliters en
ā€“kortingen aan te leggen, neemt het kabinet niet over. Zie ook het
antwoord op vraag 33.

7) Shell wijst de vijf, niet onderzochte of nader onderbouwde
aanbevelingen voor nĆ” de overgangsperiode uitdrukkelijk af.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. Het kabinet gaat, gelet op de verre
tijdshorizon (2024) en de in het rapport genoemde onderzekerheden rond
de voorgestelde opties, niet nader in op de wenselijkheid ervan. De
ingezette fundamentele koerswijziging zal na afloop van de
overgangsperiode en de daarbij van toepassing zijnde
overgangsmaatregelen (en zelfs al eerder bij de gevallen waarbij de
huurrechten van locaties voor de tweede keer geveild worden) zorgen voor
een situatie waarin het veilinginstrument waarborgt dat de huurrechten
van locaties voor de verkoop van motorbrandstoffen langs rijkswegen op
een transparante, objectieve en non-discriminatoire wijze verdeeld
worden. 

Vereniging Nederlandse Petroleumindustrie (VNPI)

1) De VNPI onderstreept de aanbeveling van SEOR om tijdens de
overgangsperiode geen nieuwe majeure ingrepen te verrichten.

Reactie: Het kabinet onderschrijft dit ook.

2) De VNPI stelt dat sinds de start van het MDW-traject Benzine sprake
is van aanzienlijke veranderingen in de markt op het hoofdwegennet. 

Reactie: Zie kabinetstandpunt en de tabel bij het antwoord op vraag 53. 

3) Het is volgens de VNPI niet nodig om systematisch dagelijkse
benzineprijzen van alle rijkswegstations te verzamelen ter beantwoording
van de vraag of meer marktwerking langs het hoofdwegennet is ontstaan
door het MDW-traject en de veilingsystematiek.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt en elders in deze beantwoording. De in
het kader van de marktwerking gedane aanbeveling van SEOR om ten behoeve
van een beter inzicht daarin en in de prijsconcurrentie naast het
creƫren van een goede nulmeting tevens een goede dataverzameling van
benzineprijzen en eventueel kaartliters en ā€“kortingen aan te leggen,
neemt het kabinet niet over. 

4) De meeste VNPI leden vinden het onwenselijk dat informatie als
brandstofvolume, hoeveelheid liters die kaarthouders tanken en de
shopomzet op te nemen in het biedboek.

Reactie: Zie kabinetstandpunt en bovenstaande antwoorden (in het cluster
ā€˜vragen over de informatie in de biedboeken en tevens het antwoord bij
BOVAG punt 1). 

5) De VNPI merkt op dat iedere verdere verhoging van het topdeel boven
30% geen recht meer doet aan het compensatie element voor de zittende
vergunninghouder zoals die is voorzien in de convenanten en de
Benzinewet.

Reactie: zie kabinetsstandpunt: Het kabinet deelt de analyse en
conclusie van het onderzoek en onderschrijft de beleidsaanbeveling het
topdeelpercentage te handhaven op 30%. 

Een hoger percentage zal niet het mogelijke voordeel van netwerkeffecten
voor zittende partijen wegnemen. Wel staat een hoger percentage op
gespannen voet met het uitgangspunt dat zittende 

partijen gecompenseerd moeten worden voor het opgeven van hun
eeuwigdurende concessie. 

6) De VNPI onderschrijft de standpunten in het SEOR-rapport m.b.t. het
Netto Winst Aandeel. Zij hoopt dat er met de andere convenantpartijen
overeenstemming kan komen over meer transparante en verifieerbare
gegevens over het Netto Winst aandeel.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt en de beantwoording van vraag 3 van BETA.

 

7) De aanbevelingen van SEOR voor na de overgangsperiode gaan, naar de
mening van de VNPI, voorbij aan de onderzoeksopdracht. Bovendien zijn
deze aanbevelingen prematuur en niet onderbouwd. De VNPI ziet er om die
reden van af in dit stadium nader in te gaan op de vijf SEOR
aanbevelingen voor na de overgangsperiode.

Reactie: Zie kabinetsstandpunt en het antwoord bij Shell punt 7. 

Vereniging Particuliere Rijkswegvergunningen van Tankstations (VPR)

1) De VPR pleit ervoor het oorspronkelijke topdeelpercentage van 15%
wederom in te voeren. 

Reactie: Zie kabinetsstandpunt. Het kabinet deelt de analyse en
conclusie van het onderzoek en onderschrijft de beleidsaanbeveling het
topdeelpercentage te handhaven op 30%. 

2) De VPR acht het erg prematuur van SEOR om al in 2008 concrete
aanbevelingen te doen voor de jaren na 2024 (na de overgangsperiode).

Reactie: Zie kabinetsstandpunt en de antwoorden bij Shell (punt 7) en de
VNPI (punt 7). 

 COCO (Company Owned, Company Operated): Het benzinestation is in
eigendom van een oliemaatschappij, het personeel is in loondienst. De
oliemaatschappij bepaalt de brandstofprijzen.

CODO (Company Owned, Dealer Operated): De exploitant huurt of pacht het
station van de oliemaatschappij, ontvangt een bepaalde marge over de
verkochte brandstof en exploiteert de shop. Exploitant kan zelfstandig
brandstofprijzen vaststellen.

DODO (Dealer Owned, Dealer Operated): De exploitant is eigenaar c.q.
vergunninghouder en heeft slechts een leveringsovereenkomst met de
oliemaatschappij onder wiens vlag hij opereert. Contracten worden over
het algemeen voor 5 jaar afgesloten. De exploitant stelt de prijzen
vast.

COCA (Company Owned, Commissioned Agency): Exploitatie van de pomp is
gescheiden van de shop. De oliemaatschappij exploiteert de pomp en de
exploitant de shop. De oliemaatschappij huurt als het ware het
voorterrein en betaalt een commissie over de verkochte liters.
Brandstofprijzen worden bepaald door de oliemaatschappij.

 O.a. Het Financieel Dagblad, 14 september 2007, De Telegraaf, 24 juli
2008.

 De hogere opbrengst vanaf  2007 is het gevolg van een vijfjaarlijkse
herijkingsmogelijkheid. 

 Resultante van de resultatenrekening. In het convenant ā€œOnderliggende
Rechtsrelatiesā€ is vastgelegd dat alleen het bedrag van het Netto
Winstaandeel (en dus niet de onderliggende gegevens) in het biedboek
wordt opgenomen. Het opnemen van aanvullende gegevens in het biedboek
kan alleen plaatsvinden als alle partijen bij het convenant het met
elkaar eens worden dat het convenant op dit onderdeel wordt aangepast.  

 PAGE    

 PAGE   1