[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen over de kabinetsreactie Groenboek Onderwijs en Migratie

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Lijst van vragen

Nummer: 2009D01487, datum: 2009-01-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z10119:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


22 112	Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van
de Europese Unie

Nr. 	Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld d.d. …

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben
enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen aan het kabinet
voor te leggen over het Groenboek “Migratie en mobiliteit: uitdagingen
en kansen voor Europese onderwijssystemen” d.d. 3 juli 2008 van de
Europese Commissie en de conceptkabinetsreactie op het Groenboek
“Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese
onderwijssystemen” d.d. 19 december 2008 (Kamerstuk 22112, nr. 753).

Bij brief van ... heeft de minister deze beantwoord. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

La Rocca

Inhoudsopgave

I 	Vragen en opmerkingen uit de fracties

1	Algemeen 

	2	Kenschets Nederlandse situatie

	3 	Nederlands beleid t.a.v. migratie en onderwijs

		3.1	 Het Nederlandse onderwijsbeleid en integratie

		3.2	Voor- en vroegschoolse educatie (vve)

		3.3	Beleidsuitdagingen onderwijsachterstanden

4	Meerwaarde Europees optreden

4.1	Europese bijdrage aan de evidence base voor beleid

		4.2	Mobiliteit een succes maken

		4.3	Relatie met beleidsdiscussie over mobiliteit van jongeren

	5	Conclusie

II 	Reactie van de minister

I 	Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. 	Algemeen 

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Groenboek
“Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese
onderwijssystemen” en de conceptreactie daarop van het kabinet. De
leden van deze fractie menen dat het een goede zaak is dat de Kamer in
de gelegenheid wordt gesteld om met het kabinet van gedachten te
wisselen over diens reactie op het Groenboek. Het draagt bij aan het
debat over Europese ontwikkelingen als de Kamer op een relevant tijdstip
met het kabinet van gedachten kan wisselen over Europese onderwerpen,
zeker aan het begin van het beleidsproces. Wel betreuren deze leden dat
de door de Europese Commissie gestelde termijnen niet worden gehaald,
ondanks het uitstel dat is aangevraagd en verkregen. Kan duidelijk
worden gemaakt waarom het kabinet meer dan vijf maanden nodig had om
deze reactie op te stellen, zo vragen deze leden. 

De leden van de PvdA-fractie zien, evenals het kabinet, het onderwijs-
en integratiebeleid primair als een aangelegenheid van de lidstaten
zelf. De richtlijn uit 1977 (77/486/EEG) is qua doelstelling en
uitwerking achterhaald en ook niet effectief gebleken, vinden de leden
van deze fractie. Zij kunnen zich daarom vinden in de kabinetsreactie op
het Groenboek en achten intrekking van de betreffende richtlijn dan ook
wenselijk. Zij hebben verder op dit moment geen vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het door de Europese
Commissie opgestelde Groenboek “Migratie en mobiliteit: uitdagingen en
kansen voor Europese onderwijssystemen” en de reactie hierop van het
Nederlandse kabinet. De leden van deze fractie onderkennen met de
Europese Commissie en het kabinet dat migratie risico’s meebrengt,
onder meer in het onderwijs. De leden onderschrijven de stelling in het
Groenboek en in de kabinetsreactie dat de verantwoordelijkheid voor het
onderwijsbeleid stellig een zaak blijft van de lidstaten. In lijn
hiermee kunnen deze leden zich vinden in de door het kabinet
voorgestelde intrekking van richtlijn 77/486/EEG inzake het onderwijs
aan de kinderen van migrerende werknemers.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de beleidsreactie van het kabinet op het Groenboek “Migratie en
Mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen”.
Deze leden hebben in de kabinetsreactie aanleiding gezien tot het
stellen van enkele vragen.

2	Kenschets Nederlandse situatie 

De leden van de VVD-fractie merken op niet-westerse allochtone meisjes
een hoger niveau hebben dan niet-westerse allochtone jongens, dat ze
minder vertraging oplopen, minder voortijdige schooluitval vertonen en
een hoger studierendement behalen. De leden willen weten of
niet-westerse allochtone meisjes het significant beter doen ten opzichte
van jongens dan autochtone meisjes het ten opzichte van autochtone
jongens doen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak, zo vragen de leden. Ook
willen zij weten hoe het komt dat in Nederland van de niet-westerse
allochtone leerlingen vooral de jongens vaak zonder startkwalificatie
het onderwijs verlaten? Voorts vragen deze leden of het kabinet kan
aangeven hoe de immigrantenstroom er voor Nederland de komende twintig
jaar naar verwachting uit zal zien (omvang, afkomst, etcetera) en welke
effecten dit in de toekomst op onze onderwijscapaciteit en ons
onderwijssysteem heeft.

3 	Nederlands beleid t.a.v. migratie en onderwijs 

Het Nederlandse onderwijsbeleid en integratie

De leden van de VVD-fractie merken op dat het kabinet zegt geen
doelgroepenbeleid voor te staan. Kan het kabinet daarom wat cijfers
geven van het aantal autochtone kinderen dat, naast de groep allochtone
kinderen, in een zwak sociaaleconomische positie verkeert? In hoeverre
heeft hier de zwaksociaaleconomische positie gevolgen voor de
leerprestaties op school? Zijn hier ook Europese gegevens van bekend,
willen deze leden weten. Zo ja, zou de Kamer deze kunnen ontvangen, zo
vragen de leden vervolgens.  Als het kabinet geen doelgroepenbeleid
voorstaat, waarom zijn de convenanten met de hogescholen in de Randstad
dan niet gericht op alle leerlingen met een achterstand (zowel
autochtoon als allochtoon), vragen de leden tenslotte. 

3.2	Voor- en vroegschoolse educatie (vve)

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Groenboek aangeeft dat
het minder gebruikelijk is dat migrantenleerlingen worden ingeschreven
voor preprimair onderwijs en dat dit bovendien later gebeurt dan bij hun
medeleerlingen. Deze leden willen weten of dit in  Nederland ook het
geval is. Zo ja, is de eigen doelstelling realistisch dat in 2011 een
100% vve-deelname bestaat door de doelgroep? Hoe gaat het kabinet de
doelgroep stimuleren zich wel in te schrijven voor preprimair onderwijs,
terwijl zij dit uit zichzelf minder gebruikelijk zal doen? Hoe gaat het
kabinet de eigen doelstelling realiseren als vve-deelname nog steeds
vrijblijvend is? Het Groenboek spreekt van praktijkmethoden gericht op
taal en noemt daarbij de vroegtijdige taaltoets voor alle kinderen. Wat
is de reactie van het kabinet hierop? Welke reden gaat het kabinet
aanvoeren om dit in Nederland niet in te voeren, ondanks een breed
gesteunde motie-Rutte c.s. (Kamerstuk 30 800, nr. 23) in de Kamer?  

3.3	Beleidsuitdagingen onderwijsachterstanden

De leden van de VVD-fractie willen weten wat tot nu toe de resultaten
zijn van de onderwijsambassadeur die de taak heeft segregatie in het
onderwijs tegen te gaan.  Waarom is een tweede ambassadeur nodig en wat
zijn de kosten, zo vragen zij. 

4	Meerwaarde Europees optreden 

4.1	Europese bijdrage aan de evidence base voor beleid

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de hoofdlijnen van de
kabinetsreactie. De toegevoegde waarde van een Europese aanpak is
beperkt. De diverse onderwijssystemen zijn zo verschillend, dat het
onmogelijk is om een eenduidige Europese aanpak te realiseren, los van
de vraag of dat al gewenst zou zijn. Deze laatste vraag beantwoorden de
leden van deze fractie negatief.

De leden van voornoemde fractie merken op dat het uitwisselen van
informatie over de manier waarop lidstaten de problematiek hebben
aangepakt, past binnen hun opvattingen. Als een lidstaat een bepaalde
methode heeft ontwikkeld die zeer succesvol is gebleken, kunnen andere
lidstaten daarvan leren. Zo wordt voorkomen dat meerdere keren het wiel
opnieuw wordt uitgevonden en zal de effectiviteit van het beleid worden
vergroot. De leden van deze fractie juichen dat toe

De leden van de SP-fractie zien het Groenboek als een nutteloze
exercitie: onderwijs is een taak van de lidstaat. Waarom moet de
Europese Commissie zich hier dan middels dit Groenboek mee bemoeien, zo
vragen zij. Het leidt wederom tot nodeloze bureaucratie. Als Nederland
informatie wil over andere lidstaten kan het dat opvragen. Ook het OESO
levert veel informatie. Deelt het kabinet deze mening, willen de leden
weten. Zo ja, zou het kabinet dan de voorstellen in het Groenboek willen
afwijzen, vragen de leden van deze fractie. 

Een aantal problemen die migratie met zich meebrengt komt in
verschillende landen voor, zoals een verslechtering van schoolprestaties
van tweede generatie migranten ten opzichte van eerste generatie
migranten. De leden van voornoemde fractie zien er het nut niet van in
om binnen Europa de achtergronden van deze problemen naast elkaar te
leggen. Het delen van kennis tussen lidstaten is waardevol. Dit moet
echter niet via “best-practices” leiden tot Europees beleid op dit
thema. De leden vernemen graag een reactie op dit punt. 

De leden van de VVD-fractie onderschrijven in grote lijnen de reactie
van het kabinet en delen de opvatting dat onderwijsbeleid een
bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Gemeenschap derhalve alleen
een bijdrage zal kunnen leveren die een aanvullend, niet-verplichtend
karakter heeft. Dat in ogenschouw genomen, zijn de leden van deze
fractie van mening dat dit Groenboek alleen toegevoegde waarde heeft
waar het gaat om “leren van ervaringen in andere lidstaten”. 

4.2	Mobiliteit een succes maken

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de stelling in de
kabinetsreactie dat het niet is geoorloofd dat lidstaten extra eisen
stellen die het recht op vrij verkeer van EU-onderdanen kunnen
bemoeilijken; zo is het verplichtstellen van talencursussen of
inburgeringstrajecten voor EU-burgers niet geoorloofd. De leden van deze
fractie onderkennen dat de huidige regelgeving een dergelijke aanpak
niet toestaat, maar willen zich daar niet bij neerleggen. Op het moment
dat de Europese verdragen werden opgesteld – in de jaren vijftig van
de twintigste eeuw – was immers nog geen sprake van grote mobiliteit
onder de Europese bevolking. Daarmee was dus nog weinig ervaring
opgedaan. Die situatie is nu anders. Dat blijkt ook uit de
kabinetsreactie: daarin staat dat 20% van de huidige leerlingen in het
onderwijs een allochtone achtergrond heeft, waarvan de helft een
niet-westerse allochtone achtergrond heeft en waarbij de Marokkaanse en
Turkse achtergrond het overgrote deel vormt. In de afgelopen jaren is
veel ervaring opgedaan met de integratie van kinderen in de Nederlandse
samenleving. De kennis van de Nederlandse taal is een noodzakelijke
voorwaarde om goed te kunnen integreren in de Nederlandse samenleving.
Tevens blijkt dat kennis van de Nederlandse taal bij de ouders ertoe
leidt dat de kinderen een stevigere uitgangspositie hebben in het
Nederlandse onderwijs. Op grond van deze ervaringen is bij de leden van
deze fractie de vraag gerezen of op Europees niveau de discussie niet
moet worden gestart over de vraag of taalcursussen ook niet verplicht
moeten worden gesteld aan EU-onderdanen die voor een langere periode,
bijvoorbeeld drie jaar, in een andere lidstaat willen gaan wonen en
werken. Deze leden achten een en ander zeker in het licht van de
toenemende migratie van volledige gezinnen uit de laatst toegetreden
lidstaten naar de EU-15 relevant. Daarom stellen de leden van deze
fractie de minister voor om in diens reactie op het Groenboek
nadrukkelijk aan de orde te stellen hoe de lidstaten in staat kunnen
worden gesteld om nieuw ingekomenen uit een andere EU-lidstaat, die als
doel hebben om permanent in een andere EU-lidstaat te verblijven,
optimaal te motiveren om taalcursussen te volgen, waarbij de
mogelijkheid tot verplichtstelling daarvan niet is uitgesloten. Het gaat
hierbij, in andere woorden, om de vraag hoe kan worden voorkomen dat een
nieuwe groep niet- of gebrekkig geïntegreerde medelanders ontstaat als
gevolg van de onmogelijkheid om hen een verplichte taalcursus op te
leggen. Deze leden vragen de minister om een reactie op het voorgaande.

De leden van de SP-fractie zijn terughoudend om de EU lesmateriaal te
laten ontwikkelen. Waarom kan een lidstaat dit niet zelf, zo vragen deze
leden. Ook willen zij weten hoeveel geld dit gaat kosten? Hoe wordt
gewaarborgd dat het materiaal aansluit bij de wensen van de individuele
lidstaten? Wordt het materiaal überhaupt gebruikt, gezien de vrijheid
van onderwijs, vragen de voornoemde leden. In Nederland is er een goede
controle mogelijk op de onafhankelijkheid van lesmateriaal. Het lijkt
deze leden daarom niet nodig om lesmateriaal te gebruiken dat  door de
EU is ontwikkeld, daarom hoeft het, in hun ogen, dus ook niet ontwikkeld
te worden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het kabinet aangeeft dat het
op grond van Europees recht niet mogelijk is burgers uit de EU te
verplichten in te burgeren als zij naar Nederland komen. Dit betekent
dat gezinnen uit bijvoorbeeld Polen en Bulgarije hun kinderen in
Nederland soms zonder enige kennis van onze taal en cultuur naar school
sturen. Onderkent het kabinet dat dit in de klas en voor de
onderwijsprestaties en arbeidsmarktperspectieven van de betreffende
leerlingen tot grote problemen kan leiden? Welke mogelijkheden zijn er
om de Europese immigranten toch te stimuleren inburgeringscursussen te
volgen? Zijn er bijvoorbeeld uitzonderingsmogelijkheden waar het gaat om
ouders van kinderen met een leerplichtige leeftijd?

4.3	Relatie met beleidsdiscussie over mobiliteit van jongeren

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Groenboek zich richt op
onderwijsbeleid ten aanzien van alle kinderen met een
migrantenachtergrond, die in een zwakke sociaaleconomische positie
verkeren. Het kabinet gaat in haar reactie én in haar beleid echter
enkel uit van niet-westerse allochtone kinderen. Er wordt weliswaar nog
een korte passage gewijd aan migratie uit Midden- en Oost Europese
staten, maar de aandacht voor westerse allochtonen en hun
sociaal-economische positie is in de kabinetsreactie gering. Kan het
kabinet uitgebreider ingaan op de positie van Westerse allochtone
kinderen in ons onderwijssysteem? 

De leden  vragen vervolgens waarom het Groenboek niet verwijst naar
groepen niet-migrerende burgers van de Europese Unie met een
onderscheiden etniciteit of culturele identiteit (bijvoorbeeld Roma) die
ook een sterke neiging tot sociale uitsluiting hebben? Voetnoot 2 van
het Groenboek geeft immers aan dat vele onderwijsuitdagingen ook op deze
groepen van toepassing zouden zijn. Is ooit in Europees verband
onderzoek gedaan naar de onderwijsprestaties van deze groepen? Kan het
kabinet cijfers geven over de situatie in Nederland? Om hoeveel
leerlingen gaat het, wat zijn hun prestaties en met welk beleid worden
eventuele achterstanden aangepakt, zo vragen de aan het woord zijnde
leden. 

Het Groenboek spreekt steeds over het feit dat scholen zich moeten
aanpassen aan de specifieke behoeften van migrantenleerlingen.
Onderschrijft het kabinet dit, willen de leden weten. Zo ja, om welke
behoeften gaat het hier en op welke wijze moeten scholen zich hier
volgens het kabinet op aanpassen? 

Voorts wijzen de leden op het belang dat het kabinet hecht aan
mobiliteit van leerlingen vanuit een excellentie- en
verrijkingsperspectief. De leden van deze fractie vinden dit een goede
zaak, maar zegt ook: “practice what you preach.” Het Franse
voorzitterschap heeft reeds Raadsconclusies over mobiliteit opgesteld:
Mobiliteit gaat alle jongeren aan en zou daarom een vanzelfsprekend
onderdeel moeten zijn van het opleidingstraject van iedere jonge
Europeaan. Mobiliteit zou in onderwijs eerder regel dan uitzondering
moeten zijn. Is het kabinet het met dit uitgangspunt eens? Zo ja, hoe
verklaart het kabinet de eigen streefcijfers? Slechts 18,3% van de
Nederlandse studenten in het HBO heeft een ervaring in het buitenland.
In 2010 is het streven 25%. Is dit ambitieus genoeg in Europees verband,
willen de leden weten. In het beroepsonderwijs is het streven slechts
0,65% voor 2010. Zou dit niet hoger moeten liggen en meer concrete
beleidsactie verdienen, zo vragen zij tenslotte. 

5	Conclusie

De leden van de VVD-fractie vragen welke van de praktijkmethoden uit
andere landen het kabinet aanspreekt en ook voor Nederland van
toepassing zou kunnen zijn? De leden van deze fractie vragen tenslotte
het kabinet om een toezegging dat het zal blijven inzetten op de
intrekking van richtlijn 77/486/EEG. Deze leden vinden vooral het aspect
dat lidstaten als gevolg hiervan verplicht onderwijs in de moedertaal
van het land van herkomst moeten bevorderen onwenselijk; dit mede gelet
op de jarenlange ervaringen hiermee die niet tot resultaten hebben
geleid

II 	Reactie van de minister

 Parlis documentnr. 2008D21122 

	Vervolg



Bladzijde	  PAGE  6