[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Profielscholen levensbeschouwing en godsdienst.

Bijlage

Nummer: 2009D01875, datum: 2009-01-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Brief van de Besturenraad inzake Onderwijsraadadvies ‘De verbindende schoolcultuur’ (2009D01874)

Preview document (🔗 origineel)


Besturenraad

t.a.v. dhr. W.G. van Schie

Postbus 907

2270 AX  Voorburg  DOCPROPERTY adres   



	  DOCPROPERTY plaats  Den Haag 	  DOCPROPERTY _onskenmerk  Ons kenmerk 
  DOCPROPERTY _uwbriefvan   	  DOCPROPERTY _uwkenmerk   

20 januari 2009    DOCPROPERTY datum   	  DOCPROPERTY onskenmerk 
VO/2009/ 95012	  DOCPROPERTY uwbriefvan   	  DOCPROPERTY uwkenmerk   



  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY _bijlage  Bijlage(n) 

Profielscholen levensbeschouwing en godsdienst.

	Geachte heer Van Schie,

In uw brief van 13 oktober jl. (kenmerk DI080261) geeft u mij in
overweging mijn standpunt ten aanzien van de aanbeveling van de
Onderwijsraad in haar advies ‘De verbindende schoolcultuur’ om de
ontwikkeling van profielscholen levensbeschouwing en godsdienst te
stimuleren, te herzien. Helaas heeft de beantwoording van uw brief
vertraging opgelopen; hiervoor mijn excuses.

In mijn beleidsreactie d.d. 1 oktober jl. (Kamerstukken 2008-2009, 30
183, nr. 27) op het genoemde advies van de Onderwijsraad heb ik
argumenten aangevoerd waarom ik de aanbeveling van de Raad om de
ontwikkeling van profielscholen levenbeschouwing en godsdienst te
stimuleren, niet overneem. Ik verwijs u hiervoor naar deze
beleidsreactie. 

Uitgangspunt van de wetgeving is dat de overheid afstand houdt van de
inhoud van godsdienst en levensbeschouwing en dat openbare scholen voor
iedereen toegankelijk zijn. Daarom mag het bevoegd gezag van een
openbare school niet inhoudelijk betrokken zijn bij het godsdienst- en
levenbeschouwelijk onderwijs. Hiervan zou echter in de praktijk wel
sprake zijn indien een (openbare) school zich profileert als
‘profielschool levensbeschouwing en godsdienst’. 

Daartegenover staat dat het voor scholen voor bijzonder onderwijs in de
praktijk waarschijnlijk vaak moeilijk is om onderscheid te maken tussen
godsdienstonderwijs vanuit de eigen denominatie (dat deze scholen al
verzorgen en waarvoor ze nu de reguliere financiering benutten) en
‘neutraal’, niet-denominatief godsdienst- en levensbeschouwelijk
onderwijs (waarvoor in het voorstel van de Onderwijsraad tot
ondersteuning van profielscholen religie en levensbeschouwing
aanvullende financiering beschikbaar gesteld zou worden). Dit zou kunnen
leiden tot een extra bekostiging van het bijzonder onderwijs (waarmee de
grondslag van het grondwettelijke gelijkstelling van het openbaar en
bijzonder onderwijs zou worden ondergraven) en/of tot de noodzaak voor
de overheid het godsdienstonderwijs op bijzondere scholen aan een
inhoudelijk oordeel te onderwerpen (hetgeen op gespannen voet staat met
het uitgangspunt dat de overheid afstand houdt van de inhoud van
godsdienst en levensbeschouwing). Indien een bijzondere school immers in
aanmerking zou willen komen voor aanvullende financiering in dit kader,
zou de overheid een inhoudelijk oordeel moeten geven over de vraag waar
het reguliere, op de denominatie van de school gerichte
godsdienstonderwijs ophoudt en waar het door de Onderwijsraad bepleite
‘neutrale’ onderwijs inzake religie en levensbeschouwing begint. 

De aanbeveling van de Onderwijsraad zou dus bemoeienis bij dan wel een
oordeel over de inhoud van religie en levensbeschouwing impliceren door
de lokale overheid als bevoegd gezag, of door de centrale overheid als
subsidieverstrekker (of allebei). Dit zowel praktische als principiële
bezwaar waarop het voorstel van de Onderwijsraad stuit, is niet alleen
relevant ten aanzien van het bijzonder onderwijs, maar in de volle
breedte (zowel openbaar als bijzonder onderwijs). Indien de overheid
subsidiegelden beschikbaar zou stellen voor een (per definitie) beperkt
aantal scholen om zich met religie en levensbeschouwing te profileren,
zouden er subsidievoorwaarden gesteld moeten worden. Bij eventuele
subsidieverlening zou de overheid daarom óf een expliciet (inhoudelijk)
oordeel moeten geven over het profileringvoorstel van een school
(openbaar of bijzonder), hetgeen ongewenste overheidsinmenging met
godsdienst- of levensbeschouwelijk onderwijs zou betekenen, óf door
subsidie te verstrekken de aanvraag impliciet goed moeten keuren,
hetgeen zich evenmin verhoudt met het uitgangspunt dat de overheid
afstand houdt van de inhoud van godsdienst en levensbeschouwing. 

Uit bovenstaande overwegingen concludeer ik dat het wenselijk noch
mogelijk is dat de overheid actief de ontwikkeling van profielscholen
levensbeschouwing en godsdienst stimuleert en daarbij oordeelt over de
inhoud van godsdienst- en levensbeschouwelijk onderwijs en in dezen
onderscheid maakt tussen verschillende scholen. Ik zie dan ook geen
aanleiding mijn eerdere standpunt over het stimuleren van de
ontwikkeling van profielscholen religie en levensbeschouwing te herzien.
De onmogelijkheid en onwenselijkheid van het treffen van een specifieke
maatregel als het van overheidswege stimuleren van de ontwikkeling van
profielscholen levensbeschouwing en godsdienst laat echter onverlet dat
ik het belang van kennis over levensbeschouwingen in Nederland met u
onderschrijf. Ik vind het dan ook belangrijk dat er in het onderwijs
aandacht aan wordt besteed. Hiervoor zijn de kerndoelen het (generieke)
beleidsinstrument. Eén van de kerndoelen voor de onderbouw van het
voortgezet onderwijs (nummer 43) luidt: “De leerling leert over
overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en
levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze
daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving
te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.” Met deze
algemeen geldende regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen
scholen en mengt de overheid zich niet inhoudelijk in het godsdienst- en
levensbeschouwelijke onderwijs. 

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Een afschrift van
deze brief stuur ik op haar verzoek d.d. 13 november 2008 aan de vaste
Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

  DOCPROPERTY _pagina  blad    PAGE  2 /  SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
2