[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag Bedrijfslevendag 'Business and human rights'

Bijlage

Nummer: 2009D03220, datum: 2009-01-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Bedrijfslevendag 'Business and human rights' (2009D03218)

Preview document (🔗 origineel)


Verslag Bedrijfslevendag ‘Business and Human Rights’

Samenvatting

Op 1 december organiseerde minister Verhagen van Buitenlandse Zaken de
in de mensenrechtenstrategie aangekondigde bedrijfslevendag. Tijdens
deze bijeenkomst stond de vraag centraal hoe de overheid, het
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties kunnen samenwerken ter
verbetering van de mensenrechtensituatie in de wereld. De bijeenkomst
werd georganiseerd in samenwerking met het ministerie van Economische
Zaken, VNO-NCW, ICC-NL, FNV, CNV en een groot aantal ngo’s. Aan de
bijeenkomst werd deelgenomen door ongeveer 130 personen, waarvan ruim de
helft afkomstig uit het bedrijfsleven.

Tijdens de bijeenkomst stond het meest recente rapport centraal van
Prof. John Ruggie, Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal
van de VN inzake mensenrechten en transnationale corporaties. De heer
Ruggie was zelf aanwezig en gaf ’s-ochtends een presentatie en trad
tijdens de middagsessies op als voorzitter. In zijn rapport ‘protect,
respect and remedy’ onderscheidt Ruggie de plicht van de overheid om
mensenrechten te beschermen, de verantwoordelijkheid van bedrijven deze
te respecteren en de noodzaak slachtoffers van mensenrechtenschendingen
waar bedrijven bij betrokken zijn een effectief recht op verhaal te
geven. Via zijn rapport is Ruggie erin geslaagd tegenstellingen tussen
het bedrijfsleven en ngo’s te overbruggen en een kader te bieden waar
alle partijen zich in beginsel in kunnen vinden.

Het ochtendprogramma bestond uit inleidingen van minister Verhagen,
staatsecretaris Heemskerk, John Ruggie, en SER-voorzitter Alexander
Rinnooy Kan, gevolgd door een paneldiscussie over de vraag hoe invulling
gegeven kan worden aan een MVO-beleid op het gebied van mensenrechten
ten tijde van de financiële crisis. Het middagprogramma volgde de
indeling van het rapport van Ruggie.

Niet alleen door de hoge opkomst maar ook door het verloop van de
discussies kon vastgesteld worden dat het initiatief voor een dialoog
met het bedrijfsleven over het mensenrechtenbeleid door alle deelnemers
op hoge prijs gesteld werd. Afgesproken werd in 2009 drie
vervolgbijeenkomsten te organiseren met een beperkt aantal experts
teneinde de discussie over bepaalde specifieke thema’s te verdiepen.
Er bleek ook veel belangstelling te bestaan voor het voornemen in 2009
vijf ambassades te identificeren waar getracht wordt de samenwerking met
Nederlandse bedrijven die in de betrokken landen actief zijn, te
intensiveren ter bevordering van de mensenrechten. Tenslotte werd van
verschillende kanten de bereidheid uitgesproken mee te werken aan de
informatiepakketten voor ambassades over MVO in relatie tot
mensenrechten.

Inleidingen

Minister Verhagen benadrukte in zijn inleiding dat de initiatieven van
bedrijven en van overheid complementair aan elkaar zijn. Bedrijven
hebben hun eigen invloed binnen de landen waarin zij actief zijn, en
kunnen deze aanwenden om de mensenrechten te bevorderen. Dat geldt niet
alleen voor hun interne bedrijfsvoering maar ook voor hun afspraken met
toeleveranciers. Bedrijven dragen verantwoordelijkheid voor hun eigen
productieketen en de omstandigheden waarmee hun producten tot stand
komen. De overheid staat op haar beurt bedrijven terzijde via advies en
subsidie. Tevens staan ambassades klaar om bedrijven te helpen om de
buitenlandse markt te betreden, maar ook voor steun als bedrijven
problemen ondervinden op mensenrechtengebied. Tegelijkertijd geeft de
overheid ook de kaders aan voor ondernemen. Zo heeft op Nederlands
initiatief de Raad van Ministers aan de Europese Commissie gevraagd
onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een importverbod van
producten die tot stand zijn gekomen door de ergste vormen van
kinderarbeid. Minister Verhagen stelde dat het gezamenlijke doel moet
zijn dat kinderarbeid in de wereld wordt uitgebannen en dat er
uiteindelijk alleen maar kinderarbeidvrije producten in onze winkels
liggen.

Staatssecretaris Heemskerk sprak in zijn inleiding steun uit voor het
rapport van Ruggie, dat volgens hem duidelijkheid heeft verschaft in de
verdeling van verantwoordelijkheden tussen bedrijven en overheden. Toch
blijven er nog vragen open staan ten aanzien van de invloedssfeer van
bedrijven en ketenverantwoordelijkheid. Zo kan men wel een bedrijf in
rubber laarzen aansprakelijk stellen voor duurzame rubberwinning, maar
kan men ook hetzelfde verwachten van een autoleasebedrijf vanwege rubber
dat wordt gebruikt in banden? Voor dergelijke praktische vragen zijn
flexibele, op maat gesneden oplossingen nodig, aldus Heemskerk. Het
laatste dat de overheid zou moeten doen is generieke MVO wet- en
regelgeving opstellen. MVO, en ketenverantwoordelijkheid in het
bijzonder, vergt maatwerk. Heemskerk stelde dat de overheid een
stimulerende en faciliterende rol vervult onder meer door bedrijven te
begeleiden en het goede voorbeeld te stellen. Hiervoor zijn en worden
diverse beleidsinitiatieven ontwikkeld, waaronder een internationaal
programma voor branches die een duidelijke behoefte hebben aan de
concretisering van ketenverantwoordelijkheid. Aanvullend komt de SER nog
deze maand met een eigen keteninitiatief waarbij de richtlijnen voor
ketenbeheer van de Internationale Kamer van Koophandel als uitgangspunt
worden gebruikt. Tenslotte riep Heemskerk ngo’s op zich niet alleen te
richten op producenten van eindproducten (business to consumers), maar
hun invloed ook te gebruiken richting producenten van halffabricaten
(business to business). 

Speciaal Vertegenwoordiger John Ruggie lichtte de ontstaansgeschiedenis
van zijn mandaat toe en verduidelijkte de drie kernpunten van zijn
rapport. De plicht van landen de mensenrechten op hun eigen grondgebied
te beschermen, is duidelijk vastgelegd in internationale verdragen.
Minder duidelijk is de afbakening van de extraterritoriale
verantwoordelijkheden: op grond van internationale regelgeving is er in
het algemeen geen verplichting tot extraterritoriaal ingrijpen, maar er
is ook zeker geen sprake van een algemeen verbod daarop. De inspanningen
op het gebied van MVO in relatie tot mensenrechten moeten volgens Ruggie
niet beperkt blijven tot wat een mensenrechtenafdeling kan doen. Andere
ministeries, zoals het ministerie van Economische Zaken en het
ministerie van Financiën dienen ook betrokken te zijn. Ruggie wees in
het bijzonder op de clausules in verdragen op het gebied van
investeringsbescherming die het soms voor landen onmogelijk maken
bedrijven te binden aan bepaalde sociale normen. De verantwoordelijkheid
van bedrijven om mensenrechten te respecteren strekt zich ook uit naar
de productieketen. Veel bedrijven zeggen te werken aan duurzame ketens,
maar hebben vaak geen mechanismen om naleving hiervan te verifiëren.
Het is belangrijk dat er normen komen voor transparantie hierover.

Ten aanzien van de noodzaak van het recht op verhaal richtte Ruggie zich
met name op niet-juridische vormen van geschillenbeslechting. Indien er
procedures zijn voor vroegtijdige geschillenbeslechting, liefst op zo
laag mogelijk niveau gedelegeerd, hoeft geen gebruik gemaakt te worden
van de (duurdere) juridische mechanismen. Daarnaast zouden nationale
mensenrechten instituten ook bevoegd moeten zijn t.a.v. klachten over
betrokkenheid van bedrijven bij mensenrechtenschendingen. Tenslotte
verwachtte Ruggie veel van de Nationale Contactpunten (NCPs) die
opgericht zijn in het kader van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale
Ondernemingen. Het Nederlandse NCP vormt volgens Ruggie momenteel het
lichtende voorbeeld, omdat het onafhankelijk opereert van de overheid en
bereid is ook moeilijke gevallen te bespreken, maar andere NCPs
variëren sterk in kwaliteit. Deze bespiegelingen bieden, aldus Ruggie,
genoeg concrete aanknopingspunten om beleid ten aanzien van MVO te
verbeteren. Conform zijn mandaat dient Ruggie in de komende drie jaar
het eerder door hem ontwikkelde kader te operationaliseren: hij stelt
zich voor dit te doen door te inventariseren welke ‘best practices’
er bestaan op de verschillende onderdelen. 

SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan steunde in zijn inleiding de lijn
van Ruggie van harte. Volgens Rinnooy Kan doet ook de SER zijn aandeel
door met werkgevers, werknemers en anderen te bekijken wat er mogelijk
is. Later deze maand brengt de SER advies uit over de
verantwoordelijkheid van bedrijven voor de productieketen. De SER wil
tevens een jaarlijks rapport samenstellen over hoe het bedrijfsleven
invulling geeft aan de verantwoordelijkheden op MVO-gebied, en hoopt dat
dit behulpzame ‘best practices’ zal opleveren. Rinnooy Kan is het
eens met Ruggie over de noodzaak voor transparante, legitieme en
toegankelijke beslechting van vermeende schendingen. De Nederlandse
steun aan de onafhankelijke positie van het Nederlandse NCP is een teken
dat de regering dit serieus neemt. Druk zetten op bedrijven en landen
kan helpen, maar kan ook soms contraproductief zijn, en alternatieve
handelswijzen kunnen dan soms meer opleveren. Hierbij denkt Rinnooy Kan
aan verdragen, voorlichting aan bedrijven, maar ook labels voor
producten zodat consumenten bewuste keuzes kunnen maken. 

Discussies

Na de diverse inleidingen volgde een serie van vier discussieronden
waarin dieper op de verschillende thema’s werd ingegaan. 

De eerste paneldiscussie richtte zich op de vraag hoe tegen de
achtergrond van de financiële crisis het bedrijfsleven invulling geeft
aan MVO op het gebied van mensenrechten. Het panel bestond uit  Eduard
Nazarski (Amnesty International - Nederland), André van Heemstra
(Global Compact NL), Henk van der Kolk (FNV-Bondgenoten) en René Paas
(CNV). De heer Ruggie nam eveneens aan de discussies deel. De FNV- en
CNV-vertegenwoordigers toonden zich gelukkig met het initiatief van de
SER op MVO-gebied, maar wezen erop dat zij wel tot concrete resultaten
willen komen vóór 2012. Zij bleven de mogelijkheid open houden om, als
er tegen die tijd onvoldoende voortgang geboekt zou zijn, op te roepen
tot bindende regelgeving. Desgevraagd zegde de vertegenwoordiger van
VNO-NCW toe open te staan voor een intensieve dialoog hierover met FNV
en CNV. De heer Nazarski benadrukte dat duurzaam ondernemen geen luxe
was, maar ook in tijden van crisis moet gelden. Sterker nog, de huidige
financiële crisis zou er zelfs toe kunnen leiden dat er een sanering
plaats zou vinden: financiële instellingen en bedrijven die serieus
werk maken van MVO zouden de crisis gemakkelijker overleven dan
bedrijven die minder transparant waren in hun bedrijfsvoering. De heer
Van Heemstra lichtte toe dat Global Compact Nederland op dit ogenblik
inventariseert wat bedrijven reeds doen op MVO-gebied, met als doel om
binnen afzienbare tijd de ‘best practices’ op dit gebied te gaan
delen; eerst met elkaar, en later openbaar. Global Compact Nederland
telt momenteel acht transnationale bedrijven als lid, en verwacht dit
aantal binnenkort te kunnen uitbreiden. Tenslotte riepen de panelleden
ertoe op bepaalde vragen die ook in het Ruggie-rapport waren opgenomen,
in onderlinge dialoog verder uit te werken. Het ging daarbij in het
bijzonder over de mogelijkheid Nederlandse bedrijven te vervolgen wegens
medeplichtigheid aan ernstige mensenrechtenschendingen elders in de
wereld en over de verantwoordelijkheid van bedrijven voor hun
productieketen. 

De tweede paneldiscussie richtte zich op de plicht van de staat om
mensenrechten te beschermen. Het panel bestond uit vertegenwoordigers
van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het bedrijfsleven. Door de
BZ-vertegenwoordigers werd de nadruk gelegd op de synergie die tussen
overheid en bedrijfsleven kan ontstaan, als beide partijen zich vanuit
hun eigen verantwoordelijkheden inzetten voor de bescherming van
mensenrechten. In het bijzonder kan de hulp van het ministerie, de
mensenrechtenambassadeur en de ambassades door bedrijven worden
ingeroepen die tegen dilemma’s op het gebied van mensenrechten
aanlopen. Ook werd de mogelijkheid geboden om een expertbijeenkomst te
organiseren over de vraag in hoeverre het Nederlandse OM bevoegd is
bedrijven te vervolgen wegens medeplichtigheid aan ernstige
mensenrechtenschendingen elders in de wereld. Voorts bleek dat
ambassades ook nu al op verschillende manieren bijdragen aan duurzaam
ondernemen in andere landen. Allereerst blijft voorlichting aan
Nederlandse bedrijven van belang. De ambassades hebben veel informatie
over hoe bedrijven hun investeringen kunnen vormgeven. Lokale bedrijven
worden aangespoord zich meer rekenschap te geven aan duurzaam ondernemen
en er wordt geïnvesteerd in vrije media en arbeid zodat ook op langere
termijn de lokale situatie verbetert en er een gelijk speelveld
ontstaat. Door de vertegenwoordiger vanuit het bedrijfsleven werd
benadrukt dat het voor de motivatie van het personeel enorm stimulerend
kan werken als een bedrijf samenwerkt met publieke instanties, hetzij
nationale overheden, hetzij internationale organisaties met als doel
mensenrechten te verbeteren. Het gaat bij dit soort activiteiten dan
niet in de eerste plaats om de beeldvorming bij de consumenten. 

De derde paneldiscussie verdiepte zich in de verantwoordelijkheid van
bedrijven om mensenrechten te respecteren. Dit panel bestond uit
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van het Nederlands
Normalisatie Instituut. De ISO 26000 normen die naar verwachting in 2010
kunnen ingaan, bevatten uitgebreide bepalingen op het gebied van de
mensenrechten.  Het gaat nadrukkelijk niet om verplichte normering, maar
standaarden die kunnen dienen als inspiratie. Het is de bedoeling dat
bedrijven, maar ook overheden en andere organisaties, hier gebruik van
kunnen maken. De vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven illustreerden
hoe binnen individuele bedrijven concreet vorm gegeven wordt aan MVO op
het gebied van mensenrechten. Sommige bedrijven hanteren al
risicoanalyse instrumenten op het gebied van mensenrechten en hebben
hier goede ervaringen mee. Daarnaast rapporteren zij expliciet over hun
beleid om inhoud te geven aan hun verantwoordelijkheid om mensenrechten
te respecteren. Een zorgpunt is wel de enorme hoeveelheid aan
instrumenten en multistakeholder initiatieven op dit gebied. Juist voor
het Midden- en Kleinbedrijf is het van belang goed geïnformeerd te
worden over de bestaande richtlijnen en gedragscodes, zonder dat zij
door de bomen het bos niet meer kunnen zien. De brancheorganisaties
kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen. Er is geen behoefte aan
een groter juridisch raamwerk, maar eerder aan praktische handreikingen
voor ondernemers. Het rapport van Ruggie is om die reden een belangrijke
stap in de juiste richting.

De laatste paneldiscussie richtte zich op effectieve middelen van
genoegdoening. Het panel bestond uit Theo van Boven (voormalig VN
Speciaal Rapporteur voor marteling), Frans Evers (Voorzitter NCP
Nederland), en Eduard Nazarski (Directeur Amnesty Nederland). Theo van
Boven lichtte de Bassiouni-Van Boven principes toe, die van toepassing
zijn op de ergste schendingen van mensenrechten. De principes beogen
erkenning, rehabilitatie en genoegdoening voor schendingen. De principes
zijn uitgewerkt met het oog op de verantwoordelijkheden van staten, maar
verwijzen regelmatig ook naar de rol van niet-statelijke actoren,
waaronder bedrijven. Frans Evers zette de rol van het Nationaal
Contactpunt uiteen. De OESO-Richtlijnen, waar het NCP op is gebaseerd,
zijn op zich niet bindend, maar bedrijven die subsidie willen ontvangen
van de Nederlandse overheid, moeten wel aangeven dat zij de richtlijnen
ter harte nemen. Het NCP geeft informatie via haar website (  HYPERLINK
"http://www.oesorichtlijnen.nl"  www.oesorichtlijnen.nl ) en adviseert
bedrijven over implementatie. Daarnaast kent het NCP de mogelijkheid
verzoeken om opheldering over ‘specific instances’ in te dienen.
Daar waar conflicten optreden, ziet het NCP vooral zijn rol in
bemiddeling, maar het kan in het uiterste geval ook een openbare
verklaring uit doen gaan over het geschil. Eduard Nazarski benadrukte
dat bij de discussie over het bedrijfsleven en mensenrechten het recht
op verhaal voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen apart aandacht
verdient. Niet-juridische vormen van geschillenbeslechting zijn van
belang, maar daarnaast dienen juridische verhaalsmogelijkheden te
blijven bestaan. 

Conclusies

Aan het eind van de dag concludeerde John Ruggie als middagvoorzitter
dat Nederland uniek is, aangezien het hier mogelijk is met werkgevers-
en werknemersorganisaties, individuele bedrijven, ngo’s en de overheid
een constructieve en nuttige dialoog te voeren over het bedrijfsleven en
mensenrechten. Toch moet MVO sterker horizontaal geïntegreerd worden op
alle gebieden, zowel in het bedrijfsleven als in de overheid. De
overheid dient de mensenrechten te beschermen door positieve prikkels
als subsidies maar ook negatieve prikkels zoals via voorwaarden voor
subsidieverlening. Effectieve mechanismen om klachten te behandelen
kunnen de effectiviteit van het MVO-beleid versterken. Bedrijven dienen
de mensenrechten te respecteren door zich niet alleen aan nationale
wetten te houden, maar eerst en vooral aan de internationale normen, ook
als de lokale wetten in strijd zijn met de internationale normen.
Bedrijven moeten zich niet alleen bewust zijn van hun verplichtingen,
maar ook van de verwachtingen die de samenleving van hen heeft ten
aanzien van MVO. Bij schendingen blijft juridische aansprakelijkheid een
mogelijkheid, maar investeringen in lokale geschillenbeslechting kan
veel problemen voorkomen.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken kondigde aan dat het bereid is om
samen met het ministerie van Economische Zaken opvolging te geven aan de
verschillende verzoeken om een aantal kleinere expertbijeenkomsten op
deelthema’s te organiseren. Daarnaast staat het ministerie open voor
suggesties uit het bedrijfsleven voor de landen waar de proefprojecten
op het gebied van samenwerking tussen ambassades en Nederlandse
bedrijven zullen plaatsvinden.

 PAGE   6 

 PAGE   3