[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D04150, datum: 2009-02-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Guernsey inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken; St. Peter Port, 25 april 2008 (2009D04149)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Guernsey
inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken; St.
Peter Port, 25 april 2008 (Trb. 2008, 113)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, opdat een juiste belastingheffing plaatsvindt, dient
steeds vaker uit het buitenland te komen. Hoewel de belastingplichtige
verplicht is deze gegevens te verstrekken, is niet altijd te controleren
of dit ook werkelijk (correct) gebeurt. Dit werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke informatieuitwisseling.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport “Towards a Global Tax co-operation” vastgesteld.
Dit rapport bevat een lijst van ‘potentially harmful tax practices’
in de OESO-landen en een lijst van belastingparadijzen. In het kader van
dit rapport hebben elf landen met een bijzonder belastingregime
(‘participating partners’, voorheen ‘committed jurisdictions’;
hierna: ‘gecommitteerde landen’) een schriftelijke toezegging
(‘commitment’) aan de OESO afgegeven om de als schadelijk
gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen. Tevens hebben de
gecommitteerde landen in die toezeggingen beloofd transparantie en
effectieve gegevensuitwisseling tot stand te brengen. Op 18 april 2002
heeft de OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de
‘Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters’ voor de
uitwisseling van gegevens openbaar gemaakt (OESO-document
DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, hierna te noemen: het ‘ modelverdrag’). Dit
modelverdrag 

_____________________________________________________________________

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde
lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State). 

vormt de (minimum) standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op
verzoek. De OESO beoogt via deze gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen en
schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO covoorzitter van de onderhandelingsgroep,
die dit modelverdrag opstelde. Na de totstandkoming van dit modelverdrag
hebben in het kader van het OESO-traject omtrent informatieuitwisseling
meer dan dertig gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze
gecommitteerde landen zijn echter van oordeel dat, voordat zogenaamde
‘tax information exchange agreements’ (=TIEA’s) daadwerkelijk tot
stand kunnen komen, de OESO voor een min of meer wereldwijd ‘gelijke
concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’) dient te zorgen. 

Vanwege de terughoudende positie van zowel enkele OESO-lidstaten als van
sommige derde landen met betrekking tot de noodzaak van internationale
gegevensuitwisseling tussen belastingadministraties, is de voortgang ten
aanzien van de daadwerkelijke totstandkoming van TIEA’s tot nog toe
(te) beperkt gebleven. De gecommitteerde landen hebben zelfs gedreigd
om, als zij zelf moeten voldoen aan zwaardere eisen dan de
OESO-lidstaten, hun commitments in te trekken. Slechts de Verenigde
Staten van Amerika slaagden destijds erin een reeks van TIEA’s
ondertekend te krijgen, welke echter nog niet alle in werking zijn
getreden. De OESO heeft desalniettemin de dialoog met de gecommitteerde
landen voortgezet om uiteindelijk toch gezamenlijk voortgang te boeken.
Daarbij is gebleken dat een reeks van gecommitteerde landen bereid is te
overwegen om ook zonder volkomen gelijke concurrentievoorwaarden
TIEA’s te sluiten, op voorwaarde dat zulks zou gebeuren in een context
waarbij voldoende wederzijdse voordelen (= ‘compensating benefits’)
voor beide partijen beschikbaar zouden komen. Een laag belastende
jurisdictie of gecommitteerd land hecht over het algemeen minder belang
aan fiscale gegevensuitwisseling: de gegevensuitwisseling zal veelal
eenrichtingsverkeer zijn. Informatieverzoeken zullen met name door
bijvoorbeeld Nederland aan een gecommitteerd land gericht zijn, omdat
informatie die voor Nederland van belang is, zich eerder in een laag
belastende jurisdictie zal bevinden dan andersom. 

Tegen deze achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een
aantal gecommitteerde landen. Op 12 oktober 2005 hebben Nederland en het
tot de Britse Kroon behorende Eiland Man reeds een TIEA ondertekend. In
navolging hiervan is ook met de tot de Britse Kroon behorende eilanden
Guernsey en Jersey overeenstemming bereikt over een soortgelijk verdrag.
Wellicht kunnen deze verdragen als voorbeeld dienen dat ook door anderen
gevolgd kan worden.

De juridische grondslag voor de informatieuitwisseling met Guernsey door
Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de
benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot de
Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), informatie vergarende
maatregelen, maar ook voorzieningen voor de rechtsbescherming van de
burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen wettelijke belemmeringen
om te voldoen aan de informatieuitwisseling conform het
OESO-modelverdrag.

Verloop van de onderhandelingen

De Europese van de Britse Kroon afhankelijke gebieden
(‘dependencies’), waaronder Guernsey, hebben een OESO-commitment
afgegeven en worden derhalve aangemerkt als gecommitteerde landen. Dit
betekent dat zij zich in beginsel bereid hebben verklaard op verzoek een
bilateraal verdrag inzake informatieuitwisseling met OESO-lidstaten te
sluiten langs de lijnen van het OESO-modelverdrag. De eerste
onderhandelingsronde door Nederland met Guernsey vond in februari 2004
plaats op Nederlands initiatief. De Britse crown dependencies hadden op
dat ogenblik reeds een informatieuitwisselingsverdrag met de Verenigde
Staten ondertekend, dat grotendeels overeenstemt met het modelverdrag en
dat in mei 2006 in werking is getreden. Tevens voerden deze dependencies
onderhandelingen met ondermeer Australië, Duitsland, Frankrijk,
Ierland, Nieuw-Zeeland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. De eilanden
bleken niet eerder bereid met een ander land dan de Verenigde Staten hun
OESO-toezegging integraal na te komen. Dit vanwege de hiervoor genoemde
internationale overwegingen omtrent gelijke concurrentievoorwaarden, dan
wel omdat nog geen overeenstemming mogelijk bleek over bilaterale
wederzijdse voordelen (‘compensating benefits’). 

Nederland is Ă©Ă©n van de eerste Europese OESO-lidstaten die met
gecommitteerde landen overeenstemming bereikten over een
informatieuitwisselingsverdrag. Door middel van compenserende voordelen
zijn Nederland en Guernsey tot een evenwichtig pakket gekomen, waardoor
op bilateraal niveau gelijke concurrentievoorwaarden zijn ontstaan. Dit
zal leiden tot een hoog niveau van transparantie en
informatieuitwisseling, waarmee voldaan wordt aan de OESO-standaarden
van informatieuitwisseling. Het belang voor Nederland bij een zo ruim
mogelijke informatieuitwisseling is - zoals hiervoor uiteen is gezet -
groot en Nederland is derhalve met Guernsey overeengekomen dat in het
kader van de compenserende voordelen parallel aan het
informatieuitwisselingsverdrag gewerkt zal worden aan een bredere
economische relatie en handelsrelatie. Ten behoeve hiervan zal
onderzocht worden of partijen kunnen komen tot een breder
(belasting)verdrag ter vermijding van dubbele belasting. Een dergelijk
verdrag dient te passen in een relatie tussen een OESO-lidstaat en een
laagbelastend gecommitteerd land en dient rekening te houden met de
specifieke kenmerken van een ieders belastingstelsel. Het komen tot een
eventueel allesomvattend belastingverdrag zal in stappen plaatsvinden.
Als eerste stap is op 25 april 2008 te St. Peter Port tot stand gekomen
het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van
Guernsey inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in verband
met de toerekening van winsten van verbonden ondernemingen en de
toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling (Trb. 2008, 114).
De inwerkingtreding (en beëindiging) van dit verdrag is gekoppeld aan
de inwerkingtreding (en beëindiging) van het onderhavige
informatieuitwisselingsverdrag (hierna: het ‘Verdrag’). Voorts is in
het op eveneens 25 april 2008 te St. Peter Port ondertekende Memorandum
van Overeenstemming overeengekomen dat het Koninkrijk der Nederlanden en
Guernsey spoedig en bij voorkeur uiterlijk twaalf maanden na
ondertekening van het Verdrag onderhandelingen zullen voeren met het oog
op het sluiten van een overeenkomst inzake de voorkoming van dubbele
belasting met betrekking tot winsten van lucht- en
scheepvaartondernemingen. In de zomer van 2008 heeft Nederland met
Guernsey contact opgenomen ten einde deze onderhandelingen in gang te
zetten.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatieuitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting. Op langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve
budgettaire gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke
budgettaire gevolgen overigens niet nader te kwantificeren zijn. Gelet
op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en niet
andersom, zijn aan het Verdrag geen administratieve lasten van betekenis
verbonden.

II. PREAMBULE EN ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Het informatieuitwisselingsverdrag tussen Nederland en Guernsey is
grotendeels gebaseerd op het OESO-modelverdrag. In de volgende
onderdelen is een toelichting opgenomen over de bepalingen van het
informatieuitwisselingsverdrag tussen Nederland en Guernsey, indien en
voor zover deze afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag.
Daar waar de bepalingen niet substantieel afwijken van het modelverdrag
is de desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van
overeenkomstige toepassing en wordt daarnaar verwezen. 

Preambule

De preambule schetst de omstandigheden waarbinnen het Verdrag tot stand
is gekomen en het doel van het Verdrag. 

In de eerste overweging is opgenomen dat op basis van de huidige
wetgeving informatie over criminele belastingzaken kan worden
uitgewisseld. In de tweede overweging is opgenomen dat partijen zich al
geruime tijd inspannen in de internationale strijd tegen financiële en
andere misdaden, waaronder de financiering van terrorisme. De derde
overweging ziet op de relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en Guernsey
en geeft aan dat Guernsey autonoom is in het onderhandelen en sluiten
van informatieuitwisselingsverdragen. De vierde overweging verwijst naar
de politieke toezegging van Guernsey van 21 februari 2002 ten aanzien
van de OESO-beginselen van effectieve informatieuitwisseling. Hiermee
wordt benadrukt dat zowel Nederland, als ook Guernsey zich bij de
interpretatie van de TIEA waar mogelijk zullen laten leiden door de
OESO-toelichting. De vijfde overweging verwijst naar de inspanningen
door partijen om de uitwisseling van gegevens in belastingzaken te
vergemakkelijken en aan te moedigen. 

Artikel 1 (toepassingsgebied van het Verdrag en rechtsmacht)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatieuitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. Behoudens hetgeen hierna
is toegelicht, is artikel 1 van het Verdrag inhoudelijk conform het
OESO-modelverdrag en wordt verwezen naar de desbetreffende
OESO-toelichting. 

De tekst van artikel 1 is aangepast aan de mogelijkheden van beide
partijen ten aanzien van de informatieuitwisseling, doch hiermee is geen
substantiële inhoudelijke afwijking van het modelverdrag beoogd. De
verwijzing in artikel 1 van het modelverdrag naar de vertrouwelijkheid
van artikel 8 is niet overgenomen, aangezien partijen deze verwijzing,
gegeven het duidelijke artikel 8, als een dubbele vermelding van
hetzelfde voorschrift, overbodig achten. Tevens is de reikwijdte (‘to
the extent’) van rechten en waarborgen (‘rights and safeguards’)
van belastingplichtige uit het modelverdrag niet opgenomen, omdat
volgens beide partijen deze passage aanleiding zou kunnen zijn voor
interpretaties die jegens de verdragspartner niet meer redelijk en
billijk zouden zijn. Bedoeld is aan te geven dat het legitiem is om
rekening te houden met redelijke waarborgen en uiteraard mogen ook deze
waarborgen niet gebruikt worden om langs een omweg het doel van het
Verdrag, namelijk effectieve gegevensuitwisseling, onderuit te halen.

Voorts is ten aanzien van de informatie die niet verschaft behoeft te
worden de term ‘niet in bezit’ (‘not in control’) uit het
modelverdrag vervangen door de term ‘niet bereikbaar’ (‘not
obtainable’). Deze laatstgenoemde term waarborgt dat partijen niet
gedwongen worden om verzochte informatie, die niet binnen hun macht
ligt, via andere jurisdicties te verkrijgen. Informatie die niet in het
bezit is van de belastingplichtige of een derde maar waarvan het wel
binnen diens macht ligt om deze te verstrekken, bijvoorbeeld via met hem
verbonden personen, is derhalve wel uitwisselbaar.

Het tweede artikel van het OESO-modelverdrag, dat ziet op de rechtsmacht
van partijen, is in het Verdrag opgenomen in het onderhavige artikel 1
(zie tweede zin).

Artikel 2 (belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het modelverdrag is aan partijen overgelaten welke belastingen onder
het verdrag vallen. Aangezien Guernsey geen indirecte belastingen kent,
zijn de belastingen op deze plaats beperkt tot directe belastingen.
Voorts is op verzoek van Nederland de zakelijke reikwijdte niet beperkt
tot de belastingen op het inkomen, maar wordt deze uitgebreid tot het
successie- en schenkingsrecht.

De zin in het tweede lid van het modelverdrag waarin de mogelijkheid
opgenomen is om via een briefwisseling de bestaande belastingen die
onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen, is niet
overgenomen. Het parlement van Guernsey zal niet akkoord gaan met een
dergelijke briefuitwisseling. Guernsey heeft aangegeven dat ingeval een
bestaande belasting wordt aangepast, bijvoorbeeld door wijziging van de
Wet op de inkomstenbelasting 2001 in de Wet op de inkomstenbelasting
2010, dit ook in de ogen van Guernsey onder het begrip ‘gelijksoortige
belastingen’ (‘identical taxes’) uit het tweede lid valt. Er is in
dat geval aldus geen sprake van een echt nieuwe belasting. Ter verdere
verduidelijking is, conform de in de OESO-toelichting aangegeven
mogelijkheid, de term ‘of in wezen gelijksoortige belastingen’
(‘or any substantially similar taxes’) in het tweede lid naar voren
gehaald en als zodanig in de eerste zin van dit lid opgenomen. Uit de
tekst blijkt aldus helder dat partijen kunnen overeenkomen om ook
soortgelijke belastingen onder de werking van het Verdrag te brengen.

Artikel 3 (begripsomschrijvingen) 

In artikel 3 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het modelverdrag. Verwezen zij naar de desbetreffende
OESO-toelichting. Daarnaast wordt het volgende opgemerkt.

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Het
Verdrag geldt voor het gehele in Europa gelegen grondgebied van
Nederland, alsmede de buiten het territoir gelegen gebieden van de
Noordzee waar Nederland overeenkomstig het internationale recht
soevereine rechten kan uitoefenen met betrekking tot de zeebodem, de
ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren (conform de door het
Koninkrijk der Nederlanden aangegane internationale verdragen). 

Voor wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’
(‘criminal tax matters’) sluiten beide partijen aan bij de ruime
uitleg in de toelichting op het modelverdrag. Zowel Nederland als
Guernsey kennen nationaal een brede definitie van dit begrip. Ook
strafrechtelijke belastingzaken die Nederland administratiefrechtelijk
afdoet, vallen in Guernsey onder strafrechtelijke belastingzaken. Tevens
vallen onderzoeken naar fraude die zouden kunnen leiden tot
strafrechtelijke vervolging onder dit begrip. Of er vervolgens ook
daadwerkelijk een strafvervolging plaatsvindt, is niet relevant.
Hierdoor vallen alle strafbare feiten van artikel 69 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (opzetdelicten), waaronder het doen van een
onvolledige dan wel onjuiste aangifte, onder het onderhavige
informatieuitwisselingsverdrag. 

Artikel 4 (uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
modelverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie moet worden
uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de eigen
nationale belastingheffing (‘domestic tax interest’) of geen sprake
is van een feit dat zowel volgens de wet van de bevraagde partij als
volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden
aangemerkt (‘double incriminality’). Ook wordt een eventueel
bankgeheim expliciet doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich
hierop expliciet moeten vastleggen in hun OESO-commitment. Op grond van
artikel 5, eerste lid, van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen heeft Nederland geen
probleem om aan deze bepalingen te voldoen. Voor een toelichting op de
bepalingen van artikel 4 wordt verwezen naar de OESO-toelichting op de
desbetreffende bepalingen in het modelverdrag.

Voorts is aan het eerste lid een zin toegevoegd, welke aangeeft dat de
bevoegde autoriteit van de vragende partij alleen een verzoek om
informatieuitwisseling zal doen in het geval het niet mogelijk is deze
informatie op een andere manier te verkrijgen, dan wel wanneer hierdoor
een disproportionele moeilijkheid zou ontstaan voor de vragende partij
(‘uitputtingsbeginsel’). Deze zin is ontleend aan hetgeen reeds
conform het modelverdrag is opgenomen in artikel 4, lid 4, laatste
volzin, van het Verdrag. Doel van het uitputtingsbeginsel is uiteraard
niet het beperken van gegevensuitwisseling, maar wel het vermijden dat
de ene belastingadministratie onnodig verzoeken doet en dus extra werk
schept voor de andere belastingadministratie.

In het tweede lid is de term ‘naar haar oordeel’ (‘at its own
discretion’) toegevoegd, om duidelijk te maken dat, als de informatie
niet in het bezit is van de bevraagde partij, het ter beoordeling van de
bevraagde partij is welke relevante informatievergarende maatregelen
zullen worden gebruikt om alsnog aan de verzochte informatie te komen.
Ook hier gaat het er om vast te leggen op welke wijze de twee betrokken
belastingadministraties samenwerken. De bevraagde partij moet uiteraard
alles doen wat in haar macht ligt om een vraag te beantwoorden, maar het
is niet aan de vragende partij om de belastingadministratie in het
andere land de facto aan te gaan sturen.

De formulering van het vierde lid wijkt iets af van dit lid in het
modelverdrag, maar hiermee zijn geen substantiële inhoudelijke
wijzigingen beoogd. Belangrijkste is dat voor de bepaling van de
rechtspersoon waarover informatie gevraagd wordt, gekozen is voor een
open formulering (onder a: ‘personen’ / ‘any person’ en onder b:
‘andere rechtspersonen’ / ‘other persons’) en geen limitatieve
opsomming, zodat ook informatie kan worden verkregen over vergelijkbare
rechtspersonen. Het vierde lid gaat uit van een ruime uitleg van het
wederkerigheidsbeginsel. Aan dit beginsel is voldaan als de vragende
partij, die een bepaalde figuur niet kent, informatie dienaangaande op
verzoek zou uitwisselen indien het een dergelijke figuur wel zou kennen.
Zo kan Nederland als vragende partij bijvoorbeeld verzoeken om
informatie over een trust, hoewel Nederland een dergelijke
Angelsaksische rechtsfiguur niet kent. Ook de niet expliciet uit het
modelverdrag overgenomen rechtsfiguur ‘Anstalt’ (inrichting,
instituut) valt wel degelijk onder de formulering van het vierde lid.
Hoewel zowel Nederland als Guernsey deze figuur niet kennen, zou
uitwisseling van informatie van belang kunnen zijn in gevallen waarbij
een derde land betrokken is (‘triangular cases’) die deze
rechtsfiguur wel kent. 

Op verzoek van Guernsey is in onderdeel b (i) van het vierde lid aan
‘ownership’ toegevoegd de term ‘beneficial’: de uiteindelijk
gerechtigde is meestal de belastingplichtige. Dit komt overeen met de
Anti Money Laundering Recommendations van de Financial Action Task Force
(FATF; dit is een intergouvernementeel samenwerkingsverband van landen
met belangrijke financiële centra dat zich bezig houdt met de
bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme). Niet
zozeer het verkrijgen van informatie over de juridische eigenaar is een
probleem. Aan die informatie kan Guernsey immers altijd komen. Maar het
verkrijgen van informatie over een ‘beneficial owner’ is lastiger.
Daarom leek het verstandig de verkrijgbaarheid van dat soort informatie
expliciet vast te leggen. 

De term ‘fondsen’ (‘funds’) is niet uit het modelverdrag
overgenomen, aangezien deze term reeds valt onder het ruimere begrip
‘scheme’.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatieuitwisseling. Het gaat om inrichting van verzoeken door de
vragende partij - op zodanige manier dat gewaarborgd wordt dat de
bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen - en om het tijdig
reageren door de bevraagde partij. In onderdeel f van het vijfde lid is
de term ‘in control’ overeenkomstig artikel 1 vervangen door
‘obtainable’, zie toelichting aldaar. Tevens zijn partijen om
praktische redenen en ten behoeve van de duidelijkheid overeengekomen om
een aantal onderdelen aan het vijfde lid toe te voegen. Voor het overige
is de OESO-toelichting hier weer richtinggevend.

Het zesde lid is aangepast, omdat de term ‘zo snel mogelijk’ (‘as
promptly as possible’) en genoemde tijdslimieten in het modelverdrag
ten aanzien van de termijn waarbinnen de bevraagde partij de verzochte
informatie moet leveren, op weerstand stuitte van Guernsey. Hoewel
Guernsey niet de intentie heeft om vertraging in de hand te werken, kan
Guernsey niet geheel uitsluiten, dat ingeval meerdere lidstaten
tegelijkertijd informatieverzoeken indienen het tengevolge van het
beperkte overheidsapparaat die informatie niet binnen genoemde termijnen
kan leveren. De tekst van het modelverdrag werd op dit punt als
enigermate bevoogdend gevoeld. Partijen hebben overeenstemming bereikt
over opname in dit lid van de door Nederland voorgestelde clausule
omtrent ‘alles in het werk stellen’ (‘best endeavours’). 

Artikel 5 (belastingcontrole in het buitenland) 

Dit artikel bevat een optionele voorziening voor belastingonderzoek in
het buitenland: het kan voor de bevraagde partij uit oogpunt van
kostenbesparing gunstig zijn om mee te werken aan een belastingonderzoek
door de vragende partij. Dit artikel komt inhoudelijk overeen met het
OESO-modelverdrag; voor een toelichting wordt derhalve verwezen naar de
desbetreffende toelichting.

Aan het eerste lid is nog toegevoegd ‘binnen redelijke termijn’
(‘with reasonable notice’). Deze flexibele term is gerelateerd aan
de omstandigheden van het geval: soms kan het immers gewenst zijn al op
zeer korte termijn onderzoek te doen. Afhankelijk van deze
omstandigheden is het daarom mogelijk dat het verzoek in dat geval
aangemerkt wordt als zijnde binnen redelijke termijn aangekondigd. 

Artikel 6 (mogelijkheden om een verzoek te weigeren) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op verzoek. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het modelverdrag, komt de
inhoud daarmee overeen. Voor de toelichting wordt derhalve verwezen naar
de desbetreffende OESO-toelichting.

Guernsey en Nederland hebben gesproken over opname in dit artikel van de
weigeringsgrond om informatie te verstrekken als hierop een
strafrechtshulpverdrag van toepassing is. Dit is van belang omdat
strafrechtshulpverdragen in Nederland voorrang hebben boven fiscale
verdragen. Informatie inzake fiscale kwesties, waarin een vervolging
door het Openbaar Ministerie is opgestart, kan niet worden verzocht op
basis van een fiscaal verdrag of informatieuitwisselingsverdrag als er
ook een - bijzondere waarborgen bevattend - strafrechtshulpverdrag
aanwezig is (geen keuzemogelijkheid). Partijen zijn het erover eens dat
deze weigeringsgrond impliciet volgt uit de reikwijdte van het Verdrag
zoals opgenomen in artikel 1 (zie toelichting aldaar), zodat opname van
een aparte bepaling in artikel 6 niet nodig is.

In het vijfde lid wordt gesproken over een ‘onderdaan’ van de
aangezochte of verzoekende partij. In het Engels wordt hier gesproken
van ‘a national or citizen’. Dit komt omdat het Britse
nationaliteitsrecht onderscheid maakt tussen ‘nationals’
(onderdanen) en ‘citizens (burgers)’, waarbij de ‘nationals’ een
grotere groep personen betreft en ‘citizens’ alleen personen die
afkomstig zijn uit het Verenigd Koninkrijk of uit een van de van de
Britse Kroon Afhankelijke Gebieden (Guernsey, Jersey en het Eiland Man).
Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent dit onderscheid niet. Beide
begrippen zijn daarom in de Nederlandse vertaling samengevat met het
Nederlandse begrip ‘onderdaan’.

Artikel 7 (vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het modelverdrag is
grotendeels ontleend aan artikel 26 van de OESO Model Tax Convention on
Income and Capital (hierna te noemen: het
‘OESO-modelbelastingverdrag’). De laatste zin van artikel 7 van het
modelverdrag en artikel 7, derde lid, van het Verdrag (‘Deze
informatie mag zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de
bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij niet worden gebruikt voor
andere doeleinden (
)’) zijn ontleend aan artikel 22, vierde lid,
van het op 25 januari 1988 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake
wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden
(‘WABB-verdrag’, Trb.1991, 4). Op deze manier kan na schriftelijke
goedkeuring de ontvangen informatie bijvoorbeeld voor de belasting op de
toegevoegde waarde (BTW) worden gebruikt. Enige uitzondering is dat de
informatie ingevolge het vierde lid niet aan andere rechtsgebieden mag
worden verstrekt, zelfs niet met schriftelijke toestemming.

Voorts zou de bescherming van persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen
zijn. Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Richtlijn van 24 oktober
1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met
de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van
die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen
gegevens worden uitgewisseld met derde landen die een passend
beschermingsniveau bieden. De vraag zou gesteld kunnen worden of het
Guernsey met betrekking tot de aan haar verstrekte gegevens dit
beschermingsniveau biedt. De Europese Commissie heeft op 21 november
2003 middels een formeel besluit (2003/821/EC, PbEU L 308, blz. 27-28)
bevestigd dat Guernsey hieraan voldoet.

Artikel 8 (kosten) 

In het modelverdrag is het aan partijen overgelaten om bepalingen
omtrent de vergoeding van kosten op te nemen. In dit artikel in het
Verdrag is een onderscheid gemaakt tussen ‘directe’ (‘direct’)
kosten en ‘indirecte’ (‘indirect’) kosten. De indirecte kosten
(zoals de gebruikelijke administratieve en overheadkosten) worden
gedragen door de bevraagde partij. De directe kosten komen voor rekening
van de vragende partij. Dit is gerechtvaardigd, aangezien de
informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal zijn (van
Guernsey naar Nederland). Nederland vergoedt onder gewone
belastingverdragen als vragende partij in beginsel alleen kosten waarbij
voor de bevraagde partij een verplichting bestaat tot vergoeding aan
belastingplichtigen en derden. Een eventuele nadere uitwerking van de
categorieën kosten welke in het geval van een TIEA voor vergoeding in
aanmerking komen is, conform de OESO-toelichting op het corresponderende
artikel in het modelverdrag, overgelaten aan de wederzijde bevoegde
autoriteiten. 

Tevens is de bepaling opgenomen dat de bevoegde autoriteit van de
bevraagde partij de bevoegde autoriteit van de vragende partij
raadpleegt indien een informatieverzoek substantiële kosten met zich
mee brengt. De vragende partij kan dan afwegen of het belang van de zaak
deze kosten rechtvaardigt. Bij de te vergoeden kosten dient onder andere
te worden gedacht aan proceskosten die de bevraagde partij
mogelijkerwijs dient te maken om de informatie te kunnen verstrekken.
Partijen zijn overeengekomen in het artikel geen drempelbedrag op te
nemen, omdat dan bij veranderde omstandigheden en noodzakelijke
aanpassing van het bedrag steeds een aanpassing van het
informatieuitwisselingsverdrag zou moeten plaatsvinden. 

Artikel 9 (taal) 

Om praktische redenen heeft Nederland er mee ingestemd om voor de
informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, alleen de Engelse taal
te gebruiken. Het belang om snel en adequaat informatie te verkrijgen
zal vrijwel altijd aan Nederlandse zijde liggen. Verzoeken in het
Nederlands zouden dan eerst door Guernsey vertaald moeten worden met
alle nadelen van dien (kosten, efficiency, tijdsbeslag). 

Artikel 10 (procedures voor onderling overleg en arbitrage) 

Dit artikel is ontleend aan artikel 25 van het
OESO-modelbelastingverdrag en schept de mogelijkheid van een procedure
voor onderling overleg om eventuele problemen bij de implementatie of
interpretatie van het Verdrag op te lossen. In het tweede lid wordt de
basis gelegd voor het in onderling overleg overeenkomen van
uitvoeringsregelingen. In aanvulling op het modelverdrag zijn Nederland
en Guernsey overeengekomen op deze plaats ook te verwijzen naar het
kostenartikel. Inhoudelijk komen lid 1, 2 en 3 voor wat het overige
betreft overeen met het modelverdrag en wordt derhalve verwezen naar de
desbetreffende OESO-toelichting.

Artikel 11 (inwerkingtreding) 

Overeenkomstig het modelverdrag is een onderscheid gemaakt tussen de
datum van inwerkingtreding van strafrechtelijke belastingzaken enerzijds
en civiele belastingzaken anderzijds, omdat informatieuitwisseling over
de eerstgenoemde belastingzaken reeds op basis van de huidige wetgeving
van beide partijen kan plaatsvinden. Voor Nederland betekent dit echter
wel een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarbij de
informatieverstrekking over zaken in de strafrechtelijke sfeer via het
Verenigd Koninkrijk plaatsvindt. 

De datum van inwerkingtreding voor civiele belastingzaken is tijdens de
onderhandelingen lange tijd onderwerp van discussie geweest tengevolge
van overwegingen van Guernsey omtrent gelijke concurrentievoorwaarden
(zie hetgeen hiervoor is opgenomen in het ‘verloop van de
onderhandelingen’). Uiteindelijk is vastgelegd dat er voor
strafrechtelijke en civiele belastingzaken Ă©Ă©n datum van
inwerkingtreding zal gelden. De uiteindelijke datum hangt uiteraard af
van het goedkeuringsproces in beide landen. Met schakelbepalingen geldt
deze zelfde datum voor de inwerkingtreding van de door Nederland geboden
‘compensating benefits’, en het eerdergenoemde verdrag met Guernsey
inzake de toegang tot overlegprocedures over verrekenprijzen en
toepassing van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling.

Ten aanzien van strafrechtelijke belastingzaken kan ook informatie
worden uitgewisseld over de op het moment van inwerkingtreding van het
Verdrag openstaande belastingjaren, omdat die uitwisseling van
informatie, zoals vermeld, reeds nu langs andere weg kan plaatsvinden.
Over civiele belastingzaken kan op verzoek informatie worden
uitgewisseld vanaf de datum van inwerkingtreding van het Verdrag,
uitsluitend over gebeurtenissen die op of na de datum van de
inwerkingtreding aanvangen.

Artikel 12 (beëindiging) 

Gelet op de relatie van de direct van de Britse Kroon afhankelijke
gebieden met het Verenigd Koninkrijk is beëindiging van het Verdrag
niet mogelijk via ‘diplomatieke kanalen’ (‘through diplomatic
channels’), zoals in het algemeen wordt opgenomen (ook in het
modelverdrag). Bij deze gebieden is (het ministerie van Buitenlandse
Zaken van) het Verenigd Koninkrijk niet bij de informatieuitwisseling
betrokken, maar verloopt de communicatie rechtstreeks met de eilanden.
In de tekst wordt derhalve opgenomen dat de beëindiging plaatsvindt
door middel van een schriftelijke kennisgeving (‘in writing’). 

Als minimumperiode dat het Verdrag van kracht moet zijn is, op
Nederlands verzoek om de informatieuitwisseling een kans te geven, een
termijn van twee jaar opgenomen. 

Tevens is opgenomen dat de belastingdienst nog drie maanden na de
kennisgeving van de opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om
verzoeken te doen en met name de in voorbereiding zijnde verzoeken af te
ronden. Het opnemen van een dergelijke periode is redelijk aangezien er
nogal wat eisen aan een informatieverzoek worden gesteld, waardoor de
voorbereiding van een verzoek lange tijd in beslag kan nemen. Met een
periode van zes maanden, zoals in het modelverdrag opgenomen, had
Guernsey echter overwegende bezwaren, in die zin dat de angst bestond
dat na kennisgeving van de opzegging alsnog een grote stroom van
verzoeken zou volgen. Nederland kan hiervoor begrip opbrengen. Om de
stroom informatieverzoeken te beperken is derhalve een periode
overeengekomen van drie maanden.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland
gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Van Raad, Teksten Internationaal & EG belastingrecht 2007-2008,
Deventer: Kluwer 2007, p. 1602 e.v. en beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf . Zie tevens de bijlage
bij de toelichtende nota’s bij de TIEA met Isle of Man (Trb. 2006, 96)

en Jersey (Trb. 2007,148).

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

 De gecommitteerde landen gaan met hun toezegging om informatie uit te
wisselen zonder beperkingen als bankgeheim, ‘double incriminality’
en ‘domestic tax interest’ veel verder dan OESO-leden als
Zwitserland, Luxemburg, Oostenrijk en België.

 Van Raad, Teksten Internationaal & EG belastingrecht 2007-2008,
Deventer: Kluwer 2007, p. 849 e.v. en beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 

 

 PAGE   13 

-  PAGE   2  -