[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgangsrapportage

Bijlage

Nummer: 2009D04543, datum: 2009-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Voortgangsrapportage Nota Dierenwelzijn en Nationale Agenda Diergezondheid (2009D04540)

Preview document (🔗 origineel)


	

 Inhoudsopgave

  TOC \o "1-2" \z  1	Inleiding	  PAGEREF _Toc220919404 \h  2 

2	Hoofdstuk Burger en consument	  PAGEREF _Toc220919405 \h  2 

2.1	Productiewijze van landbouwsector transparant	  PAGEREF
_Toc220919406 \h  2 

2.2	Tussensegment voor varkens- en kippenvlees	  PAGEREF _Toc220919407
\h  2 

2.3	Stimuleren duurzame consumptie	  PAGEREF _Toc220919408 \h  2 

2.4	Etikettering dierenwelzijn	  PAGEREF _Toc220919409 \h  2 

2.5	Dialoog over dierenwelzijn	  PAGEREF _Toc220919410 \h  2 

3	Landbouwhuisdieren	  PAGEREF _Toc220919411 \h  2 

3.1	Integraal duurzame stallen	  PAGEREF _Toc220919412 \h  2 

3.2	Integraal beoordelingskader	  PAGEREF _Toc220919413 \h  2 

3.3	Robuuste dieren/ Natuurlijke weerstand	  PAGEREF _Toc220919414 \h  2


3.4	Dierenwelzijn internationaal	  PAGEREF _Toc220919415 \h  2 

3.5	Melkveehouderij	  PAGEREF _Toc220919416 \h  2 

3.6	Kalverhouderij	  PAGEREF _Toc220919417 \h  2 

3.7	Dikbilhouderij	  PAGEREF _Toc220919418 \h  2 

3.8	Varkenshouderij	  PAGEREF _Toc220919419 \h  2 

3.9	Pluimvee	  PAGEREF _Toc220919420 \h  2 

3.10	Verwaarlozing landbouwhuisdieren	  PAGEREF _Toc220919421 \h  2 

3.11	Doden van dieren	  PAGEREF _Toc220919422 \h  2 

3.12	Transport van dieren	  PAGEREF _Toc220919423 \h  2 

3.13	Preventie van dierziekten	  PAGEREF _Toc220919424 \h  2 

3.14	Bedrijfsgebonden dierziekten	  PAGEREF _Toc220919425 \h  2 

3.15	Bestrijding van dierziekten	  PAGEREF _Toc220919426 \h  2 

3.16	Vaccinatie	  PAGEREF _Toc220919427 \h  2 

3.17	Structuur veehouderij en diergezondheid	  PAGEREF _Toc220919428 \h 
2 

4	Hobbydieren	  PAGEREF _Toc220919429 \h  2 

4.1	Zelforganisatie hobbydierhouders	  PAGEREF _Toc220919430 \h  2 

4.2	Communicatie	  PAGEREF _Toc220919431 \h  2 

4.3	Differentiatie in beleid	  PAGEREF _Toc220919432 \h  2 

4.4	Onderzoek naar alternatieven voor identificatie van hobbydieren	 
PAGEREF _Toc220919433 \h  2 

5	Paarden	  PAGEREF _Toc220919434 \h  2 

5.1	Welzijnsverbetering	  PAGEREF _Toc220919435 \h  2 

5.2	Beëindigen couperen paardenstaarten	  PAGEREF _Toc220919436 \h  2 

5.3	Professionalisering van de vertegenwoordiging van de paardensector	 
PAGEREF _Toc220919437 \h  2 

5.4	Communicatie over diergezondheidsonderwerpen	  PAGEREF _Toc220919438
\h  2 

5.5	Rollen en verantwoordelijkheden bij verschillende dierziekten	 
PAGEREF _Toc220919439 \h  2 

5.6	Paardenziekten: leidraad, I&R, financiering, monitoring en onderzoek
  PAGEREF _Toc220919440 \h  2 

5.7	Afrikaanse Paardenpest	  PAGEREF _Toc220919441 \h  2 

5.8	Zoönosen	  PAGEREF _Toc220919442 \h  2 

6	Dieren in de natuur	  PAGEREF _Toc220919443 \h  2 

6.1	Populatiebeheer en schadebestrijding	  PAGEREF _Toc220919444 \h  2 

6.2	Invasieve exoten in relatie tot dierenwelzijn	  PAGEREF
_Toc220919445 \h  2 

6.3	Opvang gewonde niet-gedomesticeerde dieren	  PAGEREF _Toc220919446
\h  2 

6.4	In het wild levende grazers	  PAGEREF _Toc220919447 \h  2 

6.5	Vervreemding van de natuur verminderen	  PAGEREF _Toc220919448 \h  2


6.6	Wildheid van natuurdieren	  PAGEREF _Toc220919449 \h  2 

6.7	Diervriendelijkere bestrijdingsmethoden plaagdieren	  PAGEREF
_Toc220919450 \h  2 

6.8	Importverbod voor producten van zeehonden	  PAGEREF _Toc220919451 \h
 2 

6.9	Dutch Wildlife Health Centre	  PAGEREF _Toc220919452 \h  2 

6.10	Inrichtingsplannen per robuuste verbinding	  PAGEREF _Toc220919453
\h  2 

6.11	Nulstand zwijnen	  PAGEREF _Toc220919454 \h  2 

6.12	CITES	  PAGEREF _Toc220919455 \h  2 

7	Vissen	  PAGEREF _Toc220919456 \h  2 

7.1	Diervriendelijkere dodingsmethode van paling en meerval	  PAGEREF
_Toc220919457 \h  2 

7.2	Maatlat voor duurzame kweek van vissen	  PAGEREF _Toc220919458 \h  2


7.3	Fundamenteel onderzoek naar natuurlijk gedrag van vissen	  PAGEREF
_Toc220919459 \h  2 

7.4	Praktijkonderzoek naar het huidige transport van levende vissen	 
PAGEREF _Toc220919460 \h  2 

7.5	Terugdringen van bijvangsten en selectievere vangstmethoden	 
PAGEREF _Toc220919461 \h  2 

7.6	Internationale gedragscode voor de sportvisserij	  PAGEREF
_Toc220919462 \h  2 

7.7	Evaluatie huidige gedragscode sportvisserij	  PAGEREF _Toc220919463
\h  2 

7.8	Visgezondheid	  PAGEREF _Toc220919464 \h  2 

8	Gezelschapsdieren	  PAGEREF _Toc220919465 \h  2 

8.1	Communicatie en voorlichting over dierenwelzijn en diergeneeskundige
zorg            

8.2	Zelforganisatie van de gezelschapsdierensector	  PAGEREF
_Toc220919467 \h  2 

8.3	Onderzoeksprogramma Welzijn Gezelschapsdieren	  PAGEREF
_Toc220919468 \h  2 

8.4	Positieflijst	  PAGEREF _Toc220919469 \h  2 

8.5	Certificatiesysteem voor honden en katten en dierenspeciaalzaken	 
PAGEREF _Toc220919470 \h  2 

8.6	Verplichte Identificatie & Registratie voor honden	  PAGEREF
_Toc220919471 \h  2 

8.7	Erfelijke problemen bij rashonden	  PAGEREF _Toc220919472 \h  2 

8.8	Regeling Agressieve Dieren	  PAGEREF _Toc220919473 \h  2 

8.9	Professionalisering dierenambulances	  PAGEREF _Toc220919474 \h  2 

8.10	Lokale initiatieven	  PAGEREF _Toc220919475 \h  2 

8.11	Handhavingscapaciteit gezelschapsdieren	  PAGEREF _Toc220919476 \h 
2 

8.12	Rol en verantwoordelijkheid overheid, sector, eigenaar	  PAGEREF
_Toc220919477 \h  2 

9	Dierentuindieren	  PAGEREF _Toc220919478 \h  2 

10	Circusdieren	  PAGEREF _Toc220919480 \h  2 

11	Proefdieren	  PAGEREF _Toc220919482 \h  2 

11.1	Wet op de dierproeven	  PAGEREF _Toc220919483 \h  2 

11.2	Herziening Europese dierproevenrichtlijn	  PAGEREF _Toc220919484 \h
 2 

11.3	Kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven	  PAGEREF
_Toc220919485 \h  2 

12	Diergezondheid: horizontale thema’s	  PAGEREF _Toc220919486 \h  2 

12.1	EU-strategie voor diergezondheid	  PAGEREF _Toc220919487 \h  2 

12.2	Risicogebaseerd beleid	  PAGEREF _Toc220919488 \h  2 

12.3	Categorisatie dierziekten	  PAGEREF _Toc220919489 \h  2 

12.4	Kostentoedeling dierziektebestrijding	  PAGEREF _Toc220919490 \h  2


12.5	Veterinaire organisatie en infrastructuur	  PAGEREF _Toc220919491
\h  2 

12.6	Diergeneesmiddelen	  PAGEREF _Toc220919492 \h  2 

12.7	Kennis, research en development	  PAGEREF _Toc220919493 \h  2 

12.8	Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases	  PAGEREF
_Toc220919494 \h  2 

12.9	Bestrijden aan de bron	  PAGEREF _Toc220919495 \h  2 

12.10	Maatschappelijke kosten en baten van de NAD	  PAGEREF
_Toc220919496 \h  2 

13	Openstaande moties	  PAGEREF _Toc220919497 \h  2 

Bijlage 1 Totaaloverzicht acties NDW en NAD	  PAGEREF _Toc220919498 \h 
2 

 Inleiding

Het kabinet heeft gekozen voor een nieuw welzijns- en gezondheidsbeleid
voor dieren. Dit beleid is opgeschreven in de Nota Dierenwelzijn en de
Nationale Agenda Diergezondheid die op 12 oktober 2007 zijn verschenen
(TK 29 683 nr. 76) samen met het wetsvoorstel Dieren aan de Tweede Kamer
gestuurd. Beide nota’s maken samen met het wetsvoorstel Dieren deel
uit van het drieluik dieren. In de nota’s worden de ambities
beschreven en de weg waarlangs de verbetering van het dierenwelzijn en
diergezondheid zal worden gerealiseerd. 

Nota dierenwelzijn 

De ambitie is dat de samenleving de komende jaren:

meer inzicht krijgt in, en respect ontwikkelt voor het natuurlijke
gedrag van dieren en de daaraan gerelateerde behoeften van dieren in hun
omgeving; en

haar omgang en de wijze van het houden dieren daarop aanpast, inclusief
het aankoopgedrag van dieren of dierlijke producten. 

Het is de bedoeling dat de Nederlandse samenleving op het gebied van
dierenwelzijn in de Europese voorhoede gaat opereren. 

Deze ambitie wil het kabinet in 15 jaar realiseren via de volgende vijf
lange termijndoelstellingen, te weten:

Het perspectief van het dier is leidend bij de inrichting van stallen en
de bedrijfsvoering, zonder dat andere aspecten als economie, milieu,
diergezondheid, voedselveiligheid en arbeidsomstandigheden uit het oog
worden verloren. Dit geldt voor de veehouderij, de aquacultuur,
bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren, circussen en dierentuinen.
Integraal duurzame houderijsystemen zijn de norm.

Gehouden dieren kunnen behoeften voortvloeiend uit hun natuurlijk gedrag
uiten, krijgen daglicht, hebben voldoende ruimte en ondergaan geen
fysieke ingrepen als gevolg van de wijze van het houden. Transport van
slachtvee over lange afstand vindt niet meer plaats. 

Gehouden dieren zijn in principe zichtbaar voor burgers, ofwel in het
landschap, ofwel op het bedrijf. Maatschappelijke transparantie is de
norm bij het houden van dieren opdat de burger als consument zijn
verantwoordelijkheid kan nemen bij de aanschaf van dierlijke producten
of een gezelschapsdier. 

Houders van hobby- en gezelschapsdieren beschikken over voldoende
kennis, informatie en ondersteuning om hun verantwoordelijkheid te nemen
bij de aankoop, huisvesting en verzorging van de dieren en handelen
hiernaar. 

Consumenten beschikken over voldoende kennis, informatie en
ondersteuning om in redelijkheid een afweging te kunnen maken bij hun
aankoop van dierlijke producten wat dierenwelzijn betreft. Dierenwelzijn
wordt daarbij gezien als één van de aspecten van duurzaam inkopen en
consumeren. 

Deze doelstellingen zijn in de Nota Dierenwelzijn voor de verschillende
diercategorieën uitgewerkt in 94 concrete acties voor de komende jaren
(zie bijlage 1).

Nationale Agenda Diergezondheid 

De Nationale Agenda Diergezondheid gaat over de diergezondheidszorg in
Nederland. De ambitie is om de gezondheid van dieren op een hoger niveau
te brengen. Het streven is dat in 2015 houders van dieren over de hele
linie verstandig en deskundig omgaan met hun dieren en een beroep kunnen
doen op een adequate veterinaire zorg; niet alleen in geval van
(besmettelijke) dierziekten, maar ook voor brede (preventieve)
gezondheidszorg. 

Voor het diergezondheidsbeleid zijn de volgende strategische doelen
geformuleerd:

Brede gezondheidszorg: een brede aandacht voor de gezondheid van alle
dieren 

Differentiatie: maatwerk leveren door waar mogelijk een
gedifferentieerde aanpak per diercategorie

Preventie: van het voorkomen van insleep en verspreiding van dierziekten
en goede huisvesting tot het verhogen van de basale weerstand van dieren

Risicogebaseerd beleid: het diergezondheidsbeleid zal structureel worden
gebaseerd op risico-analyses 

Financiering: Europese harmonisatie en het doorbelasten van de kosten
van de bestrijding van dierziekten aan de houders zijn met elkaar in
balans

Meer samenwerking tussen overheid en maatschappelijke organisaties: de
samenleving betrekken bij het uitwerken van het diergezondheidsbeleid.

Deze doelen zijn in de Nationale Agenda Diergezondheid voor de
verschillende diercategorieën uitgewerkt in 127 concrete acties voor de
komende jaren (zie bijlage 1). 

Beide nota’s zijn op 28 januari en 4 februari 2008 in de Tweede Kamer
besproken. Vervolgens heeft de Tweede Kamer met de nota’s ingestemd en
zijn daarbij een aantal moties aangenomen. Toegezegd is dat er jaarlijks
over de voortgang van de acties uit beide nota’s zal worden
gerapporteerd. 

In de loop van het jaar 2008 is er nog een aantal keren over
dierenwelzijn en diergezondheid met de Tweede Kamer gesproken. Ook
hieruit is een aantal moties voortgekomen. 

Voortgangsrapportage

In deze eerste voortgangsrapportage wordt de voortgang en stand van
zaken van de uitvoering van beide nota’s over het jaar 2008 gegeven.
Daarbij wordt ook gerapporteerd over de nog openstaande moties. 

Er wordt nog niet gerapporteerd in hoeverre de diverse acties hebben
bijgedragen aan het verbeteren van het dierenwelzijns- en
diergezondheidsniveau. Momenteel wordt hiervoor een monitoringssysteem
ontwikkeld. De eerste monitoringsrapportage zal samen met de tweede
voortgangsrapportage in februari 2010 verschijnen. 

Leeswijzer

De voortgangsrapportage sluit zoveel mogelijk aan bij de
hoofdstukindeling van de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda
Diergezondheid, waarbij de acties zijn  geordend per diercategorie. In
hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de acties die betrekking hebben op burger
en consument. In de hoofdstuk 3 t/m 12 komen de acties van de
verschillende diercategorieën aan de orde. De nummers van de acties uit
de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid zijn in de
rapportage zoveel mogelijk gekoppeld aan de titels van de paragrafen en
staan tussen haakjes (NDW nr../NAD nr..) Hoofdstuk 13 bevat een
overzicht van de stand van zaken van de op 1 januari 2009 openstaande
moties.  

Hoofdstuk Burger en consument

Productiewijze van landbouwsector transparant                           
                             (NDW 1)

De varkens- en pluimveesector is uitgenodigd een meerjarig plan van
aanpak op te stellen om de productiewijze transparanter te maken. Het
ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is onder
voorwaarden bereid de uitvoering van een plan van aanpak met een
startsubsidie te faciliteren. Voorwaarden zijn o.a. dat het
bedrijfsleven bereid is tot structurele meerjarige financiering, dat de
transparantie- en communicatieplannen een representatief beeld geven van
de wijze waarop de dieren worden gehouden en er vernieuwende
initiatieven worden genomen. De varkenssector (i.c. de stichting Varkens
in Zicht) heeft een meerjarig plan opgesteld, waarvoor LNV een
startsubsidie heeft verstrekt. De pluimveesector heeft reeds
initiatieven genomen voor een meerjarige aanpak.

Afgelopen jaar is bekeken hoe LNV zelf kan bijdragen aan de
beschikbaarheid van objectieve informatie over de bedrijfsvoering in de
veehouderij. Gezocht wordt naar een manier om hier aan bij te dragen
zonder de werkelijkheid te versimpelen. Gedacht wordt aan het aansluiten
bij bestaande informatiebronnen en het meenemen van het onderwerp
transparantie in de afspraken die het komende jaar gemaakt gaan worden
met de diverse sectoren over welzijnsverbetering en verduurzaming. 

Tussensegment voor varkens- en kippenvlees                              
                  (NDW 2, 41, 50)

Het bleek niet haalbaar om rond 1 mei 2008 een convenant tussensegment
af te sluiten (TK 31200 XIV, nr. 216). Momenteel vindt overleg plaats
met verschillende partijen die tussensegmenten willen ontwikkelen over
de inhoudelijke criteria en de aanpak. LNV heeft hierbij een
stimulerende en faciliterende rol. Er zijn financiële middelen
gereserveerd voor onderzoek en haalbaarheidsstudies. De besprekingen met
koepelorganisaties, bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke
organisaties moeten leiden tot een convenant voor 1 mei 2009. De aanpak
wordt afgestemd met de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij en de Nota
Voedsel en Consument die binnenkort zal verschijnen.

Stimuleren duurzame consumptie                                          
                                      (NDW 3)

Het Voedingscentrum is in 2006 gestart met een meerjarige campagne op
het gebied van voedselkwaliteit. Het doel is consumenten ervan bewust te
maken dat er behalve gezondheid en veiligheid meer aspecten zijn die de
waarde van voedsel bepalen. Het betreft meerwaarden als natuur en
milieu, dierenwelzijn en eerlijke handel. In het kader van deze
campagne vroeg het Voedingscentrum aandacht voor dierenwelzijn met een
tv- en radiocampagne, onder het motto: ‘Een kip of een varken kan niet
kiezen, jij wel’. Met de campagne wil het Voedingscentrum mensen erbij
stil laten staan dat hun keus in de winkel invloed heeft op hoe het
leven van een kip of varken eruit ziet. Op de website informeert het
Voedingscentrum objectief over de keuzemogelijkheden. Dit moet eraan
bijdragen dat consumenten bewuster omgaan met waar voedsel vandaan
komt en hoe het is gemaakt. Eind september zijn er nieuwe tv-spots
uitgezonden met naast aandacht voor het welzijn van de kip en het varken
ook aandacht voor de koe en de zalm, met als leidende slogan: “U
betaalt, dus u bepaalt”. Naast dierenwelzijn ging de aandacht nu ook
uit naar het milieu (vangstgebieden) en werd op de website van het
Voedingscentrum verwezen naar de VISwijzer. Belangstellenden zijn ook in
de mogelijkheid gesteld om een “spiekbrief” te downloaden die kan
fungeren als hulpmiddel bij het kopen van duurzaam voedsel. In 2009 komt
het accent in de campagnes van het Voedingscentrum meer op het
communiceren van handelingsperspectieven voor de consument te liggen.

Etikettering dierenwelzijn                                              
                                                (NDW 4)

In de Landbouwraad van mei 2007 is besloten dat de Europese Commissie de
mogelijkheden zal verkennen voor een verplicht en een vrijwillig
etiketteringsysteem voor dierenwelzijn. Momenteel voert de EU een studie
uit naar diverse aspecten omtrent etikettering van dierenwelzijn. De
resultaten van deze studie zullen waarschijnlijk in 2009 worden
voorgelegd aan de lidstaten. Vervolgens zal de Commissie ook haar
ideeën over mogelijk beleid voor etikettering van dierenwelzijn bekend
maken. In dat kader is ook het Groenboek van de Commissie over de
kwaliteit van landbouwproducten dat op 15 oktober 2008 is uitgebracht,
relevant.

Dialoog over dierenwelzijn                                              
                                              (NDW 5)

Er is van 25 september tot 20 oktober 2008 een pilot van een
maatschappelijke dialoog uitgevoerd in de vorm van een besloten
internetdialoog tussen experts (op persoonlijke titel) op het gebied van
paardenwelzijn. Deze besloten internetdiscussie werd in overleg met de
Sectorraad Paarden, de Dierenbescherming en de Animal Sciences Group van
Wageningen-UR (WUR-ASG) voorbereid onder leiding van het bureau Politiek
Online. Voorafgaand hieraan heeft een digitale omgevingsanalyse
plaatsgevonden om te zien wie de spelers zijn en welke issues er spelen.
De internetdialoog geeft inzicht in argumenten en ideeën die er leven
ten aanzien van huisvesting, voeding, trainingsmethoden, transport en
paraveterinaire beroepen. (zie ook paragraaf 5.1’ Welzijnsverbetering
paarden’) Deze inzichten zijn door de Sectorraad Paarden gebruikt als
input voor hun Plan van Aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij, dat
op 13 januari 2008 aan LNV werd aangeboden (zie TK 28 286, nr. 257). 

Ook over de alternatieven voor het doden van eendagshaantjes zal een
maatschappelijke dialoog gevoerd gaan worden. Deze dialoog zal worden
gestart, zodra de drie als maatschappelijk aanvaardbaar geachte
alternatieven op haalbaarheid zijn getoetst. De Tweede Kamer is over dit
voornemen in september 2008 geïnformeerd samen met de
onderzoeksresultaten van WUR-ASG. Zie ook paragraaf 3.11 ‘Doden van
dieren’ (actie NDW 53, 54). 

Bekeken wordt nog over welke andere onderwerpen in 2009 en verder een
maatschappelijke dialoog zal worden gevoerd. Voor elk potentieel
onderwerp zal LNV eerst een afweging maken van de toegevoegde waarde die
een maatschappelijke dialoog kan hebben. 

Landbouwhuisdieren 

Integraal duurzame stallen                                          
(NDW 6, 18-21, 37-40, 46- 49, NAD 22)

Integraal duurzame en diervriendelijke stallen zijn stal- en
houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidsthema’s in
onderlinge samenhang verbeterd zijn ten opzichte van de huidige
stalsystemen. Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte
van de huidige wettelijke normen gaat het om stallen en houderijsystemen
die tegelijkertijd minstens voldoen aan andere belangrijke
randvoorwaarden zoals milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en
economische haalbaarheid. Zoveel als mogelijk wordt op deze thema’s
ook een verbetering ten opzichte van de wettelijke minimumeisen of de
gangbare praktijk gerealiseerd. 

De Animal Sciences Group van Wageningen-UR (WUR-ASG) heeft opdracht
gekregen voor herontwerp van stallen (Programma Reflexief interactief
ontwerpen, RIO). Hiermee zijn positieve ervaringen opgedaan in de
legpluimveehouderij (Project Houden van Hennen). In 2007 is een begin
gemaakt met de melkveehouderij (Project Kracht van Koeien) dat begin
2009 zal leiden tot de eerste nieuwe stalontwerpen. In 2008 is het
herontwerptraject begonnen voor de varkenshouderij. In de
varkenshouderij wordt begonnen met groepshuisvesting voor dragende
zeugen en daarna komt de huisvesting van kraamzeugen en gespeende biggen
aan de beurt (oplevering eind 2009). Dit jaar wordt gestart met een
herontwerptraject voor de vleeskuikenhouderij en de legpluimveehouderij
die voor de eiproductenindustrie produceert. 

In het voorjaar van 2009 zal een monitor integraal duurzame en
diervriendelijke stallen en een nulmeting van het aantal stallen gereed
zijn. 

Het bouwen van prototypen van nieuwe integraal duurzame stallen wordt
financieel ondersteund door middel van de innovatie- en
demonstratiemodules in de Regeling LNV-subsidies. Er is een
investeringsregeling voor integraal duurzame stallen opgesteld die vanaf
2008 jaarlijks wordt opengesteld. In 2008 is in het kader van deze
regeling voor een bedrag van 2.5 miljoen euro subsidie toegezegd.
Vanwege overtekening van deze regeling is het oorspronkelijk beschikbare
subsidiebedrag ruim verdubbeld.

Op basis van de Maatlat duurzame veehouderij worden via de fiscale
regelingen MIA (Milieu-investeringsaftrek) en Vamil Willekeurige
afschrijving Milieu-investeringen) investeringen in bovenwettelijke
welzijns- en ammoniakmaatregelen in nieuwe en gerenoveerde stallen voor
de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij gestimuleerd. Naar
schatting zal er voor 2008 een investeringsbedrag van rond de 550
miljoen euro aan meldingen binnenkomen voor stallen die voldoen aan de
Maatlat Duurzame Veehouderij en daarmee bovenwettelijk scoren op
dierenwelzijn en ammoniak. Dit komt overeen met circa 45 miljoen euro
aan fiscaal voordeel. MIA/Vamil meldingen kunnen nog tot drie maanden
na het aangaan van de investeringsverplichting binnenkomen. De exacte
gegevens zullen worden opgenomen in het Jaarverslag MIA/Vamil 2008 van
Senter Novem dat in de loop van het jaar verschijnt.

Het streven is om de Maatlat duurzame veehouderij per 1 april 2009 uit
te breiden met deelmaatlatten voor energie en diergezondheid. Daarnaast
wordt gewerkt aan een maatlat voor de vleeskalverhouderij en de
koppeling van nieuwe financiële instrumenten aan de Maatlat duurzame
veehouderij (Borgstellingsfonds Plus en de Regeling groenprojecten voor
de melkveehouderij). 

Integraal beoordelingskader                                             
                                    (NDW 7 en 8)

LNV heeft het Landbouw Economisch Instituut van Wageningen-UR gevraagd
om advies over een werkmethode om integrale afwegingen binnen beleid te
kunnen maken. Integrale afweging betekent hier dat waarden op het gebied
van dierenwelzijn, milieu, diergezondheid, voedselveiligheid,
arbeidsomstandigheden en economie in samenhang bij belangrijke
beleidsvraagstukken rond landbouwhuisdieren met elkaar worden
bediscussieerd en beoordeeld. In de nota naar aanleiding van het verslag
inzake het wetsvoorstel dieren wordt nader ingegaan op de achtergrond
van de integrale afweging bij het ontwikkelen van dierenwelzijnsbeleid. 

Robuuste dieren/ Natuurlijke weerstand                                  
    (NDW 9, 10, NAD 29, 46, 47)

Al enkele jaren wordt gezocht naar maatstaven waarmee bepaald kan worden
welke mate van weerbaarheid landbouwhuisdieren in de huidige
houderijsystemen hebben. Aan de hand van deze maatstaven kan dan gewerkt
worden aan het mogelijkerwijs verhogen van deze weerbaarheid. Binnen het
onderzoeksprogramma ‘Waardering van dierenwelzijn’ van de
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en LNV is
het thema ‘robuustheid en adaptatievermogen’ opgenomen. In het
najaar van 2008 zijn diverse onderzoeksvoorstellen ingediend. Het is nog
niet bekend of en zo ja hoeveel subsidieaanvragen onder dit thema zullen
worden gehonoreerd. De verwachting is dat in 2009  op meerdere gebieden
onderzoek naar de natuurlijke weerstand van het Nederlandse vee zal
starten. 

Met het NWO-LNV onderzoeksprogramma is de actie uit het werkprogramma
dierenwelzijn waarin de sector wordt gevraagd om een inventarisatie te
maken van lopende initiatieven om meer gebruik te maken van robuuste
dieren en te komen met een plan van aanpak voor de komende jaren komen
te vervallen.  

Dierenwelzijn internationaal                                            
                               (NDW 11 t/m 17)

Actieve coalitievorming met lidstaten die een voorhoedepositie in willen
nemen (NDW 11)

In het najaar van 2007 en in 2008 is een aantal lidstaten bezocht:
Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Oostenrijk. Doel
was het aangaan van samenwerking om het dierenwelzijnsbeleid in Europa
te verbeteren. Inmiddels is er een netwerk van gelijkgezinde lidstaten
tot stand gebracht die een voorhoedepositie in willen nemen op het
gebied van dierenwelzijn.

Er is tevens geïnvesteerd in de contacten met de Europese Commissie en
het Voorzitterschap van Tsjechië (eerste helft 2009) en Zweden (tweede
helft 2009). Ook met deze partijen is inmiddels een goede samenwerking
ontstaan. 

Betere bundeling en samenwerking van (internationaal) wetenschappelijk
onderzoek (NDW 12) 

Het streven is een netwerk van onderzoeksfinanciers op te richten die
binnen Europa meer gecoördineerd samenwerken qua onderzoek naar
dierenwelzijn. Concreet gaat het om in kaart te brengen welk onderzoek
gedaan wordt in diverse landen, het in beeld brengen van de
onderzoeksbehoeften en het prioriteren van onderzoeksbehoeften. De inzet
is dat deze werkzaamheden uitmonden in het meer gezamenlijk doen van
onderzoek en het voorzien in gezamenlijke financieringsmogelijkheden. De
eerste bijeenkomsten hebben plaatsgevonden met het oog op een betere
bundeling en samenwerking van internationaal welzijnsonderzoek.
Nederland zit in de actieve groep van lidstaten die het voorbereidende
werk verzorgen. 

Er wordt nog onderzocht of er voldoende basis en aanleiding is om een
European Research Area Network (ERANET) op te zetten voor dierenwelzijn,
zoals deze ook al bestaat voor diergezondheid (zie paragraaf 12.7
‘Kennis, research en development’, actie NAD 104).

Onderzoek ten behoeve van aanscherping Vleeskuikenrichtlijn (NDW 13)

Zie paragraaf 3.9 ‘Pluimvee’, actie NDW 45.

Behoud van het Europees verbod op de legbatterij per 2012 (NDW 14)

De Europese Commissie heeft op 9 januari 2008 een rapport uitgebracht
over de huisvesting van leghennen. De Commissie geeft in dit rapport aan
geen aanleiding te zien voor een heroverweging van het bestaande verbod
op het gebruik van de legbatterij per januari 2012. Bij het uitbrengen
van het rapport heeft de toenmalige Commissaris Kyprianou de lidstaten
en landbouwsector opgeroepen tot omschakeling. Nederland heeft de
Commissie intensief ondersteund in de totstandkoming van dit rapport en
de bespreking ervan in Brussel met de lidstaten. Daarnaast heeft
Nederland gewerkt aan een netwerk van lidstaten die voorstander zijn van
het behoud van het verbod op het gebruik van de legbatterij per 2012. Op
basis hiervan is de verwachting dat de Commissie geen initiatief zal
nemen dat zal leiden tot uitstel van dit verbod.

Stoppen met castratie in EU verband (NDW 15)

Zie paragraaf 3.8 ‘Varkenshouderij’, actie NDW 32 en 33.

Aanscherpen Transportverordening (NDW 16)

Zie paragraaf 3.12 ‘Transport van dieren’, actie NDW 58.

Europese welzijnsregeling voor (opfok)vleeskuikenouderdieren, kalkoenen,
nertsen en konijnen (NDW 17)

LNV ziet pas vanaf 2010 ruimte om zich in te zetten voor Europese
welzijnsregelgeving voor (opfok) vleeskuikenouderdieren, kalkoenen,
nertsen en konijnen. Het is belangrijk om te benadrukken dat de ruimte
voor het agenderen van welzijnsonderwerpen die niet genoemd zijn in het
EU Actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren (2006-2010)
beperkt is. Binnen de termijn van de huidige Europese Commissie wordt
door LNV prioriteit gegeven aan inzet op de dossiers herziening
Transportverordening, het verbod op het gebruik van de legbatterij, de
nieuwe verordening voor het bedwelmen en doden van dieren, het
handelsverbod voor zeehondenbont, het beleid voor etikettering van
dierenwelzijn en het stoppen van castratie van biggen. 

Om Europees beleid voor deze kleine sectoren op termijn mogelijk te
maken, is het belangrijk om deze onderwerpen eerst in een forum als de
Raad van Europa of de World Organisation for Animal Health (OIE) te
agenderen. Pas nadat een dergelijk traject is doorlopen en zulke
onderwerpen inpasbaar zijn in de EU agenda voor dierenwelzijn, is er een
mogelijkheid om de Commissie ertoe te bewegen om wetgevingsinitiatieven
te nemen. Dit vergt veelal een traject van een aantal jaren.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

In de Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020 (TK 28 625, nr. 60)
is uiteengezet dat LNV het instrumentarium van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) onder andere wil inzetten voor het verder
verbeteren van dierenwelzijn. Op verzoek van Nederland is in het GLB nu
de mogelijkheid gecreëerd om het instrumentarium van het GLB te
benutten voor het verbeteren van dierenwelzijn. Voor dierenwelzijn zijn
de mogelijkheden die artikel 68 biedt en het Plattelands
Ontwikkelingsprogramma relevant. Tijdens het AO-Landbouwraad van 26
november jl. is aangegeven dat de Tweede Kamer voor mei 2009 zal worden
geïnformeerd over de voorgenomen inzet van artikel 68. In de
voorbereiding hiervan zullen de verschillende doelen die met artikel 68
gediend kunnen worden naast elkaar worden gezet, ook in relatie tot het
in dezelfde periode aan te passen Plattelandsontwikkelingsprogramma. 

Melkveehouderij                                                         
                                     (NDW 22 t/m 25)

Bevorderen weidegang (NDW 22)

De Stichting Weidegang stimuleert weidegang door een financiële
ondersteuning (weidegangbonus) en adviseert melkveehouderijen over de
mogelijkheden van weidegang. De laatste cijfers van het Centraal Bureau
voor Statistiek over 2006-2007 en de effectmeting van het project ‘Koe
& Wij’ laten een stabilisatie zien van het aantal opgestalde dieren in
2007 ten opzichte van 2006. Veel boeren kiezen voor een systeem waarin
de dieren, in het weideseizoen, ’s nachts op stal gehouden worden en
overdag naar buiten kunnen.   Het is nog te vroeg om te kunnen
vaststellen of er daadwerkelijk een trendbreuk heeft plaatsgevonden. LNV
is voornemens om het project Koe & Wij te vervolgen om vraagstukken die
rondom weidegang spelen op te lossen. Het is verder een positieve
ontwikkeling dat marktpartijen samen met maatschappelijke organisaties
initiatieven hebben genomen om weidegang onder de aandacht van het grote
publiek te brengen en om de consument de keuze te geven om weidemelk te
kopen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de visie om verduurzaming
uiteindelijk door de maatschappij gedragen te laten zijn. Voor verdere
uitbreiding van initiatieven, anders dan dagverse zuivel, ligt ook het
voortouw bij marktpartijen.

Welzijnseisen voor huisvesting van melkvee (NDW 23)

In het najaar is gestart met de amvb Huisvesting melkveehouderij die
minimum welzijnseisen stelt voor de huisvesting van melkvee. Het streven
is dat deze amvb begin 2011 van kracht wordt.  

Alternatief voor de huidige grote oorflappen (NDW 24)

Er is door LNV onderzoek gedaan naar wat de mogelijke bestaande
alternatieven zijn voor de huidige oormerken ter identificatie van
runderen. Er is gekeken naar de volgende alternatieven: elektronische
maagbolus, injecteerbare transponder, koudmerk, tatoeage, pootband en
halsband. De conclusie is dat er op dit moment nog geen bruikbare
alternatieve identificatiemiddelen voor regulier gebruik in de
rundveehouderij zijn die minder welzijnsleed veroorzaken dan de huidige
oormerken en tegelijkertijd een voldoende betrouwbare identificatie &
registratie en voedselveiligheid bieden. Aangezien geen van deze
middelen vooralsnog bruikbaar lijken, zullen ze niet als officieel
identificatiemiddelen bij de Europese Commissie worden bepleit. (zie TK
28 286, nr. 223 van 9 juli 2008). TNO doet momenteel in opdracht van LNV
nader onderzoek naar innovatieve methoden voor identificatiemiddelen.
Medio 2009 worden de eerste resultaten verwacht.

Vriesbranden bij koeien verboden ingreep (NDW 25)

De Tweede Kamer heeft de regering bij motie van het lid Waalkens c.s.
(zie TK  21 501-32, nr. 254) verzocht om de overgangstermijn voor het
vriesbranden met nogmaals drie jaar te verlengen tot juni 2011, om de
sector te laten wennen en de gelegenheid te geven alternatieven te
zoeken. Deze motie is uitgevoerd en de Vrijstellingsregeling
dierenwelzijn is gewijzigd. Hierdoor is vriesbranden nog tot 1 juni 2011
toegestaan. 

Inmiddels maakt meer dan 80% van de ondernemers voor de individuele
koeherkenning gebruik van alternatieven zoals een halsband, gele
oornummers of uiterlijke kenmerken van de koe. 

Kalverhouderij                                                          
                                       (NDW 26 t/m 30)

Verbetering transportcondities op de wagens (NDW 26)

Zie paragraaf 3.12 ‘Transport van dieren’, actie NDW 59.

Import van kalveren over lange afstand (NDW 27)

In de NDW staat dat de sector wordt opgeroepen de mogelijkheden te
onderzoeken om minder afhankelijk te worden van de import van kalveren
over de lange afstand. De sector is uitgenodigd om in 2008 een analyse
te maken van de mogelijkheden. In januari 2009 heeft de sector een brief
aan LNV gestuurd over preventiemaatregelen tegen besmettelijke
dierziekten die zij voornemens is te ontwikkelen. Het onderwerp
transport wordt hierin kort aangestipt, maar dit is ontoereikend met het
oog op de in de nota verwoorde actie. Daarom zal om aanvullende
informatie worden gevraagd. 

Minder verzamelslagen in binnen- en buitenland (NDW 28 en NAD 25) 

Met de nieuwe preventieregelgeving is invulling gegeven aan de ambitie
om vanuit het oogpunt van een verbetering van het dierenwelzijn en ter
vermindering van de risico’s op insleep van dierziekten te komen tot
een vermindering van het aantal verzamelslagen in binnen- en buitenland.
Er mag namelijk nog maar één keer verzameld worden, maar dat kán twee
keer worden voor slachtvee en nuchtere kalveren mits met een
kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het
welzijn van de dieren borgt. Zie paragraaf 3.13 ‘Preventie van
dierziekten’, actie NAD 49.

Rubber matten (NDW 29)

De actie om rubber matten per 2009 verplicht te stellen in stallen waar
vleeskalveren anders dan op stro worden gehuisvest is gewijzigd als
gevolg van de motie van Van der Vlies cs. (TK 28 286, nr. 170). In
opdracht van LNV is door de WUR-ASG gewerkt aan het opzetten van een
praktijkonderzoek teneinde een alternatief vloertype te identificeren
dat beter is, in termen van het welzijn van de kalveren, dan de
bestaande houten lattenbodem. Alternatieve vloertypen worden vergeleken
op de effecten op loop- en ligcomfort, diergezondheid en stalklimaat.
Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het project
welzijnsmonitor vleeskalveren (zie actie NDW 30). In 2008 is gestart met
de uitwerking van het onderzoek in samenwerking met de
sectorvertegenwoordigers. Naar verwachting is het onderzoek eind 2010
gereed en kan begin 2011 een advies uitgebracht worden.

Welzijnsmonitor kalveren (NDW 30)

WUR-ASG is begin 2005 gestart met het ontwikkelen van een
welzijnsmonitor voor vleeskalveren. De welzijnsmonitor is een instrument
waarmee kalverwelzijn op gestandaardiseerde wijze op bedrijfsniveau kan
worden vastgesteld. De welzijnsmonitor maakt onderdeel uit van het
Europese Welfare Quality Project waarin dergelijke monitoringssytemen
voor meerdere landbouwhuisdiersoorten worden ontwikkeld (inclusief
melkkoeien, vleesstieren, leghennen, vleeskuikens, vleesvarkens en
zeugen). Inmiddels zijn de protocollen voor het meten van diverse
welzijnsparameters bij vleeskalveren uitgewerkt. 

Op dit moment is een uitgebreide praktijktest bezig, waarbij de eerder
ontwikkelde protocollen worden toegepast op 100 vleeskalverbedrijven
voor blank vlees en 50 vleeskalverbedrijven voor rosévlees. Op elk
bedrijf worden bij een representatieve steekproef van kalveren
waarnemingen gedaan aan het gedrag, de klinische gezondheid en, na
slachting, pathologische afwijkingen aan lebmaag, pens en longen.
Behalve deze dierkenmerken worden ook gegevens verzameld over
huisvesting en verzorging. Ook bedrijven in Italië en Frankrijk doen
hieraan mee. In maart 2009 worden de laatste kalveren uit het onderzoek
geslacht, waarna de gegevens statistisch geanalyseerd en verwerkt
worden. De monitor zal naar verwachting begin medio 2010 gereed zijn
voor gebruik in de praktijk.

Dikbilhouderij                                                          
                                                    (NDW 31)

In opdracht van de Federatie Vleesveestamboeken en LNV loopt van 2006
tot en met 2009 een onderzoek door WUR-ASG naar de mogelijkheden om te
komen tot een forse reductie van het aantal keizersneden bij dikbillen.
Om de noodzaak van keizersnedes te verminderen wordt ingezet op een
aangepast fokprogramma en een gedragsverandering bij vleesveehouders. Er
wordt samengewerkt met universiteiten en fokkerijorganisaties in België
en Engeland die goede ervaringen hebben met natuurlijke afkalving bij
vleesveerassen. Inmiddels is een groep van voorlopers gestart met een
gewijzigd fokprogramma om zo op hun eigen bedrijf meer natuurlijke
geboorten te laten plaatsvinden. Zij worden begeleid door onderzoekers.
De groep ondernemers vervult een ambassadeursfunctie. 

Varkenshouderij                                                         
                                      (NDW 32 t/m 36)

Afspraken over afzet van varkensvlees van verdoofd gecastreerde biggen
(NDW 32 en 33)

Het onderzoek van WUR-ASG naar gasverdoving is succesvol verlopen.
Tevens zijn juridische obstakels weggenomen en is een fonds gecreëerd
dat zeugenhouders die een gasverdovingsapparaat hebben aangeschaft
vergoed. De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft zich positief
uitgelaten over de systematiek die is gevolgd. Inmiddels is gestart met
op grote schaal gasverdoofd castreren. Dat betekent dat in de zomer van
2009 vlees van verdoofd gecastreerde varkens in de schappen zal komen te
liggen. Vanuit het buitenland wordt met grote interesse gekeken naar
Nederland. In 2008 is informatie uitgewisseld met andere landen over het
verdoofd castreren en het stoppen met castreren. Onlangs is door LNV een
bezoek georganiseerd voor Duitse en Belgische collega’s om de
Nederlandse methode van verdoofd castreren te demonstreren en mogelijke
oplossingsrichtingen voor het stoppen met castreren te bespreken. Tevens
wordt in Europa vervolgonderzoek gestart om binnen Europa op termijn te
stoppen met castreren danwel castratie onder verdoving toe te passen. 

Verbod knippen van hoektanden bij varkens (NDW 34)

Het verbod tot het knippen van hoektanden bij varkens is op 1 januari
2009 in werking getreden. Op 24 september 2008 is het Besluit van 15
juli 2008 tot wijziging van het Ingrepenbesluit in verband met het niet
langer toestaan van het knippen van hoektanden bij varkens (Staatsblad
337) aan de Tweede Kamer gestuurd. Enkel vijlen is nu nog toegestaan
indien daar aanleiding toe is.

Verhoging welzijnseisen in Varkensrichtlijn en vasthouden aan
groepshuisvesting voor dragende zeugen (NDW 35)

De wetenschappelijke rapporten die nodig zijn voor de evaluatie van de
Varkensrichtlijn door de Europese Commissie zijn gereed. Onduidelijk is
wanneer de Commissie deze evaluatie met de lidstaten gezamenlijk gaat
bespreken. De verwachting is dat de evaluatie niet eerder zal
plaatsvinden dan 2010. Bovendien is het relevant dat de Commissie de
resultaten van het Europese Welfare Quality Project er bij betrekt. Deze
resultaten zijn pas eind 2009 gereed.

Vergroting export van biggen naar Duitsland en alternatieven voor het
lange afstand transport van slachtvarkens (NDW 36)

Het Bureau Nederlandse Vee-export van de Productschappen voor Vee, Vlees
en Eieren (PVE) heeft het  Landbouw Economisch Instituut van
Wageningen-UR (WUR-LEI) onderzoek laten doen naar de mogelijkheid om de
afzetkansen voor Nederlandse biggen op de Duitse markt te vergroten en
te verbeteren. Het onderzoek is in juli 2008 gepubliceerd onder de titel
‘Biggenexport naar Duitsland: een markt te winnen’. Het onderzoek
biedt perspectieven voor de gestelde ambitie in de Nota Dierenwelzijn.
Dit jaar zal overleg worden gevoerd met de betrokken partijen om te
komen tot een plan van aanpak dat ertoe moet bijdragen dat het aantal
lange afstandstransporten voor biggen en slachtvarkens op termijn sterk
zal verminderen.

Pluimvee                                                                
                                          (NDW 42 t/m 45)

Verbod op de verrijkte kooi

In het voorjaar van 2009 wordt een wijzigingsvoorstel van het
Legkippenbesluit bij de Kamer voorgehangen. In het wijzigingsvoorstel
zullen naast een verbod op de verrijkte kooien en een overgangstermijn
voor de bestaande verrijkte kooien, de welzijnsnormen voor de
koloniehuisvesting zijn opgenomen. 

De welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting worden conform de motie
Cramer en Atsma (zie TK 31 200 XIV, nr. 120) overgenomen uit de federale
Duitse wetgeving voor de Kleingruppenhaltung. 

Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van het besluit per 1 juli 2009.
Met het oog op het legbatterijverbod per 1 januari 2012 heeft de
pluimveesector dan nog 2.5 jaar de tijd voor de omschakeling van de
huidige legbatterijen naar de koloniehuisvesting of alternatieve
niet-kooisystemen.

Terugdringen ingrepen (NDW 42)

De pluimveesector heeft 5 jaar de tijd (tot eind 2011) om te komen tot
huisvestingssystemen die ingrepen overbodig maken. De sector heeft een
plan van aanpak gemaakt dat o.a. uit onderzoek bestaat en aan het plan
zit een inspanningsverplichting gekoppeld voor de sector. De
onderzoeksprojecten hebben als doel het uitbannen van de ingrepen.
Indien dit niet haalbaar is als doel gesteld te komen tot mildere
vormen van ingrepen. LNV heeft zitting in de Stuurgroep Ingrepen om
o.a. de voortgang te bewaken en de inspanningsverplichting van de
sector te monitoren.

Implementatie Vleeskuikenrichtlijn (NDW 43)

In juni 2010 dient de Vleeskuikenrichtlijn geïmplementeerd te zijn in
de nationale regelgeving. Binnenkort vindt definitieve besluitvorming
plaats over de implementatie van deze richtlijn. De Kamer zal daarover
worden geïnformeerd.

Gevolgen genetische aanleg voor welzijn vleeskuikens (NDW 44)

De Vleeskuikenrichtlijn bepaalt dat de Europese Commissie voor januari
2011 een rapport uitbrengt over de invloed van genetische parameters op
de dierenwelzijnseffecten van vleeskuikens. Op basis van dat rapport
ontstaat er ruimte voor Nederland om dit onderwerp op EU niveau te
agenderen. Dit betekent dat in 2011 het moment geschikt is om als
Nederland invulling te geven aan deze actie.

Aanscherping en aanvulling van normen in Vleeskuikenrichtlijn (NDW 45)

De Vleeskuikenrichtlijn bepaalt dat de Europese Commissie voor juli 2012
een rapport uitbrengt over de toepassing van de richtlijn en de effecten
op het welzijn van de vleeskuikens. Het rapport zal ook ingaan op de
ontwikkeling van dierenwelzijnsindicatoren. Op basis van dat rapport
ontstaat er ruimte voor aanscherping en aanvulling van de normen in de
huidige richtlijn. Dit betekent dat in 2012 het moment geschikt is voor
Nederland om te geven aan deze actie. Eerst dient de
Vleeskuikenrichtlijn te worden geïmplementeerd. Bovendien loopt tot
eind 2009 nog het Europese Welfare Quality Project, waarin ook
dierenwelzijnsindicatoren voor pluimvee worden ontwikkeld. 

Verwaarlozing landbouwhuisdieren							(NDW 52)

De Algemene Inspectie Dienst (AID) wordt jaarlijks geconfronteerd met
bedrijven waar verwaarlozing van landbouwhuisdieren het gevolg is van
psychosociale oorzaken en een structureel karakter heeft gekregen. De
situatie is moeilijk op te lossen doordat onvoldoende handvatten
aanwezig zijn om de bedrijfsvoering structureel te verbeteren dan wel
bedrijfsbeëindiging af te dwingen. Er zou voldoende aandacht moeten
zijn voor zowel bedrijfseconomische aspecten, maatschappelijke aspecten
als aspecten die te maken hebben met de lichamelijke en geestelijke
gezondheid van de betreffende veehouders. Het ontbreekt de AID en het
Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren (VL) aan
mogelijkheden (capaciteit/specifieke kwaliteiten/budget) om deze
begeleidingstrajecten uit te voeren. Het Vertrouwensloket Preventie
Verwaarlozing Landbouwhuisdieren (VL) richt zich met name op het
voorkomen van dierverwaarlozing en is gebaseerd op korte interventies.
De bedoelde bedrijven zijn vaak al langdurig en ver afgezakt en vallen
daardoor tussen wal en schip. Het gevolg is dat de AID niets anders kan
doen dan regelmatig controles uitvoeren en zonodig verbaliseren. 

Er is door de Werkgroep verwaarlozing landbouwhuisdieren bestaande uit
LNV, LTO, VL, de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Vereniging GGZ
Nederland een projectplan voor vier jaar opgesteld waarin nieuwe
impulsen in de aanpak en preventie van verwaarlozing worden gedaan.
Nadruk ligt op het geven van adequate, op de persoon afgestemde hulp.
Dit plan is goedgekeurd door LNV. De eerste bedrijven zijn begin
december 2008 geselecteerd op basis van vooraf vastgestelde criteria. Er
mag bijvoorbeeld geen opzet in het spel zijn. Na vier jaar wordt het
project geëvalueerd en bezien of het aantal gevallen van
dierverwaarlozing afneemt. 



Doden van dieren                                                        
                                    (NDW 53 t/m 56)

Bedwelmingsmethoden van eendagskuikens, pluimvee en varkens (NDW 53)

Door WUR-ASG, het Rathenau Instituut en WUR-LEI is onderzoek gedaan of
er een realistisch en maatschappelijk verantwoord alternatief ontwikkeld
kan worden voor het doden van eendagskuikens. Dit heeft geresulteerd in
het rapport ‘Het doden van eendagshaantjes, kan dat niet anders?’
dat op 13 oktober 2008 aan de Tweede Kamer is gestuurd (zie TK 31 700
XIV, nr. 9).  

Om te achterhalen hoe men in de samenleving denkt over (alternatieven
voor) het doden van haantjes, zijn er gesprekken gehouden met kleine
groepen mensen (focusgroepen). Daarnaast is er gebruik gemaakt van een
publieksenquête via internet. Om de deelnemers aan het onderzoek kennis
te laten maken met de problematiek rond eendagskuikens is een filmpje
gemaakt, waarin wordt getoond wat er met eendagskuikens gebeurt en wat
mogelijke alternatieven zijn. De uitkomsten van de bijeenkomsten van de
focusgroepen en van de publieksenquête zijn vervolgens doorgesproken
met een expertgroep van ethici. Uit het onderzoek bleek dat er drie min
of meer maatschappelijk aanvaardbare alternatieven zijn voor het doden
van eendagskuikens:

een monster nemen van verse eieren en de mannelijke eieren niet
uitbroeden;

de kip onder invloed van bepaalde omgevingsfactoren, zoals licht, minder
mannelijke eieren laten leggen;

er met genetische modificatie voor zorgen dat mannelijke eieren zijn te
herkennen dankzij een oplichtend eiwit.

Uit het onderzoek kwam nog een mogelijke vierde optie naar voren. Dit is
de 'combinatiekip'. Deze optie komt erop neer dat er in de
pluimveesector gewerkt wordt met minder gespecialiseerde kippenrassen.
De hennen zouden dan kunnen worden gebruikt voor de eierproductie en de
haantjes voor de vleesproductie. Deze optie is economisch echter op
grote schaal niet haalbaar, omdat deze kip nooit het productieniveau kan
halen van een gespecialiseerde kip. Naar aanleiding van de motie Cramer
c.s. (zie TK 31 700 XIV, nr. 93) worden de mogelijkheden voor de
‘combinatiekip’ voor een nichemarkt onderzocht. Aan WUR-ASG is
inmiddels opdracht gegeven voor een haalbaarheidstudie naar de
maatschappelijk aanvaardbaar geachte alternatieven. Verder zullen de
marktinitiatieven en -perspectieven op basis van de combinatiekip worden
geïnventariseerd. Essentieel voor een ontwikkeltraject met de
combinatiekip is dat de afzet van de eieren en het vlees gegarandeerd
is. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven,
maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Concrete en
perspectiefvolle initiatieven vanuit deze partijen zullen waar mogelijk
en nodig mede worden ondersteund.

Zodra de maatschappelijk aanvaardbaar geachte alternatieven door WUR-ASG
op haalbaarheid zijn getoetst (begin 2010), zal er over het onderwerp
een maatschappelijke dialoog gevoerd gaan worden. 

Het onderzoek naar diervriendelijke methoden voor het bedwelmen van
pluimvee is eind 2008 afgerond. Het onderzoek naar varkens is bijna
afgerond. Dit is eerder dan voorzien, omdat een deel van het onderzoek
in Zwitserland heeft kunnen plaatsvinden. De  interpretatie van de
onderzoeksresultaten en het opmaken van definitieve rapportage vindt
plaats voor 1 april 2009.

Onderzoek naar maatschappelijk draagvlak voor gentechnologie bij kuikens
(NDW 54)

In het onderzoek naar alternatieven voor het doden van eendagskuikens
‘Het doden van eendagshaantjes, kan dat niet anders?’ (zie
hierboven) is door WUR-ASG ook gekeken naar het maatschappelijk
draagvlak voor gentechnologie bij kuikens. Van de methoden met
genetische modificatie komt in feite alleen de herkenning op geslacht
(met het fluorescerende eiwit) in aanmerking. Hierbij moet
de kanttekening gemaakt worden dat deze methode lager scoort dan de
methoden zonder genetische modificatie.

Debat met Tweede Kamer over ethisch te kiezen richting rond
eendagskuikens (NDW 55)

Het voornemen was om medio 2008 een debat met de Tweede Kamer te
voeren rond het doden van eendagskuikens, nadat het onderzoek naar het
maatschappelijk draagvlak voor alternatieven om het doden van
eendagskuikens te voorkomen was afgerond. Met het hierboven genoemde
rapport ‘Het doden van eendagshaantjes, kan dat niet anders?’ (zie
TK 31700 XIV, nr. 9) is het inzicht in de maatschappelijke opvattingen
over dit thema beschikbaar. De Tweede Kamer is nader geïnformeerd door
middel van een briefing door de onderzoekers op 19 november 2008.
Aangegeven is dat een nadere keuze pas zinvol is als meer inzicht
bestaat in de haalbaarheid van de goed scorende alternatieven. Na afloop
van de haalbaarheidstudie door ASG (zie actie NDW 53) zal worden
aangeven welke oplossingsrichting(en) mogelijk zijn en kan het debat
over dit vraagstuk worden afgerond. 

Reversibel bedwelmen (NDW 56)

De eerste gesprekken over reversibel bedwelmen met vertegenwoordigers
van Joodse en Islamitische gemeenschappen hebben plaatsgevonden. WUR-ASG
heeft een literatuuronderzoek uitgevoerd naar welzijnsaspecten tijdens
het gehele proces van zowel bedwelmd als onbedwelmd slachten. Het
eindrapport ‘Ritueel slachten en het welzijn van dieren’ is op 9
december 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 2008-2009, 28 286,
nr. 250). Door het lid Thieme van de Partij voor de Dieren is een
initiatief wetsvoorstel ingediend om het onbedwelmd slachten te
verbieden. In afwachting van de verdere behandeling van dit
wetsvoorstel wordt nog geen standpunt bepaald over de conclusies en
aanbevelingen uit het literatuuronderzoek. 

Transport van dieren                                                    
                                   (NDW 57 t/m 60)

Kwaliteitssystemen (NDW 57)

De transportsector heeft twee private kwaliteitssystemen opgesteld. Het
kwaliteitssysteem  Dierwaardig Vervoer van de Stichting
Kwaliteitsregeling Veetransport dat toeziet op het transport van dieren
vanaf het primaire bedrijf en het kwaliteitssysteem NBW-Q van de
Stichting NBW-Q dat toeziet op het transport van varkens vanaf
verzamelplaatsen. Beide systemen moeten het welzijn van dieren tijdens
transport waarborgen. Beide kwaliteitssystemen zijn in het voorjaar
goedgekeurd door LNV. 

In het najaar zijn de kwaliteitssystemen geëvalueerd door Ernst &
Young. Beide organisaties hebben de tijd gekregen de gewenste
aanpassingen door te voeren in hun kwaliteitssysteem. De vervolgens
ingevoerde aanpassingen in het kwaliteitssysteem van de NBW-Q zijn als
onvoldoende beoordeeld door Ernst & Young. LNV heeft daarop besloten om
het verlichte keuringsregime te vervangen door het verzwaarde
keuringsregime. Zodra NBW-Q het kwaliteitssysteem voldoende heeft
aangepast, zal LNV het verlichte keuringsregime weer invoeren. De
doorgevoerde aanpassingen in het systeem van Dierwaardig vervoer zijn
wel als voldoende beoordeeld door Ernst & Young. Hier is het verlicht
keuringssysteem niet gewijzigd.

Aanscherpen Transportverordening (NDW 16, 58)

De Europese Commissie heeft een ambtelijke bijeenkomst georganiseerd om
diverse beleidsopties omtrent de herziening van de Transportrichtlijn te
bespreken met de lidstaten. Nederland heeft aangegeven veel waarde te
hechten aan een spoedige herziening van de Transportverordening.
Daarnaast heeft Nederland de voorkeur uitgesproken voor een herziening
van de Transportverordening die voorziet in een limiet in de
transporttijd van 8 uur voor slachtdieren, een aanscherping van de
bezettingsnormen, betere temperatuurnormen en een Europese database voor
navigatiegegevens. Nederland houdt nauw contact met de Commissie en
andere lidstaten over de voor Nederland belangrijkste aandachtspunten.
Eind vorig jaar heeft de Commissie aangegeven dat zij werkt aan een
impact assessment van diverse beleidsopties. De Commissie heeft tevens
aangegeven dat zij waarschijnlijk begin of medio 2009 het
wijzigingsvoorstel zal uitbrengen.

Het gebruik van navigatiesystemen kan bijdragen aan een verbeterde
controle voor lange afstandstransporten. Vanaf 1 januari 2009 zijn alle
wegvervoermiddelen voor lange afstandstransporten voorzien van een
navigatiesysteem. Deze navigatiesystemen moeten voldoen aan algemene
vereisten uit de Transportverordening. De Europese Commissie heeft in
2008 een voorstel uitgebracht voor nadere technische specificaties
waaraan zulke navigatiesystemen moeten voldoen. Dit voorstel kon niet op
voldoende steun van de lidstaten rekenen. LNV heeft in Brussel gepleit
voor het versturen van data naar een Europese database. Hiermee kunnen
transporten on-line worden gevolgd en samenwerking in inspectie tussen
lidstaten worden verbeterd. De Europese Commissie en een aantal
lidstaten ondersteunen deze wens. Het instellen van een EU database
vergt een wijziging van de Transportverordening. De Europese Commissie
heeft aangegeven dat het instellen van een Europese database een
onderdeel zal zijn bij de wijziging van Transportverordening. Vervolgens
zal er gewerkt worden aan de harmonisatie van technische specificaties
van de navigatiesystemen. 

Verbetering condities op de wagen voor lange afstandstransporten (NDW
59)

Van de transportsector heb ik nog geen plan ontvangen waarin zij
voorstellen doet om te komen tot verbetering van de condities op de
wagen voor lange afstandstransporten. De sector is in januari 2009 per
brief herinnerd aan deze actie en gevraagd om een reactie voor 1 maart
2009. 

Aanpassen handhavingsstrategie (NDW 60)

De intentie is om via de methode programmatisch handhaven de
handhavingsstrategie voor de naleving van regelgeving op het gebied van
dierenwelzijn aan te passen. Doel is de effectiviteit van de handhaving
te bevorderen en zo het nalevingspercentage te vergroten en incidenten
te verminderen. Gelet op de omvang van de regelgeving en de
uiteenlopende aard ervan is in 2008 besloten het programmatisch
handhaven van dierenwelzijn te splitsen in drie deelonderwerpen, te
weten transport, landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren. Transport is
onderdeel van de verbetering van de handhaving naar aanleiding van de
rapporten Hoekstra en Vanthemsche. De handhaving is mede naar aanleiding
van de rapporten Hoekstra en VanThemsche geïntensiveerd en verbeterd,
onder andere door vliegende brigades.

Dit jaar zal de methode van programmatisch handhaven voor de
deelonderwerpen gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren worden opgepakt.
Hoewel de methode nog niet is toegepast op deze deelonderwerpen, wordt
er thans wel op zo effectief mogelijke wijze gehandhaafd, met
inachtneming van belangrijke risico's en doelgroepen.

Daarnaast zijn er nieuwe beleidsregels gekomen op het gebied van
bestuurlijke handhaving. Deze kunnen vooral door het opleggen van een
last onder dwangsom effectief de naleving bevorderen. 

Ook is inmiddels een wetsvoorstel bestuurlijke boetes op dit
beleidsterrein aan de Tweede Kamer aangeboden.

Preventie van dierziekten                                               
 (NAD 23 t/m 25, 33 t/m 37, 49 en 50)

Preventieregelgeving diergezondheid (NAD 49, 50)

De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke
dierziekten en zoönosen en TSE’s (hierna: preventieregelgeving) is
herzien, omdat deze regelgeving erg weinig draagvlak kende in de sector
en daardoor nauwelijks werd nageleefd. Daarnaast legde de regeling een
te groot beslag op de handhavingcapaciteit. De nieuwe
preventieregelgeving is in oktober 2008 gepubliceerd in de Staatscourant
en op 1 januari 2009 in werking getreden. De hoofdpunten zijn:

er mag maar één keer verzameld worden; dat kán twee keer worden voor
slachtvee en nuchtere kalveren mits met een kwaliteitssysteem wordt
gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het welzijn van de dieren
borgt. Als gevolg van de motie van de leden Atsma en Jacobi (TK,
vergaderjaar 2008-2009, 26 991, nr. 238) is ten aanzien van de tweede
verzamelslag voor slachtschapen en het verzamelen van weiderunderen de
koppeling aan een kwaliteitsysteem uitgesteld tot 1 juli 2009.

er mag maar op één adres gelost worden; dat kán twee keer worden mits
met een kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en
het welzijn van de dieren borgt; 

weidevee mag niet worden verzameld, dat wordt wel toegestaan mits met
een kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het
welzijn van de dieren borgt;

er komen geen aparte regels voor laden, bijladen en lossen; 

de 21-dagen quarantaine wordt afgeschaft; 

er komen geen aanvullende regels voor het verzegelen van veewagens; 

de verplichte wasplaats op het veehouderijbedrijf blijft.  

Er is handhavingcapaciteit vrijgemaakt en het handhavingsbeleid wordt
herzien. 

Kwaliteitssystemen (NAD 23)

In de herziene preventieregelgeving zijn de bovenstaande mogelijkheden
opgenomen voor bedrijven die deelnemen aan een kwaliteitsysteem. Op 15
oktober 2008 is tijdens een informatiemiddag voor het bedrijfsleven
aangegeven aan welke eisen een kwaliteitssysteem moet voldoen. De
kalversector is momenteel bezig met de oprichting van een aparte
stichting ten behoeve van een kwaliteitssystematiek waarin nadere
voorschriften worden gesteld aan de import van nuchtere kalveren en aan
het vervoer en het verzamelen van (vlees)kalveren.

Preventiemaatregelen door de sector (NAD 33)

De kalversector heeft aangegeven dat zij binnen de bestaande IKB
Vleeskalveren regeling de voorschriften voor de reiniging en ontsmetting
verplichtingen op de kalverbedrijven uit de gewijzigde regeling
preventie heeft opgenomen, zodat die vanaf 2009 in de IKB-regelingen
worden gecontroleerd. De varkenssector voert waar mogelijk
preventiemaatregelen door in haar Verordening
VarkensLeveringen-regeling. LTO, de Nederlandse Bond van Handelaren in
Vee en TLN-Saveetra werken aan een plan van aanpak om de naleving van de
verplichte wasplaats op de primaire bedrijven te verbeteren.

Reiniging en ontsmetting van veewagens (NAD 24)

Ten tijde van het opstellen van de NAD was er bij de herziening van
Regeling preventie nog sprake van dat de verplichting van de wasplaats
op het veehouderijbedrijf zou worden geschrapt. Omdat de verplichting
van de reiniging en ontsmetting van de veewagens zou blijven bestaan,
wilde de transportsector ‘mobiele’ wasinrichtingen ontwikkelen, die
op veewagens zelf aanwezig zouden zijn. De verplichting van de wasplaats
op het veehouderijbedrijf is echter (na consultatie sector) behouden.
Het verder ontwikkelen van systemen voor de reiniging en ontsmetting van
veewagens komt daarmee in een ander licht te staan en dit actiepunt kan
daarmee vervallen. De sector is nog wel bezig met na te gaan of een
systeem dat op melkwagens is geïnstalleerd breder toegepast zou kunnen
worden. Dit systeem reinigt en ontsmet automatisch na een bedrijfsbezoek
de wielen en wielkasten.

Onderzoek naar verdere beperking diercontacten (NAD 35)

Het voornemen was om te onderzoeken in hoeverre diercontacten, die een
gevaar vormen voor insleep en verspreiding van dierziekten, verder
beperkt kunnen worden. Dit onderzoek zal niet worden uitgevoerd, omdat
als gevolg van de vermindering van het aantal verzamelslagen in binnen-
en buitenland op grond van de nieuwe preventieregelgeving het aantal
diercontacten al wordt beperkt. 

Identificatie & registratie (NAD 36, 37)

Op 1 januari 2010 zal het systeem van identificatie en registratie van
schapen en geiten op orde zijn gebracht door middel van een elektronisch
identificatie en registratie systeem. In opdracht van LNV is Cap Gemini 
momenteel bezig om hiervoor de database te ontwikkelen. Daarbij wordt
voortgebouwd op de bestaande database voor runderen. Er komt een
centrale database waarin alle individuele dieren gedurende hun leven
worden geregistreerd, inclusief alle verplaatsingen. De centrale
database zal medio 2009 beschikbaar zijn. Vanaf januari 2010 moeten alle
verplaatste dieren gemeld worden en uiterlijk medio 2010 staan alle
dieren in de database. Zie ook paragraaf 3.5 ‘Melkveehouderij’,
actie NDW 24.

Bedrijfsgebonden dierziekten                                            
                              (NAD 21, 31, 32)

De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) is in december 2008 om advies
gevraagd inzake de verantwoordelijkheid- en rolverdeling tussen
verschillende actoren (houder, overheid en overige partijen) voor het
huidige diergezondheidsbeleid. Daarbij wordt ook gekeken naar de rollen
van actoren bij de bedrijfsgebonden dierziekten (zie paragraaf 8.12
‘Rol en verantwoordelijkheid overheid, sector, eigenaar’, actie NAD
4, 5). 

Daarnaast is het van belang om te weten welke bedrijfsgebonden
dierziekten en aandoeningen in de verschillende sectoren van belang zijn
en is inzicht nodig in de prioritering van dierziekten en aandoeningen
en mogelijke oplossingen. In november 2008 is daarom het project
‘Bedrijfsgebonden dierziekten’ gestart dat door de WUR-ASG samen met
de Gezondheidsdienst voor Dieren wordt uitgevoerd. Dit project loopt tot
juli 2009.  

Wanneer de resultaten van deze onderzoeken bekend zijn, kan samen met
het bedrijfsleven een gezamenlijk plan van aanpak ter vermindering van
de bedrijfsgebonden dierziekten en aandoeningen worden gemaakt.

Bestrijding van dierziekten                                             
     (NAD 26, 27, 38 t/m 42, 51 t/m 54)

Communicatie bestrijdingsbeleid  (NAD 26)

Als actie voor de sector is opgenomen dat zij dient zorg te dragen voor
adequate communicatie naar de achterban over de dierziektebestrijding en
de maatregelen in tijden van een crisis. In het kader van het
LNV-project ‘Analyse Nederlandse veterinaire infrastructuur’ (zie
paragraaf 12.5 ‘Veterinaire organisatie en infrastructuur’)  is
geconcludeerd dat verbetering van de communicatie in het kader van
‘early warning’ en monitoring onder regie van de sector en de
dierenartsen dient plaats te vinden. De sector is opgeroepen om de
communicatie op dit punt te verbeteren waarbij de overheid tevens heeft
aangeboden hierbij een faciliterende rol te willen vervullen. 

Als voorbeeld voor een geslaagde communicatie met de achterban kan de
berichtgeving van het productschap pluimvee en eieren (PPE) over de
dreiging van vogelgriep en New Castle Disease worden genoemd. Door
middel van zeer tijdige, actuele en duidelijke mailberichten houdt PPE
de pluimveesector op de hoogte van hetgeen er speelt in lidstaten en
derde landen, de maatregelen die naar aanleiding daarvan door LNV worden
genomen en de maatregelen die betrokkenen zelf kunnen nemen.

Input stakeholders bij bestrijdingsbeleid  (NAD 27, 42)

In de NAD wordt de sector opgeroepen tot het leveren van input aan de
overheid voor het vormgeven van de maatregelen in tijden van een crisis.
Door het leveren van gegevens, het meedenken over te nemen maatregelen
en het correct uitvoeren van de maatregelen neemt de sector zijn
verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de dieren. Dit is een
permanent aandachtspunt voor de overheid: op het moment dat er een
dierziekte uitbreekt, zal de overheid de sector tijdig betrekken bij de
vormgeving van de bestrijdingsmaatregelen. Bij recente uitbraken van
blauwtong en Q-koorts is er intensief contact geweest met de sector over
de bestrijdingsmaatregelen.

Categorisatie dierziekten (NAD 38)

Zie paragraaf 12.3 ‘Categorisatie dierziekten’, actie NAD 87.

OIE-compartimentering (NAD 39, 40)

LNV heeft zich in de afgelopen periode internationaal sterk gemaakt voor
het verder uitwerken van het principe van OIE-compartimentering.
Nederland heeft bij de World Health Organisation for Animals (OIE) als
woordvoerder namens de EU zijn inbreng geleverd. Ook heeft Nederland een
wetenschappelijk artikel over dit onderwerp aangedragen dat door de OIE
is geaccepteerd. Daarnaast heeft Nederland gepleit voor opname van het
principe van OIE-compartimentering in EU wetgeving. Op dit moment legt
de Europese Commissie de laatste hand aan wetgeving voor Aviare
Influenza compartimenten die in lijn is met de Nederlandse overwegingen.
Nationaal wordt aan de hand van een pilot onderzocht of
pluimveebedrijven kunnen worden aangemerkt als compartiment.

Early warning systematiek (NAD 41)

Het verbeteren van de early warning is een doorlopend traject. Er wordt
door het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen-UR gewerkt aan
betere testen, door de VWA wordt gewerkt aan het optimaliseren van de
meldingssystematiek en de opvolging ervan en door LNV wordt gewerkt aan
bewustwording en ondersteuning van dierhouders. Een voorbeeld daarvan is
het project “snelle signalering van varkensziekten” dat vrijwel
voltooid is. Het project is ingegeven vanuit de wens dat veehouders
verschijnselen van dierziekten eerder herkennen, hulp en advies vragen
van dierenartsen om daarmee de gevolgen (uitbraak) in te perken. De
opdracht was het ontwikkelen van een instrument dat veehouders,
hobbydierhouders en dierenartsen als meest relevante gebruikers, helpt
om vroegtijdig dierziekten in het algemeen te ontdekken en herkennen.
Voorts moest het laagdrempelig, gemakkelijk en permanent beschikbaar
zijn. Vanuit die uitgangspunten hebben de deelnemers (LTO, NVV, PVE, GD
en WUR-ASG) een internettool ontwikkeld. Met deze internettool  worden
gebruikers door middel van gegevens en beelden geholpen de
verschijnselen die zij waarnemen bij hun varkens eerder te herkennen en
te interpreteren om op basis daarvan de hulp van de dierenarts gericht
in te roepen. De internettool is al in de lucht (nog onvolledig) en te
vinden op de website www.varkensziekte.nl.

Oefenen van de beleidsdraaiboeken met de crisisorganisatie (NAD 51, 52)

Het is belangrijk om regelmatig de crisisorganisatie te blijven oefenen
en de kwaliteit van de bestaande beleidsdraaiboeken te toetsen en
up-to-date te houden. Voor de bestrijding van dierziekten heeft LNV
inmiddels een groot aantal draaiboeken ontwikkeld en worden deze daar
waar nodig geactualiseerd. Om te zorgen voor een goede crisisparaatheid
wordt door LNV jaarlijks een opleidingsprogramma opgesteld waarin
diverse individuele - en teamtrainingen worden aangeboden voor
medewerkers van LNV. Ook wordt de paraatheid van de veterinaire
crisisorganisatie getest, doordat meerdere keren per jaar een verdenking
van een dierziekte bij de VWA wordt gemeld. Voorts vinden er jaarlijks
per organisatieonderdeel oefeningen op het gebied van
dierziektebestrijding plaats, waarbij ook wordt samengewerkt met andere
organisaties in de veterinaire infrastructuur. Daarnaast wordt er
geregeld een departementale oefening gehouden waarin de gehele
LNV-crisisorganisatie wordt geoefend op het gebied van
dierziektebestrijding of een ander crisisgerelateerd beleidsveld. In
2008 is een (inter)departementale oefening inzake een
voedselveiligheidcrisis georganiseerd (oefening ‘Valentijn’) en
heeft LNV deelgenomen aan de interdepartementale oefening
‘Waterproef’ inzake hoogwater- en overstromingsrisico. Ook heeft de
VWA in het najaar van 2008 een uitgebreide praktijkoefening voor
dierziektendeskundigen uitgevoerd. Met buurlanden zullen ook
dierziekte-oefeningen worden georganiseerd (zie actie NAD 53).

Afspraken met buurlanden en andere relevante lidstaten (NAD 53)

Nederland stemt haar aanpak van de bestrijding van besmettelijke
dierziekten altijd in EU-verband af. Ten behoeve van het versterken van
de expertise in andere landen heeft Nederland met enkele recent
toegetreden lidstaten bilaterale afspraken gemaakt. Mede ter versterking
van de samenwerking op het gebied van dierziektebestrijding vindt er
jaarlijks een bijeenkomst plaats tussen de veterinaire diensten van
Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen en Nederland. Daarnaast is er
regelmatig bestuurlijk overleg tussen Nederland, Duitsland en België.

In aanvulling op bovenstaande is eind 2008 in Benelux-verband een
werkgroep ingesteld om de mogelijkheden te verkennen tot versterking van
de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van
dierziektebestrijding, waaronder gezamenlijke oefeningen. In het
voorjaar 2009 is een vervolgbijeenkomst gepland om de samenwerking nader
uit te werken en een gezamenlijke dierziekte-oefening, die in 2010 zal
worden uitgevoerd, voor te bereiden. Tevens heeft LNV eind 2008 na
overleg met de stichting Grenzüberschreitende Integrierte
Qualitätssicherung (GIQS) besloten om deel te nemen aan een
gezamenlijke dierziekte-oefening die eind 2011/begin 2012 zal worden
uitgevoerd in het grensgebied van Nederland en Duitsland. 

Inzet in internationaal verband om Nederlandse visie op bestrijding
geaccepteerd te krijgen (NAD 54)

Nederland neemt als EU-lidstaat standaard deel aan het Standing
Committee on the food chain and animal health (Scofcah) van het Health &
Consumer Protection Directorate-General van de Europese Commissie en het
CVO-overleg Daarnaast neemt Nederland deel aan de World Health
Organisation for Animals (OIE) en Food and Agriculture Organization
(FAO). Het inbrengen van de Nederlandse visie op bestrijding van
dierziekten is een doorlopend actiepunt, ook in bilaterale contacten met
de Europese Commissie, EU-lidstaten en derde landen. 

Vaccinatie                                                              
                                     (NAD 28, 43 t/m 45)

Afzet producten van gevaccineerde dieren (NAD 28)

In het verlengde van de discussie over de inzet van vaccinatie bij
bestrijding en preventie van dierziekten (“voorkomen is beter dan
genezen”), speelt de discussie over (vermeende problemen bij) de afzet
van producten van gevaccineerde dieren. Het organiseren c.q. borgen van
de afzet van de (producten van) gevaccineerde dieren, en daarmee het
afdekken van deze “gevolgschade“, is primair een
sectoraangelegenheid. LNV stelt duidelijk dat wanneer zich een nieuwe
uitbraak van een dierziekte voordoet, het voorgenomen en gecommuniceerde
vaccinatiebeleid zal worden gevolgd. De sector is in de NAD dan ook
opgeroepen vooraf onderling afspraken te maken over de afzet van
producten van gevaccineerde dieren. In dit verband is er in 2008 een
werkgroep opgericht die zich specifiek richt op deze afzetproblematiek.
De werkgroep wordt getrokken vanuit de sector en bestaat uit
vertegenwoordigers vanuit de sector, het bedrijfsleven, onderzoek en
overheid. De inzet is om bestaande blokkades op dit terrein gezamenlijk
te identificeren, te concretiseren en, waar mogelijk/nodig, tijdig weg
te nemen. De overheid faciliteert hierbij. 

Aanvullend is vanuit de overheid het lobbywerk op (inter)nationaal
niveau, dat al plaatsvond met het oog op de acceptatie van
vaccinatiestrategieën voor diverse dierziekten (bijv. KVP en AI), ook
in 2008 voortgezet. Tevens spant LNV zich in om haar toezegging uit de
NAD, om private initiatieven voor (financieel) risicobeheer in de
agrarische sector te willen ondersteunen, verder vorm te geven via o.a.
de Health Check van het GLB (zie ook paragraaf 12.4 ‘Kostentoedeling
dierziektebestrijding’).

Nieuwe vaccins en diagnostische middelen (NAD 44)

In 2008 is onderzoek gefinancierd ten behoeve van de ontwikkeling van
diagnostische middelen voor opkomende ziekten en voor (nieuwe of
verbeterde) vaccins tegen klassieke varkenspest, blauwtong, Afrikaanse
paardenpest en Rift Valley Fever (zie ook paragraaf 12.9 ‘Bestrijden
aan de bron’, NAD 126).

Structuur veehouderij en diergezondheid                                 
                         (NAD 30 en 48)

In de NAD staat dat bij maatschappelijke en politieke discussies over
de structuur van de veehouderij het aspect diergezondheid als een
belangrijk thema zal worden ingebracht om de diergezondheid te
verbeteren en om de risico’s van dierziekte-insleep te verminderen.
Dit thema komt ook aan de orde in de Uitvoeringsagenda Duurzame
Veehouderij die dit voorjaar zal verschijnen. Deze agenda vormt een
uitwerking van de toekomstvisie op de veehouderij die op 16 januari 2008
(TK 28 973, nr. 18) naar de Tweede Kamer is gestuurd. De ambitie is dat
de veehouderij in Nederland zich in 15 jaar moet hebben ontwikkeld tot
een in alle opzichten duurzame veehouderij; een veehouderij die
produceert met respect voor mens, dier en milieu waar ook ter wereld.

Hobbydieren 

Zelforganisatie hobbydierhouders                                        
                                   (NAD 9, 13)

Diverse organisaties, waaronder de Nederlandse Belangenvereniging van
Hobbydierhouders, hebben aangegeven dat de ambitie om de
zelforganisatiegraad van hobbydierhouders te verhogen naar beneden toe
moet worden bijgesteld, zeker als er geen directe dreiging van een
dierziekte is. Het blijkt erg moeilijk om nieuwe leden te interesseren.
Dit actiepunt is hiermee verkend en afgerond.

Wel is het nog steeds belangrijk om de niet-aangesloten hobbydierhouders
te bereiken. Dit bleek ook uit de workshop die op 29 oktober is gehouden
met LNV en hobbydierorganisaties (zie verder paragraaf 4.2). 

Communicatie                                                            
      (NAD 10, 11, 12, 16, 17 en NDW 51)

Landelijk Kennisnetwerk Levende Have

Na de vogelpestuitbraak van 2003 is op initiatief van hobbydierhouders
de Stichting Levende Have opgericht. De stichting stelt zich ten doel
het bevorderen van de communicatie tussen hobbymatige en kleinschalige
houders van landbouwhuisdieren en parkdieren. Daartoe geeft de stichting
sinds 2003 het tweemaandelijkse magazine Levende Have uit en is met
subsidie van LNV het Landelijk Kennisnetwerk Levende Have opgericht. 

Het doel van het kennisnetwerk is om hobbymatige en kleinschalige
houders van landbouwhuisdieren en parkdieren alle relevante informatie
en kennis aan te bieden via één loket: de website www.levendehave.nl.
Achter dat loket bevindt zich een kennisbank en een vraagbaak. Deze
kennisbank en vraagbaak zijn alleen toegankelijk voor leden. Iedereen
kan geheel vrijblijvend en gratis lid worden. Over verschillende
diersoorten die als hobbydier worden gehouden is informatie te vinden
over gedrag, gezondheid, huisvesting, regelgeving, verzorging en
voeding. Met behulp van deze informatie kunnen hobbydierhouders zich
informeren over het houden van hobbydieren en bewuste keuzes maken die
het welzijn en de gezondheid van hobbydieren ten goede komen. 

De website is een groot succes. De website telt inmiddels ruim 16.000
pagina’s en deze zijn in de periode 1 september 2007 en 5 december
2008 ruim 575.000 keer bekeken. In die periode trok de website ruim
130.000 bezoekers, waarvan 70 procent nieuwe bezoekers. De overgrote
meerderheid van deze bezoekers is nergens bij aangesloten. De gemiddelde
tijd die men op de site doorbrengt is 2.25 minuten. Sinds de gehele
inhoud van de site toegankelijk is gemaakt voor alle bezoekers en dus
ook voor Google vertoont het aantal bezoekers dat via zoekwoorden op de
site terecht komt een sterk stijgende lijn. Dit heeft het gemiddelde
maandbezoek aanzienlijk opgekrikt: van 8.000 bezoekers per maand in
januari 2008 naar 15.000 bezoekers per maand  Omdat toegang tot het
kennisnetwerk is losgekoppeld van het lidmaatschap is het aantal leden
minder hard gegroeid dan aanvankelijk was begroot. Het aantal leden
(actieve gebruikers) bedroeg op 16 november 2008 circa 2200.

Communicatiebeleid

Door LNV is een projectvoorstel geschreven om een communicatiebeleid te
ontwikkelen dat specifiek is afgestemd op hobbydierhouders. Een
belangrijke randvoorwaarde is dat het voorstel door de
hobbydierorganisaties wordt gedragen. Om dit te toetsen is een workshop
met hobbydierhouders georganiseerd en zijn de definities van
hobbydieren, kleindieren, gezelschapsdieren etc. verkend en verhelderd.

Op 29 oktober 2008 heeft een workshop plaatsgevonden met 14 organisaties
van hobbydierhouders om te verkennen 1) wat de gewenste mate van
betrokkenheid van de verschillende organisaties en de gewenste
uitwerking van communicatie met LNV is, en 2) wat de beste wijze is
waarop de niet-georganiseerde hobbydierhouders (naar schatting 85% van
de hobbydierhouders) kunnen worden geïnformeerd en hoe LNV en de
hobbydierorganisaties elkaar hierbij kunnen versterken.

Eén van de belangrijkste conclusies is dat er heldere spelregels moeten
komen voor de communicatie van LNV en de hobbydierorganisaties. Dit
vormt een actiepunt voor 2009. Het is een gezamenlijke taak van LNV en
de georganiseerde hobbydierhouders om de niet-georganiseerden zoveel
mogelijk te betrekken. Uit de brainstormsessies bleek dat de aanwezigen
het meeste verwachten van een aantal beproefde en bestaande
communicatiekanalen zoals zichtbaarheid op beurzen en tentoonstellingen,
folders via de diervoederhandel en de dierenarts, en de website Levende
Have.

In het najaar van 2008 heeft een verkenning en verheldering
plaatsgevonden van de definities van hobbydieren, kleindieren,
gezelschapsdieren etc. Het doel van het verhelderen van deze definities
is om beter te kunnen bepalen welke groepen dierhouders in aanmerking
komen voor een andere benadering dan die voor bedrijfsmatig gehouden
dieren zou moeten gelden. Als eerste stap is er door LNV een beknopte
literatuurstudie uitgevoerd naar de definitie van de hobbydierhouderij.
Op grond van deze studie is geconcludeerd dat de hobbydierhouderij
gekarakteriseerd kan worden aan de hand van zes verschillende
parameters: diersoort, aantal, manier van huisvesten, het doel van het
houden van dieren, de omvang van handel/afzet, inkomen van de
hobbydierhouder. Vervolgens heeft er in oktober/november 2008 een e-mail
consultatie plaatsgevonden om in beeld te brengen welke verschillende
visies er in het veld zijn op de definitie van hobbydierhouder en zijn
de zes parameters o.a. getest op relevantie. Deze email consultatie is
uitgezet bij 12 organisaties waaronder maatschappelijke organisaties,
bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en hobbydierorganisaties.
De resultaten van de e-mail consultatie zijn inmiddels bekend en over de
vervolgstappen wordt nu verder nagedacht.  

Differentiatie in beleid                                                
                                 (NAD 14, 18 t/m 20)

Op verschillende beleidsterreinen wordt gewerkt aan een
gedifferentieerde aanpak voor hobbydierhouders. 

Voorbeelden hiervan zijn:

Voor Q koorts zijn verschillende maatregelen van toepassing voor
melkproducerende en kleinere geitenbedrijven. 

Bij de vaccinatie van blauwtong is er voldoende vaccin beschikbaar
gesteld voor de hobbydierhouderij en is aandacht besteed aan de
communicatie richting deze doelgroep door middel van een afzonderlijke
voorlichtingsbrochure.

Er wordt gewerkt aan een gedifferentieerde aanpak voor de
transportverordening. Het doel is dat de lasten voor de hobbymatige
transporten van dieren lichter zijn dan voor professionele transporten
(zie TK 28 286, nr. 243 van 29 oktober 2008) Op verzoek van de Tweede
Kamer heeft op 22 januari jl. een technische briefing plaatsgevonden
over de transportverordening in brede zin en meer specifiek over de
gevolgen van de transportverordening voor de kleinschalige houderij. 

In de discussies over het diergezondheidsfonds en het convenant
financiering bestrijding besmettelijke dierziekten (zie paragraaf 12.3
‘Kostentoedeling dierziektebestrijding’) wordt geprobeerd om een
gedifferentieerde aanpak voor hobbydierhouders te bewerkstelligen.

Bij hobbyvarkens en klassieke varkenspest is een concrete uitwerking van
het beleidsvoornemen om te komen tot een gedifferentieerd beleid in
voorbereiding.

Onderzoek naar alternatieven voor identificatie van hobbydieren         
                  (NAD 15)

Er is nieuwe Europese regelgeving, Commissie Verordening (EC) nr.
933/2008 van 23 september 2008, die voor zowel de commerciële
dierhouder als de hobbydierhouder nieuwe mogelijkheden biedt om
andersoortige identificatiemiddelen voor schapen en geiten toe te
passen. Welke van deze identificatiemiddelen in Nederland zullen worden
toegestaan, wordt op dit moment nog bekeken. Aanvullend onderzoek naar
alternatieven voor identificatie van hobbydieren zal dan niet meer nodig
zijn. 

Alternatieve identificatiemiddelen voor hobbymatig gehouden runderen
worden meegenomen in het onderzoek dat TNO momenteel uitvoert naar
innovatieve methoden voor identificatiemiddelen, zie paragraaf 3.5
‘Melkveehouderij’, actie NDW 24.

Paarden 

Welzijnsverbetering                                                     
                             (NDW 82 en NAD 64)

De Sectorraad Paarden heeft in 2008 gewerkt aan een plan van aanpak om
te komen tot de noodzakelijke welzijnsverbeteringen op het gebied van
huisvesting, voeding, transport en trainingsmethoden. Het plan van
aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij is op 13 januari 2009 aan
LNV aangeboden en op 15 januari naar de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 28
286, nr. 257) Het plan van aanpak wordt momenteel bestudeerd. De reactie
van LNV zal in februari aan de Tweede Kamer worden gestuurd. 

Beëindigen couperen paardenstaarten                                    
                                  (NDW 83)

De sector is gevraagd zijn verantwoordelijkheid te nemen en het couperen
van paardenstaarten te beëindigen. De sector, en de
stamboekorganisaties in het bijzonder, hebben een belangrijke rol als
het gaat om voorlichting en communicatie en kunnen op deze wijze een
bijdrage leveren om het omzeilen van het coupeerverbod voor paarden
tegen te gaan. Op 24 november 2008 heeft nogmaals met de sector overleg
plaatsgevonden over concrete maatregelen die zij kunnen en willen nemen.
Daarbij heeft de sector  aangegeven dit onderwerp serieus te nemen en
toegezegd een communicatieplan te zullen opstellen richting eigen leden.
Dit communicatieplan is tegelijkertijd met het plan van aanpak Welzijn
in de sector Paardenhouderij aangeboden. In het plan van aanpak welzijn
is couperen nadrukkelijk een issue. De Sectorraad Paarden geeft aan zich
te distantiëren van het couperen van paardenstaarten. 

Professionalisering van de vertegenwoordiging van de paardensector      
             (NAD 61)

De acties voor de sector hebben voor een groot deel betrekking op de
organisatie van de sector zelf. In gesprekken met de Sectorraad Paarden
blijkt ook dat daar het besef is dat o.a. voor diergezondheid en
dierenwelzijn een georganiseerde sector nodig is. De Sectorraad Paarden
heeft diverse bijeenkomsten georganiseerd om zo aan draagvlak bij de
achterban te werken. Samengevat wil de Sectorraad werken aan de
organisatie van de sector, maar dit is gezien de diverse en veelal
hobbymatige achterban geen eenvoudige klus. Een belangrijk gegeven is
dat de activiteiten van de Sectorraad vooralsnog niet door de achterban
worden gefinancierd. De sectorraad heeft voor haar activiteiten
financiële steun van LNV  ontvangen.

Communicatie over diergezondheidsonderwerpen                            
             (NAD  65, 70)

Educatie en voorlichting over paardenziekten (NAD 65, 70)

Communicatie over besmettelijke paardenziekten richting paardenhouders
heeft de afgelopen periode voornamelijk plaatsgevonden via artikelen in
de hippische media en daardoor is er gewerkt aan bewustwording van het
bestaan van besmettelijke paardenziekten. Daarnaast heeft de Sectorraad
Paarden ten aanzien van specifieke ziektes en situaties ook via
persberichten gecommuniceerd.

Voor communicatie van en naar de achterban is de Sectorraad Paarden
voornemens een informatiecentrum (nationaal hippisch kenniscentrum) op
te gaan richten. Via deze structuur zal dan communicatie over allerlei
onderwerpen verlopen. 

In 2008 is in opdracht van LNV door WUR-LEI en WUR-ASG een onderzoek
uitgevoerd naar hoe verschillende typen paardenliefhebbers beter bereikt
kunnen worden met bestaande (en nieuw ontwikkelde) kennis over de
preventie en vermindering van welzijnsproblemen bij paarden. Het
onderzoek is deze maand afgerond. De Sectorraad Paarden zal gebruik
maken van de uitkomsten van het onderzoek voor de nadere uitwerking van
hun plan van aanpak om het welzijn in de paardensector te verbeteren. 

Rollen en verantwoordelijkheden bij verschillende dierziekten    (NAD
62, 63, 69)

De Sectorraad Paarden zal in navolging van het plan van aanpak
dierenwelzijn ook een plan van aanpak diergezondheid maken. Hierin
zullen ook rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van verschillende
 ziekten uitgewerkt worden. Communicatie zal hier ook onderdeel van
uitmaken. 

Paardenziekten: leidraad, I&R, financiering, monitoring en onderzoek  
(NAD 65 t/m 72 en 75)

Leidraad exotische ziekten (NAD 66)

De groep geneeskunde van het paard (de groep voor paardendierenartsen
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde) werkt
aan een leidraad exotische ziekten voor de dierenartsen in het veld om
zo ook bij te dragen aan betere en snellere herkenning van
paardenziekten. LNV levert inhoudelijke expertise over diergezondheid
aan de leidraad en geeft een financiële ondersteuning ten behoeve van
de ontwikkeling er van. De leidraad is begin dit jaar gereed. 

Identificatie- en Registratiesysteem (NAD 67)

De nieuwe Europese Identificatie- en Registratie Verordening voor
paarden leidt tot aanpassingen die dit jaar zullen worden
geïmplementeerd. Dit traject wordt gezien het medebewind op dit terrein
door de productschappen voor vee vlees en eieren (PVE) uitgevoerd. De
PVE betrekken de sector bij dit implementatietraject. In het plan van
aanpak diergezondheid zal de sectorraad paarden uitwerken welke stappen
ze in de toekomst wil zetten om het identificatie- en registratiesysteem
daar waar nodig te verder te verbeteren. 

Monitoringssysteem (NAD 68)

De Sectorraad Paarden is aan het verkennen wat de mogelijkheden zijn om
ook voor de paardensector een monitoringssysteem diergezondheid op te
zetten. Net als in de andere sectoren is co-financiering door LNV bij
dergelijke systemen een mogelijkheid. 

Privaat-publieke kostenverdeling bij bestrijding van een paardenziekte
(NAD 71)

De discussie met de sector over een systeem voor privaat-publieke
kostenverdeling ten behoeve van diergezondheid is gestart en bevind zich
op dit moment in een verkennende fase. Zie ook paragraaf 12.3
‘Kostentoedeling dierziektebestrijding’, actie NAD 63.

Onderzoek naar vectorgebonden ziekten (NAD 72)

Er is via Kennisonline van WUR in opdracht van LNV een
literatuuronderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor bescherming van
paarden tegen de vector van paardenpest. Uit dit onderzoek is een aantal
kennislacunes naar voren gekomen die aanleiding zijn voor
vervolgonderzoek. Dit onderzoek is inmiddels gestart door de Faculteit
Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht. Daarnaast doet WUR-ASG
dit jaar onderzoek naar de vectorgebonden ziekte Afrikaanse Paardenpest.


Afrikaanse Paardenpest (NAD 73 en 74)

Het beleidsdraaiboek Afrikaanse Paardenpest is in concept gepubliceerd
en stond tot 1 mei 2008 open voor reacties. Op basis van deze reacties
en een advies van een groep van deskundigen wordt bekeken welke
aanpassingen in het concept nodig en mogelijk zijn om er een definitieve
versie van te maken. Deze definitieve versie zal, zoals gebruikelijk bij
beleidsdraaiboeken, aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Dit zal naar
verwachting geschieden begin 2009.

Internationaal zijn er diverse initiatieven om via samenwerking
onderzoek te gaan doen naar een beter vaccin voor Afrikaanse
Paardenpest. Momenteel wordt gekeken wat het aandeel van Nederland kan
zijn in deze initiatieven. Daarnaast is de Europese Commissie bezig om
op Europees niveau vaccin beschikbaar te krijgen voor noodgevallen.
Vanaf 2009 wordt onderzoeksamenwerking gestart met Zuid-Afrika. Zie ook
hoofdstuk 12.8 ‘Bestrijden aan de bron’, actie NAD 125.

Zoönosen (NAD 75)

Het diersoort overstijgende onderzoek naar opkomende zoönosen (EmZoo)
loopt. Hierin is ook aandacht voor paarden. Zie verder paragraaf 12.7
‘Klimaatverandering, globalisering en emering diseases’ (actie NAD
116).

Dieren in de natuur 

Populatiebeheer en schadebestrijding                                    
                                   (NDW 86)

LNV stelt kaders via de Flora en faunawet en de Natuurbeschermingswet
voor faunabeheer en schadebestrijding. De provincies en
faunabeheereenheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. In de
Flora en faunawet is een aantal criteria vastgelegd alvorens in het
kader van beheer en schadebestrijding tot afschot kan worden overgegaan
van een inheemse beschermde diersoort.

Deze zijn:

Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van
instandhouding van de populatie.

Het ontbreken van alternatieve mogelijkheden voor beheer en
schadebestrijding.

Nut en noodzaak van de gekozen maatregel moeten goed onderbouwd zijn.

Onnodig lijden van de dieren moet worden voorkomen.

Het Faunafonds heeft in opdracht van LNV een aantal onderzoeken naar
alternatieve preventieve middelen uitstaan om faunaschade aan
landbouwgewassen te voorkomen of te bestrijden. Doel van de onderzoeken
is om het afschot van dieren te verminderen. Er is een nieuw en in
potentie veelbelovend afweermiddel dat overdag hinderlijk glinstert in
frequenties waar vogels wel en mensen niet gevoelig voor zijn en dat
‘s nachts gloeit door luminescentie. De vereniging SOVON
Vogelonderzoek Nederland gaat dit afweermiddel testen in opdracht van
TenneT voor hoogspanningsleidingen. Het Faunafonds gaat dit jaar de
toepassingsmogelijkheden testen bij zangvogels in boomgaarden, ganzen in
akkerland, en misschien zelfs in windmolens.

Verder zullen in 2009 alternatieve afweermiddelen getest gaan worden in
de fruitteelt op basis van de resultaten van een onderzoek naar rijpend
fruitschade door mezen in 2008.

Dit voorjaar zal het Faunafonds een centrale landelijke dag organiseren
met als doel kennis- en informatie-uitwisseling tussen alle
(bestuurlijke) belanghebbenden op het gebied van beheer en
schadebestrijding, beter begrip en samenwerking tussen de diverse
partijen en het genereren van nieuwe ideeën. De landelijke dag zal de
aftrap zijn voor regionale bijeenkomsten waar meer maatwerk kan worden
geleverd.

Een andere invalshoek in de schadebestrijding is het beperken van de
negatieve gevolgen aan de natuurdoelstellingen van een gebied. Dit kan
betekenen dat een populatie getalsmatig beheerd moet worden voor de
overleving van andere diersoorten en ter bescherming van kwetsbare
flora. Een goed voorbeeld hiervan betreffen de jaarrond verblijvende
ganzen. Naast schade aan landbouwgewassen dragen zij vermoedelijk bij
aan eutrofiëring van voedselarme wateren, het aanvreten van kwetsbare
rietkragen en hierdoor een verdringing van bijvoorbeeld zeldzame
rietvogels. Daarom zal dit jaar een pilot gestart worden naar deze
ganzen en de gevolgen voor bepaalde gebieden op Texel.

Er is de afgelopen paar jaar een groeiend besef dat er op
populatieniveau ingegrepen moet worden om schade en overlast te beperken
van de wilde zwijnen op de Veluwe. Aan de andere kant is er een
maatschappelijke beweging om de dieren in hun waarde te laten en ze niet
ten koste van de voorjaarstand van 860 zwijnen te schieten. Daarom is
LNV samen met de provincie, faunabeheereenheid Veluwe, terreinbeheerders
en wetenschappers begin dit jaar gestart met een ex ante evaluatie om
verschillende vormen van wilde zwijnenbeheer te onderzoeken. Eind 2009
zullen de resultaten bekend zijn. 

Invasieve exoten in relatie tot dierenwelzijn                           
                                

Een exoot kan op verschillende manieren een bedreiging vormen voor de
biodiversiteit en het

ecosysteem verstoren:

wegconcurreren van inheemse soorten

infectie, predatie en parasitering van inheemse soorten

overdracht van infectieziekten op inheemse soorten

genetische vermenging waardoor kenmerken van inheemse (sub)soorten
verdwijnen

Op 12 oktober 2007 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de
beleidsvoornemens ten aanzien van invasieve exoten (TK, vergaderjaar
2007-2008, 26 407, nr. 27). Het exotenbeleid en de aanpak van de
invasieve exoten is opgenomen als een nieuw onderdeel voor de Nota
Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid. 

Er zijn twee redenen waarom de invasieve exoten onder de Nota
Dierenwelzijn worden gebracht. De eerste reden betreft de aantasting van
de intrinsieke waarde van de inheemse soort en de tweede reden betreft
de bestrijdingsmethoden en -middelen die ingezet kunnen worden tegen de
invasieve exoten. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het
natuurlijke gedrag van de inheemse diersoorten in het gedrang kan komen,
hetgeen rechtstreeks gevolgen heeft voor het welzijn en de gezondheid
van het individu en indirect van de populatie. Denk bijvoorbeeld aan de
rosse stekelstaart die de Spaanse Witkopeend verdringt.  De hybriden
kunnen zich niet voorplanten en de Spaanse Witkopeend wordt hiermee in
zijn natuurlijke gedrag belemmerd en in zijn voortbestaan bedreigd.

Bij de bestrijding van invasieve diersoorten is het van belang dat erop
wordt gelet dat er acceptabele methoden worden toegepast die zijn
opgenomen in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren van de Flora
en faunawet. Indien andere middelen worden ingezet, zal daarvoor
ontheffing van moeten worden verleend en dient te moeten worden
aangetoond dat onnodig lijden wordt voorkomen.

Verder zijn er in een aantal gevallen duidelijk raakvlakken met
gezondheidsrisico’s voor mens en dier en ligt ook de relatie met  de
Nationale agenda diergezondheid voor de hand.

Het ministerie van LNV kent per 1 januari 2009 het Team Invasieve Exoten
(voorheen aangeduid als Coördinerend Orgaan Invasieve Exoten). Dit team
adviseert LNV over de (potentiële) schadelijkheid van invasieve exoten
in Nederland en over de mogelijkheden om dat te voorkomen. Hierbij maakt
het team gebruik van een (internationaal) netwerk van deskundigen. Deze
deskundigen signaleren nieuwe exoten in Nederland en voeren
risicoanalyses uit. Het Team Invasieve Exoten is ondergebracht bij de
Plantenziektenkundige Dienst in Wageningen.

Opvang gewonde niet-gedomesticeerde dieren                              
                           (NDW 87)

In opdracht van LNV heeft de Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde
Dieren (VOND) vanaf 2007 gewerkt aan een kwaliteitsprotocol voor de
opvang van niet-gedomesticeerde dieren. Het doel van het protocol is om
de kwaliteit van de opvang op een hoger niveau te brengen. In de tweede
helft van 2007 zijn daarvoor consultaties gehouden. VOND heeft de eerste
helft van 2008 verder gewerkt aan de inhoud van het protocol. Het
concept is nogmaals aan alle geregistreerde opvangcentra voorgelegd voor
commentaar. Over het algemeen stemmen de opvangcentra in met de inhoud
van het conceptprotocol. Er is wel zorg bij een aantal kleinere of meer
gespecialiseerde opvangcentra of zij aan de eisen zullen kunnen voldoen.

De VOND heeft het conceptprotocol in juli 2008 aan LNV toegestuurd voor
verdere juridische uitwerking. Zo zullen er bindende voorwaarden worden
gesteld aan het verkrijgen van een ontheffing voor opvang van
niet-gedomesticeerde dieren en komt er een overgangstermijn waarbinnen
de centra de tijd krijgen om te kunnen voldoen aan de eisen van het
protocol. Verder zal er een communicatietraject worden uitgewerkt ter
begeleiding van de invoering van het protocol. Er wordt naar gestreefd
om het protocol in het voorjaar van 2009 te publiceren. 

In het wild levende grazers                                             
                                            (NDW 88)

Staatsbosbeheer hanteert afschotcriteria in de Spoor A gebieden (grote
eenheden natuur). Deze zijn opgesteld naar aanleiding van het advies van
het International Committee on the Management of large herbivores in the
Oostvaardersplassen (ICMO). Verder hebben terreinbeherende organisaties
intern beleid over hoe om te gaan met dieren en dierenwelzijn.
Onderscheidend voor het optreden/ingrijpen is of het dier lijdt door
menselijk handelen/falen. Zo wordt bijvoorbeeld een aangereden ree
verlost uit zijn lijden.

Natuurmonumenten wordt regelmatig bevraagd hoe omgegaan wordt met
dieren. Het gaat hier om vragen op het gebied van het (onnodig) lijden
van dieren, welzijn van dieren bij (her)introductie en het doden van
dieren. Daarom heeft Natuurmonumenten een richtlijn opgesteld ‘De
omgang met dieren’. Zij hanteert het ethische uitgangspunt dat voor
gehouden dieren als landbouwhuisdieren de zorgplicht prevaleert en voor
zelfstandig levende dieren de afblijfplicht.

Vervreemding van de natuur verminderen                                  
                               (NDW 89)

Natuur- en milieueducatie

In februari 2008 is de nota ‘Kiezen, leren, meedoen, naar een
effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland 2008 –
2011’ aan de Tweede Kamer gestuurd waarin voorstellen staan om natuur-
en milieueducatie te versterken (TK 20 487, nr. 21). Natuur- en
milieueducatie zorgt voor kennis en inzicht in natuur en milieu.
Effectieve natuur- en milieueducatie is zó ingericht en wordt zó
aangeboden dat mensen van verschillende leeftijden en diverse
leefstijlen er geïnteresseerd in zijn en het laten doorwerken in hun
houding en gedrag. Op die manier draagt natuur- en milieueducatie bij
aan ontplooiing, welbevinden en gezondheid van mensen en legt het een
basis voor een natuur- en milieubewuste levensstijl. De komende vier
jaar is er voor natuur- en milieueducatie een interdepartementaal bedrag
van twintig miljoen euro beschikbaar. Dit geld wordt ingezet om jongeren
beter te bereiken, inhoudelijke kaders te scheppen, meer vraagsturing te
realiseren, meer aandacht te geven aan beleving, meedoen en invloed
uitoefenen en meer bestuurlijke regie te organiseren.

Onder de thema's die de komende jaren worden uitgewerkt worden
biodiversiteit en dierenwelzijn ook opgenomen. Met het uitbrengen van de
‘Leerlijn Natuur’ zijn de onderwerpen biodiversiteit, ecosystemen en
biosfeer opgenomen in processen van vernieuwing van biologieonderwijs.
Deze worden uitgewerkt van 2009 tot 2011, zodat vanaf 2012 het biologie
onderwijs is vernieuwd. Hiervoor worden nog sponsoren gezocht in de
wetenschap en het bedrijfsleven.

Programma Jeugd, Natuur, Voedsel en gezondheid

LNV geeft speciale aandacht aan jeugd en natuur en voedsel. Net als bij
voedsel is het van belang dat jongeren zich bewust worden van de waarden
van natuur. Nu steeds grotere aantallen jongeren opgroeien in een
stedelijke omgeving, is regelmatig contact met natuur in de breedste zin
van het woord geen vanzelfsprekendheid. Daarom ontplooit LNV samen met
andere organisaties verschillende activiteiten voor jongeren. Het doel
daarvan is dat jongeren zich bewuster worden van hun groene
leefomgeving, inclusief de herkomst van hun voedsel, en daar zorg en
respect voor hebben. Dit moet ertoe leiden dat jongeren meer tijd in de
groene ruimte doorbrengen met spelen, recreëren, ontspannen en leren.

Communicatieplan over natuurbeleid en biodiversiteit

De functies en waarden van biodiversiteit zijn nog te weinig bekend bij
de burger. Mede daardoor is er onvoldoende draagvlak bij overheden,
bedrijven en consumenten. Het kabinet wil daarom bewustwording en
zichtbaarheid van biodiversiteit bevorderen. Hiervoor is een eenduidige
rijksbrede kernboodschap geformuleerd in het Beleidsprogramma
biodiversiteit 2008-2011, te weten: Biodiversiteit werkt: voor natuur,
voor mensen, voor altijd.

In het rijksbrede communicatieproject over biodiversiteit, Combio, wordt
gewerkt aan het ontwikkelen van een effectief rijksbreed
communicatiebeleid. 

Met regelmaat wordt gemeld dat het huidige natuurbeleid niet aansluit
bij de beleving van de burgers. Momenteel wordt daarom gewerkt aan een
Burgerdialoog Natuurbeleid. Via deze dialoog worden burgers geraadpleegd
over hun wensen ten aanzien van natuur en de rol van de rijksoverheid.
De resultaten leveren bouwstenen op voor nieuwe interventies en mogelijk
bijstelling van het natuurbeleid. 

Wildheid van natuurdieren                                               
                                            (NAD 90)

Een aantal terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer,
Natuurmomenten en de Landschappen geven voorlichting op hun websites om
het maatschappelijk beself van ‘wildheid’ natuurdieren te doen laten
groeien. Zo willen ARK-Natuurontwikkeling en Staatsbosbeheer met het
project ‘Dood doet leven’ het publiek vertrouwd maken met dode
dieren in de natuur. Hiervoor hebben zij een website ontwikkeld waarop
live beelden zijn te zien van achtergelaten kadavers die door andere
dieren worden opgegeten. Daarnaast komt het onderwerp dierenwelzijn
impliciet en expliciet aan bod in hun communicatie-uitingen via
excursies, bezoekerscentra en magazines.

Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de Landschappen organiseren ook
veel voor de jeugd, onder andere speur- en struintochten, excursies,
voorstellingen en speelbossen. Speciaal voor de jeugd is door zeven
Nederlandse natuurorganisaties de jeugdnatuurclub WILDzoekers in het
leven geroepen met het bijbehorende tijdschrift WILDzoekers Expres. 

Diervriendelijkere bestrijdingsmethoden plaagdieren                     
                          (NDW 91)

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bestrijding van
plaagdieren ligt voornamelijk bij provincies en waterschappen. LNV vindt
het van belang dat bij het toestaan van nieuwe bestrijdingsmethoden het
aspect  dierenwelzijn zorgvuldig wordt meegenomen. Via onderzoek en
voorlichting wordt hier invulling aan gegeven. 

Zo wil de Landelijke Coördinatiecommissie Muskusrattenbestrijding
onderzoek uitzetten naar diervriendelijkere vangstmethoden van de
muskusrat en beverrat. Momenteel loopt er een offerte traject. 

Reeds enige jaren geleden heeft de regering er voor gekozen de taak van
kennisvergaring en voorlichting rondom dierplagen te privatiseren en
zich nog slechts te richten op de regeling van vakbekwaamheidsbewijzen
van de exameninstituten. Zo is er het Kennis Adviescentrum Dierplagen
(KAD) en OPOR-Musca Opleiding & Advies BV. Het KAD stelt kennis over
beleid, biologie, dierenwelzijn, preventie en bestrijding van ongewenste
organismen ter beschikking van overheden, bedrijven en particulieren en
verzorgt de opleiding dierenbestrijders. Hierin is ook aandacht voor
dierenwelzijn bij de inzet van bestrijdingsmethoden. OPOR-Musca
Opleiding & Advies BV wordt ingezet voor opleidingen binnen de
afval-reiniging- en dierplaagmanagementbranche voor zowel inzamel- en
reinigingsbedrijven als be- en verwerkingsbedrijven. Ook geven de meeste
gemeenten publieksvoorlichting over dierplagen en de bestrijding
daarvan. 

Importverbod voor producten van zeehonden 

Op 23 juli 2008 maakte de Europese Commissie officieel bekend dat zij
zeehondenbont en andere producten die van de huid van doodgeknuppelde
zeehonden zijn gemaakt volledig van de Europese markt wil bannen.
Volgens de Europese Commissie zijn er voldoende methoden beschikbaar om
zeehonden op een snellere en pijnloze manier te doden. Volgens de nieuwe
Europese wet mogen straks in de 27 EU-lidstaten alleen nog
zeehondenproducten worden verhandeld als ze voorzien zijn van een
origineel certificaat waarmee kan worden aangetoond dat het dier op een
diervriendelijke wijze en zonder pijn is gedood. 

Dutch Wildlife Health Centre                                            
                               (NAD 55, 56, 57)

Op gezamenlijk initiatief  (en financiering) van LNV en VWS is in 2008
is een doorstart gemaakt van het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) bij
de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Het DWHC was
sinds 2002 ondergebracht bij de Erasmusuniversiteit te Rotterdam. Het
DWHC heeft als doel om de kennis over de gezondheid van in het wild
levende dieren en van gehouden exotische dieren te vergroten en
daarnaast een goed gebruik van die kennis te bevorderen bij het beleid
aangaande de volksgezondheid en de gezondheid van (gedomesticeerde)
dieren. Belangrijke aanvulling is de pijler ecologie, naast dier- en
volksgezondheid. In het najaar van 2008 is gestart met de bemensing (4
fte) van het DWHC en het bijeenroepen van de Begeleidingscommissie begin
januari 2009. Het jaar 2009 zal vooral in het teken staan van het
ontwikkelen en uitbreiden van de kennisinfrastructuur en het maken en
uitvoeren van afspraken over het uitwisselen van informatie met
betrokken kennisinstituten.

Inrichtingsplannen per robuuste verbinding                              
                           (NAD 58, 59)

Op 4 juni 2007 heeft LNV het Alterra-rapport `Robuuste verbindingen en
wilde hoefdieren' aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 29 576, nr. 40). Op
basis van dit rapport wordt geconcludeerd dat er voldoende basis is voor
de provincies om te blijven inzetten op een snelle realisatie van de
robuuste verbindingen. Bij het openstellen van de robuuste verbindingen
zijn de veterinaire risico’s beperkt. Aangezien de reeën geen
onderdeel uitmaakten van dit onderzoek, wordt een vervolgstudie gedaan
naar veterinaire risico’s van reeën. Dit om ook beter in te kunnen
schatten wat de risico’s zijn voor het open stellen van de robuuste
verbindingen voor het edelhert. Deze studie zal begin dit jaar zijn
afgerond.

Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt over de hectareverdeling,
fasering en ambitieniveaus van de robuuste verbindingen, vastgelegd in
een afsprakendocument van 27 november 2003. De provincies hebben de
Robuuste Verbindingen inmiddels grotendeels begrensd. De totale
oppervlakte wordt circa 27.000 ha (Nota Ruimte) en er worden dertien
verbindingen gerealiseerd. In 2020 zullen de robuuste verbindingen zijn
gerealiseerd en zullen daar ook grote hoefdieren en edelherten gebruik
van maken. De wilde zwijnen zullen worden geweerd uit de robuuste
verbindingen. 

Nulstand zwijnen                                                        
                                                 (NAD 60)

In Nederland zijn er twee leefgebieden voor de wilde zwijnen aangewezen,
namelijk de Veluwe en Meinweg. Buiten deze leefgebieden wordt een
nulstandsbeleid gevolgd. Dit om de schade en overlast te beperken en om
de verkeersveiligheid te borgen. Het streven naar een nulstand buiten de
leefgebieden blijft daarom gehandhaafd. Dit betekent dat wilde zwijnen
buiten de leefgebieden worden afgeschoten. De minister zal dit jaar
nogmaals aan de relevante provincies verzoeken om actief het
nulstandbeleid te handhaven. Nu is het meer nodig dan ooit, omdat het
aantal zwijnen buiten de leefgebieden toeneemt door toename in de
grensstreek.

CITES 

CITES staat voor “Convention on international trade in Endangered
Species of Wild flora and Fauna’. Deze internationale overeenkomst uit
1973 heeft als doel de internationale handel in wilde dieren en planten
mogelijk te maken zonder dat deze in hun voortbestaan worden bedreigd.
De Europese Unie heeft het CITES-verdrag geïmplementeerd door middel
van vier verordeningen, die in Nederland zijn uitgewerkt in de Flora en
fauna wet.

Nederland is binnen de Europese Unie een grote importeur van wilde
dieren- en planten. Er wordt in Nederland dan ook relatief  veel
illegale handel geconstateerd. Illegaal verhandelde diersoorten worden
in beslag genomen door de AID, de Douane of de  Politie of LID. Deze
dieren en planten worden overgedragen aan Dienst Regelingen van LNV, die
de specimen tijdelijk (hangende het proces) opslaat in daartoe bevoegde
opvangcentra. Dienst Regelingen stelt contractuele voorwaarden aan de
opvang van in beslag genomen dieren. 

De opvangcentra worden jaarlijks door de VWA gecontroleerd door middel
van een audit. De VWA onderzoekt de gang van zaken betreffende de
opvang, ziet toe op de uitval van dieren en onderzoekt alle
administratieve en verdere verplichtingen van de opvangcentra. Verder
vindt er van alle dieren die in quarantaine worden geplaatst een
beoordeling plaats van de gezondheidstoestand.

In november 2008 is de interventiestrategie CITES ondertekend door LNV,
het openbaar Ministerie, de douane en de politie. De
interventiestrategie geeft aan welke verbeteringen nodig zijn in de
randvoorwaarden voor een effectieve en efficiënte handhaving. De
strategie bevat een groot aantal actiepunten om deze doelen te bereiken.


Vissen 

Diervriendelijkere dodingsmethode van paling en meerval                 
                     (NDW 61)

In 2011 dient het merendeel van de kweek- en verwerkingsbedrijven van
paling en meerval gebruik te maken van meer diervriendelijke
slachtapparaten. Het systeem dat nu in ontwikkeling is maakt gebruik van
een elektrische stroom. Momenteel werkt Wageningen IMARES samen met het
bedrijfsleven en ontwerpers van slachtapparaten, aan het praktijkrijp
maken van dit systeem. Het project is per 1 januari 2008 gestart en
heeft een looptijd van twee jaar en zal naar verwachting eind 2009
worden afgerond. Dan moet ook een gebruiksklaar apparaat beschikbaar
zijn voor paling en meerval en waarschijnlijk ook tilapia. Er worden
goede vorderingen gemaakt, maar er zijn op dit moment nog geen
definitieve resultaten bekend. 

Maatlat voor duurzame kweek van vissen                                  
                                (NDW 62)

LNV, VROM, Stichting Milieukeur en SenterNovem ontwikkelen criteria voor
een maatlat duurzame aquacultuur (kweekvis). In de maatlat worden
aspecten opgenomen als dodingsmethode, transport, het sorteren van
vissen en leefcondities in de bassins. De maatlat is het instrument om
verduurzaming te stimuleren en maakt gebruik van de fiscale regelingen
MIA (Milieu-investeringsaftrek) en Vamil Willekeurige afschrijving
Milieu-investeringen en Groen beleggen. De maatlat zal in 2009 gereed
zijn. 

Fundamenteel onderzoek naar natuurlijk gedrag van vissen       (NDW 63,
64, 65 en NAD 80)

Er wordt op een aantal terreinen fundamenteel onderzoek uitgevoerd door
Wageningen-UR, bijvoorbeeld naar gedrag en fysiologie van meerval in
houderij-omstandigheden. Dit onderzoek zal naar verwachting volgend jaar
worden afgerond. Ook wordt onderzoek gedaan naar het effect van het
circuleren van kweekwater op de groei, fysiologie, gezondheid en gedrag
van tarbot en tilapia. Voorts wordt andersoortig fysiologisch onderzoek
gedaan bij tilapia en tong.

Praktijkonderzoek naar het huidige transport van levende vissen         
                    (NDW 66)

Het praktijkonderzoek naar het transport van levende vissen zal dit jaar
van start gaan. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Wageningen-UR. Het
is de bedoeling om de huidige transportmethoden te onderzoeken en te
bezien of en hoe deze verbeterd kunnen worden, zodat het ongerief van
vissen tijdens het transport tot het minimum beperkt blijft.

Terugdringen van bijvangsten en selectievere vangstmethoden             
                  (NDW 67)

Onder het Europese Visserij Fonds (EVF) bestaan innovatie en
investeringsregelingen gericht op het verduurzamen van de visserij en
het stimuleren van selectievere vangstmethoden. De bijvangsten
(Discards) staan prominent op de Europese agenda. Binnenkort zullen de
discussies over dit onderwerp gevoerd gaan worden en dit zal
uiteindelijk leiden tot besprekingen in de Visserijraad. 

Internationale gedragscode voor de sportvisserij                        
                               (NDW 68)

Kort geleden is een internationale gedragscode voor de sportvisserij
aangenomen door de European Inland Fisheries Advisory Commission
(EIFAC). Deze gedragscode bevat richtlijnen over het welzijn van vissen,
visserijmethoden, visserijbeheer, milieuaspecten en educatie. Naar
verwachting zal de gedragscode ook aan The Committee for Fisheries van
de FAO worden voorgelegd ter vaststelling. 

Evaluatie huidige gedragscode sportvisserij                             
                                 (NDW 69)

De evaluatie van de nationale gedragscode van Sportvisserij Nederland
zal dit jaar plaatsvinden.

Visgezondheid                                                           
                                (NAD 76, 77, 78, 79)

Op 24 juni 2008 heeft LNV een workshop over visgezondheid in de
aquacultuur georganiseerd. Doel van deze workshop was het scherper in
beeld krijgen van de problemen op het gebied van visgezondheid. De
uitkomsten van de workshop zijn na een aantal bilaterale gesprekken met
de sector en andere betrokkenen verder uitgewerkt en vormen de basis
voor een actieplan visgezondheid. 

Tijdens dit proces is gebleken dat de accenten bij de prioriteiten iets
anders liggen dan aangegeven in de Nationale Agenda Diergezondheid. De
prioriteiten die in de Nationale Agenda Diergezondheid afzonderlijk zijn
weergegeven zijn nu onderdeel van het actieplan visgezondheid. 

Het actieplan bestaat uit drie hoofdonderdelen: 1) geneesmiddelen, 2)
kennisuitwisseling en 3) visexpertise bij dierenartsen. De nadruk in het
actieplan visgezondheid ligt op kennisuitwisseling en preventie van
visziekten. Het actieplan is leidend voor de activiteiten in de komende
periode en legt de basis voor een betere visgezondheid. Het actieplan is
een gezamenlijk plan van LNV en de viskweeksector en is in concept
gereed. De komende periode zal het actieplan op bestuurlijk niveau
worden afgestemd met de sector en zullen de acties ter hand worden
genomen.    

Gezelschapsdieren

Communicatie en voorlichting over dierenwelzijn en diergeneeskundige
zorg (NDW 70, 71, 72, NAD 1, 2)

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren

LNV heeft samen met andere organisaties eind 2006 het Landelijk
Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) opgericht. Het LICG is een
onafhankelijke stichting die op een objectieve en betrouwbare informatie
verstrekt over het op een verantwoorde manier aanschaffen en houden van
huisdieren. Het LICG richt zich onder meer via het internet tot houders
en kopers van gezelschapsdieren. In oktober 2007 is de website  
HYPERLINK "http://www.licg.nl"  www.licg.nl  gelanceerd. In 2008 hebben
zo’n 200.000 mensen deze website bezocht.  

Op de website staan o.a. huisdierenbijsluiters met informatie over het
gedrag, de gewenste huisvesting, de verzorging en de voeding van
verschillende gezelschapsdieren. Maar er is ook informatie over ziekten
en erfelijke aandoeningen, risico’s bij het hanteren van een dier en
inzicht in de kosten die het houden van dier met zich meebrengen. Met
behulp van deze informatie kunnen kopers en houders zich informeren over
de consequenties van de aanschaf van een gezelschapsdier en bewuste
keuzes maken die het welzijn en de gezondheid van gezelschapsdieren ten
goede komen. 

In 2008 heeft het LICG ook de eerste publiekscampagne De Blauwe Hond
gestart over het thuis veilig omgaan met je hond. Deze campagne bestaat
uit een website en een cd-rom met een interactieve computerspel voor
(groot)ouders en hun kinderen van 3-6 jaar.

Platform Verantwoord Huisdierbezit

De Stichting Platform Verantwoord Huisdierbezit (PVH) heeft bekeken hoe
de informatie die veelal aanwezig is in de hoofden van leden van de
werkgroepen omgezet kan worden in gidsen voor goede praktijken. De
bedoeling is dat het PVH in 2009 voor een aantal diersoorten de
aanwezige kennis gaat vastleggen.

Zelforganisatie van de gezelschapsdierensector                          
                        (NAD 3 en 8)

De gezelschapsdierensector is divers. Het gaat in deze sector om diverse
soorten dieren, spelers en diensten. Er is een groot aantal organisaties
actief, maar de organisatiegraad van de houders en fokkers is gering.
Het grootste deel van de verenigingen en overige organisaties drijft op
vrijwilligers. Dit maakt deze organisaties kwetsbaar ten aanzien van
continuïteit, aanspreekbaarheid en het nemen van verantwoordelijkheid.
Een deel van de handel en fokkerij wordt uitgevoerd door particulieren.
Deze activiteiten worden veelal niet als hoofdberoep uitgeoefend, maar
zijn wel bedrijfsmatig. 

Er zijn tien grotere dierenbeschermingorganisaties actief in Nederland.
Het merendeel richt zich op één diersoort of groep diersoorten
(reptielen, papegaaien, vissen, enzovoort). Veel van deze organisaties
zijn ook verantwoordelijk voor een vorm van dierenopvang. Daarnaast zijn
er vele tientallen andere, kleinere of grotere, organisaties betrokken
bij de opvang van dieren. Meestal beperken die zich tot één of twee
diersoorten. Er zijn in Nederland naar schatting ruim 300
dierenopvangcentra (inclusief asielen). Internet lijkt inmiddels een
belangrijke plaats in te nemen bij zowel de handel in dieren als het
herplaatsen van opgevangen dieren. 

De Stichting Platform Verantwoord Huisdierenbezit (PVH) komt op voor de
belangen van de gezelschapsdierenhouder en zij bevordert het verantwoord
houden van het gezelschapsdier. De stichting  PVH verenigt ervaren
dierhouders, wetenschappers en beleidsmakers in werkgroepen. Door deze
samenwerking wordt kennis samengebracht, ontwikkeld en verspreid. 

Om een serieuze partner te hebben in de dialoog met de
gezelschapsdiersector heeft LNV de stichting PVH in de periode 2006-2008
financieel ondersteund bij het versterken van haar organisatie. 

Onderzoeksprogramma Welzijn Gezelschapsdieren 

In 2009 zal een vier jaar durend onderzoeksprogramma naar het welzijn
van gezelschapsdieren van start gaan, waarvan de Faculteit 
Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, in samenwerking met de
WUR-ASG, de hoofdopdrachtnemer is. Er zijn zes onderzoeksprojecten:

Ontwikkelen van DNA databank en registratiesysteem voor erfelijke
aandoeningen en gedragsafwijkingen bij honden;

Onderzoek naar welzijnsindicatoren voor honden en katten;

Inventarisatie en prioritering van welzijnsproblemen binnen de sector
“bijzondere dieren” (vissen, vogels, reptielen, amfibieën,
knaagdieren);

Onderzoek naar achtergronden, preventie, en behandelingsmogelijkheden
voor verenplukken bij papegaaien;

Pathologische diagnostiek van doodsoorzaken van kleine zoogdieren (fret,
konijn rat, muis, cavia) in relatie tot vroegtijdig overlijden;

Onderzoek naar de vitamine D en calcium/fosfaat behoefte bij reptielen,
specifiek de leguaan.

Aan de keuze van deze onderwerpen ligt een uitvoerig traject ten
grondslag. In samenwerking met verschillende stakeholders uit de
verschillende sectoren is geïnventariseerd welke welzijnsproblemen er
zijn bij gezelschapsdieren. Het streven is een zo breed mogelijke
spreiding over de verschillende categorieën gezelschapsdieren te
bewerkstelligen. 

Positieflijst                                                           
                                   (NDW 73 en NAD 6, 7)

De besluitvorming over de positieflijst is nog niet afgerond. In het
Algemeen Overleg van 11 september 2008 is toegezegd dat er een lijst
komt wanneer die verdedigbaar en handhaafbaar is. Ook in het verslag van
de Tweede Kamer met betrekking tot het wetsvoorstel dieren zijn vragen
gesteld over de positieflijst. In het kader van de nota naar aanleiding
van het verslag inzake het wetsvoorstel dieren vindt besluitvorming
plaats over het verdere vervolg van de positieflijst. 

Hoewel de besluitvorming over de positieflijst nog niet is afgerond,
wordt voor de diersoorten op deze lijst nog een inventarisatie
uitgevoerd naar het voorkomen en de mogelijke insleep van dierziekten en
zoönosen. De Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht
heeft hiervoor van LNV opdracht gekregen om dit in 2009 te gaan doen. 

Tevens vindt door de Faculteit Diergeneeskunde een inventarisatie plaats
naar de risico’s van infectieziekten voor dier en mens die bij
gezelschapsdieren kunnen voorkomen. Hierbij wordt vooral aandacht
besteed aan de emerging diseases en emerging zoönosen. 

Certificatiesysteem voor honden en katten en dierenspeciaalzaken        
                (NDW 74)

LNV faciliteert de ontwikkeling van een vrijwillige
certificeringssysteem voor personen en organisaties die, al dan niet
beroepsmatig, met honden en katten te maken hebben, zoals fokkers,
handelaren, pension- en asielouders en trimmers en uitlaatdiensten. Op
verzoek van de Tweede Kamer wordt gelijktijdig gewerkt aan
certificeringseisen voor dierenspeciaalzaken en import- en groothandel
van overige diersoorten (zie motie Snijder-Hazelhoff en Ormel, TK 28
286, nr. 115). Om in aanmerking te komen voor certificering moeten
ondernemer en bedrijf of dienst voldoen aan een aantal kwaliteitseisen.
Het project buigt zich over de vraag welke voorwaarden aan een
certificering gesteld moeten worden.  

Ten behoeve van de toekomstige communicatie over vrijwillige
certificering is in 2008 in opdracht van LNV een
publieksonderzoek gedaan door Synovate Research Reinvented naar wensen
en meningen ten aanzien van certificering van fokkers, kennels,
dierenwinkels, trimsalons en pensions van burgers die onlangs een
huisdier hebben aangeschaft of dat binnenkort gaan doen. Doel van dit
onderzoek was om vast te stellen welke overwegingen consumenten maken
bij de aanschaf van een gezelschapsdier en welke rol een certificaat bij
deze aanschaf zou kunnen spelen. Conclusies uit het onderzoek zijn:

gezondheid speelt een centrale rol in de keuze voor een huisdier

certificaat toepassen op winkels, asielen en fokkers

voor velen is het nog onduidelijk wat certificering inhoudt

voorlichting via het internet, winkels en fokkers

meerderheid zou voor een certificaat kiezen

De resultaten worden betrokken bij het opstellen van de
certificeringseisen.

Ter ondersteuning van het certificeringssysteem wordt gewerkt aan een
amvb waarmee de eisen van de certificeringsschema's zullen kunnen
worden ondersteund. Deze amvb zal het Honden- en Kattenbesluit gaan
vervangen.

De bedoeling was het certificeringschema honden en katten eind 2008 af
te ronden. Hoewel er goede voortgang wordt geboekt is er meer tijd nodig
om het schema af te ronden. Er zijn veel verschillende partijen met
verschillende ervaringen, ideeën en mogelijkheden bij betrokken.
Zorgvuldigheid en draagvlak gaan voor snelheid.

Verplichte Identificatie & Registratie voor honden                      
                              (NDW 75)

Dit traject start in 2009 en zal worden opgepakt in overleg met de
betrokken partijen. Met het Landelijk Informatiecentrum
Gezelschapsdieren (LICG) is afgesproken dat de inzet van het LICG ten
aanzien van het chippen van gezelschapsdieren in 2009 en 2010 zal worden
afgestemd op de ontwikkeling naar de verplichte identificatie en
registratie van honden in 2011.

Erfelijke problemen bij rashonden                                       
                                       (NDW 76)

In augustus 2008 heeft een gesprek met de Raad van Beheer op Kynologisch
Gebied plaatsgevonden. In dit gesprek heeft de Raad een plan van aanpak
gepresenteerd om eenzijdig fokbeleid aan te pakken. In dit plan van
aanpak wordt een aantal acties beschreven. De belangrijkste zijn:

De Raad werkt aan een keurmerk voor rasverenigingen en rashondenfokkers,
met als doel invloed uit te kunnen oefenen op de kwaliteit van fokbeleid
en foktechnische maatregelen;

De Raad heeft een nota, genaamd “Overwegingen voor de
rashondenfokkerij” geschreven. In deze nota wordt inhoudelijk ingegaan
op gezondheids- en welzijnsproblemen bij rashonden en hoe door
foktechnische maatregelen hierin verbetering kan worden aangebracht.
Daarbij zijn enkele aanbevelingen opgenomen om de problemen van
rasschadelijke kenmerken en erfelijke aandoeningen terug te dringen.
Deze nota is ondertussen door de Raad besproken met de aangesloten
rasverenigingen. 

Op basis van deze nota is onder de verschillende aangesloten
rasverenigingen een enquête uitgezet om inzichtelijk te krijgen welke
maatregelen zij op welke wijze noodzakelijk vinden om de problemen van
een eenzijdig fokbeleid aan te pakken. De Raad van Beheer heeft de
verenigingen tot 1 januari 2009 de tijd gegeven om te reageren op deze
enquête. Begin dit jaar zullen de resultaten van deze enquête bekend
zijn en kunnen op basis van de resultaten verdere plannen
geconcretiseerd gaan worden. 

De Raad heeft, in samenwerking met de Vereniging van Keurmeesters, een
gedragscode ontwikkeld voor exterieur keurmeesters. In deze code wordt
opgenomen dat de keurmeesters acht dienen te geven op welzijnschadelijke
raskenmerken als te korte neuzen, open oogleden en knikstaarten en deze
dienen te bestraffen. Het streven van de Raad van Beheer is om de
gedragscode uiterlijk per 1 maart 2009 in te voeren in Nederland.

Regeling Agressieve Dieren                                              
                                         (NDW 77)

De Regeling Agressieve Dieren (RAD), die in 1993 is ingevoerd, is in
opdracht van LNV door een Commissie van Wijzen geëvalueerd. De
conclusie luidde dat de regeling niet leidt tot minder bijtincidenten.
Hoewel pitbullachtigen vaker dan andere honden betrokken zijn bij
bijtincidenten, is slechts een klein deel van deze groep daadwerkelijk
betrokken bij bijtincidenten. Dat rechtvaardigt onvoldoende het doden
van deze groep honden, vindt de commissie. Op basis van het rapport van
de commissie is door LNV in mei besloten de RAD per 1 januari 2009 in te
trekken.. 

Onder de RAD in beslag genomen honden die in mei 2008 nog in opslag
zaten en die betrokken zijn geweest bij een bijtincident of afwijkend
gedrag vertonen, zijn onderworpen aan een risico assessment. Uit dit
assessment moet blijken of de hond een gevaar vormt. Op basis van de
uitslag wordt door het Openbaar Ministerie besloten of de hond wel of
niet geëuthanaseerd dient te worden. Wanneer de hond niet betrokken is
geweest bij een bijtincident, geen afwijkend gedrag heeft vertoond, of
wanneer uit het assessment is gebleken dat de hond geen gevaar vormt, is
de hond daar waar mogelijk, teruggegeven aan de eigenaar. De eigenaren
zijn hierover per brief geïnformeerd. 

In navolging van de intrekking van de RAD, heeft LNV aangegeven met een
nieuwe regeling te willen komen die het mogelijk zou maken om elke hond
die agressief gedrag vertoont in beslag te nemen. Na inbeslagname zouden
deze honden onderworpen moeten worden aan een risico assessment. LNV
heeft op 12 december 2008 de Tweede Kamer laten weten af te zien van het
voornemen om deze nieuwe regeling per 1 januari 2009 in te voeren, omdat
de nieuwe regeling onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben ten
opzichte van bestaande juridische middelen als het Wetboek van
Strafrecht en APV (zie TK 28286, nr. 251). Wel zal gekeken worden hoe
het ontwikkelde risico assessment aangeboden kan worden aan Openbaar
Ministerie en de gemeenten om hen te ondersteunen in hun optreden tegen
agressieve honden.

Daarnaast zal het LICG, ondersteund door LNV, in 2009 komen met een
campagne gericht op preventie van hondenbeten. Ook zal samen met de VNG
voorlichting aan gemeenten worden gegeven en zal worden bezien of de
APV’s kunnen worden aangescherpt met het oog op het voorkomen van
incidenten met agressieve honden.

Professionalisering dierenambulances                                    
                            (NDW 78, 79)

LNV faciliteert de professionalisering van het personeel op de
dierenambulances. Aangezien vrijwilligers bij de dierenambulances een
grote rol spelen, is het draagvlak bij hen voor deze activiteit van
belang. Als eerste stap wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een
basiscursus. Inmiddels heeft het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld
in opdracht van LNV een cursus ontwikkeld die in januari 2009 is
gestart. De werving van deelnemers gebeurt in samenwerking met de
overkoepelende organisaties.

Lokale initiatieven                                                     
                                                  (NDW 80)

LNV heeft medewerking verleend aan een conferentie op 9 oktober 2008
over Gemeentelijk Dierenwelzijnsbeleid. Deze bijeenkomst werd
georganiseerd door de Groene Kennis Coöperatie in samenwerking met de
Dierenbescherming en Wageningen Universiteit. Kennisuitwisseling tussen
gemeentes onderling en de ontmoeting tussen beleidsmakers en bestuurders
stonden tijdens deze dag centraal. Onder meer de goede ervaringen van de
gemeente Heemskerk in de samenwerking met de dierenambulance
Kennemerland kwam aan bod.

Handhavingscapaciteit gezelschapsdieren                                 
                               (NDW 81)

De AID heeft de handhavingscapaciteit voor gezelschapsdieren per 2008
uitgebreid met 3 fte.

Rol en verantwoordelijkheid overheid, sector, eigenaar                  
                        (NAD 4, 5)

De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is gevraagd om advies inzake de
verantwoordelijkheid en rollen van de houder, de overheid en overige
partijen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid. De RDA is
gevraagd of de huidige denklijn met betrekking tot de
verantwoordelijkheidsverdeling en rolverdeling tussen de verschillende
actoren voldoende ontwikkeld en consistent is of dat er aanpassingen
nodig zijn. De adviesvraag richt zich op de betrokkenen bij gehouden
dieren: productiedieren (landbouwhuisdieren en gekweekte vis),
gezelschapsdieren (inclusief zwerfdieren) en hobbydieren. Het advies zal
op 1 mei 2009 worden opgeleverd. 

Dierentuindieren

Evaluatie Dierentuinbesluit                                             
                                                     (NDW 84)

Research voor Beleid is op 1 juni 2007 gestart met de evaluatie van het
Dierentuinbesluit dat dateert uit 2003. Centraal in het onderzoek staat
de vraag in hoeverre het besluit voldoende kaders biedt voor een goede
uitvoering in de praktijk en voor het bereiken van de gestelde doelen:
het waarborgen van dierenwelzijn, het in stand houden van diersoorten en
educatie. Daarnaast komt aan de orde wat de administratieve lasten voor
dierentuinen en de uitvoeringskosten van de overheid zijn. 

Het onderzoek vindt plaats door middel van dossierstudie en interviews. 

De evaluatie bevindt zich in de afrondende fase. Het rapport is in
november 2008 opgeleverd. Begin februari 2009 zal het rapport, inclusief
de acties die naar aanleiding van dit rapport zullen worden ondernomen,
naar de Tweede Kamer worden gestuurd. 

Circusdieren

Onderzoek naar welzijn circusdieren                                     
                                              (NDW 85)

WUR-ASG is in januari 2008 gestart met een onderzoek naar het welzijn
van circusdieren in Nederlandse circussen. Er wordt naar een beperkt
aantal dieren onderzoek gedaan, te weten: kamelen, paarden, olifanten,
tijgers en leeuwen.  

Er wordt gekeken naar aspecten als opvoeding van dieren door mensen, de
trainingen, het optreden voor publiek, de frequente transporten, de
huisvesting op gemeentelijke standplaatsen en in winterverblijven, de
verzorging, de veiligheid voor mens en dier en de omgang met dieren die
vanwege ouderdom niet langer kunnen optreden. Daarnaast wordt een
analyse uitgevoerd van de regelgeving in de Europese lidstaten en de
motieven die landen hanteren om gebruik van dieren in circussen geheel
of gedeeltelijk te verbieden. Verder wordt er klinisch onderzoek gedaan
aan de dieren.

Het onderzoek naar het welzijn van circusdieren is in de eindfase. De
verwachting is dat het onderzoek in maart 2009 afgerond is. 

Conform de toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 28 januari 2008
om te bezien of onderzoek naar intrinsieke waarde mogelijk was, heeft
WUR-ASG opdracht gekregen om een onderzoek uit te voeren met betrekking
tot het begrip intrinsieke waarde van circusdieren en andere
“performance dieren”.

Beide rapporten zullen voor het zomerreces 2009 aan de Tweede Kamer
worden toegezonden. Daarbij zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd
over het LNV standpunt en over eventuele maatregelen ten aanzien van het
welzijn van circusdieren.

Proefdieren

Wet op de dierproeven 					                                      (NDW
92)

Op 22 oktober 2007 hebben VWS en LNV hun reactie op de evaluatie van de
Wet op de dierproeven (Wod) en het Besluit biotechnologie bij dieren
(Bbd) naar de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 30 168 en 27 428, nr. 3). De
evaluatie van de Wet op de dierproeven (Wod) ‘Een noodzakelijk’
kwaad heeft geleid tot een aantal aanbevelingen. De belangrijkste
onderwerpen kunnen worden ingedeeld in drie verschillende thema’s: a)
openheid en openbaarheid, b) ethische toets en c) toezicht. 

Thema openheid en openbaarheid

In het kader van het thema openheid en openbaarheid wordt gewerkt aan
openheid op twee niveaus zowel bij de vergunninghouders als bij de
Dierexperimentencommissies (DEC’s). De Nederlandse Vereniging voor
Dierexperimentencommissies (NVDEC) heeft een nieuw voorstel opgestuurd
dat breed wordt gedragen bij hun achterban. De jaarverslagen zullen
volgens dit format meer informatie bevatten over de vergunninghouder
waarvoor DEC advies uitbrengt en er zullen twee representatieve
voorbeelden worden gegeven van de ethische afweging die de DEC’s
maken. De representatieve voorbeelden zullen al worden opgenomen bij de
verslaglegging over 2008. Vanaf 2009 zal alle verslaglegging
geüniformeerd gebeuren. 

In november 2007 is de vergunninghouders verzocht om zich gezamenlijk te
buigen over de open(baar)heid van hun gegevens. Het is de verwachting
dat een breed gedragen voorstel begin dit jaar gereed is. Overigens
hebben ook de koepelorganisaties Vereniging van Universiteiten (VSNU),
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de
Koninkelijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in april 2008
op eigen initiatief hun gezamenlijke Code Openheid Dierproeven aan de
Tweede Kamer aangeboden.   

Ethische toets

Naar aanleiding van de voorstellen binnen het thema ethische toets,
heeft de NVDEC een werkgroep opgericht die de profielen voor de
deskundigheden van de DEC-leden beschrijft. De werkgroep richt zich
tevens op een plan voor de werving, selectie en beoordeling van
DEC-leden. Het voorstel voor de functieprofielen wordt begin dit jaar
verwacht. Vervolgens zullen deze aan de Centrale Commissie Dierproeven
(CCD) worden voorgelegd ter advisering. 

Toezicht

Binnen het thema toezicht zijn dit jaar de afspraken tussen het
Functioneel Parket en de VWA over de handhaving van de Wod opnieuw
vastgelegd. Afgesproken is dat het strafrecht ingezet zal worden in die
gevallen waarin ernstig inbreuk wordt gemaakt op dierenwelzijn en
waarbij sprake is van een dader die weloverwogen, calculerend,
frauderend en/of recidiverend optreedt. Naast extern toezicht door de
VWA kent de Wod ook een verplichting tot intern toezicht. Deze
verantwoordelijkheid ligt bij de proefdierdeskundige. 

De beroepsgroep en de vergunninghouders werken aan een
professionaliseringsslag door het opstellen van een profiel van de
proefdierdeskundige, waarin de taken van de proefdierdeskundige worden
opgenomen. Er zal worden gekeken of dit profiel voldoende vorm krijgt of
dat begin dit jaar de VWA extra tijd moet inzetten om deze
taakomschrijving rond te krijgen. Vervolgens zal worden bekeken of de
rechtspositie van de proefdierdeskundige versterkt dient te worden door
een eventuele aanpassing van de Wod.

Herziening Europese dierproevenrichtlijn                                
                                   (NDW 93)

De Europese Commissie heeft op 5 november 2008 het voorstel tot
wijziging van de huidige Europese dierproevenrichtlijn naar de Europese
Raad en het Europees Parlement gestuurd. Nederland zal de uitkomsten van
de Nederlandse discussie met betrekking tot de openheid en openbaarheid,
ethische toets en toezicht op dierproeven inbrengen bij het proces van
herziening van de Europese dierproevenrichtlijn. 

Kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven                            
                                (NDW 94)

Op 6 juni 2008 is de kabinetsvisie Alternatieven voor Dierproeven aan de
Tweede Kamer gezonden (zie brief Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008,
30 168, nr. 4). Het uitgangspunt hiervoor zijn de drie V’s van
vervanging, vermindering en verfijning om uiteindelijk het aantal
dierproeven terug te kunnen brengen. 

Er wordt een Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven
(NKCA) opgericht. Dit centrum ondersteunt de Interdepartementale
Stuurgroep en Werkgroep Alternatieven voor Dierproeven. Daarnaast
verzorgt een breed samengestelde commissie de expertise vanuit onder
andere de samenleving en het bedrijfsleven. 

Het kabinet heeft de opdracht gegeven tot een programmeringstudie naar
de inzet en ontwikkeling van de 3V alternatieven, waaruit een agenda en
actieplan zal worden opgesteld. Hiervoor reserveert het kabinet een
bedrag van maximaal € 500.000 voor 2009 en 2010. Tevens is er opdracht
gegeven voor een trendanalyse om  toekomstige ontwikkelingen op het
terrein van dierproeven die op termijn invloed kunnen hebben op het
nationale en (Europese-)internationale beleid rondom dierproeven,
proefdieren en alternatieven voor dierproeven te signaleren. Deze
trendanalyse bevat zowel een wetenschappelijke als een maatschappelijke
component. Hiervoor reserveert het ministerie van VWS maximaal €
200.000.  

Tenslotte streeft het kabinet in zijn communicatie naar maximale
transparantie. Helderheid en uitleg over het moeizame en complexe proces
blijven permanent noodzakelijk om tot optimale ontwikkeling en
implementatie van 3V alternatieven te komen. 

Diergezondheid: horizontale thema’s

EU-strategie voor diergezondheid

De EU-strategie voor diergezond (Community Animal Health Policy, CAHP)
die op 19 september 2007 door de Europese Commissie is aangenomen, bevat
het Europese raamwerk voor diergezondheidsmaatregelen voor de komende 6
jaar (2007-2013), Het CAHP is gebaseerd op een uitgebreide
evaluatie/terugblik en brede stakeholder analyse, Het CAHP is er primair
op gericht om dierziekten binnen de EU te voorkomen (“prevention is
better then cure”) en om veilige handel in dieren en hun producten
binnen de EU te bevorderen. Daarnaast is het Europees
diergezondheidsbeleid er op gericht om de gezondheid en het welzijn van
dieren te bevorderen. Dit alles in goed partnerschap, ook met
organisaties van belanghebbenden binnen een zo breed mogelijk terrein
dat alle diercategorieën beslaat (hobbydieren, gezelschapsdieren,
commercieel gehouden dieren en wilde dieren).

Het EU actieplan diergezondheid, dat in september 2008 is verschenen,
geeft de acties weer die nodig zijn om het doel van de nieuwe strategie
voor diergezondheid te realiseren. Het gaat daarbij onder andere om
prioriteitstelling voor EU-optreden en een EU-wetgevingskader voor
diergezondheid en een kader voor de verdeling van kosten en
verantwoordelijkheden bij de preventie en bestrijding van dierziekten.

Het gepresenteerde EU-actieplan bevat een indicatief tijdschema voor
(wetgevings-)initiatieven, met daarbij o.a. de inzet van een groot
aantal stuurgroepen, werkgroepen en task forces 

Nederland heeft bij de totstandkoming van het Europese
diergezondheidsbeleid een actieve rol gespeeld. Dit heeft ertoe geleid,
dat de Nederlandse aandachtspunten hierin herkenbaar zijn:

Preventie van dierziekten. Dit biedt mogelijkheden voor de Nederlandse
vaccinatiestrategie, risicobewust ondernemerschap, meer
verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven, een sluitend Europees
identificatie- en registratiesysteem en de vermindering van
diercontacten.

Harmonisatie van de kostentoedeling van dierziektebestrijding, op basis
van een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling.

Een flexibele opstelling in de dierziektebestrijding vanuit de EU met
begrip voor de ethische context. Dit biedt een opening voor
gedifferentieerd beleid van verschillende soorten dieren, zoals
hobbydieren en natuurdieren.

Gemeenschappelijke actie en partnerschap met stakeholders.

De acties worden door het Directoraat-Generaal voor Gezondheids- en
Consumentenbescherming van de Europese Commissie getrokken, waarbij zij
ook de inbreng van stakeholders en lidstaten organiseren. Door geregelde
contacten met ambtenaren van de commissie, hetzij direct, hetzij via de
Raad voor veterinaire aangelegenheden in Brussel en vanuit Nederland
gedetacheerde ambtenaren probeert Nederland haar speerpunten op te laten
nemen in de voorstellen die de Commissie maakt. Vanzelfsprekend worden
dergelijke voorstellen in een later stadium nog aan de lidstaten
voorgelegd, maar inbreng in het begin van het proces is over het
algemeen effectiever. 

Nederland wil ook actief (blijven) bijdragen aan de uitwerking van het
Actieplan. Nederland heeft daarom de Europese Commissie aangeboden te
willen participeren in een aantal stuur- en/of werkgroepen die de
uitwerking van het CAHP verder ter hand nemen, Hierbij gaat het om de
werkgroepen die werken aan de categorisatie van dierziekten (zie ook
paragraaf 12.3), de Europese Diergezondheidswet, de revisie van het
financieringssysteem (zie ook paragraaf 12.4), de revisie van de
importwetgeving, de financiële garanties in de diervoedersector en de
vaccinbanken. Helaas was er teveel belangstelling voor de eerste drie
werkgroepen en zou elke lidstaat slechts aan een van deze drie mogen
deelnemen. Aangezien Nederland al werkt aan een ‘Wet Dieren’ heeft
de Europese Commissie besloten dat Nederland niet alleen aan de
stuurgroep categorisatie van dierziekten, maar ook aan de stuurgroep
Europese Diergezondheidswet deel mag nemen. Dit betekent dat Nederland
voor de revisie van het financieringssysteem, ook een belangrijk
speerpunt voor Nederland, afhankelijk is van een meer indirecte inbreng
en via de samenhang met de categorisatie van dierziekten. De werk- en
stuurgroepen zullen in 2009 aan de slag gaan.

De Stuurgroep categorisatie van dierziekten is al een eerste keer bijeen
geweest (zie verder paragraaf 12.3). In de werkgroep die handelt over de
Europese Diergezondheidswet, die nog niet bij elkaar gekomen is, zal
Nederland haar inbreng ook richten op de aparte status van hobbydieren
en het opheffen 

van belemmeringen voor het gebruik van vaccins als regulier
bestrijdingsinstrument. Dit laatste natuurlijk in samenhang met de
werkgroep die zich bezig houdt met vaccinbanken. Er zijn al Europese
vaccinbanken voor mond- en klauwzeer en varkenspest en er wordt
gesproken over een Europese vaccinbank voor paardenpest. De Nederlandse
inzet in deze werkgroep zal er ook op gericht zijn belemmeringen voor
het gebruik van vaccinatie in de strijd tegen dierziekten te
verminderen. Dus daar waar bruikbare vaccins zijn voor dierziekten die
op basis van Europese regels bestreden moeten worden, zou er een
Europese vaccinbank moeten zijn. Daar waar die vaccins nog niet zijn,
moet er via Europees gecoördineerd onderzoek naar gestreefd worden deze
vaccins te ontwikkelen.

Risicogebaseerd beleid                                                  
                                  (NAD 81 t/m 86)

In oktober 2008 is het project
risicoanalyse diergezondheid gestart om een heldere structuur en
organisatie voor risicoanalyse op het terrein van het
diergezondheidsbeleid vast te leggen. Op dit moment is er geen vaste
organisatiestructuur rondom risicoanalyses en worden risicobeoordelingen
enigszins ad hoc gebruikt. Het project heeft een looptijd van ongeveer
een jaar. Bij het project zal worden uitgegaan van de
risicoanalysestructuur zoals geformuleerd door de World Health
Organisation for Animals (OIE). Doel is om via afspraken met de
betrokken nationale partijen te komen tot een verbetering van de
onderlinge samenwerking en verantwoordelijkheidsverdeling. Bij de
inventarisatie zullen de internationale ontwikkelingen en ervaringen op
het gebied van risicobeoordelingen waar mogelijk worden meegenomen. Het
communicatieplan over de mogelijkheden om bekendheid te geven aan de
resultaten van de risicobeoordelingen loopt gelijktijdig met dit project
mee en zal in 2009 worden afgerond.

Het onderwerp risicoanalyse staat ook bij de European Food Safety
Authority (EFSA) op de agenda. Via een open consultatie wordt momenteel
gewerkt aan transparantie in de wetenschappelijke aspecten van
risicobeoordelingen.

Categorisatie dierziekten                                               
                                    (NAD 87 en 88)

De huidige categorisatie van dierziekten berust niet altijd op
objectieve criteria en is niet altijd consistent. In Europees verband is
daarnaast geconstateerd dat er grote verschillen bestaan tussen de
lidstaten in de betrokkenheid van houders of overheid bij de beheersing
van diergezondheidsproblemen. 

Categorisatie van dierziekten maakt onderdeel uit van het EU-actieplan
diergezondheid. Nederland wil met haar indeling hier op aansluiten.
Nederland zet in op een categorisatie van dierziekten die bepalend moet
zijn voor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bestrijding:
de individuele dierhouders, houders gezamenlijk (sectoren) of de
overheid. Criteria voor de beoogde categorisatie van dierziekten zouden
volgens Nederland moeten zijn: 

risico voor de humane gezondheid

de aard van de toe te passen bestrijdingsmaatregelen

de mate van optreden van externe effecten van de dierziekte en/of de
bestrijdingsmaatregelen

Op deze wijze worden drie categorieën van dierziekten gecreëerd,
lopend van een hoog naar een beperkt tot geen of nauwelijks publiek
belang. Als bij deze categorieën met beperkt of geen publiek belang het
bedrijfsleven dan ook nog de uitvoerder is, kan de financiering
(risicoafdekking) van de bestrijdingsmaatregelen mogelijk plaatsvinden
via (private) verzekering. Verzekeraars hebben meer instrumenten tot hun
beschikking om preventie af te dwingen bij de deelnemers
(premiereductie, eigen risico, etc.). Met name voor de categorieën van
dierziekten met een beperkt of geen publiek belang kan dan worden
getracht in EU verband afspraken te maken over een beperking van de
betaling van de bestrijdingskosten door de overheid met publieke
middelen. Van belang voor Nederland blijft dat het mogelijk moet blijven
om alle toerekenbare kosten volledig door te belasten aan de sector. 

Eind 2008 heeft het eerste overleg van de stuurgroep voor het Europese
traject plaatsgevonden. Deze groep werkt aan een mogelijke herziening
van de lijst van dierziekten waar de Europese Commissie zich mee bezig
gaat houden. Tijdens het eerste overleg zijn twee onderzoeksopdrachten,
een in samenwerking met de World Health Organisation for Animals (OIE),
op dit gebied toegelicht. Op dit moment wordt door wetenschappers een
systematiek ontwikkeld om dierziekten te kunnen scoren. Sterk versimpeld
komt het er op neer dat hoe meer punten een ziekte heeft, hoe meer
aandacht de Europese Commissie voor die ziekte zal hebben. Dit kan tot
gevolg hebben dat een ziekte als blaasjesziekte van de lijst met te
bestrijden dierziekten verdwijnt. De kunst is objectieve criteria en een
goede weging van die criteria te vinden. De wetenschappers zijn nu aan
zet, als er een concept systematiek ligt komen de beleidsmakers weer in
beeld.    

Het volgende overleg zal medio 2009 plaatsvinden.

Kostentoedeling dierziektebestrijding                                   
                           (NAD 89 t/m 93)

De financiële middelen voor het afdekken van de directe kosten voor
bewaking en bestrijding van dierziekten door of in opdracht van LNV
komen uit het Diergezondheidsfonds. De afspraken tussen de sector en LNV
over de uitgaven uit dit fonds en de verdeling daarvan, zijn opgenomen
in het convenant ‘Financiering bestrijding besmettelijke
dierziekten’. In 2008 moesten de convenantpartners aangeven of en, zo
ja, in welke vorm ze het convenant per 1 januari 2010 willen
voortzetten. 

In een gezamenlijke werkgroep is dit besluitvormingstraject voorbereid.
Hierbij is teruggeblikt op het functioneren van het huidige convenant en
zijn (beleids)wensen voor de toekomst geïnventariseerd en beoordeeld op
hun kansen c.q. consequenties. In december 2008 hebben beide partners
aangegeven het convenant niet te willen opzeggen. De verdere
inhoudelijke invulling van het convenant zal in 2009 worden uitgewerkt.
De ontwikkelingen op Europees gebied, zoals de herziening van het
Europees Diergezondheidsbeleid en de herziening van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Health Check), bepalen hierbij mede de
randvoorwaarden. De resultaten van de onderhandelingen tussen de sector
en LNV over de aanpassingen van het convenant zullen te zijner tijd aan
de Kamer worden toegezonden.

Met de sector vindt ook overleg plaats om te kijken naar de
mogelijkheden om private instrumenten (zoals bijvoorbeeld verzekeringen)
te ontwikkelen voor het afdekken van gevolgschade door dierziekten. LNV
heeft in de NAD aangegeven dergelijke initiatieven te willen
ondersteunen en haakt hierbij actief aan bij de opties die de Health
Check van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid hiertoe mogelijk gaat
bieden (bijvoorbeeld instellen van een waarborgfonds voor dierziekten). 

Aangezien de paardensector nog niet onder de huidige convenantafspraken
valt, vindt met deze sector vooralsnog een separate verkenning plaats
van de opties voor de publiek-private kostenverdeling ingeval een
paardenziekte moet worden bestreden. Zie ook paragraaf 5.6
‘Paardenziekten: leidraad, I&R, financiering, monitoring en onderzoek,
actie NAD 71.

Veterinaire organisatie en infrastructuur                               
                          (NAD 94 t/m 100)

Veterinaire organisatie (NAD 94, 95)

De veterinaire instellingen besteden continue aandacht aan
technologische ontwikkeling en nemen gericht actie om op deze
veranderingen in te spelen. De Nederlandse veterinaire instellingen
bevinden zich in de Europese voorhoede op het gebied van technologie
ontwikkeling. 

Veterinaire instellingen zoeken tevens naar samenwerking in binnen- en
buitenland ter versterking van hun positie. Dit doen ze o.a. via
European Research Area Networks. Zie verder paragraaf 12.6 ‘Kennis,
research en development’, actie NAD 104. 

Huidige crisisorganisatie (NAD 96, 97, 100)

Door LNV is een analyse gemaakt van de huidige crisisorganisatie om te
kijken waar verbeteringen mogelijk zijn in relatie tot technologische
ontwikkeling en de wens tot efficiency verhoging. Daarbij zijn ook de
rollen en verantwoordelijkheden binnen de veterinaire organisatie
verkend. Een belangrijke conclusie uit het eindrapport ‘Analyse
Nederlandse veterinaire infrastructuur’ is dat op dit moment de
crisisorganisatie goed functioneert. De organisatie van afwerken van
verdenkingen via VWA en het Centraal Veterinair Instituut en de
bestrijding van crises is goed. Het is zaak dat zo te houden in het
licht van de toenemende kans op insleep van dierziekten. De grootste
zorg zit in het voortraject. De doorstroom van het signaleren van
verdenkingen loopt langzaam. Op dit punt is een fundamentele
cultuuromslag nodig. 

Bij zoönosen is een belangrijk probleem het nog ontbreken van
geformaliseerde samenwerking tussen betrokken veterinaire en humane
beleidsinstanties op het gebied van het aansturen van de bestrijding van
een zoönose en alle betrokken organisaties. Hier wordt inmiddels actie
op ondernomen (zie paragraaf 12.8 ‘Klimaatverandering, globalisering
en emering diseases’, actie NAD 116). 

Voor wat betreft de organisatie en instrumenten van de diagnostiek biedt
dit rapport op deelgebieden duidelijkheid voor de inrichting van de
crisisorganisatie in de komende jaren. LNV heeft alle betrokken partijen
geïnformeerd over de gekozen beleidslijn naar aanleiding van de analyse
en de uitwerking van de aanbevelingen duidelijk belegd bij de
verschillende betrokken partijen. 

Rol van de dierenarts (NAD 98)

De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) is in december 2008 om advies
gevraagd hoe de rol van de dierenarts versterkt kan worden. De
dierenarts dient onafhankelijk te zijn om een autoriteit te kunnen zijn.
De RDA zal onderzoeken welke partijen welke middelen moeten inzetten om
die onafhankelijkheid te kunnen borgen. Parallel hieraan loopt overleg
met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Daarnaast zal er een traject gestart worden met als doel het register
van dierenartsen te verbeteren. Het register zal worden overgebracht
naar het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen gezondheidszorg
(CIBG), waarbij transparantie en een betere koppeling met het
tuchtrecht belangrijke aspecten zijn. Het CIBG verzorgt ook de
registraties voor de humane gezondheidszorg. Het onderbrengen van
de registratie van dierenartsen bij dit agentschap past binnen het 'one
health principe', gezondheid voor mens en dier.  

Laboratoria stimuleren tot EU-samenwerking (NAD 99)

Zie paragraaf 12.6 ‘Kennis, research en development’, actie NAD 104
en 109.

Diergeneesmiddelen                                                      
                                    (NAD 101, 102)

Beleidsstrategie Antibioticumresistentie (NAD 102)

Op 17 december 2007 is een brief over Antibioticumresistentie naar de
Tweede Kamer gestuurd met daarin de aanpak om te komen tot een
daadwerkelijke vermindering van antibioticagebruik en
antibioticaresistentie in de dierhouderij (zie TK 29 683, nr. 16).

Taskforce Antibioticaresistentie Dierhouderij (NAD 101)

Eind april is er een Taskforce Antibioticaresistentie Dierhouderij
opgericht die in de vorm van een convenant per sector afspraken  heeft
vastgelegd  met het oog op vermindering van antibioticumresistentie en
antibioticumgebruik en om tot een verantwoorder gebruik van
dezediergeneesmiddelen te komen. Op 3 december 2008 is het Convenant
Antibioticaresistentie Dierhouderij ondertekend door alle deelnemende
partijen in de sectoren varkens, vleeskuikens, vleeskalveren en melkvee
/vleesvee rund. In het convenant hebben de verschillende sectoren hun
eigen ambities en aanpak geformuleerd om te komen tot verantwoord
medicijngebruik. Het convenant is op 8 december 2008 met een reactie van
LNV aan de Tweede Kamer gestuurd (zie TK  29 683, nr. 22).

Kennis, research en development                                         
                       (NAD 103 t/m 111)

Onderzoek naar antibioticagebruik en -resistentie in de veehouderij

In de brief over antibioticaresistentie in de dierhouderij van 17
december 2007 (zie TK 29 683, nr. 16) wordt een pakket aan maatregelen
beschreven om een vermindering van antibioticagebruik en
antibioticaresistentie te bereiken. Een belangrijk spoor daarin is het
vergroten van kennis en inzicht. Daartoe is in 2008 een onderzoek
gestart om het gebruik van antibiotica in de veehouderij preciezer in
beeld te krijgen, inclusief de factoren die het gebruik bepalen, de
factoren die eventuele resistentievorming bepalen en de mogelijkheden om
het antibioticagebruik te verminderen. In dit onderzoek wordt
samengewerkt met de betreffende sectoren.

Daarnaast zijn in het kader van de uitgebreide onderzoeksprogramma's
'MRSA' en 'Abres' (Antibioticaresistentie) onderzoeksprojecten ingezet
naar onder meer de verbetering van de bepalingsmethodiek en de
overdracht van resistentie.  

Kennis en innovatie impuls Alternatieven voor Antibiotica

Beleidsmatig gebaseerd op dezelfde brief over antibioticaresistentie van
17 december 2007 is ook een spoor ingezet om door het vergroten van
kennis en inzicht een impuls te geven aan innovatieve alternatieven voor
antibiotica, met als doel het gebruik en de afhankelijkheid van
antibiotica op termijn sterk te verminderen.

In dat kader is in 2008 de aanzet gegeven tot de kennis- en
innovatie-impuls Alternatieven voor Antibiotica. De doelstelling van
deze impuls is om in samenwerking met universiteiten,
onderzoeksinstituten en het farmaceutische bedrijfsleven in de
diergezondheid en de humane gezondheidszorg perspectiefvolle, kansrijke
en toepasbare alternatieven voor antibiotica te ontwikkelen die op
redelijke termijn beschikbaar komen voor therapeutische toepassing in
primair de veterinaire gezondheidszorg. Bij deze impuls zal nauwe
afstemming plaatsvinden met een onderzoeksprogramma van het ministerie
van VWS dat binnenkort van start gaat. 

In 2008 is een verkenning uitgevoerd naar perspectiefvolle alternatieven
die op redelijk korte termijn beschikbaar kunnen komen ter voorkoming of
ter behandeling van bacteriële infectieziekten in de dierhouderij, maar
mogelijk ook in de humane gezondheidszorg. Daartoe is aan een 8-tal
deskundigen van diverse disciplines gevraagd om hierover een essay te
schrijven. De essays zullen op korte termijn door LNV worden
gepubliceerd. 

Mede op basis van deze essays is in november 2008 aan het consortium
Immonovalley een subsidie verleend van 2,3 miljoen euro voor de periode
2008-2010 om een ‘proof of potential’ te doen uitvoeren. Hierin
wordt voor een 3-tal geselecteerde ontwikkelingslijnen door
(deel)consortia van kennisinstellingen en bedrijfsleven een dossier
onderbouwd waarin de wetenschappelijke validiteit (proof of principle)
van de ontwikkelingslijn moet worden aangetoond en inzicht moet worden
gegeven in marktperspectieven en bijdrage aan een reductie van het
antibioticumgebruik. Indien een perspectiefvolle lijn gebaseerd op
fytofarmaceutica kan worden uitgewerkt zal LNV de subsidie ophogen tot 3
miljoen euro.

LNV heeft de intentie deze fase te laten volgen door een precompetitieve
onderzoeksfase waarin één of twee lijnen worden doorontwikkeld tot een
toepasbaar alternatief voor antibiotica. Deze fase zal minimaal 3 jaar
in beslag nemen, waarbij beoogd wordt dat het bedrijfsleven 50%
meefinanciert. In de daaropvolgende implementatiefase zal een
alternatief zodanig geoptimaliseerd moeten worden dat het praktijkrijp
is en in voldoende mate geproduceerd kan worden. Deze fase leidt tot een
gepatenteerd product. De derde fase neemt maximaal 1 jaar in beslag. Het
is daarna aan het bedrijfsleven om het gepatenteerde product te
registreren.

Benutten en vergroten kennis bij het bedrijfsleven (NAD 103, 105)

Eind 2008 is in opdracht van LNV door WUR-ASG samen met de
Gezondheidsdienst voor Dieren een inventarisatie gestart naar
bedrijfsgebonden dierziekten en aandoeningen bij verschillende
houderij-sectoren (zie ook paragraaf 3.14 ‘Bedrijfsgebonden
dierziekten’, actie NAD 21, 31, 32). In vervolg op deze inventarisatie
zal samen met dierhouders naar oplossingen worden gezocht. Hierbij zal
gebruik worden gemaakt van kennis bij het bedrijfsleven.

ERA-net Diergezondheid (NAD 104)

Stimulering van de internationale samenwerking op het gebied van
kennisontwikkeling binnen de EU is lange tijd overwegend gericht geweest
op samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen, dan wel tussen
kennisinstellingen en bedrijfsleven (MKB). In het 6e kaderprogramma
heeft de Europese Commissie in aanvulling daarop het opzetten van
zogenaamde European Research Area Networks (ERANET’s) gestimuleerd.
Dit zijn samenwerkingsverbanden van institutionele onderzoeksfinanciers,
veelal nationale overheden. Hiermee wordt beoogd om de nationale
onderzoeksprogramma’s met elkaar te verbinden om daarmee de
efficiëntie van inzet van nationale onderzoeksgelden te vergroten.

In dit kader is per 1 april 2008 het ERANET Emerging and Major
Infectious diseases in livestock (EMIDA) gestart met voorlopig ruim 25
deelnemers uit ca. 20 lidstaten en geassocieerde landen. LNV en het
Bureau Risicobeoordeling van de VWA zijn vertegenwoordigd in de zgn.
Network Management Group van het EMIDA-consortium. 

Doel van het ERANET is om op het gebied van de diergezondheid een aanzet
te geven tot een duurzaam netwerk van nationale onderzoeksfinanciers
gericht op het delen van informatie, het coördineren van activiteiten
en het geven van een aanzet tot een gezamenlijke onderzoeksagenda en
transnationale onderzoeksfinanciering. Het ERANET zal zich daarbij
richten op opkomende en ernstige infectieziekten bij productiedieren,
inclusief vis en bijen, en op niet via voedsel overdraagbare zoönoses.
Activiteiten van het ERANET, dat vooralsnog voor een periode van 3 jaar
is ingericht, zijn:

het in kaart brengen van lopende onderzoekprojecten, kennisbehoefte en
programmerings- en financieringsprocedures in de deelnemende landen (in
uitvoering);

het ontwikkelen en testen (pilots) van procedures voor gezamenlijke
aanbesteding van onderzoeksprogramma’s (de eerste call is voorzien
voor juni 2009);

het ontwikkelen van een trans-nationale lange-termijn-onderzoeksagenda
voor diergezondheid. 

Kennisagenda Diergezondheid (NAD 106, 107, 108)

In april 2008 is de geactualiseerde kennisagenda Diergezondheid
opgeleverd. Deze agenda stuurt het onderzoek op het gebied van
diergezondheid aan. Het geeft de richting en prioriteiten aan voor alle
kennisinstrumenten op het gebied van diergezondheid. De agenda bevat de
belangrijkste onderwerpen met de bijbehorende beleidsachtergrond voor de
komende jaren. 

De kennisagenda wordt al sinds vorig jaar gebruikt bij de jaarlijkse
programmering van het beleidsondersteunend en kennisbasisonderzoek bij
Wageningen-UR. Daarnaast zijn op basis van deze kennisagenda ook enkele
onderwerpen in aparte onderzoeksprojecten opgepakt. Het gebruik van de
kennisagenda voor de programmering van kennisverspreiding en
kennisbenutting moet nog meer vorm krijgen. Hier is samenhang met enkele
actiepunten die de verspreiding van kennis en vergroting van kennis bij
de beroepsgroepen nastreven, onder meer via het onderwijs, aan de orde.

Samenwerking tussen onderzoeksinstellingen (NAD 109)

Sinds 1 februari 2006 bestaat de Kennisketen Infectieziekten Dier. Dit
is een officieel samenwerkingsverband tussen de Animal Sciences Group
(WUR-ASG),  het Centraal Veterinair Instituut (WUR-CVI), de Faculteit
der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en de Gezondheidsdienst
voor Dieren. Binnen het onderzoeksterrein van de dierinfectieziekten
wordt wetenschappelijk-fundamenteel, strategisch en uitvoerend of
praktijkgericht onderzoek sterk gekoppeld. 

Er zijn verschillende onderzoeksprojecten waarin de Kennisketen
Infectieziekten Dier ook samenwerkt met een aantal andere instituten. Te
noemen valt een onderzoek naar de MRSA-bacterie, een onderzoek naar
emerging zoönosen, en het FES-project omtrent aviaire influenza. In
deze projecten wordt onder meer samengewerkt met RIVM en Erasmus
Universiteit.

Kenniskringen (NAD 110)

De wens bestaat om de contactstructuur tussen praktijk-bedrijfsleven en
onderzoek-beleid te versterken door het starten van kenniskringen. Er is
begonnen met een verkenning om te bezien hoe de kenniskringen moeten
worden samengesteld, welke aandachtspunten ze dienen te bestrijken en
welke samenhang er is met ontwikkelingen in het kennisbeleid, zoals de
kenniskamers. 

Diergezondheid en onderwijs (NAD 111)

Er is een begin gemaakt met een verkenning van de mogelijkheden om met
name via het onderwijs diergezondheid meer onder de aandacht te krijgen
bij dierhouders en beroepsgroepen. Er wordt o.a. verkend of door middel
van de Groene Kennis Coöperatie een grotere rol voor
diergezondheidszorg in de lesprogramma’s van het onderwijs kan worden
gerealiseerd. Onder meer zullen de Nationale Agenda Diergezondheid en de
Nota Dierenwelzijn “vertaald” worden ten behoeve van gebruik in het
onderwijs. Tevens wordt geanalyseerd welke strekking en breedte dit
onderwerp zou moeten krijgen. Één en ander zal zeker zoönosen
bestrijken alsmede besmettelijke dierziekten.

Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases                  
          (NAD 112 t/m 119)

Bewuste reizigers (NAD 112, 113)

In november 2008 is er op initiatief van de Europese Commissie een
veterinaire week georganiseerd met als thema ‘One health: healthy
animals = healthy people’. In deze week werd er aandacht gevraagd voor
bioveiligheid aan de buitengrenzen. Er is een grote informatiecampagne
aan de buitengrenzen zoals luchthavens en cruiseterminals georganiseerd
om de reiziger bewust te maken van de risico’s van import van
besmettelijke dierziekten en zoönosen via bijvoorbeeld levensmiddelen
of huisdieren. 

Deze informatiecampagne wordt in 2009 verder nationaal uitgewerkt om
deze structureel in te zetten op de buitengrenzen van Nederland. De
inzet is om daarbij de grote reisbrancheorganisaties (bijv. ANVR), het
ministerie van Buitenlandse Zaken, VWA en de douane te betrekken. 

Investeren in de insectenkunde (NAD 114)

Op het gebied van entomologie (insectenkunde) lopen een aantal acties,
zoals het knuttenonderzoek door de Plantenziektekundige Dienst en het
Centraal Veterinair Instituut als gevolg van de blauwtonguitbraak.
Daarnaast is door LNV en VWS besloten een Centrum voor monitoring van
vectoren bij de Plantenziektekundige Dienst op te richten. Dit centrum
dient een knooppunt van kennis over vectoren in Nederland te worden en
daarnaast gaat het centrum structureel monitoring verrichten naar het
voorkomen van vectoren in Nederland (steekmuggen, knutten, teken). In
2009 zal dit vorm worden gegeven.

Emerging diseases (NAD 115) en zoönosen (NAD 116)

De emerging diseases zijn onder te verdelen in emerging animal diseases
oftewel nieuwe dierziekten en de emerging zoönosen oftewel nieuwe
dierziekten die ook een bedreiging vormen voor de mens. Ter
voorbereiding van LNV en de sector op deze nieuwe dierziekten wordt een
plan van aanpak opgesteld door LNV. Hierin wordt o.a. voorgesteld om op
basis van risicoanalyses tot een prioritering van deze nieuwe
dierziekten te komen. Ook zal daaruit blijken voor welke dierziekten
meer kennisopbouw nodig is en voor welke dierziekten LNV en de sector
preventie- en bestrijdingsmaatregelen moet nemen. 

Op het gebied van emerging zoönosen loopt onder meer het project Emzoo
dat in 2007 is gestart. Dit wordt getrokken door een consortium van
instituten onder leiding van het RIVM en LNV is financier. In de eerste
fase van dit project is een inventarisatie gemaakt van voor Nederland
bedreigende zoönosen en deze zijn geprioriteerd. De tweede fase van dit
project moet leiden tot voorstellen voor structuurverbeteringen ten
behoeve van een betere samenwerking tussen het veterinaire en medische
domein. 

Voorsorterend op dit laatste punt heeft de VWA sinds begin 2008 een
medewerker structureel bij het RIVM gestationeerd, heeft het Dutch
Wildlife Health Centre (DWHC) aan de Faculteit Diergeneeskunde van de
universiteit van Utrecht een doorstart gemaakt en wordt er een Centrum
voor monitoring van vectoren opgericht bij de Plantenziektekundige
Dienst. Structurele beleidsmatige samenwerking tussen LNV en VWS is
gerealiseerd. Bij tal van onderwerpen wordt gezamenlijk opgetrokken en
gefinancierd, zoals de aanpak van Q-koorts, doorstart DWHC, Centrum voor
monitoring vectoren en het afstemmen van de onderzoeksagenda zoönosen.
Gezamenlijk wordt er gewerkt aan de realisatie van het beleidsdraaiboek
Rift Valley Fever (zie actie NAD 118). Daarnaast is WUR-CVI in opdracht
van LNV gestart met de ontwikkeling van een vaccin tegen Rift Valley
Fever, dat op laboratoriumschaal in 2011 gereed zal zijn en er vindt
onderzoek plaats naar de risicofactoren bij Rift Valley Fever (zie ook
paragraaf 12.9 ‘Bestrijden aan de bron’, actie NAD 126).

Verkleinen kans insleep buitenlandse dierziekten (NAD 117)

Het toezicht in havens en op vliegvelden met betrekking tot de insleep
van dierziekten wordt verricht

door de VWA en de Douane. Dit toezicht valt in twee delen uiteen.
Enerzijds is er de commerciële invoer

van dierlijke producten en levende dieren die onder het reguliere
toezicht van de VWA vallen op grond

van EU-regelgeving. Dit betreft veterinair toezicht vanuit zowel
diergezondheid (ter voorkoming van

dierziekten) als volksgezondheidsaspecten op door de EU aangewezen
plaatsen van binnenkomst. Met

dit toezicht waren in 2007 landelijk 65 fte gemoeid (dierenartsen en
controleurs) van de VWA. Anderzijds

is er mogelijke insleep van dierziekten door passagiers. De ministeries
van LNV en Financiën hebben een

overeenkomst gesloten waarbij de Douane meer dan regulier toezicht
uitoefent specifiek ten aanzien

van de mogelijke insleep van aviaire influenca. De VWA assisteert de
Douane indien nodig op afroep bij dit toezicht.

Gedurende 2007 is door de Douane in totaliteit ruim 37.600 kg aan
dierlijke producten van passagiers uit

niet-EU-landen ingenomen. Verder is de afspraak gemaakt, dat wanneer de
Douane behoefte heeft aan

technische assistentie in het kader van CITES, zij de hulp van de AID
kan inroepen. Hiervoor heeft de AID

permanent één of zonodig meerdere fte's op afroep beschikbaar.
Afspraken hiertoe zijn gemaakt

middels het Convenant Nalevingsstrategie Natuurwetgeving dat op 1 juli
2008 naar de Tweede Kamer is

gerstuurd (zie TK  31379, nr. 3). De Douane beschikt over een lijst van
in beslag genomen

goederen.

Beleidsdraaiboeken voor emerging diseases(118)

Inmiddels is gestart met het opzetten van het beleidsdraaiboek Rift
Valley Fever, dat door LNV en VWS gezamenlijk wordt opgesteld. In de
loop van 2009 zal een conceptversie opengesteld worden voor commentaar.
Het beleidsdraaiboek Afrikaanse paardenpest is naar verwachting begin
2009 gereed (zie paragraaf 5.7 ‘Afrikaanse paardenpest’, actie NAD
73 en 74).

Bestrijden aan de bron                                                  
                               (NAD 119 t/m 127)

Capacity building en technische assistentie (NAD 127) 

Op het gebied van bestrijding van gevaarlijke dierziekten aan de bron
heeft LNV in 2008 belangrijke vorderingen gemaakt. LNV werkt hierin nauw
samen met instellingen zoals VWA, Wageningen-UR, RIVM en de
Gezondheidsdienst voor Dieren. LNV hanteert verschillende instrumenten
om bronbestrijding te realiseren:

bilaterale Landbouwwerkgroepen en high-level vergaderingen met
prioriteitslanden om afspraken te maken over samenwerking  

bilaterale samenwerkingsprojecten gericht op kennisoverdracht en
capaciteitsopbouw 

multilaterale samenwerkingsprojecten en detacheringen (bijv. EU, FAO,
OIE)

internationale onderzoekssamenwerkingsprojecten

De Chief Veterinary Officer is een belangrijke deskundige in het
internationale veterinaire netwerk die LNV adviseert over de
mogelijkheden van samenwerking, mede in het licht van de
handelsrelaties. Ook de Ambassades ter plaatse vormen een belangrijke
schakel in de prioritering en begeleiding van samenwerkingsactiviteiten.
  

LNV is goed op de hoogte van de internationale ontwikkelingen rond
dierziekten door zijn betrokkenheid bij de World Organisation for Animal
Health (OIE) en de VN Landbouw- en Voedselorganisatie (FAO). Het accent
hierbij ligt op de voormalige lijst-A ziekten, zoals Mond- en Klauwzeer,
Varkenspest en Hoogpathogene Vogelgriep. De VWA is nauw betrokken bij
veterinaire twinningsprojecten van de EU. Dit zijn projecten waarbij de
VWA zich speciaal richt op het assisteren van collega-inspectiediensten
in het buitenland.

Aangewakkerd door de introductie van blauwtong in 2006, heeft de
belangstelling van LNV zich inmiddels uitgebreid naar nieuwe opkomende
dierziekten, zoals Rift Valley Fever en Afrikaanse Paardenpest. Deze
dierziekten zijn in Nederland nooit voorgekomen, maar kunnen zich door
handel, transport en klimaatverandering vanuit Afrika/Azië naar Europa
uitbreiden en gezondheidsrisico’s en schade toebrengen.

Op het gebied van vogelgriep en opkomende dierziekten ondersteunt LNV
samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse onderzoeksinstellingen.
Hierbij levert Nederland expertise omtrent vaccinatie en vaccinbereiding
en vergaart Nederland epidemiologische kennis rond dierziekten die tot
nu toe in Nederland onvoldoende bekend zijn. 

Samenwerking met multilaterale organisaties (NAD 124)  

Nederland is actief lid van verschillende multilaterale organisaties die
betrokken zijn bij wereldwijde diergezondheidsvraagstukken, in het
bijzonder EC, OIE, FAO, WHO en Wereldbank. LNV heeft in 2008 bij deze
organisaties succesvol aangedrongen op een goede coördinatie van
mondiale diergezondheidsactiviteiten, zoals de bestrijding van aviaire
influenza. Via detacheringen richt Nederland zich op het internationaal
agenderen van vraagstukken en het leveren van technische assistentie aan
landen met specifieke diergezondheidsproblemen. Tevens kan LNV op deze
wijze nieuwe kennis vergaren over opkomende dierziekten en zich beter
voorbereiden op mogelijke uitbraken in Nederland of Europa.In 2008 is
een gedetacheerde bij de Europese Commissie geplaatst en in 2009 zullen
nieuwe detacheringen worden gerealiseerd bij FAO en OIE met het accent
op dierenwelzijn, opkomende dierziekten/zoönosen en antimicrobiële
resistentie. 

Technische assistentie aan o.a. Turkije, Indonesië en Egypte (NAD 119)

De Europese Commissie heeft het voortouw in de ondersteuning van Turkije
bij het voldoen aan EU-eisen voor diergezondheid en voedselveiligheid.
LNV en Turkije hebben in 2008 concrete afspraken gemaakt over technische
samenwerking voor de bestrijding van rundertuberculose, BSE, aviaire
influenza en mond- en klauwzeer. Twee door VWA uitgevoerd projecten voor
de verbetering van het voedselveiligheidssysteem en -inspectie zijn eind
2008 afgerond. In 2009 zijn nieuwe projecten gestart op het gebied van
voedselveiligheidsinspectie op het gebied van visserij en
viskweekproducten in Indonesië. 

De bilaterale veterinaire samenwerking met Indonesië is geënt op de
afspraken in de Landbouwwerkgroep met Indonesië en is gericht op
versterking van de veterinaire infrastructuur voor de bestrijding van
aviaire influenza en op verbetering van de voedselveiligheid en
grensinspectie.

In Egypte ondersteunt Nederland bij de bestrijding van avaire influenza
door middel van technische advisering. Tevens is in 2008 door VWA een
twinningproject gestart voor de versterking van de veterinaire
infrastructuur (zie ook actie NAD 121).

Kennisoverdracht door sector (NAD 120) 

Nederlandse publieke en private kennisinstellingen dragen veterinaire
kennis over aan buitenlandse partners in het kader van capacity building
projecten. Nederlandse vaccinproducenten spelen wereldwijd een
belangrijk rol in de ontwikkeling en toepassing van veterinaire vaccins.


Projecten gericht op bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza
(NAD 121)

In het Partnerschap voor de bestrijding van vogelgriep in Indonesië,
werken LNV, VWS en BuZa samen met de Indonesische overheid en
bedrijfsleven bij de bestrijding en preventie van vogelgriep met behulp
van technische assistentie bij vaccinatie en infectiemonitoring. In een
pilotregio in West Java doen LNV en VWS onderzoek en testen naar de
effectiviteit en toepasbaarheid van vaccins en vaccinatieprogramma’s
om de virusdruk en risico’s voor mens en dier te verminderen. In 2009
zal speciale aandacht worden gegeven aan gefaseerde eigendomsoverdracht
van projectonderdelen aan Indonesië. 

In Egypte heeft LNV een cruciale rol gespeeld bij de ontwikkeling van
het nationale vogelgriep bestrijdingsplan en levert nu expertise voor de
verbetering van de veterinaire infrastructuur.

In de wetenschappelijke samenwerking tussen de Universiteiten van
Utrecht en Bangkok zijn twee van de vijf onderzoeksthema’s afgerond.
Hierbij worden risicofactoren bij vogelgriepuitbraken in Thailand
onderzocht en verbeteringen ontwikkeld ter vermindering van de
dierziekteverspreiding.  

Bestrijding van klassieke varkenspest in Roemenië en Bulgarije (NAD
122)

De Europese Commissie heeft nu het primaat in de samenwerking met
Roemenië en Bulgarije bij het voldoen aan de Europese regelgeving. De
bilaterale samenwerking van LNV op dit terrein is daarom eind 2007
afgerond. Wel heeft LNV/VWA het voortouw in enkele EU-twinningprojecten
voor de institutionele opbouw. Het EU-project voor de versterking van de
Roemeense Veterinaire en Voedselautoriteit is in 2008 afgerond.         


Reguliere samenwerking met buurlanden op het gebied van preventie en
bestrijding (NAD 123)

Dit betreft de samenwerking met EU-landen. Zie hiervoor paragraaf 3.15
‘Bestrijden van dierziekten’, actie NAD 53).

Wetenschappelijke samenwerking met andere landen op het gebied van
emerging diseases (NAD 125)

Opkomende dierziekten en zoönoses van buiten de EU leveren grote
risico’s op voor mens en dier ook in Nederland. Het is daarom van
belang te investeren in goede preventie en verbreding van de
epidemiologische kennis van deze weinig bekende dierziekten. Er zal
daarom verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van draaiboeken om goed
voorbereid te zijn bij eventuele uitbraken. Zie paragraaf 12.8
‘Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases’, actie NAD
118. 

Daarnaast wordt ingezet op internationale samenwerking om technische
assistentie verlenen en de Nederlandse kennisbasis omtrent opkomende
dierziekten te versterken. In 2008 is gestart met onderzoekssamenwerking
met Zuid Afrika bij Rift Valley Fever (zie actie NAD 126). Dit jaar
wordt deze samenwerking uitgebreid met Afrikaanse Paardenpest. Verder
werkt LNV dit jaar aan een verdere uitbreiding van het programma voor
internationale onderzoek-samenwerking op het gebied van opkomende
dierziekten. 

Rift Valley Fever (NAD 126)

De onderzoekssamenwerking met Zuid-Afrika op het gebied van Rift Valley
Fever is in 2008 gestart met Wageningen-UR en de Faculteit
Diergeneeskunde van de universiteit van Utrecht. Hier wordt gewerkt aan
verbetering van vaccins in Zuid-Afrika en vergroting van de Nederlandse
epidemiologische kennis omtrent deze dierziekte. 

Maatschappelijke kosten en baten van de NAD

Het Landbouw Economisch Instituut van Wageningen is gevraagd om de
maatschappelijke kosten en baten van de Nationale Agenda Diergezondheid
(NAD) in beeld te brengen. Het LEI heeft op grond van een globale
classificatie van acties een indicatieve raming van de kosten gemaakt.
De kosten van de acties uit de NAD liggen tussen de € 25 miljoen en
€ 65 miljoen. Deze bandbreedte kan worden verklaard door het feit dat
de Nationale Agenda Diergezondheid een agenda over 2007-2015 betreft.
Sommige beleidsambities zijn reeds uitgewerkt en kennen concrete
beleidsacties, terwijl andere ambities agenderend zijn en in een
samenwerking tussen de overheid en andere partijen nader zullen worden
uitgewerkt. 

Openstaande moties

Motie Van Velzen (SP) TK 28 286, nr. 108

Verzoekt de regering de import van vossen- en chinchillabont in
Nederland te verbieden; en

Verzoekt de regering tevens in Europa het debat over vossen en
chinchilla’s te intensiveren met als eerste doel een Europees verbod
op fokken van vossen en chinchilla’s voor bont.

Zoals aan de kamer is medegedeeld bij brief van 1 juli 2008 (zie TK 28
286, nr. 22) is er wetswijziging nodig voor  een wettelijke grondslag
voor deze amvb. Het voorstel van wet Wet dieren bevat zodanige
grondslag. In dat kader zal regelgeving in voorbereiding worden genomen
strekkende tot een verbod op de import van vossen- en chinchillabont. De
inwerkingtreding van die regels is echter afhankelijk van de uitkomst
van de notificatieverplichting bij de EU en de reacties op de
notificatie bij de WTO. Een dergelijke handelsbelemmering staat zowel
haaks op het beleid van de Europese Commissie als de WTO. In Nederland
gold een overgangstermijn tot 1 april 2008 voor de productie van vossen-
en chinchillabont. Vanaf 1 april 2008 is een houderijverbod op voor
productie gehouden vossen en chinchilla’s van kracht. LNV zal zich
voor een dergelijk verbod op EU-niveau inzetten, waarbij de kanttekening
wordt geplaatst dat Europese haalbaarheid moeilijk is.

Motie Van Velzen (SP) TK 28 286, nr. 109

Verzoekt de regering te onderzoeken welke diersoorten in Nederland
gehouden worden voor dierlijke producten en voor deze soorten onderzoek
te doen naar welzijnsaspecten;

Verzoekt de regering tevens regelgeving op te stellen om er zorg voor te
dragen dat het welzijn van de dieren in deze sectoren ook gegarandeerd
is.

Eind 2008 is de quickscan van het welzijn in de kleine dierlijke
sectoren (konijnen, kalkoenen, eenden, schapen en geiten) opgeleverd. Op
grond van de resultaten wordt op dit moment bekeken welke passende
maatregelen er genomen dienen te worden. In februari wordt de Tweede
Kamer geïnformeerd over de resultaten van de analyse en de acties die
worden ingezet om de welzijnsproblematiek aan te pakken.

Aansluitend zullen nog in 2009 nog quickscans worden opgeleverd, waarin
alle overige kleine voor productie gehouden dierlijke sectoren worden
meegenomen. Deze quickscans zullen ook bekeken worden. Van deze
analyses zal de Tweede Kamer als eerste over de analyse voor herten
en struisvogels worden geïnformeerd welke begin dit voorjaar wordt
opgeleverd. Het opstellen van regelgeving is afhankelijk van de
uitkomsten van het gevraagde onderzoek. ‘

Motie Ormel (CDA) en Waalkens (PvdA) TK 28 286, nr. 110

Verzoekt de regering een centrale, transparante en onafhankelijke
registratie van het gebruik van receptplichtige diergeneesmiddelen bij
landbouwhuisdieren te bevorderen.

In opdracht van LNV heeft het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) van
WUR een inventariserende studie uitgevoerd naar de (on)mogelijkheden,
kosten en baten van vier varianten voor een centrale registratie van
diergeneesmiddelengebruik. Het eindrapport ‘Centrale registratie van
diergeneesmiddelengebruik is op 30 juni 2008 aan de Tweede Kamer
gestuurd (zie TK 28 286 nr. 221). Uit dit rapport bleek dat er geen
aantrekkelijke, voor de hand liggende oplossing is voor centrale
registratie. Daarom voert LEI een vervolgstudie uit om te komen tot een
“best model” voor een registratiesysteem op basis van bestaande
private initiatieven. Tevens wordt uitwerkt aan welke
overheidsvoorwaarden de private systemen moeten voldoen. De registratie
van diergeneesmiddelen is tevens nodig om te monitoren of de
doelstellingen van het convenant antibioticaresistentie dierhouderij
(zie paragraaf 12.5 ‘Diergeneesmiddelen’) worden behaald. Dit vormt
ook meegenomen in de vervolgstudie door het LEI. 

Motie Ormel (CDA) TK 28 286, nr. 111

Verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een
privaatrechtelijke Orde voor dierenartsen.

Hiervoor wordt verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag
betreffende de Wet dieren.

Motie-Snijder-Hazelhoff (VVD) en Ormel (CDA) TK 28 286, nr. 115 

Verzoekt de regering dierenspeciaalzaken, import- en groothandel van
overige diersoorten te betrekken bij het overleg ter voorbereiding van
een privaat certificatiestelsel

De ontwikkeling van een certificatiesysteem voor de dierenspeciaalzaken,
import- en groothandel van overige diersoorten is in volle gang. Zie
paragraaf 8.5 ‘Certificatiesysteem voor honden en katten en
dierenspeciaalzaken’, actie NDW 74. 

Motie Waalkens (PvdA) en Cramer (CU) TK 28 286, nr. 117

Verzoekt de regering dit kader (afwegings)kader voor december 2008 te
ontwikkelen en aan de Kamer voor te leggen;

Verzoekt de regering tevens de Kamer te informeren over de toepassing
van dit afwegingskader op toekomstige besluiten die raken aan
dierenwelzijn.

In 2008 is de mogelijkheid van ethische toetsing of advisering vanuit
ethische optiek bij maatschappelijke vraagstukken op het gebied van
dierenwelzijn onderzocht. Het voornemen is om de wijze waarop de
relevante belangen bij een beleidsafweging zijn gewogen inzichtelijker
te maken door ze meer te expliciteren. Dat zal onder meer leiden tot een
beter inzicht in de doorwerking van de erkenning van de intrinsieke
waarde van het dier bij ethische dilemma’s. 

In 2008 is ten behoeve van het beleid voor het doden van eendagskuikens
aan wetenschappers op ethisch gebied gevraagd hun advies te geven (zie
paragraaf 3.11 ‘Doden van dieren’, actie NDW 53). Daarnaast is op
verzoek van de Tweede Kamer opdracht gegeven tot een wetenschappelijke
studie omtrent de betekenis van de  intrinsieke waarde voor de omgang
met  circusdieren (zie hoofdstuk 11 ‘Circusdieren’). 

Ook in andere dierenwelzijnsvraagstukken, waarbij ethische dilemma's een
centrale rol spelen, zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de
wijze waarop deze zijn meegenomen in de onderbouwing van standpunten. In
de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel dieren
zal nader ingegaan worden op de achtergrond van de afweging van belangen
die ten grondslag ligt aan de dierenwelzijnsregelgeving.

Motie Graus (PVV) en Ormel (CDA) TK 28 286, nr. 120 

Verzoekt de regering opleiding mogelijk te maken tot paraveterinair
dierenambulancepersoneel.

LNV faciliteert de professionalisering van het personeel op de
dierenambulances. Aangezien vrijwilligers bij de dierenambulances een
grote rol spelen, is het draagvlak bij hen voor deze activiteit van
belang. Als eerste stap wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een
basiscursus. Inmiddels heeft

Het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld heeft in opdracht van LNV een
cursus ontwikkeld die in januari 2009 is gestart. Zie ook paragraaf  8.9
‘Asielen en dierenambulances’, actie NDW 78, 79.

Motie Van der Vlies (SGP) c.s TK 28 286, nr. 170

Verzoekt de regering het voornemen om per 2009 rubberen matten verplicht
te stellen in stallen waar vleeskalveren anders dan op stro gehuisvest
worden, op te schorten;

Verzoekt de regering grootschalig praktijkonderzoek te faciliteren
waarin alternatieve vloertypen vergeleken worden op de effecten op loop-
en ligcomfort, infectiedruk en stalklimaat, dit onderzoek te koppelen
aan de welzijnsmonitor voor vleeskalveren en op basis van de resultaten
een besluit te nemen over verplichte toepassing van rubberen matten of
andere vloertypen.

De ambitie uit de nota Dierenwelzijn is op basis van deze motie
bijgesteld. Zie paragraaf 3.7 ‘Kalverhouderij’, actie NDW 29.

Motie Thieme en Ouwehand (PvdD) 28 286, nr. 172 

Verzoekt de regering binnen twee maanden over te gaan tot ratificering
van de Europese overeenkomst ter bescherming van kleine huisdieren
(ETS-125, 1987).

Ratificatie kan pas plaatsvinden als het verdrag ook kan worden
uitgevoerd. Het verdrag bevat voorschriften over de handel en het fokken
van kleine huisdieren, die Nederland op dit moment niet kan uitvoeren.
Dat kan nu alleen ten aanzien van honden en katten, waarvoor het Honden-
en kattenbesluit regels stelt. Voor andere huisdieren geldt thans geen
wettelijke voorziening. In dit verband is het relevant dat het beleid
ten aanzien van kleine huisdieren zich richt op de eigen
verantwoordelijkheid van de sector. Via vrijwillige certificatiestelsels
kunnen de betrokkenen invulling geven aan die eigen
verantwoordelijkheid. Parallel daaraan wordt aan overheidszijde gewerkt
aan een amvb die het huidige Honden- en Kattenbesluit gaat vervangen. In
deze amvb zullen tevens voorschriften worden opgenomen die de uitvoering
van het verdrag mogelijk maken. Het certificeringstraject gecombineerd
met het opstellen van deze amvb, de te volgen procedure voor de
inwerkingtreding van de amvb vergen aanzienlijk meer tijd dan twee
maanden. Zie ook paragraaf 8.5 ‘Certificatiesysteem voor honden en
katten en dierenspeciaalzaken’, actie NDW 74.                         

Motie Ouwehand en Thieme (PvdD) 28 286, nr. 192 

Verzoekt de regering binnen een half jaar met een plan van aanpak te
komen om de malafide hondenhandel tegen te gaan.

De AID heeft in 2008 informatie verzameld over de
hondenhandel. Daaruit is naar voren gekomen dat de handel in honden
voor een groot deel handel via internet betreft. In Noord-Brabant en
Friesland worden oude varkensstallen nog weleens gebruikt voor de fok
van honden. Er zijn echter nog veel gegevens onbekend en informatie is
lastig te achterhalen. 

Op grond van de huidige informatie is een plan van aanpak opgesteld dat
o.a. een intensievere samenwerking met de Landelijke Inspectiedienst
Dierenbescherming en meer samenwerking met douane en Marechaussee
omvat. Aan dit plan wordt in 2009 verder uitvoering gegeven. Dit plan
wordt niet gepubliceerd, omdat het vanuit handhavingsperspectief
gevoelige informatie bevat.

Motie Waalkens (PvdA) en Cramer (CU), 28286, nr. 197

Verzoekt de regering de doorontwikkeling van deze alternatieven te
faciliteren, hoge prioriteit te geven en de Kamer een overzicht te geven
van de stappen die de regering gaat zetten.

In de nota dierenwelzijn is de ambitie uitgesproken om te streven naar
integraal duurzame en diervriendelijke stallen. In de ontwikkeling van
dergelijke systemen is een duidelijke rol voor de overheid weggelegd.
Hiervoor zijn voor de komende jaren financiële middelen vrijgemaakt.
Voor de legpluimveehouderij zijn nieuwe integraal duurzame
huisvestingssystemen ontwikkeld voor de productie van tafeleieren
(Ronddeel en Plantage). Deze systemen worden momenteel op de eerste
praktijkbedrijven gebouwd. 

De productie van eieren ten behoeve van de voedingsmiddelen industrie
vereist garanties ten aanzien van voedselveiligheid. Om aan deze eis te
blijven voldoen, zal in 2009 voor de legpluimveesector die produceert
voor de eiproducten- en voedingsindustrie een herontwerptraject worden
opgestart en de ontwikkeling van alternatieven worden gestimuleerd.

 

Motie Van Velzen (SP) 28 286, nr. 198 

Verzoekt de regering het toezicht op juiste toepassing van de
elektrische bedwelmingsmethode te verscherpen

De VWA heeft de afgelopen periode een audit uitgevoerd naar het
elektrisch bedwelmen. De resultaten zullen worden gebruikt om het
toezicht verder te optimaliseren. Voor een goede naleving is het tevens
van belang per diersoort (leghen, vleeskuiken, eend) parameters vast te
stellen die, naast een afdoende bedwelming, tevens geen nadelige invloed
hebben op de vleeskwaliteit. WUR-ASG is in 2007 gestart met het
onderzoek naar de juiste parameters. Naar verwachting wordt dit
onderzoek in de loop van 2009 afgerond. Op basis van de resultaten van
dit onderzoek zal ik bezien in hoeverre er aanleiding is het toezicht op
de juiste toepassing van de elektrische bedwelmingsmethode te
verscherpen. 

Motie Thieme (PvdD) 31472 nr. 14 

Verzoekt de regering concrete indicatoren en afrekenbare doelstellingen
te formuleren die een eenduidig inzicht verschaffen in de voortgang van
het kabinetsbeleid dat erop is gericht en grotere mate van dierenwelzijn
te bereiken en de Kamer hierover vóór de begrotingsbehandeling van
2009 te informeren, en gaat over tot de orde van de dag. 

WUR-ASG is gevraagd om een monitoringssysteem te ontwikkelen met
indicatoren voor dierenwelzijn. De reeds bestaande monitoring van
dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren wordt hierbij
betrokken. De resultaten van het onderzoek worden voor 1 april 2009 aan
de Tweede Kamer gestuurd. In de loop van 2009 zullen voor de betreffende
indicatoren gegevens worden verzameld, zodat bij de tweede
voortgangsrapportage over de Nota Dierenwelzijn en Nationale Agenda
Diergezondheid in februari 2010 er tegelijkertijd een eerste
monitoringsrapportage ligt. 

Motie Cramer (CU) 31200 XIV, nr 120

Verzoekt de regering ‘verbod op de verrijkte kooi’(TK 2006–2007 30
800 XIV, nr. 65) zodanig uit te voeren dat aansluiting wordt gezocht bij
de in Duitsland geïntroduceerde Kleingruppenhaltung;

Verzoekt de regering voorts om zich in Europees verband in te spannen de
vraag naar alternatief geproduceerde eieren te stimuleren.

In het voorjaar van 2009 wordt een wijzigingsvoorstel van het
Legkippenbesluit bij de Kamer voorgehangen. In het wijzigingsvoorstel
zullen naast de overgangstermijn voor de bestaande verrijkte kooien, de
welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn opgenomen. De
welzijnsnormen worden conform de motie overgenomen uit de federale
Duitse regelgeving voor de Kleingruppenhaltung. Dit is mede van belang,
omdat het in verband met de afzet van eieren naar het belangrijke
afzetland Duitsland niet gewenst is dat de eieren in Nederland onder
afwijkende welzijnsomstandigheden worden geproduceerd. Gestreefd wordt
naar inwerkingtreding van het besluit per 1 juli 2009. Met het oog op
het legbatterijverbod per 2012 heeft de pluimveesector dan nog 2,5 jaar
de tijd voor de omschakeling van de huidige legbatterijen naar de
koloniehuisvesting of alternatieve niet-kooisystemen. 

Motie van Velzen (SP) TK 31700 XIV, nr. 76

moedigt de regering aan om het hier niet bij te laten zitten en te
pogen,andere lidstaten te overtuigen van de wenselijkheid van een verbod
op deze zeer dieronvriendelijke voedingsmethode

Met de Europese Commissie heeft een gesprek plaatsgevonden over het
dwangmatig voederen van ganzen. De Europese Commissie heeft aangegeven
dat zij weinig mogelijkheden ziet om deze praktijk aan te pakken en
geeft prioriteit aan de herziening van een aantal bestaande
welzijnsrichtlijnen en het verder uitvoeren van het EU Actieplan voor
Dierenwelzijn. Een belangrijk gegeven is dat alleen de Europese
Commissie het initiatief kan nemen om wetgeving uit te vaardigen. De
steun van de Europese Commissie is dus een harde voorwaarde om te komen
tot een Europees verbod op het dwangmatig voederen van ganzen. Nederland
zal een aantal lidstaten benaderen om steun te zoeken voor een dergelijk
verbod. 

Motie Cramer (CU) TK 31700 XIV, nr. 93

Verzoekt de regering de «combinatiekip» als optie in het onderzoek te
behouden en daarbij tevens te onderzoeken hoe de «combinatiekip» in
een moderne en duurzame pluimveehouderij past

Hierover volgt op korte termijn een reactie aan de Tweede Kamer. 

Motie Ouwehand (PvdD), TK 31700 XIV, nr. 106

verzoekt de regering de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte
kooi in te stellen tot 1 januari 2017

Hierover volgt op korte termijn een reactie aan de Tweede Kamer.

Motie van der Vlies (SGP) TK 31700 XIV, nr. 113

verzoekt de regering te onderzoeken hoe ten aanzien van
vergunningverlening en innovatiebeleid meer prioriteit gegeven kan
worden aan de opschaling van innovatieve en duurzame (stal)concepten, en
binnen een jaar met voorstellen te komen

Hierover volgt op korte termijn een reactie aan de Tweede Kamer. 

Motie Atsma (CDA)/Jacobi (PvdA) TK 26991, 238

verzoekt de regering binnen deze gewijzigde Regeling preventie,
bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten, zoönosen en
TSE’s een tweede verzamelslag voor slachtschapen en het verzamelen van
weiderunderen mogelijk te laten zijn tot maximaal 1 juli 2009, zodat de
sector de mogelijkheid krijgt het geaudite private kwaliteitssysteem
«preventie» te realiseren

Besloten is om in de huidige Regeling preventie de mogelijkheden voor de
tweede verzamelslag van slachtschapen en het verzamelen van
weiderunderen te continueren tot 1 juli 2009 zonder koppeling aan een
kwaliteitssysteem. Het bedrijfsleven heeft zo meer tijd voor het
ontwikkelen van kwaliteitssystemen.

Zie ook paragraaf 3.13 ‘Preventie van dierziekten’, actie NAD 49.

Bijlage 1 Totaaloverzicht acties NDW en NAD

Acties uit de Nota Dierenwelzijn

Burger en consument, het publieke debat (hoofdstuk 4)

De landbouwsector opent de deuren; uiterlijk in 2015 is de
productiewijze van alle bedrijven transparant. 

Primaire sector, ketenpartijen, retail, maatschappelijke organisaties en
overheid ondertekenen uiterlijk 1 mei 2008 een convenant ten behoeve van
een substantieel tussensegment voor varkens en kippenvlees. 

De overheid zorgt voor gerichte campagnes om duurzame consumptie te
stimuleren.

De overheid zet zich in voor etikettering op dierenwelzijn via het
Europese spoor.

De overheid stelt een programma van activiteiten op ten behoeve van een
open en eerlijke dialoog over dierenwelzijn. 

Landbouwhuisdieren (hoofdstuk 5)

Integraal en diergericht ontwerpen (notaparagraaf 5.2)

De overheid zet zich in voor de ontwikkeling van integraal duurzame
stallen. 

Integraal beoordelingskader (notaparagraaf 5.3)

De overheid geeft wetenschappers opdracht een afwegingskader te
ontwikkelen op basis waarvan de verschillende belangen gewogen kunnen
worden. Eind 2008 is dit gereed.

De overheid zal vanaf dat moment zorgdragen dat in besluitvorming over
belangrijke thema’s, de effecten op alle waarden worden getoetst
waardoor de afweging transparant wordt.

Robuuste dieren (notaparagraaf 5.4)

De overheid maakt onderzoek naar meer robuuste dieren mogelijk (NWO-LNV
onderzoeksprogramma). 

De sector zet de komende jaren in op het gebruik van meer robuuste
dieren.

Internationale inzet (notaparagraaf 5.5)

De overheid zorgt voor een actieve coalitievorming met lidstaten die een
voorhoedepositie in willen nemen. 

De overheid zorgt voor een betere bundeling en samenwerking op het
terrein van (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. 

De overheid zorgt samen met wetenschappers voor feitelijke en
wetenschappelijke gegevens teneinde te komen tot een aanscherping van de
Vleeskuikenrichtlijn. 

De overheid zet zich in voor het behoud van het Europees verbod op de
legbatterij per 2012.

De overheid zet zich in om in EU-verband uiterlijk 2015 te komen tot het
stoppen met castratie.

De overheid zet zich in voor een aanscherping van de
Transportverordening bij de eerstvolgende evaluatie (transportcondities
op de wagen en transportduur). 

De overheid zet zich op EU-niveau in voor Europese welzijnsregeling voor
(opfok) vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen. 

Sector melkveehouderij (notaparagraaf 5.6.1)

De overheid zet samen met andere partijen in op de introductie van een
integraal duurzaam stalsysteem (2010). 

Hierna ondersteunt de overheid de overheid de proefversies van nieuwe
integraal duurzame stallen financieel (innovatiemodule uit de
LNV-regeling subsidies). 

De overheid zorgt voor een subsidieregeling voor investeringen door
early adopters in integraal duurzame stallen. 

De overheid stimuleert via het fiscale spoor investeringen in
bovenwettelijke welzijns- en milieumaatregelen in stallen (Maatlat
duurzame veehouderij/MIA en Vamil). 

Sectoren en maatschappelijke organisaties zetten o.a. via de
activiteiten van Stichting Weidegang in op het bevorderen van de
weidegang. 

De overheid stelt regelgeving op met welzijnseisen voor de huisvesting
van melkvee.

De overheid onderzoekt en dringt in EU-verband aan op een alternatief
(chip of transponder in het oor) voor de huidige grote oorflappen. 

Met ingang van 1 juni 2008 is het vriesbranden bij koeien een verboden
ingreep.

Sector kalverhouderij (notaparagraaf 5.6.2)

De sector draagt zorg voor een verbetering van de transportcondities op
de wagens.

De sector wordt opgeroepen de mogelijkheden te onderzoeken om minder
afhankelijk te worden van de import van kalveren over lange afstand. 

De sector wordt uit een oogpunt van een verbetering van het
dierenwelzijn en ter vermindering van de risico’s op insleep van
dierziekten opgeroepen een plan op te stellen om te komen tot een
vermindering van het aantal verzamelslagen in binnen- en buitenland
(gereed 1 juli 2008). 

De overheid stelt per 2009 de rubber matten verplicht in stallen waar
vleeskalveren anders dan op stro worden gehuisvest.

De overheid besluit aan de hand van de uitkomsten van de
‘welzijnsmonitor vleeskalveren’ of verdergaande maatregelen nodig
zijn. 

Sector Dikbilhouderij (notaparagraaf 5.6.3)

De sector onderzoekt samen met wetenschappers de mogelijkheden om te
komen tot een forse vermindering van het aantal keizersnedes. 

Sector Varkenshouderij (notaparagraaf 5.6.4)

Afspraken tussen primaire varkenshouderij, maatschappelijke
organisaties, verwerkende industrie en de retail over de afzet van
varkensvlees van verdoofd gecastreerde biggen voor de Nederlandse
markten per 1 januari 2009. 

De overheid zet zich op EU-niveau in op acceptatie per 2015 van varkens
en vlees van varkens die niet gecastreerd zijn. 

De overheid verbiedt per 2009 het knippen van de hoektanden, enkel
vijlen is toegestaan. 

Op basis van de evaluatie, zet de overheid in op verhoging van de
welzijnseisen in de Europese Varkensrichtlijn en het vasthouden aan de
Europese verplichting van de groepshuisvesting voor dragende zeugen
vanaf 2013. 

De primaire varkenshouderijsector, maatschappelijke organisaties, de
slachterijsector, de veehandel en de veetransporteurs stellen een plan
op dat gericht is op vergroting van de export van biggen naar Duitsland
en het zoeken naar alternatieven voor het lange afstand transport van
slachtvarkens (zeugen, vleesvarkens) (gereed 1 maart 2008). 

De overheid zorgt met alle partijen voor herontwerp van integraal
duurzame en diervriendelijke stal- en houderijsystemen voor kraamzeugen,
dragende zeugen en gespeende biggen. 

De overheid ondersteunt de proefversies van nieuwe integraal duurzame
stallen financieel (innovatiemodule uit de LNV-regeling subsidies). 

De overheid zorgt voor een subsidieregeling voor investeringen door
early adopters in integraal duurzame stallen.

De overheid stimuleert via het fiscale spoor investeringen in
bovenwettelijke welzijns- en milieumaatregelen in stallen (Maatlat
duurzame veehouderij/MIA en Vamil).

Convenant met primaire varkenshouderijsector, verwerkende industrie,
retail, horeca, catering, maatschappelijke organisaties en overheid over
het ontwikkelen en op de markt brengen van een tussensegment
varkensvlees (gereed 1 mei 2008). 

Sector pluimveehouderij (notaparagraaf 5.6.5)

Op basis van de resultaten van het Plan van aanpak ingrepen van het
bedrijfsleven wordt in 2011 de regelgeving met betrekking tot
snavelbehandeling bij legpluimvee aangepast.

De overheid draagt zorg voor de implementatie van de
Vleeskuikenrichtlijn in nationale regelgeving. 

De overheid agendeert op EU-niveau de gevolgen van de genetische aanleg
voor het welzijn van vleeskuikens (op basis van het onderzoeksrapport
van de Commissie in 2010). 

De overheid zet op EU-niveau in op aanscherping en aanvulling van de
normen in de Vleeskuikenrichtlijn ten aanzien van sterfte,
voetzoolaandoeningen, borstblaren en bezettingsgraad (bij de evaluatie
van de richtlijn in 2012). 

Samen met andere partijen zet de overheid in op integraal herontwerp van
houderijsystemen voor vleeskuikens. 

De overheid ondersteunt financieel proefversies van nieuwe integraal
duurzame pluimveestallen (innovatiemodule uit de LNV-regeling
subsidies). 

De overheid stelt een subsidieregeling open voor investeringen door
early adopters in integraal duurzame pluimveestallen. 

Fiscale stimulering van investeringen in bovenwettelijke welzijns- en
milieumaatregelen in pluimveestallen (Maatlat duurzame veehouderij/MIA
en Vamil). 

Convenant met primaire pluimveehouderijsector, verwerkende industrie,
retail, horeca, catering, maatschappelijke organisaties en overheid over
het uitrollen van bestaande en nieuw te ontwikkelen tussensegmenten
pluimveevlees (gereed 1 mei 2008). 

Hobbydierhouderij(notaparagraaf 5.6.8)

De overheid zorgt samen met de sector voor gerichte
informatievoorziening aan hobbydierhouders over dierenwelzijn. 

Verwaarlozing landbouwhuisdieren (notaparagraaf 5.9)

De overheid vraagt de leden van de Werkgroep verwaarlozing
landbouwhuisdieren te komen met nieuwe impulsen in de aanpak en
preventie van verwaarlozing. 

Doden van dieren (notaparagraaf 5.10)

De overheid financiert onderzoek naar bedwelmingsmethoden van
eendagskuikens, pluimvee en varkens (eind 2008 gereed).

De overheid laat onderzoek uitvoeren naar het maatschappelijk draagvlak
voor gentechnologie bij kuikens (1e kwartaal 2008 gereed). 

Debat met Tweede Kamer over ethisch te kiezen richting rond
eendagskuikens (medio 2008).

De overheid gaat in overleg met betrokken organisaties om te komen tot
meer reversibel bedwelmen van met name runderen (gereed medio 2009). 

Transport van dieren (notaparagraaf 5.11)

De sector heeft per 1 januari 2008 geborgde kwaliteitssystemen voor het
transport van dieren.

De Nederlandse overheid komt in EU-verband met voorstellen tot
aanscherping van de Transportverordening. 

De sector komt uiterlijk op 1 juni 2008 met een plan om te komen tot
verbetering van de condities op de wagen voor lange afstandstransporten.


De overheid draagt zorg voor de aanpassing van een handhavingsstrategie
zodat het nalevingspercentage omhoog gaat en het aantal incidenten sterk
wordt teruggebracht.

Vis (hoofdstuk 6))

Kweekbedrijven en verwerkingsbedrijven van paling en meerval in
Nederland, waar levende vis wordt geslacht, zullen binnen 4 jaar gebruik
maken van een diervriendelijkere dodingsmethode.

De overheid ontwikkelt een maatlat voor duurzame kweek van vissen,
inclusief welzijn. Deze zal worden ingezet voor stimuleringsbeleid. 

De overheid zorgt voor de ontwikkeling van operationele indicatoren
waarmee ongewenste effecten van waterkwaliteit in recirculatiesystemen
op welzijn en diergezondheid, geïnventariseerd kunnen worden. 

De overheid voert vervolgonderzoek uit naar het natuurlijk gedrag en de
fysiologie van enkele in Nederland gekweekte vissoorten in relatie tot
houderijomstandigheden. 

De overheid stelt op basis van de uitkomsten van voorgaand onderzoek,
randvoorwaarden op voor de aquacultuur. 

De overheid ondersteunt praktijkonderzoek naar het huidige transport van
levende vissen en indien nodig naar mogelijke verbeterpunten.

De overheid bevordert met het oog op een duurzame visstand, het
terugdringen van bijvangsten en selectievere vangstmethoden. 

De sector ontwikkelt een internationale gedragscode voor de
sportvisserij. 

Samen met de sportvisserij sector zal de overheid een traject inzetten
om de huidige gedragscode, de voorlichting en het toezicht hierop, te
evalueren. 

Gezelschapsdieren (hoofdstuk 7)

Het LICG lanceert in oktober 2007 de website en de eerste campagne. 

Het LICG zorgt in 2008 voor een ‘Dierenbijsluiter’.

De overheid verkent in 2008 met het Platform Verantwoord Huisdierbezit
de mogelijkheid te komen tot gidsen voor goede praktijken (nadere
invulling zorgplicht gezelschapsdieren).

De overheid hangt begin 2008 de AMvB inzake de positieflijst voor. 

Overheid en bedrijfsleven zorgen er voor dat eind 2008 een
certificatiesysteem voor honden en katten operationeel is. 

De overheid stelt met ingang van 2011 een I&R voor honden verplicht. Met
de sector wordt gesproken over de opzet van de uitvoering.

De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied komt uiterlijk september 2008
met een plan van aanpak voor de aanpak van erfelijke problemen bij
rashonden. 

De overheid voert de evaluatie van de Regeling agressieve dieren (RAD)
uit en besluit voor de zomer 2008 over de uitkomsten en vervolgstappen.

De overheid vraagt RUU, faculteit diergeneeskunde een cursusmodule op te
zetten voor personeel op dierenambulances.

De overheid overlegt met brancheorganisaties van dierenambulancen om te
komen tot verdergaande professionalisering. 

Rijksoverheid overlegt met andere overheden om te bezien hoe goede
lokale initiatieven breder navolging kunnen krijgen.

De overheid breidt de handhavingscapaciteit voor gezelschapsdieren per
2008 uit met 3 fte. 

Paarden (hoofdstuk 8)

De sector komt binnen een jaar met een plan van aanpak om te komen tot
de noodzakelijke welzijnsverbeteringen (huisvesting, voeding, transport
en trainingsmethoden), waarbij ik inzet op een realisatie binnen 3 jaar.
Wanneer dit niet gebeurt zal de overheid regels stellen.

De sector wordt gevraagd zijn verantwoordelijkheid te nemen en het
couperen van paardenstaarten te beëindigen. Tevens zet de overheid zich
in voor agendering binnen de EU.

Dierentuinen en circussen (hoofdstuk 9)

Evaluatie Dierentuinenbesluit (afgerond eind 2008). 

Onderzoek naar het dierenwelzijn van circusdieren (gereed december
2008), waarna besluitvorming. 

Dieren in de natuur (hoofdstuk 10)

Populatiebeheer en schadebestrijding

Ontwikkeling van alternatieve preventieve middelen om faunaschade aan
landbouwgewassen te voorkomen. Hierdoor kan het afschot van dieren
worden verminderd. 

Opvang gewonde dieren

De opvangsector heeft in 2007 een opvangprotocol ontwikkeld dat door LNV
is goedgekeurd. LNV gaat hierop handhaven waardoor de kwaliteit van de
opvang verbetert. 

In het wild levende grazers

Betere inbedding van het aspect dierenwelzijn in het beheer van de in
het wild levende grazers door onnodig lijden te voorkomen door het
hanteren van duidelijke afschotcriteria en via de inrichting van het
leefgebied.

Vervreemding van de natuur verminderen, met name bij de jeugd. Verhoging
ecologische kennis, rol van dieren in het ecosysteem en het belang van
duurzame populaties. 

Maatschappelijk besef van ‘wildheid’ natuurdieren groeit.
Voorlichting door met name terreinbeherende organisaties. 

Plaagdieren

Bij het toestaan van nieuwe bestrijdingsmethoden wordt het aspect van
dierenwelzijn zorgvuldig meegenomen. 

Proefdieren (hoofdstuk 11)

Evaluatie van de Wod

Nederlandse discussie over de 3 thema’s van de evaluatie Wod.  De
evaluatie van de Wet op de dierproeven (Wod), “Een noodzakelijk
kwaad” 1 heeft geleid tot een aantal aanbevelingen. De belangrijkste
onderwerpen kunnen worden ingedeeld in drie verschillende thema’s: a)
openheid en openbaarheid; b) ethische aspecten; en c) toezicht.

De ministers van VWS en LNV sturen een brief aan de Tweede Kamer
(beleidsvoornemens dierproeven en biotechnologie bij 

dieren) over de uitkomsten van de Nederlandse discussie met betrekking
tot de hierboven genoemde thema’s. Samen met de 

betrokken partijen zal worden gestreefd naar aanpassingen in het beleid
aan de hand van de drie thema’s.

Herziening Europese dierproevenrichtlijn (86/609/EEG) 

De overheid zal de uitkomsten van de discussie in Nederland zoals
genoemd staat onder 9.1.1 inbrengen bij het proces van herziening van
86/609/EEG.

Kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven 

De overheid ontwikkelt een kabinetsvisie over alternatieven voor
dierproeven.

Acties uit de Nationale Agenda Diergezondheid

Gezelschapsdieren (hoofdstuk 3.2)

De eigenaren van gezelschapsdieren informeren zich over de consequenties
van de aanschaf van een gezelschapsdier en de juiste diergeneeskundige
zorg.

De eigenaren van gezelschapsdieren verlenen aan hun dier de juiste
(diergeneeskundige) zorg.

De eigenaren van gezelschapsdieren en de gezelschapsdierensector zorgen
zelf voor een goede organisatie van hun belangengroepen en voor zover
deze al ontwikkeld zijn, breiden ze deze uit.

2008-2009: er wordt een verkenning uitgevoerd om de rollen en
verantwoordelijkheden met betrekking tot de gezondheid van
gezelschapsdieren voor overheid, eigenaar en sector inzichtelijk te
krijgen. 

2009-2010: aansluitend op de verkenning en de uitkomst hiervan wordt een
communicatiestrategie opgezet specifiek gericht op houders van
gezelschapsdieren. Deze communicatiestrategie wordt opgezet, samen met
de dierenartsen (KNMvD ), wetenschappers (FD), dierenwinkels en
aanverwante sectoren, zoals hondenscholen en het Landelijk Informatie
Centrum Gezelschapsdieren (LICG) opgezet. 

2007-2008: de risico’s van dierziekten voor dier en mens die bij
gezelschapsdieren kunnen voorkomen, worden geïnventariseerd. Hierbij
wordt vooral aandacht besteed aan de emerging diseases en emerging
zoönosen. 

2007-2008: de diersoorten op de positieflijst worden geïnventariseerd
op het voorkomen en mogelijke insleep van dierziekten en zoönosen. 

2008-2009: faciliteren van de zelforganisatie van de houders van de
gezelschapsdieren en de gezelschapsdierensector in het kader van
diergezondheid.

Hobbydieren (hoofdstuk 3.3)

2007-2009: hobbydierhouders kunnen zelf de organisatie van hun
belangengroep op zich nemen en, voor zover deze al ontwikkeld is,
uitbreiden. 

2007-2015: hobbydierhouders kunnen zichzelf scholen daar waar kennis
ontbreekt over de zorg voor hun dieren en over de gezondheidsrisico’s
van hun dieren.

2007-2015: van de hobbydierhouders mag verwacht worden dat ze hun dieren
optimaal verzorgen en dat ze zelf de nodige hygiëne- en andere
preventiemaatregelen nemen bij hun dieren om te proberen dierziekten te
voorkomen.

In 2008 zal de overheid in overleg met hobbydierhouders een
communicatiebeleid opzetten dat specifiek is afgestemd op
hobbydierhouders. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan het
ontwikkelen van nieuwe communicatiemiddelen. Verder zal er een
verkenning plaats vinden of het begrip hobbydierhouder nader
gedefinieerd kan of moet worden.

Faciliteren van de zelforganisatie van hobbydierhouders. Vanaf 2008 zal
worden verkend wat daarvoor de beste manier is. 

2007-2009: internationaal lobbyen om het gedifferentieerde beleid ten
aanzien van de bestrijding internationaal geaccepteerd te krijgen
(inbreng in het kader van CAHP). 

2009-2010: alternatieven onderzoeken voor de identificatie van
hobbydieren. Daar waar hobbydierhouders bezwaar hebben tegen de
gebruikte identificatiemiddelen wordt gekeken naar alternatieve
identificatiemogelijkheden zoals bijvoorbeeld injectaattransponders.

2011: het door de overheid uitgevoerde communicatiebeleid voor
hobbydierhouders evalueren.

2015: onderzoek uitvoeren naar de mate waarin hobbydierhouders zich
bewust zijn van diergezondheidsrisico’s.

2008-2009: verbetering van risico-analyse voor beleidsbeslissingen om
maatwerk mogelijk te maken (zie hoofdstuk 4.2, Risicoanalyse). 

Differentiatie is één van de kernpunten die Nederland in Brussel
uitdraagt bij de ontwikkeling en implementatie van de Europese strategie
diergezondheid 2007-2013 (CAHP).

2008-2010: aanpassen van eigen regelgeving om maatwerk mogelijk te
maken.

Commercieel gehouden dieren (hoofdstuk 3.4)

Bedrijfsgebonden diergezondheidsproblemen (acties sector)

2007-2015: vermindering van belangrijke bedrijfsgebonden dierziekten,
onder meer ter uitvoering van een door de betrokken sector opgesteld
plan hiervoor. 

2007-2015: bij de ontwikkeling van nieuwe houderijsystemen wordt
nadrukkelijk rekening gehouden met diergezondheid. Zie ook het hoofdstuk
integraal ontwerpen in de Nota Dierenwelzijn.

Preventie (acties sector)

2008-2010: het opzetten van kwaliteitssystemen met daaraan gekoppeld
preventiemaatregelen, om een hoog niveau van dierziektepreventie te
garanderen en risicobewust ondernemerschap te stimuleren.

2008-2010: ontwikkelen van systemen voor de reiniging en ontsmetting van
veewagens die verder worden verwezenlijkt.

2008-2009: ontwikkelen van een plan om in het binnen- en het buitenland
het aantal verzamelslagen te verminderen, uit oogpunt van diergezondheid
en dierenwelzijn (zie ook Nota Dierenwelzijn).

Bestrijding (acties sector)

2008-2015: communicatie naar de achterban over de dierziektebestrijding
en de maatregelen in tijden van een crisis.

2008-2015: input leveren aan overheid voor het vormgeven van de
maatregelen in tijden van een crisis.

Vaccinatie (actie sector)

2007-2008: afspraken maken over de afzet van producten van dieren die in
het kader van bestrijding of preventie zijn gevaccineerd.

Natuurlijke weerstand (actie sector)

2007-2015: onderzoeken hoe de natuurlijke weerstand ingezet kan worden
in het verbeteren van de gezondheid van de dieren.

Structuur veehouderij (actie sector)

2007-2015: de structuur van de houderij wordt op onderdelen ter
discussie gesteld om de diergezondheid te verbeteren en om de huidige
risico’s van dierziekte-insleep te verminderen.

Bedrijfsgebonden diergezondheidsproblemen  (acties sector samen met de
overheid)

In 2008 samen met de rundvee-, pluimvee-, varkens- , schapen-  en
geitensectoren een verkenning uitvoeren naar de rol van de overheid bij
bedrijfsgebonden ziekten.

In 2008 samen met de rundvee-, pluimvee-, varkens-, schapen- en
geitensectoren een plan opstellen over de vermindering van belangrijke
bedrijfsgebonden diergezondheidsproblemen.

Preventie (acties sector samen met de overheid)

In 2008 maken de overheid en het bedrijfsleven afspraken over het
zelfstandig invoeren van preventiemaatregelen door de sector. De
uitvoering van deze afspraken geschiedt in 2009-2011.

In 2012 een evaluatie uitvoeren van de werking van de nieuwe
preventieregelgeving en preventiemaatregelen.

2008-2009: onderzoeken in hoeverre diercontacten, die een gevaar vormen
voor insleep en verspreiding van dierziekten, verder beperkt kunnen
worden

2008-2009: het systeem van identificatie en registratie van schapen en
geiten op orde brengen middels een elektronisch I&R systeem.

2008-2015: het systeem van identificatie en registratie actueel houden
en mogelijk uitbouwen. 

Bestrijding (acties sector samen met de overheid)

2008-2009: categoriseren van dierziekten waarmee de
verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk wordt voor de bestrijding van
dierziekten, zie hoofdstuk 4.3. 

2008: bedrijfsleven en overheid brengen met behulp van een pilot de
consequenties van OIE-compartimentering in kaart.

2009-2013: bedrijfsleven en overheid geven ieder invulling aan hun
respectievelijke aandeel in OIE-compartimentering. 

2008-2010: verkennen hoe de early warning systematiek verder kan worden
verbeterd.

2009-2010: verkennen in hoeverre de inbreng van de stakeholders in
tijden van dierziekte-uitbraken beter kan worden benut in de
besluitvorming over de bestrijding.

Vaccinatie (acties sector samen met de overheid)

2007-2015: bij landen binnen en buiten de EU lobbyen voor het wegnemen
van belemmeringen voor de afzet van producten van dieren die in het
kader van bestrijding of preventief zijn gevaccineerd. 

2007-2015: samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven om nieuwe en
betere vaccins en diagnostische middelen op de markt te brengen.

2007-2015: blijvende inzet voor de verbetering van de internationale
standaarden in OIE-verband en relevante wetgeving in EU-verband op het
gebied van vaccinatie.

Natuurlijke weerstand (acties sector samen met de overheid)

2009-2015: één of meer pilotstudies en praktijkleernetwerken (zgn.
communities of practice) starten, waarin onderzoekers en veehouders een
lerende innovatiecyclus doorlopen en beschikbare kennis gecommuniceerd
wordt. 

2015: de balans over de kennis over basale (natuurlijke) weerstand wordt
opnieuw opgemaakt en – indien mogelijk -  ontwikkelt het bedrijfsleven
vervolgens in samenwerking met de overheid een plan van aanpak om deze
mogelijkheden in de praktijk te brengen. Als planvorming niet mogelijk
is, wordt de noodzaak van verder onderzoek in beeld gebracht.

Structuur van de veehouderij (actie sector samen met de overheid)

2008-2015: bij maatschappelijke en politieke discussies over de
structuur van de veehouderij het aspect diergezondheid sterk en krachtig
inbrengen als één van de centrale thema’s waar over gepraat moet
worden. 

Preventie (acties overheid)

2007: De herziening van de preventieregelgeving wordt afgerond.

2008: De herziening van het handhavingsbeleid van preventieregels wordt
afgerond.

Bestrijding (acties overheid)

2008-2015: het bestrijdingsbeleid via de beleidsdraaiboeken
geactualiseerd houden. Dit beleid afstemmen op de maatschappelijke
behoeftes. Dit houdt in: meer maatwerk, meer alternatieven voor
(preventief) ruimen en het opbouwen van een brede maatschappelijke
steun.

2008-2015: regelmatig blijven oefenen van de beleidsdraaiboeken met de
crisisorganisatie.

2007-2015: er worden goede afspraken gemaakt over de aanpak van de
bestrijding van besmettelijke dierziekten met de buurlanden en andere
relevante lidstaten. Waar nodig wordt er samen geoefend.

2007-2015: voortdurende inzet in internationaal verband om de
Nederlandse visie zoveel mogelijk geaccepteerd te krijgen

Dieren in de natuur en bedreigde gehouden dieren (hoofdstuk 3.5)

In 2008 afronden van een verkenning naar de uitbreiding van de
monitoring en de coördinatie. Een coördinatierol van het Dutch
Wildlife Health Centre, in samenwerking met kennisinstituten op het
gebied van ecologie, epidemiologie en diergeneeskunde, wordt hierbij
onderzocht.

In 2009-2010 opstellen van een monitoringsplan en een communicatieplan
om de bestaande monitoring van de mate van voorkomen van besmettelijke
dierziekten in wilde populaties en vogels uit te breiden. 

In 2010-2011 stelt de overheid, samen met commerciële dierhouders en
natuurorganisaties een communicatieplan op om op basis van
risico-analyse en monitoring de werkelijke risico’s in beeld te
krijgen, het maatschappelijk beeld ten aanzien van de rol van wilde
dieren bij de verspreiding van dierziekten meer in evenwicht te krijgen
en hierdoor de communicatie tussen de partijen te verbeteren.

2007-2015: provincies maken samen met de veehouderijsector een
gezamenlijk inrichtingsplan per robuuste verbinding om mede op basis van
risico-analyse de risico’s op de verspreiding van dierziekten door
wilde dieren tegen te gaan. Mogelijke maatregelen zijn: voorkomen van
directe contacten tussen wilde dieren en landbouwhuisdieren door
zonering of afscherming (varkens met vrije uitloop tijdelijk binnen;
tijdelijk opstallen koeien, afrasteren agrarische bedrijven of
natuurgebieden). Deze plannen en de daarbij behorende
verantwoordelijkheidsverdeling wordt op bestuurlijk niveau tussen
terreinbeheerders, agrariërs, rijk en provincies vastgelegd.

2007-2015: de beheersbaarheid van een uitbraak van een dierziekte wordt
meegenomen bij de inrichting van de ecologische hoofdstructuur.

2007-2015: aandacht voor een verhoogde inzet van provincies bij de
realisatie van het nulstandbeleid wilde zwijnen. Uitgezonderd zijn de
leefgebieden voor wilde zwijnen, de Veluwe en de Meinweg.

Paarden (hoofdstuk 3.6)

2007-2008 werkt de Sectorraad Paarden aan een verdere
professionalisering van de vertegenwoordiging van de paardensector.

2007-2015: voor communicatie over en het betrekken van de volledige
achterban bij diergezondheidsonderwerpen wordt een communicatieplan
ontwikkeld. 

2007-2008: de sector zorgt dat ze goed voorbereid is op de rollen en
verantwoordelijkheden die ze zelf heeft ten tijde van een
dierziektecrisis

2008-2010: de diergezondheidsproblemen op individueel niveau worden
meegenomen in de acties die genomen worden in het kader van
welzijnsverbetering van paarden. 

In 2008 zorgt de sector samen met LNV voor educatie en voorlichting over
paardenziekten die een probleem kunnen geven op populatieniveau of een
gevaar voor de volksgezondheid met zich mee kunnen brengen. Doelgroep is
hier de paardeneigenaren. 

Eind 2007 begint de Groep Gezondheidszorg Paard van de KNMvD met het
ontwikkelen van leidraden voor besmettelijke paardenziekten voor
dierenartsen. LNV ondersteunt dit initiatief. Dit zal bijdragen aan een
betere en snelle herkenning van paardenziekten.

In 2008-2009 gaat LNV samen met de Sectorraad Paarden kijken naar de
mogelijkheden die aanpassing van het huidige I&R systeem voor
dierziektebestrijding kan bieden.

In 2008-2009 gaat de Sectorraad Paarden samen met LNV kijken wat de
doelstellingen van een monitoringssysteem naar ziekten bij paarden
moeten zijn en of het nodig is een monitoringssysteem te ontwikkelen.

In 2008 zal voor bepaalde ziekten verduidelijkt en geëxpliciteerd
worden hoe rollen en verantwoordelijkheden met betrekking tot die
ziekten liggen. Hiervoor sluiten we aan bij de voorgenomen actie voor de
categorisatie van dierziekten, zoals beschreven in hoofdstuk 4.3.

In 2007-2008 zorgt de Sectorraad Paarden samen met LNV voor
bewustwording van de sector over de risico’s van de vele
transportbewegingen van paarden, onder andere door communicatie over
zeer besmettelijke ziekten. Waar mogelijk en nodig wordt actie
ondernomen om risico’s te beperken. Speerpunt hierbij is het voorkomen
van insleep van dierziekten.

In 2008-2009 doen we samen met de paardensector een verkenning naar de
mogelijkheden om ook voor de paardensector te komen tot een systeem van
privaat-publieke kostenverdeling bij bestrijding van een paardenziekte. 

In 2007-2008 geeft LNV opdracht voor onderzoek naar vectorgebonden
ziekten.

2008-2010: LNV zal daar waar mogelijk onderzoek voor het ontwikkelen van
een paardenpest vaccin faciliteren. 

In 2007-2008 maakt LNV een beleidsdraaiboek voor Afrikaanse paardenpest
en betrekt de paardensector in de ontwikkeling van dit beleid. 

In 2007-2008 wordt in opdracht van LNV in beeld gebracht welke zoönosen
in de toekomst voor Nederland van belang kunnen zijn en wat de
risico’s zijn. 

Vissen en schaal- en schelpdieren (hoofdstuk 3.7)

Kennisniveau van viskwekers verbeteren door een betere ketenorganisatie.

Een groter draagvlak creëren bij de viskwekers voor de noodzaak binnen
de gedragscode te opereren zodat de gedragscode door alle bedrijven
wordt erkend en nageleefd.

LNV zal met de sector nader inventariseren welke aspecten van
visgezondheid prioriteit hebben en een gezamenlijk actieplan opstellen.
Onderdeel daarvan is in ieder geval voorlichting over visziekten en
preventie. 

LNV gaat met de KNMvD na op welke wijze de kennis over visziekten bij
dierenartsen kan worden verbeterd.

LNV laat onderzoek doen naar de effecten van het houden van vis in
gesloten recirculatiesystemen op de gezondheid vissen.

Paragraaf 4.2 Risicogebaseerd beleid (hoofdstuk 4.2)

2008-2015: verder ontwikkelen van het instrument risico-analyses als
beleidsinstrument en optimaliseren van de toepassing.

2008-2010: ontwikkelen van een heldere structuur en organisatie voor
risicoanalyse. Met ‘organisatie’ wordt hier bedoeld het proces van
vraag tot advies en implementatie. De overheid (LNV, VWA) neemt hiervoor
het initiatief, in samenwerking met CIDC, RIKILT, RIVM, WUR/ASG en
andere relevante organisaties. Bovendien zullen er relaties worden
ontwikkeld met andere landen die risicoanalyse-units hebben ingesteld
(Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zwitserland, Nieuw-Zeeland, Canada,
USA). Dit helpt de eigen structuren beter te ontwikkelen en beter
gebruik te maken van de ervaringen omtrent organisatie en kennis.
Gegevens- en informatiekanalen die nodig zijn voor het kunnen uitvoeren
van risico-analyses zullen worden ontwikkeld. Ook hier zou dat waar
nodig en nuttig internationaal moeten plaatsvinden.

2008-2010: goede protocollen/afspraken maken om vragen, resultaten en
adviezen op de juiste manier en tijdig op de juiste plek te krijgen.
Daarmee bereiken we dat het proces voor iedere betrokkene helder en
transparant wordt.

In 2008 wordt een communicatieplan ontwikkeld waarin is aangegeven welke
mogelijkheden er zijn om bekendheid te geven aan de resultaten van
risicoanalyses (bijvoorbeeld via internet).

Nederland zal in 2008 het onderwerp risicoanalyse ook Europees
agenderen, in het kader van EFSA en in het kader van herziening van het
Europees diergezondheidsbeleid. Er wordt gestreefd naar een Europees
netwerk voor risicobeoordeling. De Nederlandse overheid kan daarbij
voortborduren op stappen die al zijn gezet op dit gebied in het kader
van het EU Network of Excellence EPIZONE. Enerzijds kan hierdoor
expertise tussen landen worden uitgewisseld en anderzijds stimuleert dit
de toepassing van risicoanalyse bij ontwikkelen van
diergezondheidsmaatregelen. Voor nieuw opkomende risico’s is het
bijvoorbeeld heel nuttig gebruik te kunnen maken van expertise uit
landen waar men ervaring met het risico of het gevaar heeft. Een
sterkere rol voor de EFSA wordt gecreëerd.

In 2007-2008 zal worden verkend welke rol het bedrijfsleven zelf kan
spelen in relatie tot de risico-analyses voor diergezondheid.

Categorisatie van dierziekten (hoofdstuk 4.3)

2007-2008: categorisatie van dierziekten in overleg met het
bedrijfsleven.

2007-2008: de categorisatie van dierziekten zal door Nederland worden
ingebracht bij de ontwikkeling van de Europese diergezondheidsstrategie
2007-2013 (CAHP).

Kostentoedeling dierziektebestrijding (hoofdstuk 4.4)

2008 - 2010: voorbereiden verlenging en aanpassing convenant
financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV- PVV- PPE- PZ.

2008 - 2010: actieve rol in EU-verband voor de uitwerking van de
harmonisatie van de kostentoedeling volgens het Nederlandse model.

2008 - 2010: de overheid ondersteunt initiatieven van de sector om
instrumenten te ontwikkelen voor het afdekken van ondernemersrisico,
bijvoorbeeld via verzekeringen.

2008 - 2010: de overheid ondersteunt initiatieven van de sector bij het
ontwikkelen van instrumenten voor de differentiatie naar risicoprofiel. 

In 2008-2009: een verkenning naar de mogelijkheden om ook voor de
paardensector te komen tot een systeem van private-publieke
kostenverdeling bij bestrijding van een paardenziekte.  

Veterinaire organisatie en infrastructuur (hoofdstuk 4.5)

Gaan mee met de tijd en technologische ontwikkeling, en nemen gericht
actie om op deze veranderingen in te spelen.

Zoeken naar samenwerking in binnen- en buitenland ter versterking van de
positie. 

Verkenning naar rollen en verantwoordelijkheden binnen de veterinaire
organisatie, passend bij de tijd en technologische ontwikkeling.

Samen met betrokken partijen past LNV de crisisorganisatie waar nodig
aan, rekeninghoudend met veranderende omstandigheden.

Samen met KNMvD en Faculteit Diergeneeskunde wordt een verkenning gedaan
of de rol van de dierenarts als poortwachter en als eerste schakel in de
veterinaire infrastructuur verdere ondersteuning verdient vanuit het
publieke domein. 

Laboratoria stimuleren tot EU-samenwerking, zowel voor
expertiseuitwisseling als voor verdere specialisatie in bepaalde
ziekten.

2008: de huidige crisisorganisatie wordt tegen het licht gehouden om te
kijken waar verbeteringen mogelijk zijn in relatie tot technologische
ontwikkeling en de wens tot efficiency verhoging. Hierbij kijken we ook
hoe we (nog) beter gebruik kunnen maken van de samenhang tussen de
veterinaire kennisinfrastructuur en de crisisorganisatie.

Diergeneesmiddelen (hoofdstuk 4.6)

Om tot een daadwerkelijke vermindering van antibioticumresistentie en
antibioticumgebruik en verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen te
komen, zal ik voorafgaand aan de in te stellen maatregelen met de
diverse stakeholders afspraken maken over realistische maar ambitieuze
targets.

Uiterlijk eind van dit jaar verstuur ik de Beleidsstrategie
antibioticumresistentie naar de Tweede Kamer met een pakket van
maatregelen om de boven beschreven doelen te realiseren.

Kennis, research en development (hoofdstuk 4.7)

De komende jaren wil ik samen met dierhouders nadenken over oplossingen
voor diergezondheidsproblemen en daarbij gebruik maken van kennis bij
het bedrijfsleven.

2007-2015: versterken van de internationale samenwerking en afstemming
tussen kennisinstituten door samen met andere overheden een ERA-net
Diergezondheid op te zetten en hieraan deel te nemen. Eind 2007 vindt de
oprichting ERA-net Diergezondheid plaats. 

2007-2010: ontwikkeling van een instrumentarium om de kennis op het
gebied van diergezondheid bij (toekomstige) dierhouders en
beroepsgroepen te vergroten.

2007: actualiseren van Kennisagenda Diergezondheid op basis van de
Nationale Agenda Diergezondheid. Hierbij kijken we met name naar de
nieuwe aandachtsvelden in het toekomstige diergezondheidsbeleid:

Nieuwe diercategorieën gezelschapsdieren en paarden

Verbreding naar bedrijfsgebonden ziekten

Preventie gebaseerd op risico-analyses

Versterken samenwerking tussen overheid en maatschappelijke groepen

Versterking inzet ‘zachte’ instrumenten (o.a.
faciliteren/communiceren) in plaats van wet- en regelgeving

Ontwikkeling nieuwe financieringsinstrumenten

2008-2015: het actueel houden van de Kennisagenda Diergezondheid
(jaarlijkse update vanaf 2007).

2007-2015: vanuit de Kennisagenda Diergezondheid sturen op
kennisontwikkeling en meer dan voorheen op kennisverspreiding en
kennisbenutting.

2008-2015: Het bevorderen van meer en bredere samenwerking tussen
onderzoeksinstellingen. Dit doen we door de Kennisketen Infectieziekten
Dier meer te benutten, en door uitbreiding van samenwerking met
instituten op het gebied van humane gezondheidszorg. Vooral onderzoek
aan (potentiële) zoönosen, nieuwe bedreigingen en antibiotica lenen
zich goed voor deze samenwerking.

2007-2010: de contactstructuur tussen praktijk-bedrijfsleven, beleid en
onderzoek versterken door het starten van kenniskringen. 

2008-2015: Een grotere rol voor diergezondheidszorg in de
lesprogramma’s van het algemeen middelbaar en beroepsonderwijs;
nascholingscursussen voor dierhouders en beroepsgroepen.

Paragraaf 4.8 Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases
(hoofdstuk 4.8)

Ik doe een dringend beroep op burgers om geen risicovolle planten,
dieren en producten uit derde landen mee te nemen.

In 2009 wordt een informatiecampagne georganiseerd door de
reisbrancheorganisatie (bv. ANVR) in samenwerking met de overheid zodat
de reiziger zich bewust is van risico’s op insleep en verspreiding van
dierziekten door reizen en weet hoe deze risico’s te beperken.

Om kennis over emerging diseases te vergroten, wordt verder
geïnvesteerd in de insectenkunde (entomologie) en de diagnostiek van
door insecten overgebrachte dierziekten en hun vectoren. Daarnaast zal
er samenwerking worden gezocht met andere laboratoria in de EU op het
gebied van emerging diseases.

Vanaf 2008 zullen de effecten van klimaatverandering en de kans op
emerging diseases nadrukkelijk worden meegenomen in risicoanalyses (zie
hoofdstuk 4.2, Risico-analyses).

Om integraler te werk te kunnen gaan, zal in 2008 een verkenning worden
uitgevoerd hoe de overheidsorganisatie op het gebied van de bestrijding
van emerging diseases optimaal vorm kan worden gegeven. Afstemming
hierover zal plaatsvinden tussen de verschillende ministeries (VWS,
LNV), onderzoeksinstituten (WUR, RIVM, CIDC, CIB, FD en GD) en
uitvoeringsorganisaties (VWA, AID).

De kans op insleep van buitenlandse dierziekten zal in 2008 verkleind
worden door de controles aan de grens (bijvoorbeeld Schiphol) op de
insleep van dierlijke producten verder te perfectioneren. Dit gebeurt
onder andere door risicogebaseerd te werken, gericht te intensiveren en
het gebruik van nieuwe methoden, zoals de inzet van honden. 

Het beleid voor een aantal emerging diseases wordt vanaf 2007 verder
uitgewerkt in een aantal beleidsdraaiboeken, te weten een
beleidsdraaiboek voor Afrikaanse paardenpest en exotische ziekten die op
de mens kunnen overslaan.

Om dierziekten aan de bron te bestrijden worden een aantal programma’s
opgezet waarbij we technische assistentie leveren aan onder andere
Turkije, Indonesië en Egypte (zie hoofstuk 4.9, Bestrijden aan de
bron).

Bestrijden aan de bron (hoofdstuk 4.9)

Het is ook in het belang van de sector om relevante
diergezondheidsproblemen bij belangrijke handelspartners op te lossen.
Ik doe daarom een beroep op de sector om in andere landen activiteiten
te ontplooien op het gebied van kennisoverdracht.

Tot 2010 worden projecten ontwikkeld gericht op de bestrijding van
hoogpathogene aviaire influenza (Indonesië, Vietnam, China, Egypte,
Roemenië, Turkije). In het kader van de bilaterale samenwerking levert
LNV vanuit kennisinstellingen technische assistentie bij de opbouw van
bestrijdingscapaciteit.

LNV levert in 2007, 2008 en 2009 technische assistentie bij de
bestrijding van klassieke varkenspest in Roemenië en Bulgarije. 

LNV gaat door met de reguliere bilaterale samenwerking met buurlanden
(en bepaalde andere relevante EU-landen) op het gebied van preventie en
bestrijding.

2008-2015: Nederland organiseert en stimuleert samenwerking tussen
‘donorlanden’ in organisaties als FAO, EU en OIE om
ontwikkelingsprojecten op het gebied van diergezondheid te starten.
Daarnaast zal Nederland deze multilaterale organisaties aanzetten tot
ondersteuning van getroffen landen.

2007-2015: de wetenschappelijke samenwerking met andere landen (o.a.
Zuid-Afrika) op het gebied van opkomende dierziekten wordt verstevigd.

2008-2015: Het verlenen van technische assistentie en het uitwisselen
van kennis tussen Nederlandse en buitenlandse instituten rond emerging
diseases, zoals blauwtong, Rift Valley Fever, Afrikaanse varkenspest.

LNV-activiteiten richten zich op bilaterale samenwerking met Aziatische
en Afrikaanse landen. In deze projecten wordt tot 2010 het hoofddoel
nagestreefd de insleep van dierziekten in Nederland te beperken om een
hogere veterinaire veiligheid in Nederland te kunnen bereiken. Dit wordt
aangepakt door meer zicht te krijgen op de infectiehaarden in Azië en
Afrika en hierover meer kennis uit te wisselen. Nederland levert
hiertoe, vanuit de kennisinstellingen, veterinair-technische expertise
aan deze landen. De Nederlandse inzet zal bijdragen aan een verbeterde
veterinaire controle, een functionerend monitoringssysteem en de
aanwezigheid van operationele draaiboeken voor de dierziektebestrijding
in 2010. Voor Indonesië loopt tot 2010 al een groot project. Daarnaast
zullen vergelijkbare activiteiten geïnitieerd worden, onder andere voor
Egypte, Turkije, en Roemenië en Bulgarije op het gebied van
respectievelijk AI en KVP.

Colofon

Auteur: Ministerie van LNV

Datum:   3 februari 2009



Voortgangsrapportage 

Nota Dierenwelzijn & Nationale Agenda Diergezondheid 2008

  page  57