Voortgangsrapportage
Bijlage
Nummer: 2009D04543, datum: 2009-02-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Voortgangsrapportage Nota Dierenwelzijn en Nationale Agenda Diergezondheid (2009D04540)
Preview document (🔗 origineel)
Inhoudsopgave TOC \o "1-2" \z 1 Inleiding PAGEREF _Toc220919404 \h 2 2 Hoofdstuk Burger en consument PAGEREF _Toc220919405 \h 2 2.1 Productiewijze van landbouwsector transparant PAGEREF _Toc220919406 \h 2 2.2 Tussensegment voor varkens- en kippenvlees PAGEREF _Toc220919407 \h 2 2.3 Stimuleren duurzame consumptie PAGEREF _Toc220919408 \h 2 2.4 Etikettering dierenwelzijn PAGEREF _Toc220919409 \h 2 2.5 Dialoog over dierenwelzijn PAGEREF _Toc220919410 \h 2 3 Landbouwhuisdieren PAGEREF _Toc220919411 \h 2 3.1 Integraal duurzame stallen PAGEREF _Toc220919412 \h 2 3.2 Integraal beoordelingskader PAGEREF _Toc220919413 \h 2 3.3 Robuuste dieren/ Natuurlijke weerstand PAGEREF _Toc220919414 \h 2 3.4 Dierenwelzijn internationaal PAGEREF _Toc220919415 \h 2 3.5 Melkveehouderij PAGEREF _Toc220919416 \h 2 3.6 Kalverhouderij PAGEREF _Toc220919417 \h 2 3.7 Dikbilhouderij PAGEREF _Toc220919418 \h 2 3.8 Varkenshouderij PAGEREF _Toc220919419 \h 2 3.9 Pluimvee PAGEREF _Toc220919420 \h 2 3.10 Verwaarlozing landbouwhuisdieren PAGEREF _Toc220919421 \h 2 3.11 Doden van dieren PAGEREF _Toc220919422 \h 2 3.12 Transport van dieren PAGEREF _Toc220919423 \h 2 3.13 Preventie van dierziekten PAGEREF _Toc220919424 \h 2 3.14 Bedrijfsgebonden dierziekten PAGEREF _Toc220919425 \h 2 3.15 Bestrijding van dierziekten PAGEREF _Toc220919426 \h 2 3.16 Vaccinatie PAGEREF _Toc220919427 \h 2 3.17 Structuur veehouderij en diergezondheid PAGEREF _Toc220919428 \h 2 4 Hobbydieren PAGEREF _Toc220919429 \h 2 4.1 Zelforganisatie hobbydierhouders PAGEREF _Toc220919430 \h 2 4.2 Communicatie PAGEREF _Toc220919431 \h 2 4.3 Differentiatie in beleid PAGEREF _Toc220919432 \h 2 4.4 Onderzoek naar alternatieven voor identificatie van hobbydieren PAGEREF _Toc220919433 \h 2 5 Paarden PAGEREF _Toc220919434 \h 2 5.1 Welzijnsverbetering PAGEREF _Toc220919435 \h 2 5.2 Beëindigen couperen paardenstaarten PAGEREF _Toc220919436 \h 2 5.3 Professionalisering van de vertegenwoordiging van de paardensector PAGEREF _Toc220919437 \h 2 5.4 Communicatie over diergezondheidsonderwerpen PAGEREF _Toc220919438 \h 2 5.5 Rollen en verantwoordelijkheden bij verschillende dierziekten PAGEREF _Toc220919439 \h 2 5.6 Paardenziekten: leidraad, I&R, financiering, monitoring en onderzoek PAGEREF _Toc220919440 \h 2 5.7 Afrikaanse Paardenpest PAGEREF _Toc220919441 \h 2 5.8 Zoönosen PAGEREF _Toc220919442 \h 2 6 Dieren in de natuur PAGEREF _Toc220919443 \h 2 6.1 Populatiebeheer en schadebestrijding PAGEREF _Toc220919444 \h 2 6.2 Invasieve exoten in relatie tot dierenwelzijn PAGEREF _Toc220919445 \h 2 6.3 Opvang gewonde niet-gedomesticeerde dieren PAGEREF _Toc220919446 \h 2 6.4 In het wild levende grazers PAGEREF _Toc220919447 \h 2 6.5 Vervreemding van de natuur verminderen PAGEREF _Toc220919448 \h 2 6.6 Wildheid van natuurdieren PAGEREF _Toc220919449 \h 2 6.7 Diervriendelijkere bestrijdingsmethoden plaagdieren PAGEREF _Toc220919450 \h 2 6.8 Importverbod voor producten van zeehonden PAGEREF _Toc220919451 \h 2 6.9 Dutch Wildlife Health Centre PAGEREF _Toc220919452 \h 2 6.10 Inrichtingsplannen per robuuste verbinding PAGEREF _Toc220919453 \h 2 6.11 Nulstand zwijnen PAGEREF _Toc220919454 \h 2 6.12 CITES PAGEREF _Toc220919455 \h 2 7 Vissen PAGEREF _Toc220919456 \h 2 7.1 Diervriendelijkere dodingsmethode van paling en meerval PAGEREF _Toc220919457 \h 2 7.2 Maatlat voor duurzame kweek van vissen PAGEREF _Toc220919458 \h 2 7.3 Fundamenteel onderzoek naar natuurlijk gedrag van vissen PAGEREF _Toc220919459 \h 2 7.4 Praktijkonderzoek naar het huidige transport van levende vissen PAGEREF _Toc220919460 \h 2 7.5 Terugdringen van bijvangsten en selectievere vangstmethoden PAGEREF _Toc220919461 \h 2 7.6 Internationale gedragscode voor de sportvisserij PAGEREF _Toc220919462 \h 2 7.7 Evaluatie huidige gedragscode sportvisserij PAGEREF _Toc220919463 \h 2 7.8 Visgezondheid PAGEREF _Toc220919464 \h 2 8 Gezelschapsdieren PAGEREF _Toc220919465 \h 2 8.1 Communicatie en voorlichting over dierenwelzijn en diergeneeskundige zorg 8.2 Zelforganisatie van de gezelschapsdierensector PAGEREF _Toc220919467 \h 2 8.3 Onderzoeksprogramma Welzijn Gezelschapsdieren PAGEREF _Toc220919468 \h 2 8.4 Positieflijst PAGEREF _Toc220919469 \h 2 8.5 Certificatiesysteem voor honden en katten en dierenspeciaalzaken PAGEREF _Toc220919470 \h 2 8.6 Verplichte Identificatie & Registratie voor honden PAGEREF _Toc220919471 \h 2 8.7 Erfelijke problemen bij rashonden PAGEREF _Toc220919472 \h 2 8.8 Regeling Agressieve Dieren PAGEREF _Toc220919473 \h 2 8.9 Professionalisering dierenambulances PAGEREF _Toc220919474 \h 2 8.10 Lokale initiatieven PAGEREF _Toc220919475 \h 2 8.11 Handhavingscapaciteit gezelschapsdieren PAGEREF _Toc220919476 \h 2 8.12 Rol en verantwoordelijkheid overheid, sector, eigenaar PAGEREF _Toc220919477 \h 2 9 Dierentuindieren PAGEREF _Toc220919478 \h 2 10 Circusdieren PAGEREF _Toc220919480 \h 2 11 Proefdieren PAGEREF _Toc220919482 \h 2 11.1 Wet op de dierproeven PAGEREF _Toc220919483 \h 2 11.2 Herziening Europese dierproevenrichtlijn PAGEREF _Toc220919484 \h 2 11.3 Kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven PAGEREF _Toc220919485 \h 2 12 Diergezondheid: horizontale thema’s PAGEREF _Toc220919486 \h 2 12.1 EU-strategie voor diergezondheid PAGEREF _Toc220919487 \h 2 12.2 Risicogebaseerd beleid PAGEREF _Toc220919488 \h 2 12.3 Categorisatie dierziekten PAGEREF _Toc220919489 \h 2 12.4 Kostentoedeling dierziektebestrijding PAGEREF _Toc220919490 \h 2 12.5 Veterinaire organisatie en infrastructuur PAGEREF _Toc220919491 \h 2 12.6 Diergeneesmiddelen PAGEREF _Toc220919492 \h 2 12.7 Kennis, research en development PAGEREF _Toc220919493 \h 2 12.8 Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases PAGEREF _Toc220919494 \h 2 12.9 Bestrijden aan de bron PAGEREF _Toc220919495 \h 2 12.10 Maatschappelijke kosten en baten van de NAD PAGEREF _Toc220919496 \h 2 13 Openstaande moties PAGEREF _Toc220919497 \h 2 Bijlage 1 Totaaloverzicht acties NDW en NAD PAGEREF _Toc220919498 \h 2 Inleiding Het kabinet heeft gekozen voor een nieuw welzijns- en gezondheidsbeleid voor dieren. Dit beleid is opgeschreven in de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid die op 12 oktober 2007 zijn verschenen (TK 29 683 nr. 76) samen met het wetsvoorstel Dieren aan de Tweede Kamer gestuurd. Beide nota’s maken samen met het wetsvoorstel Dieren deel uit van het drieluik dieren. In de nota’s worden de ambities beschreven en de weg waarlangs de verbetering van het dierenwelzijn en diergezondheid zal worden gerealiseerd. Nota dierenwelzijn De ambitie is dat de samenleving de komende jaren: meer inzicht krijgt in, en respect ontwikkelt voor het natuurlijke gedrag van dieren en de daaraan gerelateerde behoeften van dieren in hun omgeving; en haar omgang en de wijze van het houden dieren daarop aanpast, inclusief het aankoopgedrag van dieren of dierlijke producten. Het is de bedoeling dat de Nederlandse samenleving op het gebied van dierenwelzijn in de Europese voorhoede gaat opereren. Deze ambitie wil het kabinet in 15 jaar realiseren via de volgende vijf lange termijndoelstellingen, te weten: Het perspectief van het dier is leidend bij de inrichting van stallen en de bedrijfsvoering, zonder dat andere aspecten als economie, milieu, diergezondheid, voedselveiligheid en arbeidsomstandigheden uit het oog worden verloren. Dit geldt voor de veehouderij, de aquacultuur, bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren, circussen en dierentuinen. Integraal duurzame houderijsystemen zijn de norm. Gehouden dieren kunnen behoeften voortvloeiend uit hun natuurlijk gedrag uiten, krijgen daglicht, hebben voldoende ruimte en ondergaan geen fysieke ingrepen als gevolg van de wijze van het houden. Transport van slachtvee over lange afstand vindt niet meer plaats. Gehouden dieren zijn in principe zichtbaar voor burgers, ofwel in het landschap, ofwel op het bedrijf. Maatschappelijke transparantie is de norm bij het houden van dieren opdat de burger als consument zijn verantwoordelijkheid kan nemen bij de aanschaf van dierlijke producten of een gezelschapsdier. Houders van hobby- en gezelschapsdieren beschikken over voldoende kennis, informatie en ondersteuning om hun verantwoordelijkheid te nemen bij de aankoop, huisvesting en verzorging van de dieren en handelen hiernaar. Consumenten beschikken over voldoende kennis, informatie en ondersteuning om in redelijkheid een afweging te kunnen maken bij hun aankoop van dierlijke producten wat dierenwelzijn betreft. Dierenwelzijn wordt daarbij gezien als één van de aspecten van duurzaam inkopen en consumeren. Deze doelstellingen zijn in de Nota Dierenwelzijn voor de verschillende diercategorieën uitgewerkt in 94 concrete acties voor de komende jaren (zie bijlage 1). Nationale Agenda Diergezondheid De Nationale Agenda Diergezondheid gaat over de diergezondheidszorg in Nederland. De ambitie is om de gezondheid van dieren op een hoger niveau te brengen. Het streven is dat in 2015 houders van dieren over de hele linie verstandig en deskundig omgaan met hun dieren en een beroep kunnen doen op een adequate veterinaire zorg; niet alleen in geval van (besmettelijke) dierziekten, maar ook voor brede (preventieve) gezondheidszorg. Voor het diergezondheidsbeleid zijn de volgende strategische doelen geformuleerd: Brede gezondheidszorg: een brede aandacht voor de gezondheid van alle dieren Differentiatie: maatwerk leveren door waar mogelijk een gedifferentieerde aanpak per diercategorie Preventie: van het voorkomen van insleep en verspreiding van dierziekten en goede huisvesting tot het verhogen van de basale weerstand van dieren Risicogebaseerd beleid: het diergezondheidsbeleid zal structureel worden gebaseerd op risico-analyses Financiering: Europese harmonisatie en het doorbelasten van de kosten van de bestrijding van dierziekten aan de houders zijn met elkaar in balans Meer samenwerking tussen overheid en maatschappelijke organisaties: de samenleving betrekken bij het uitwerken van het diergezondheidsbeleid. Deze doelen zijn in de Nationale Agenda Diergezondheid voor de verschillende diercategorieën uitgewerkt in 127 concrete acties voor de komende jaren (zie bijlage 1). Beide nota’s zijn op 28 januari en 4 februari 2008 in de Tweede Kamer besproken. Vervolgens heeft de Tweede Kamer met de nota’s ingestemd en zijn daarbij een aantal moties aangenomen. Toegezegd is dat er jaarlijks over de voortgang van de acties uit beide nota’s zal worden gerapporteerd. In de loop van het jaar 2008 is er nog een aantal keren over dierenwelzijn en diergezondheid met de Tweede Kamer gesproken. Ook hieruit is een aantal moties voortgekomen. Voortgangsrapportage In deze eerste voortgangsrapportage wordt de voortgang en stand van zaken van de uitvoering van beide nota’s over het jaar 2008 gegeven. Daarbij wordt ook gerapporteerd over de nog openstaande moties. Er wordt nog niet gerapporteerd in hoeverre de diverse acties hebben bijgedragen aan het verbeteren van het dierenwelzijns- en diergezondheidsniveau. Momenteel wordt hiervoor een monitoringssysteem ontwikkeld. De eerste monitoringsrapportage zal samen met de tweede voortgangsrapportage in februari 2010 verschijnen. Leeswijzer De voortgangsrapportage sluit zoveel mogelijk aan bij de hoofdstukindeling van de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid, waarbij de acties zijn geordend per diercategorie. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de acties die betrekking hebben op burger en consument. In de hoofdstuk 3 t/m 12 komen de acties van de verschillende diercategorieën aan de orde. De nummers van de acties uit de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid zijn in de rapportage zoveel mogelijk gekoppeld aan de titels van de paragrafen en staan tussen haakjes (NDW nr../NAD nr..) Hoofdstuk 13 bevat een overzicht van de stand van zaken van de op 1 januari 2009 openstaande moties. Hoofdstuk Burger en consument Productiewijze van landbouwsector transparant (NDW 1) De varkens- en pluimveesector is uitgenodigd een meerjarig plan van aanpak op te stellen om de productiewijze transparanter te maken. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is onder voorwaarden bereid de uitvoering van een plan van aanpak met een startsubsidie te faciliteren. Voorwaarden zijn o.a. dat het bedrijfsleven bereid is tot structurele meerjarige financiering, dat de transparantie- en communicatieplannen een representatief beeld geven van de wijze waarop de dieren worden gehouden en er vernieuwende initiatieven worden genomen. De varkenssector (i.c. de stichting Varkens in Zicht) heeft een meerjarig plan opgesteld, waarvoor LNV een startsubsidie heeft verstrekt. De pluimveesector heeft reeds initiatieven genomen voor een meerjarige aanpak. Afgelopen jaar is bekeken hoe LNV zelf kan bijdragen aan de beschikbaarheid van objectieve informatie over de bedrijfsvoering in de veehouderij. Gezocht wordt naar een manier om hier aan bij te dragen zonder de werkelijkheid te versimpelen. Gedacht wordt aan het aansluiten bij bestaande informatiebronnen en het meenemen van het onderwerp transparantie in de afspraken die het komende jaar gemaakt gaan worden met de diverse sectoren over welzijnsverbetering en verduurzaming. Tussensegment voor varkens- en kippenvlees (NDW 2, 41, 50) Het bleek niet haalbaar om rond 1 mei 2008 een convenant tussensegment af te sluiten (TK 31200 XIV, nr. 216). Momenteel vindt overleg plaats met verschillende partijen die tussensegmenten willen ontwikkelen over de inhoudelijke criteria en de aanpak. LNV heeft hierbij een stimulerende en faciliterende rol. Er zijn financiële middelen gereserveerd voor onderzoek en haalbaarheidsstudies. De besprekingen met koepelorganisaties, bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties moeten leiden tot een convenant voor 1 mei 2009. De aanpak wordt afgestemd met de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij en de Nota Voedsel en Consument die binnenkort zal verschijnen. Stimuleren duurzame consumptie (NDW 3) Het Voedingscentrum is in 2006 gestart met een meerjarige campagne op het gebied van voedselkwaliteit. Het doel is consumenten ervan bewust te maken dat er behalve gezondheid en veiligheid meer aspecten zijn die de waarde van voedsel bepalen. Het betreft meerwaarden als natuur en milieu, dierenwelzijn en eerlijke handel. In het kader van deze campagne vroeg het Voedingscentrum aandacht voor dierenwelzijn met een tv- en radiocampagne, onder het motto: ‘Een kip of een varken kan niet kiezen, jij wel’. Met de campagne wil het Voedingscentrum mensen erbij stil laten staan dat hun keus in de winkel invloed heeft op hoe het leven van een kip of varken eruit ziet. Op de website informeert het Voedingscentrum objectief over de keuzemogelijkheden. Dit moet eraan bijdragen dat consumenten bewuster omgaan met waar voedsel vandaan komt en hoe het is gemaakt. Eind september zijn er nieuwe tv-spots uitgezonden met naast aandacht voor het welzijn van de kip en het varken ook aandacht voor de koe en de zalm, met als leidende slogan: “U betaalt, dus u bepaalt”. Naast dierenwelzijn ging de aandacht nu ook uit naar het milieu (vangstgebieden) en werd op de website van het Voedingscentrum verwezen naar de VISwijzer. Belangstellenden zijn ook in de mogelijkheid gesteld om een “spiekbrief” te downloaden die kan fungeren als hulpmiddel bij het kopen van duurzaam voedsel. In 2009 komt het accent in de campagnes van het Voedingscentrum meer op het communiceren van handelingsperspectieven voor de consument te liggen. Etikettering dierenwelzijn (NDW 4) In de Landbouwraad van mei 2007 is besloten dat de Europese Commissie de mogelijkheden zal verkennen voor een verplicht en een vrijwillig etiketteringsysteem voor dierenwelzijn. Momenteel voert de EU een studie uit naar diverse aspecten omtrent etikettering van dierenwelzijn. De resultaten van deze studie zullen waarschijnlijk in 2009 worden voorgelegd aan de lidstaten. Vervolgens zal de Commissie ook haar ideeën over mogelijk beleid voor etikettering van dierenwelzijn bekend maken. In dat kader is ook het Groenboek van de Commissie over de kwaliteit van landbouwproducten dat op 15 oktober 2008 is uitgebracht, relevant. Dialoog over dierenwelzijn (NDW 5) Er is van 25 september tot 20 oktober 2008 een pilot van een maatschappelijke dialoog uitgevoerd in de vorm van een besloten internetdialoog tussen experts (op persoonlijke titel) op het gebied van paardenwelzijn. Deze besloten internetdiscussie werd in overleg met de Sectorraad Paarden, de Dierenbescherming en de Animal Sciences Group van Wageningen-UR (WUR-ASG) voorbereid onder leiding van het bureau Politiek Online. Voorafgaand hieraan heeft een digitale omgevingsanalyse plaatsgevonden om te zien wie de spelers zijn en welke issues er spelen. De internetdialoog geeft inzicht in argumenten en ideeën die er leven ten aanzien van huisvesting, voeding, trainingsmethoden, transport en paraveterinaire beroepen. (zie ook paragraaf 5.1’ Welzijnsverbetering paarden’) Deze inzichten zijn door de Sectorraad Paarden gebruikt als input voor hun Plan van Aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij, dat op 13 januari 2008 aan LNV werd aangeboden (zie TK 28 286, nr. 257). Ook over de alternatieven voor het doden van eendagshaantjes zal een maatschappelijke dialoog gevoerd gaan worden. Deze dialoog zal worden gestart, zodra de drie als maatschappelijk aanvaardbaar geachte alternatieven op haalbaarheid zijn getoetst. De Tweede Kamer is over dit voornemen in september 2008 geïnformeerd samen met de onderzoeksresultaten van WUR-ASG. Zie ook paragraaf 3.11 ‘Doden van dieren’ (actie NDW 53, 54). Bekeken wordt nog over welke andere onderwerpen in 2009 en verder een maatschappelijke dialoog zal worden gevoerd. Voor elk potentieel onderwerp zal LNV eerst een afweging maken van de toegevoegde waarde die een maatschappelijke dialoog kan hebben. Landbouwhuisdieren Integraal duurzame stallen (NDW 6, 18-21, 37-40, 46- 49, NAD 22) Integraal duurzame en diervriendelijke stallen zijn stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidsthema’s in onderlinge samenhang verbeterd zijn ten opzichte van de huidige stalsystemen. Naast een extra verbetering van dierenwelzijn ten opzichte van de huidige wettelijke normen gaat het om stallen en houderijsystemen die tegelijkertijd minstens voldoen aan andere belangrijke randvoorwaarden zoals milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en economische haalbaarheid. Zoveel als mogelijk wordt op deze thema’s ook een verbetering ten opzichte van de wettelijke minimumeisen of de gangbare praktijk gerealiseerd. De Animal Sciences Group van Wageningen-UR (WUR-ASG) heeft opdracht gekregen voor herontwerp van stallen (Programma Reflexief interactief ontwerpen, RIO). Hiermee zijn positieve ervaringen opgedaan in de legpluimveehouderij (Project Houden van Hennen). In 2007 is een begin gemaakt met de melkveehouderij (Project Kracht van Koeien) dat begin 2009 zal leiden tot de eerste nieuwe stalontwerpen. In 2008 is het herontwerptraject begonnen voor de varkenshouderij. In de varkenshouderij wordt begonnen met groepshuisvesting voor dragende zeugen en daarna komt de huisvesting van kraamzeugen en gespeende biggen aan de beurt (oplevering eind 2009). Dit jaar wordt gestart met een herontwerptraject voor de vleeskuikenhouderij en de legpluimveehouderij die voor de eiproductenindustrie produceert. In het voorjaar van 2009 zal een monitor integraal duurzame en diervriendelijke stallen en een nulmeting van het aantal stallen gereed zijn. Het bouwen van prototypen van nieuwe integraal duurzame stallen wordt financieel ondersteund door middel van de innovatie- en demonstratiemodules in de Regeling LNV-subsidies. Er is een investeringsregeling voor integraal duurzame stallen opgesteld die vanaf 2008 jaarlijks wordt opengesteld. In 2008 is in het kader van deze regeling voor een bedrag van 2.5 miljoen euro subsidie toegezegd. Vanwege overtekening van deze regeling is het oorspronkelijk beschikbare subsidiebedrag ruim verdubbeld. Op basis van de Maatlat duurzame veehouderij worden via de fiscale regelingen MIA (Milieu-investeringsaftrek) en Vamil Willekeurige afschrijving Milieu-investeringen) investeringen in bovenwettelijke welzijns- en ammoniakmaatregelen in nieuwe en gerenoveerde stallen voor de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij gestimuleerd. Naar schatting zal er voor 2008 een investeringsbedrag van rond de 550 miljoen euro aan meldingen binnenkomen voor stallen die voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij en daarmee bovenwettelijk scoren op dierenwelzijn en ammoniak. Dit komt overeen met circa 45 miljoen euro aan fiscaal voordeel. MIA/Vamil meldingen kunnen nog tot drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting binnenkomen. De exacte gegevens zullen worden opgenomen in het Jaarverslag MIA/Vamil 2008 van Senter Novem dat in de loop van het jaar verschijnt. Het streven is om de Maatlat duurzame veehouderij per 1 april 2009 uit te breiden met deelmaatlatten voor energie en diergezondheid. Daarnaast wordt gewerkt aan een maatlat voor de vleeskalverhouderij en de koppeling van nieuwe financiële instrumenten aan de Maatlat duurzame veehouderij (Borgstellingsfonds Plus en de Regeling groenprojecten voor de melkveehouderij). Integraal beoordelingskader (NDW 7 en 8) LNV heeft het Landbouw Economisch Instituut van Wageningen-UR gevraagd om advies over een werkmethode om integrale afwegingen binnen beleid te kunnen maken. Integrale afweging betekent hier dat waarden op het gebied van dierenwelzijn, milieu, diergezondheid, voedselveiligheid, arbeidsomstandigheden en economie in samenhang bij belangrijke beleidsvraagstukken rond landbouwhuisdieren met elkaar worden bediscussieerd en beoordeeld. In de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel dieren wordt nader ingegaan op de achtergrond van de integrale afweging bij het ontwikkelen van dierenwelzijnsbeleid. Robuuste dieren/ Natuurlijke weerstand (NDW 9, 10, NAD 29, 46, 47) Al enkele jaren wordt gezocht naar maatstaven waarmee bepaald kan worden welke mate van weerbaarheid landbouwhuisdieren in de huidige houderijsystemen hebben. Aan de hand van deze maatstaven kan dan gewerkt worden aan het mogelijkerwijs verhogen van deze weerbaarheid. Binnen het onderzoeksprogramma ‘Waardering van dierenwelzijn’ van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en LNV is het thema ‘robuustheid en adaptatievermogen’ opgenomen. In het najaar van 2008 zijn diverse onderzoeksvoorstellen ingediend. Het is nog niet bekend of en zo ja hoeveel subsidieaanvragen onder dit thema zullen worden gehonoreerd. De verwachting is dat in 2009 op meerdere gebieden onderzoek naar de natuurlijke weerstand van het Nederlandse vee zal starten. Met het NWO-LNV onderzoeksprogramma is de actie uit het werkprogramma dierenwelzijn waarin de sector wordt gevraagd om een inventarisatie te maken van lopende initiatieven om meer gebruik te maken van robuuste dieren en te komen met een plan van aanpak voor de komende jaren komen te vervallen. Dierenwelzijn internationaal (NDW 11 t/m 17) Actieve coalitievorming met lidstaten die een voorhoedepositie in willen nemen (NDW 11) In het najaar van 2007 en in 2008 is een aantal lidstaten bezocht: Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Oostenrijk. Doel was het aangaan van samenwerking om het dierenwelzijnsbeleid in Europa te verbeteren. Inmiddels is er een netwerk van gelijkgezinde lidstaten tot stand gebracht die een voorhoedepositie in willen nemen op het gebied van dierenwelzijn. Er is tevens geïnvesteerd in de contacten met de Europese Commissie en het Voorzitterschap van Tsjechië (eerste helft 2009) en Zweden (tweede helft 2009). Ook met deze partijen is inmiddels een goede samenwerking ontstaan. Betere bundeling en samenwerking van (internationaal) wetenschappelijk onderzoek (NDW 12) Het streven is een netwerk van onderzoeksfinanciers op te richten die binnen Europa meer gecoördineerd samenwerken qua onderzoek naar dierenwelzijn. Concreet gaat het om in kaart te brengen welk onderzoek gedaan wordt in diverse landen, het in beeld brengen van de onderzoeksbehoeften en het prioriteren van onderzoeksbehoeften. De inzet is dat deze werkzaamheden uitmonden in het meer gezamenlijk doen van onderzoek en het voorzien in gezamenlijke financieringsmogelijkheden. De eerste bijeenkomsten hebben plaatsgevonden met het oog op een betere bundeling en samenwerking van internationaal welzijnsonderzoek. Nederland zit in de actieve groep van lidstaten die het voorbereidende werk verzorgen. Er wordt nog onderzocht of er voldoende basis en aanleiding is om een European Research Area Network (ERANET) op te zetten voor dierenwelzijn, zoals deze ook al bestaat voor diergezondheid (zie paragraaf 12.7 ‘Kennis, research en development’, actie NAD 104). Onderzoek ten behoeve van aanscherping Vleeskuikenrichtlijn (NDW 13) Zie paragraaf 3.9 ‘Pluimvee’, actie NDW 45. Behoud van het Europees verbod op de legbatterij per 2012 (NDW 14) De Europese Commissie heeft op 9 januari 2008 een rapport uitgebracht over de huisvesting van leghennen. De Commissie geeft in dit rapport aan geen aanleiding te zien voor een heroverweging van het bestaande verbod op het gebruik van de legbatterij per januari 2012. Bij het uitbrengen van het rapport heeft de toenmalige Commissaris Kyprianou de lidstaten en landbouwsector opgeroepen tot omschakeling. Nederland heeft de Commissie intensief ondersteund in de totstandkoming van dit rapport en de bespreking ervan in Brussel met de lidstaten. Daarnaast heeft Nederland gewerkt aan een netwerk van lidstaten die voorstander zijn van het behoud van het verbod op het gebruik van de legbatterij per 2012. Op basis hiervan is de verwachting dat de Commissie geen initiatief zal nemen dat zal leiden tot uitstel van dit verbod. Stoppen met castratie in EU verband (NDW 15) Zie paragraaf 3.8 ‘Varkenshouderij’, actie NDW 32 en 33. Aanscherpen Transportverordening (NDW 16) Zie paragraaf 3.12 ‘Transport van dieren’, actie NDW 58. Europese welzijnsregeling voor (opfok)vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen (NDW 17) LNV ziet pas vanaf 2010 ruimte om zich in te zetten voor Europese welzijnsregelgeving voor (opfok) vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen. Het is belangrijk om te benadrukken dat de ruimte voor het agenderen van welzijnsonderwerpen die niet genoemd zijn in het EU Actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren (2006-2010) beperkt is. Binnen de termijn van de huidige Europese Commissie wordt door LNV prioriteit gegeven aan inzet op de dossiers herziening Transportverordening, het verbod op het gebruik van de legbatterij, de nieuwe verordening voor het bedwelmen en doden van dieren, het handelsverbod voor zeehondenbont, het beleid voor etikettering van dierenwelzijn en het stoppen van castratie van biggen. Om Europees beleid voor deze kleine sectoren op termijn mogelijk te maken, is het belangrijk om deze onderwerpen eerst in een forum als de Raad van Europa of de World Organisation for Animal Health (OIE) te agenderen. Pas nadat een dergelijk traject is doorlopen en zulke onderwerpen inpasbaar zijn in de EU agenda voor dierenwelzijn, is er een mogelijkheid om de Commissie ertoe te bewegen om wetgevingsinitiatieven te nemen. Dit vergt veelal een traject van een aantal jaren. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid In de Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020 (TK 28 625, nr. 60) is uiteengezet dat LNV het instrumentarium van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) onder andere wil inzetten voor het verder verbeteren van dierenwelzijn. Op verzoek van Nederland is in het GLB nu de mogelijkheid gecreëerd om het instrumentarium van het GLB te benutten voor het verbeteren van dierenwelzijn. Voor dierenwelzijn zijn de mogelijkheden die artikel 68 biedt en het Plattelands Ontwikkelingsprogramma relevant. Tijdens het AO-Landbouwraad van 26 november jl. is aangegeven dat de Tweede Kamer voor mei 2009 zal worden geïnformeerd over de voorgenomen inzet van artikel 68. In de voorbereiding hiervan zullen de verschillende doelen die met artikel 68 gediend kunnen worden naast elkaar worden gezet, ook in relatie tot het in dezelfde periode aan te passen Plattelandsontwikkelingsprogramma. Melkveehouderij (NDW 22 t/m 25) Bevorderen weidegang (NDW 22) De Stichting Weidegang stimuleert weidegang door een financiële ondersteuning (weidegangbonus) en adviseert melkveehouderijen over de mogelijkheden van weidegang. De laatste cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek over 2006-2007 en de effectmeting van het project ‘Koe & Wij’ laten een stabilisatie zien van het aantal opgestalde dieren in 2007 ten opzichte van 2006. Veel boeren kiezen voor een systeem waarin de dieren, in het weideseizoen, ’s nachts op stal gehouden worden en overdag naar buiten kunnen. Het is nog te vroeg om te kunnen vaststellen of er daadwerkelijk een trendbreuk heeft plaatsgevonden. LNV is voornemens om het project Koe & Wij te vervolgen om vraagstukken die rondom weidegang spelen op te lossen. Het is verder een positieve ontwikkeling dat marktpartijen samen met maatschappelijke organisaties initiatieven hebben genomen om weidegang onder de aandacht van het grote publiek te brengen en om de consument de keuze te geven om weidemelk te kopen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de visie om verduurzaming uiteindelijk door de maatschappij gedragen te laten zijn. Voor verdere uitbreiding van initiatieven, anders dan dagverse zuivel, ligt ook het voortouw bij marktpartijen. Welzijnseisen voor huisvesting van melkvee (NDW 23) In het najaar is gestart met de amvb Huisvesting melkveehouderij die minimum welzijnseisen stelt voor de huisvesting van melkvee. Het streven is dat deze amvb begin 2011 van kracht wordt. Alternatief voor de huidige grote oorflappen (NDW 24) Er is door LNV onderzoek gedaan naar wat de mogelijke bestaande alternatieven zijn voor de huidige oormerken ter identificatie van runderen. Er is gekeken naar de volgende alternatieven: elektronische maagbolus, injecteerbare transponder, koudmerk, tatoeage, pootband en halsband. De conclusie is dat er op dit moment nog geen bruikbare alternatieve identificatiemiddelen voor regulier gebruik in de rundveehouderij zijn die minder welzijnsleed veroorzaken dan de huidige oormerken en tegelijkertijd een voldoende betrouwbare identificatie & registratie en voedselveiligheid bieden. Aangezien geen van deze middelen vooralsnog bruikbaar lijken, zullen ze niet als officieel identificatiemiddelen bij de Europese Commissie worden bepleit. (zie TK 28 286, nr. 223 van 9 juli 2008). TNO doet momenteel in opdracht van LNV nader onderzoek naar innovatieve methoden voor identificatiemiddelen. Medio 2009 worden de eerste resultaten verwacht. Vriesbranden bij koeien verboden ingreep (NDW 25) De Tweede Kamer heeft de regering bij motie van het lid Waalkens c.s. (zie TK 21 501-32, nr. 254) verzocht om de overgangstermijn voor het vriesbranden met nogmaals drie jaar te verlengen tot juni 2011, om de sector te laten wennen en de gelegenheid te geven alternatieven te zoeken. Deze motie is uitgevoerd en de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn is gewijzigd. Hierdoor is vriesbranden nog tot 1 juni 2011 toegestaan. Inmiddels maakt meer dan 80% van de ondernemers voor de individuele koeherkenning gebruik van alternatieven zoals een halsband, gele oornummers of uiterlijke kenmerken van de koe. Kalverhouderij (NDW 26 t/m 30) Verbetering transportcondities op de wagens (NDW 26) Zie paragraaf 3.12 ‘Transport van dieren’, actie NDW 59. Import van kalveren over lange afstand (NDW 27) In de NDW staat dat de sector wordt opgeroepen de mogelijkheden te onderzoeken om minder afhankelijk te worden van de import van kalveren over de lange afstand. De sector is uitgenodigd om in 2008 een analyse te maken van de mogelijkheden. In januari 2009 heeft de sector een brief aan LNV gestuurd over preventiemaatregelen tegen besmettelijke dierziekten die zij voornemens is te ontwikkelen. Het onderwerp transport wordt hierin kort aangestipt, maar dit is ontoereikend met het oog op de in de nota verwoorde actie. Daarom zal om aanvullende informatie worden gevraagd. Minder verzamelslagen in binnen- en buitenland (NDW 28 en NAD 25) Met de nieuwe preventieregelgeving is invulling gegeven aan de ambitie om vanuit het oogpunt van een verbetering van het dierenwelzijn en ter vermindering van de risico’s op insleep van dierziekten te komen tot een vermindering van het aantal verzamelslagen in binnen- en buitenland. Er mag namelijk nog maar één keer verzameld worden, maar dat kán twee keer worden voor slachtvee en nuchtere kalveren mits met een kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het welzijn van de dieren borgt. Zie paragraaf 3.13 ‘Preventie van dierziekten’, actie NAD 49. Rubber matten (NDW 29) De actie om rubber matten per 2009 verplicht te stellen in stallen waar vleeskalveren anders dan op stro worden gehuisvest is gewijzigd als gevolg van de motie van Van der Vlies cs. (TK 28 286, nr. 170). In opdracht van LNV is door de WUR-ASG gewerkt aan het opzetten van een praktijkonderzoek teneinde een alternatief vloertype te identificeren dat beter is, in termen van het welzijn van de kalveren, dan de bestaande houten lattenbodem. Alternatieve vloertypen worden vergeleken op de effecten op loop- en ligcomfort, diergezondheid en stalklimaat. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het project welzijnsmonitor vleeskalveren (zie actie NDW 30). In 2008 is gestart met de uitwerking van het onderzoek in samenwerking met de sectorvertegenwoordigers. Naar verwachting is het onderzoek eind 2010 gereed en kan begin 2011 een advies uitgebracht worden. Welzijnsmonitor kalveren (NDW 30) WUR-ASG is begin 2005 gestart met het ontwikkelen van een welzijnsmonitor voor vleeskalveren. De welzijnsmonitor is een instrument waarmee kalverwelzijn op gestandaardiseerde wijze op bedrijfsniveau kan worden vastgesteld. De welzijnsmonitor maakt onderdeel uit van het Europese Welfare Quality Project waarin dergelijke monitoringssytemen voor meerdere landbouwhuisdiersoorten worden ontwikkeld (inclusief melkkoeien, vleesstieren, leghennen, vleeskuikens, vleesvarkens en zeugen). Inmiddels zijn de protocollen voor het meten van diverse welzijnsparameters bij vleeskalveren uitgewerkt. Op dit moment is een uitgebreide praktijktest bezig, waarbij de eerder ontwikkelde protocollen worden toegepast op 100 vleeskalverbedrijven voor blank vlees en 50 vleeskalverbedrijven voor rosévlees. Op elk bedrijf worden bij een representatieve steekproef van kalveren waarnemingen gedaan aan het gedrag, de klinische gezondheid en, na slachting, pathologische afwijkingen aan lebmaag, pens en longen. Behalve deze dierkenmerken worden ook gegevens verzameld over huisvesting en verzorging. Ook bedrijven in Italië en Frankrijk doen hieraan mee. In maart 2009 worden de laatste kalveren uit het onderzoek geslacht, waarna de gegevens statistisch geanalyseerd en verwerkt worden. De monitor zal naar verwachting begin medio 2010 gereed zijn voor gebruik in de praktijk. Dikbilhouderij (NDW 31) In opdracht van de Federatie Vleesveestamboeken en LNV loopt van 2006 tot en met 2009 een onderzoek door WUR-ASG naar de mogelijkheden om te komen tot een forse reductie van het aantal keizersneden bij dikbillen. Om de noodzaak van keizersnedes te verminderen wordt ingezet op een aangepast fokprogramma en een gedragsverandering bij vleesveehouders. Er wordt samengewerkt met universiteiten en fokkerijorganisaties in België en Engeland die goede ervaringen hebben met natuurlijke afkalving bij vleesveerassen. Inmiddels is een groep van voorlopers gestart met een gewijzigd fokprogramma om zo op hun eigen bedrijf meer natuurlijke geboorten te laten plaatsvinden. Zij worden begeleid door onderzoekers. De groep ondernemers vervult een ambassadeursfunctie. Varkenshouderij (NDW 32 t/m 36) Afspraken over afzet van varkensvlees van verdoofd gecastreerde biggen (NDW 32 en 33) Het onderzoek van WUR-ASG naar gasverdoving is succesvol verlopen. Tevens zijn juridische obstakels weggenomen en is een fonds gecreëerd dat zeugenhouders die een gasverdovingsapparaat hebben aangeschaft vergoed. De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft zich positief uitgelaten over de systematiek die is gevolgd. Inmiddels is gestart met op grote schaal gasverdoofd castreren. Dat betekent dat in de zomer van 2009 vlees van verdoofd gecastreerde varkens in de schappen zal komen te liggen. Vanuit het buitenland wordt met grote interesse gekeken naar Nederland. In 2008 is informatie uitgewisseld met andere landen over het verdoofd castreren en het stoppen met castreren. Onlangs is door LNV een bezoek georganiseerd voor Duitse en Belgische collega’s om de Nederlandse methode van verdoofd castreren te demonstreren en mogelijke oplossingsrichtingen voor het stoppen met castreren te bespreken. Tevens wordt in Europa vervolgonderzoek gestart om binnen Europa op termijn te stoppen met castreren danwel castratie onder verdoving toe te passen. Verbod knippen van hoektanden bij varkens (NDW 34) Het verbod tot het knippen van hoektanden bij varkens is op 1 januari 2009 in werking getreden. Op 24 september 2008 is het Besluit van 15 juli 2008 tot wijziging van het Ingrepenbesluit in verband met het niet langer toestaan van het knippen van hoektanden bij varkens (Staatsblad 337) aan de Tweede Kamer gestuurd. Enkel vijlen is nu nog toegestaan indien daar aanleiding toe is. Verhoging welzijnseisen in Varkensrichtlijn en vasthouden aan groepshuisvesting voor dragende zeugen (NDW 35) De wetenschappelijke rapporten die nodig zijn voor de evaluatie van de Varkensrichtlijn door de Europese Commissie zijn gereed. Onduidelijk is wanneer de Commissie deze evaluatie met de lidstaten gezamenlijk gaat bespreken. De verwachting is dat de evaluatie niet eerder zal plaatsvinden dan 2010. Bovendien is het relevant dat de Commissie de resultaten van het Europese Welfare Quality Project er bij betrekt. Deze resultaten zijn pas eind 2009 gereed. Vergroting export van biggen naar Duitsland en alternatieven voor het lange afstand transport van slachtvarkens (NDW 36) Het Bureau Nederlandse Vee-export van de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren (PVE) heeft het Landbouw Economisch Instituut van Wageningen-UR (WUR-LEI) onderzoek laten doen naar de mogelijkheid om de afzetkansen voor Nederlandse biggen op de Duitse markt te vergroten en te verbeteren. Het onderzoek is in juli 2008 gepubliceerd onder de titel ‘Biggenexport naar Duitsland: een markt te winnen’. Het onderzoek biedt perspectieven voor de gestelde ambitie in de Nota Dierenwelzijn. Dit jaar zal overleg worden gevoerd met de betrokken partijen om te komen tot een plan van aanpak dat ertoe moet bijdragen dat het aantal lange afstandstransporten voor biggen en slachtvarkens op termijn sterk zal verminderen. Pluimvee (NDW 42 t/m 45) Verbod op de verrijkte kooi In het voorjaar van 2009 wordt een wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit bij de Kamer voorgehangen. In het wijzigingsvoorstel zullen naast een verbod op de verrijkte kooien en een overgangstermijn voor de bestaande verrijkte kooien, de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn opgenomen. De welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting worden conform de motie Cramer en Atsma (zie TK 31 200 XIV, nr. 120) overgenomen uit de federale Duitse wetgeving voor de Kleingruppenhaltung. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van het besluit per 1 juli 2009. Met het oog op het legbatterijverbod per 1 januari 2012 heeft de pluimveesector dan nog 2.5 jaar de tijd voor de omschakeling van de huidige legbatterijen naar de koloniehuisvesting of alternatieve niet-kooisystemen. Terugdringen ingrepen (NDW 42) De pluimveesector heeft 5 jaar de tijd (tot eind 2011) om te komen tot huisvestingssystemen die ingrepen overbodig maken. De sector heeft een plan van aanpak gemaakt dat o.a. uit onderzoek bestaat en aan het plan zit een inspanningsverplichting gekoppeld voor de sector. De onderzoeksprojecten hebben als doel het uitbannen van de ingrepen. Indien dit niet haalbaar is als doel gesteld te komen tot mildere vormen van ingrepen. LNV heeft zitting in de Stuurgroep Ingrepen om o.a. de voortgang te bewaken en de inspanningsverplichting van de sector te monitoren. Implementatie Vleeskuikenrichtlijn (NDW 43) In juni 2010 dient de Vleeskuikenrichtlijn geïmplementeerd te zijn in de nationale regelgeving. Binnenkort vindt definitieve besluitvorming plaats over de implementatie van deze richtlijn. De Kamer zal daarover worden geïnformeerd. Gevolgen genetische aanleg voor welzijn vleeskuikens (NDW 44) De Vleeskuikenrichtlijn bepaalt dat de Europese Commissie voor januari 2011 een rapport uitbrengt over de invloed van genetische parameters op de dierenwelzijnseffecten van vleeskuikens. Op basis van dat rapport ontstaat er ruimte voor Nederland om dit onderwerp op EU niveau te agenderen. Dit betekent dat in 2011 het moment geschikt is om als Nederland invulling te geven aan deze actie. Aanscherping en aanvulling van normen in Vleeskuikenrichtlijn (NDW 45) De Vleeskuikenrichtlijn bepaalt dat de Europese Commissie voor juli 2012 een rapport uitbrengt over de toepassing van de richtlijn en de effecten op het welzijn van de vleeskuikens. Het rapport zal ook ingaan op de ontwikkeling van dierenwelzijnsindicatoren. Op basis van dat rapport ontstaat er ruimte voor aanscherping en aanvulling van de normen in de huidige richtlijn. Dit betekent dat in 2012 het moment geschikt is voor Nederland om te geven aan deze actie. Eerst dient de Vleeskuikenrichtlijn te worden geïmplementeerd. Bovendien loopt tot eind 2009 nog het Europese Welfare Quality Project, waarin ook dierenwelzijnsindicatoren voor pluimvee worden ontwikkeld. Verwaarlozing landbouwhuisdieren (NDW 52) De Algemene Inspectie Dienst (AID) wordt jaarlijks geconfronteerd met bedrijven waar verwaarlozing van landbouwhuisdieren het gevolg is van psychosociale oorzaken en een structureel karakter heeft gekregen. De situatie is moeilijk op te lossen doordat onvoldoende handvatten aanwezig zijn om de bedrijfsvoering structureel te verbeteren dan wel bedrijfsbeëindiging af te dwingen. Er zou voldoende aandacht moeten zijn voor zowel bedrijfseconomische aspecten, maatschappelijke aspecten als aspecten die te maken hebben met de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de betreffende veehouders. Het ontbreekt de AID en het Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren (VL) aan mogelijkheden (capaciteit/specifieke kwaliteiten/budget) om deze begeleidingstrajecten uit te voeren. Het Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren (VL) richt zich met name op het voorkomen van dierverwaarlozing en is gebaseerd op korte interventies. De bedoelde bedrijven zijn vaak al langdurig en ver afgezakt en vallen daardoor tussen wal en schip. Het gevolg is dat de AID niets anders kan doen dan regelmatig controles uitvoeren en zonodig verbaliseren. Er is door de Werkgroep verwaarlozing landbouwhuisdieren bestaande uit LNV, LTO, VL, de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Vereniging GGZ Nederland een projectplan voor vier jaar opgesteld waarin nieuwe impulsen in de aanpak en preventie van verwaarlozing worden gedaan. Nadruk ligt op het geven van adequate, op de persoon afgestemde hulp. Dit plan is goedgekeurd door LNV. De eerste bedrijven zijn begin december 2008 geselecteerd op basis van vooraf vastgestelde criteria. Er mag bijvoorbeeld geen opzet in het spel zijn. Na vier jaar wordt het project geëvalueerd en bezien of het aantal gevallen van dierverwaarlozing afneemt. Doden van dieren (NDW 53 t/m 56) Bedwelmingsmethoden van eendagskuikens, pluimvee en varkens (NDW 53) Door WUR-ASG, het Rathenau Instituut en WUR-LEI is onderzoek gedaan of er een realistisch en maatschappelijk verantwoord alternatief ontwikkeld kan worden voor het doden van eendagskuikens. Dit heeft geresulteerd in het rapport ‘Het doden van eendagshaantjes, kan dat niet anders?’ dat op 13 oktober 2008 aan de Tweede Kamer is gestuurd (zie TK 31 700 XIV, nr. 9). Om te achterhalen hoe men in de samenleving denkt over (alternatieven voor) het doden van haantjes, zijn er gesprekken gehouden met kleine groepen mensen (focusgroepen). Daarnaast is er gebruik gemaakt van een publieksenquête via internet. Om de deelnemers aan het onderzoek kennis te laten maken met de problematiek rond eendagskuikens is een filmpje gemaakt, waarin wordt getoond wat er met eendagskuikens gebeurt en wat mogelijke alternatieven zijn. De uitkomsten van de bijeenkomsten van de focusgroepen en van de publieksenquête zijn vervolgens doorgesproken met een expertgroep van ethici. Uit het onderzoek bleek dat er drie min of meer maatschappelijk aanvaardbare alternatieven zijn voor het doden van eendagskuikens: een monster nemen van verse eieren en de mannelijke eieren niet uitbroeden; de kip onder invloed van bepaalde omgevingsfactoren, zoals licht, minder mannelijke eieren laten leggen; er met genetische modificatie voor zorgen dat mannelijke eieren zijn te herkennen dankzij een oplichtend eiwit. Uit het onderzoek kwam nog een mogelijke vierde optie naar voren. Dit is de 'combinatiekip'. Deze optie komt erop neer dat er in de pluimveesector gewerkt wordt met minder gespecialiseerde kippenrassen. De hennen zouden dan kunnen worden gebruikt voor de eierproductie en de haantjes voor de vleesproductie. Deze optie is economisch echter op grote schaal niet haalbaar, omdat deze kip nooit het productieniveau kan halen van een gespecialiseerde kip. Naar aanleiding van de motie Cramer c.s. (zie TK 31 700 XIV, nr. 93) worden de mogelijkheden voor de ‘combinatiekip’ voor een nichemarkt onderzocht. Aan WUR-ASG is inmiddels opdracht gegeven voor een haalbaarheidstudie naar de maatschappelijk aanvaardbaar geachte alternatieven. Verder zullen de marktinitiatieven en -perspectieven op basis van de combinatiekip worden geïnventariseerd. Essentieel voor een ontwikkeltraject met de combinatiekip is dat de afzet van de eieren en het vlees gegarandeerd is. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Concrete en perspectiefvolle initiatieven vanuit deze partijen zullen waar mogelijk en nodig mede worden ondersteund. Zodra de maatschappelijk aanvaardbaar geachte alternatieven door WUR-ASG op haalbaarheid zijn getoetst (begin 2010), zal er over het onderwerp een maatschappelijke dialoog gevoerd gaan worden. Het onderzoek naar diervriendelijke methoden voor het bedwelmen van pluimvee is eind 2008 afgerond. Het onderzoek naar varkens is bijna afgerond. Dit is eerder dan voorzien, omdat een deel van het onderzoek in Zwitserland heeft kunnen plaatsvinden. De interpretatie van de onderzoeksresultaten en het opmaken van definitieve rapportage vindt plaats voor 1 april 2009. Onderzoek naar maatschappelijk draagvlak voor gentechnologie bij kuikens (NDW 54) In het onderzoek naar alternatieven voor het doden van eendagskuikens ‘Het doden van eendagshaantjes, kan dat niet anders?’ (zie hierboven) is door WUR-ASG ook gekeken naar het maatschappelijk draagvlak voor gentechnologie bij kuikens. Van de methoden met genetische modificatie komt in feite alleen de herkenning op geslacht (met het fluorescerende eiwit) in aanmerking. Hierbij moet de kanttekening gemaakt worden dat deze methode lager scoort dan de methoden zonder genetische modificatie. Debat met Tweede Kamer over ethisch te kiezen richting rond eendagskuikens (NDW 55) Het voornemen was om medio 2008 een debat met de Tweede Kamer te voeren rond het doden van eendagskuikens, nadat het onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak voor alternatieven om het doden van eendagskuikens te voorkomen was afgerond. Met het hierboven genoemde rapport ‘Het doden van eendagshaantjes, kan dat niet anders?’ (zie TK 31700 XIV, nr. 9) is het inzicht in de maatschappelijke opvattingen over dit thema beschikbaar. De Tweede Kamer is nader geïnformeerd door middel van een briefing door de onderzoekers op 19 november 2008. Aangegeven is dat een nadere keuze pas zinvol is als meer inzicht bestaat in de haalbaarheid van de goed scorende alternatieven. Na afloop van de haalbaarheidstudie door ASG (zie actie NDW 53) zal worden aangeven welke oplossingsrichting(en) mogelijk zijn en kan het debat over dit vraagstuk worden afgerond. Reversibel bedwelmen (NDW 56) De eerste gesprekken over reversibel bedwelmen met vertegenwoordigers van Joodse en Islamitische gemeenschappen hebben plaatsgevonden. WUR-ASG heeft een literatuuronderzoek uitgevoerd naar welzijnsaspecten tijdens het gehele proces van zowel bedwelmd als onbedwelmd slachten. Het eindrapport ‘Ritueel slachten en het welzijn van dieren’ is op 9 december 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 2008-2009, 28 286, nr. 250). Door het lid Thieme van de Partij voor de Dieren is een initiatief wetsvoorstel ingediend om het onbedwelmd slachten te verbieden. In afwachting van de verdere behandeling van dit wetsvoorstel wordt nog geen standpunt bepaald over de conclusies en aanbevelingen uit het literatuuronderzoek. Transport van dieren (NDW 57 t/m 60) Kwaliteitssystemen (NDW 57) De transportsector heeft twee private kwaliteitssystemen opgesteld. Het kwaliteitssysteem Dierwaardig Vervoer van de Stichting Kwaliteitsregeling Veetransport dat toeziet op het transport van dieren vanaf het primaire bedrijf en het kwaliteitssysteem NBW-Q van de Stichting NBW-Q dat toeziet op het transport van varkens vanaf verzamelplaatsen. Beide systemen moeten het welzijn van dieren tijdens transport waarborgen. Beide kwaliteitssystemen zijn in het voorjaar goedgekeurd door LNV. In het najaar zijn de kwaliteitssystemen geëvalueerd door Ernst & Young. Beide organisaties hebben de tijd gekregen de gewenste aanpassingen door te voeren in hun kwaliteitssysteem. De vervolgens ingevoerde aanpassingen in het kwaliteitssysteem van de NBW-Q zijn als onvoldoende beoordeeld door Ernst & Young. LNV heeft daarop besloten om het verlichte keuringsregime te vervangen door het verzwaarde keuringsregime. Zodra NBW-Q het kwaliteitssysteem voldoende heeft aangepast, zal LNV het verlichte keuringsregime weer invoeren. De doorgevoerde aanpassingen in het systeem van Dierwaardig vervoer zijn wel als voldoende beoordeeld door Ernst & Young. Hier is het verlicht keuringssysteem niet gewijzigd. Aanscherpen Transportverordening (NDW 16, 58) De Europese Commissie heeft een ambtelijke bijeenkomst georganiseerd om diverse beleidsopties omtrent de herziening van de Transportrichtlijn te bespreken met de lidstaten. Nederland heeft aangegeven veel waarde te hechten aan een spoedige herziening van de Transportverordening. Daarnaast heeft Nederland de voorkeur uitgesproken voor een herziening van de Transportverordening die voorziet in een limiet in de transporttijd van 8 uur voor slachtdieren, een aanscherping van de bezettingsnormen, betere temperatuurnormen en een Europese database voor navigatiegegevens. Nederland houdt nauw contact met de Commissie en andere lidstaten over de voor Nederland belangrijkste aandachtspunten. Eind vorig jaar heeft de Commissie aangegeven dat zij werkt aan een impact assessment van diverse beleidsopties. De Commissie heeft tevens aangegeven dat zij waarschijnlijk begin of medio 2009 het wijzigingsvoorstel zal uitbrengen. Het gebruik van navigatiesystemen kan bijdragen aan een verbeterde controle voor lange afstandstransporten. Vanaf 1 januari 2009 zijn alle wegvervoermiddelen voor lange afstandstransporten voorzien van een navigatiesysteem. Deze navigatiesystemen moeten voldoen aan algemene vereisten uit de Transportverordening. De Europese Commissie heeft in 2008 een voorstel uitgebracht voor nadere technische specificaties waaraan zulke navigatiesystemen moeten voldoen. Dit voorstel kon niet op voldoende steun van de lidstaten rekenen. LNV heeft in Brussel gepleit voor het versturen van data naar een Europese database. Hiermee kunnen transporten on-line worden gevolgd en samenwerking in inspectie tussen lidstaten worden verbeterd. De Europese Commissie en een aantal lidstaten ondersteunen deze wens. Het instellen van een EU database vergt een wijziging van de Transportverordening. De Europese Commissie heeft aangegeven dat het instellen van een Europese database een onderdeel zal zijn bij de wijziging van Transportverordening. Vervolgens zal er gewerkt worden aan de harmonisatie van technische specificaties van de navigatiesystemen. Verbetering condities op de wagen voor lange afstandstransporten (NDW 59) Van de transportsector heb ik nog geen plan ontvangen waarin zij voorstellen doet om te komen tot verbetering van de condities op de wagen voor lange afstandstransporten. De sector is in januari 2009 per brief herinnerd aan deze actie en gevraagd om een reactie voor 1 maart 2009. Aanpassen handhavingsstrategie (NDW 60) De intentie is om via de methode programmatisch handhaven de handhavingsstrategie voor de naleving van regelgeving op het gebied van dierenwelzijn aan te passen. Doel is de effectiviteit van de handhaving te bevorderen en zo het nalevingspercentage te vergroten en incidenten te verminderen. Gelet op de omvang van de regelgeving en de uiteenlopende aard ervan is in 2008 besloten het programmatisch handhaven van dierenwelzijn te splitsen in drie deelonderwerpen, te weten transport, landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren. Transport is onderdeel van de verbetering van de handhaving naar aanleiding van de rapporten Hoekstra en Vanthemsche. De handhaving is mede naar aanleiding van de rapporten Hoekstra en VanThemsche geïntensiveerd en verbeterd, onder andere door vliegende brigades. Dit jaar zal de methode van programmatisch handhaven voor de deelonderwerpen gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren worden opgepakt. Hoewel de methode nog niet is toegepast op deze deelonderwerpen, wordt er thans wel op zo effectief mogelijke wijze gehandhaafd, met inachtneming van belangrijke risico's en doelgroepen. Daarnaast zijn er nieuwe beleidsregels gekomen op het gebied van bestuurlijke handhaving. Deze kunnen vooral door het opleggen van een last onder dwangsom effectief de naleving bevorderen. Ook is inmiddels een wetsvoorstel bestuurlijke boetes op dit beleidsterrein aan de Tweede Kamer aangeboden. Preventie van dierziekten (NAD 23 t/m 25, 33 t/m 37, 49 en 50) Preventieregelgeving diergezondheid (NAD 49, 50) De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (hierna: preventieregelgeving) is herzien, omdat deze regelgeving erg weinig draagvlak kende in de sector en daardoor nauwelijks werd nageleefd. Daarnaast legde de regeling een te groot beslag op de handhavingcapaciteit. De nieuwe preventieregelgeving is in oktober 2008 gepubliceerd in de Staatscourant en op 1 januari 2009 in werking getreden. De hoofdpunten zijn: er mag maar één keer verzameld worden; dat kán twee keer worden voor slachtvee en nuchtere kalveren mits met een kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het welzijn van de dieren borgt. Als gevolg van de motie van de leden Atsma en Jacobi (TK, vergaderjaar 2008-2009, 26 991, nr. 238) is ten aanzien van de tweede verzamelslag voor slachtschapen en het verzamelen van weiderunderen de koppeling aan een kwaliteitsysteem uitgesteld tot 1 juli 2009. er mag maar op één adres gelost worden; dat kán twee keer worden mits met een kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het welzijn van de dieren borgt; weidevee mag niet worden verzameld, dat wordt wel toegestaan mits met een kwaliteitssysteem wordt gewerkt dat de veterinaire veiligheid en het welzijn van de dieren borgt; er komen geen aparte regels voor laden, bijladen en lossen; de 21-dagen quarantaine wordt afgeschaft; er komen geen aanvullende regels voor het verzegelen van veewagens; de verplichte wasplaats op het veehouderijbedrijf blijft. Er is handhavingcapaciteit vrijgemaakt en het handhavingsbeleid wordt herzien. Kwaliteitssystemen (NAD 23) In de herziene preventieregelgeving zijn de bovenstaande mogelijkheden opgenomen voor bedrijven die deelnemen aan een kwaliteitsysteem. Op 15 oktober 2008 is tijdens een informatiemiddag voor het bedrijfsleven aangegeven aan welke eisen een kwaliteitssysteem moet voldoen. De kalversector is momenteel bezig met de oprichting van een aparte stichting ten behoeve van een kwaliteitssystematiek waarin nadere voorschriften worden gesteld aan de import van nuchtere kalveren en aan het vervoer en het verzamelen van (vlees)kalveren. Preventiemaatregelen door de sector (NAD 33) De kalversector heeft aangegeven dat zij binnen de bestaande IKB Vleeskalveren regeling de voorschriften voor de reiniging en ontsmetting verplichtingen op de kalverbedrijven uit de gewijzigde regeling preventie heeft opgenomen, zodat die vanaf 2009 in de IKB-regelingen worden gecontroleerd. De varkenssector voert waar mogelijk preventiemaatregelen door in haar Verordening VarkensLeveringen-regeling. LTO, de Nederlandse Bond van Handelaren in Vee en TLN-Saveetra werken aan een plan van aanpak om de naleving van de verplichte wasplaats op de primaire bedrijven te verbeteren. Reiniging en ontsmetting van veewagens (NAD 24) Ten tijde van het opstellen van de NAD was er bij de herziening van Regeling preventie nog sprake van dat de verplichting van de wasplaats op het veehouderijbedrijf zou worden geschrapt. Omdat de verplichting van de reiniging en ontsmetting van de veewagens zou blijven bestaan, wilde de transportsector ‘mobiele’ wasinrichtingen ontwikkelen, die op veewagens zelf aanwezig zouden zijn. De verplichting van de wasplaats op het veehouderijbedrijf is echter (na consultatie sector) behouden. Het verder ontwikkelen van systemen voor de reiniging en ontsmetting van veewagens komt daarmee in een ander licht te staan en dit actiepunt kan daarmee vervallen. De sector is nog wel bezig met na te gaan of een systeem dat op melkwagens is geïnstalleerd breder toegepast zou kunnen worden. Dit systeem reinigt en ontsmet automatisch na een bedrijfsbezoek de wielen en wielkasten. Onderzoek naar verdere beperking diercontacten (NAD 35) Het voornemen was om te onderzoeken in hoeverre diercontacten, die een gevaar vormen voor insleep en verspreiding van dierziekten, verder beperkt kunnen worden. Dit onderzoek zal niet worden uitgevoerd, omdat als gevolg van de vermindering van het aantal verzamelslagen in binnen- en buitenland op grond van de nieuwe preventieregelgeving het aantal diercontacten al wordt beperkt. Identificatie & registratie (NAD 36, 37) Op 1 januari 2010 zal het systeem van identificatie en registratie van schapen en geiten op orde zijn gebracht door middel van een elektronisch identificatie en registratie systeem. In opdracht van LNV is Cap Gemini momenteel bezig om hiervoor de database te ontwikkelen. Daarbij wordt voortgebouwd op de bestaande database voor runderen. Er komt een centrale database waarin alle individuele dieren gedurende hun leven worden geregistreerd, inclusief alle verplaatsingen. De centrale database zal medio 2009 beschikbaar zijn. Vanaf januari 2010 moeten alle verplaatste dieren gemeld worden en uiterlijk medio 2010 staan alle dieren in de database. Zie ook paragraaf 3.5 ‘Melkveehouderij’, actie NDW 24. Bedrijfsgebonden dierziekten (NAD 21, 31, 32) De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) is in december 2008 om advies gevraagd inzake de verantwoordelijkheid- en rolverdeling tussen verschillende actoren (houder, overheid en overige partijen) voor het huidige diergezondheidsbeleid. Daarbij wordt ook gekeken naar de rollen van actoren bij de bedrijfsgebonden dierziekten (zie paragraaf 8.12 ‘Rol en verantwoordelijkheid overheid, sector, eigenaar’, actie NAD 4, 5). Daarnaast is het van belang om te weten welke bedrijfsgebonden dierziekten en aandoeningen in de verschillende sectoren van belang zijn en is inzicht nodig in de prioritering van dierziekten en aandoeningen en mogelijke oplossingen. In november 2008 is daarom het project ‘Bedrijfsgebonden dierziekten’ gestart dat door de WUR-ASG samen met de Gezondheidsdienst voor Dieren wordt uitgevoerd. Dit project loopt tot juli 2009. Wanneer de resultaten van deze onderzoeken bekend zijn, kan samen met het bedrijfsleven een gezamenlijk plan van aanpak ter vermindering van de bedrijfsgebonden dierziekten en aandoeningen worden gemaakt. Bestrijding van dierziekten (NAD 26, 27, 38 t/m 42, 51 t/m 54) Communicatie bestrijdingsbeleid (NAD 26) Als actie voor de sector is opgenomen dat zij dient zorg te dragen voor adequate communicatie naar de achterban over de dierziektebestrijding en de maatregelen in tijden van een crisis. In het kader van het LNV-project ‘Analyse Nederlandse veterinaire infrastructuur’ (zie paragraaf 12.5 ‘Veterinaire organisatie en infrastructuur’) is geconcludeerd dat verbetering van de communicatie in het kader van ‘early warning’ en monitoring onder regie van de sector en de dierenartsen dient plaats te vinden. De sector is opgeroepen om de communicatie op dit punt te verbeteren waarbij de overheid tevens heeft aangeboden hierbij een faciliterende rol te willen vervullen. Als voorbeeld voor een geslaagde communicatie met de achterban kan de berichtgeving van het productschap pluimvee en eieren (PPE) over de dreiging van vogelgriep en New Castle Disease worden genoemd. Door middel van zeer tijdige, actuele en duidelijke mailberichten houdt PPE de pluimveesector op de hoogte van hetgeen er speelt in lidstaten en derde landen, de maatregelen die naar aanleiding daarvan door LNV worden genomen en de maatregelen die betrokkenen zelf kunnen nemen. Input stakeholders bij bestrijdingsbeleid (NAD 27, 42) In de NAD wordt de sector opgeroepen tot het leveren van input aan de overheid voor het vormgeven van de maatregelen in tijden van een crisis. Door het leveren van gegevens, het meedenken over te nemen maatregelen en het correct uitvoeren van de maatregelen neemt de sector zijn verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de dieren. Dit is een permanent aandachtspunt voor de overheid: op het moment dat er een dierziekte uitbreekt, zal de overheid de sector tijdig betrekken bij de vormgeving van de bestrijdingsmaatregelen. Bij recente uitbraken van blauwtong en Q-koorts is er intensief contact geweest met de sector over de bestrijdingsmaatregelen. Categorisatie dierziekten (NAD 38) Zie paragraaf 12.3 ‘Categorisatie dierziekten’, actie NAD 87. OIE-compartimentering (NAD 39, 40) LNV heeft zich in de afgelopen periode internationaal sterk gemaakt voor het verder uitwerken van het principe van OIE-compartimentering. Nederland heeft bij de World Health Organisation for Animals (OIE) als woordvoerder namens de EU zijn inbreng geleverd. Ook heeft Nederland een wetenschappelijk artikel over dit onderwerp aangedragen dat door de OIE is geaccepteerd. Daarnaast heeft Nederland gepleit voor opname van het principe van OIE-compartimentering in EU wetgeving. Op dit moment legt de Europese Commissie de laatste hand aan wetgeving voor Aviare Influenza compartimenten die in lijn is met de Nederlandse overwegingen. Nationaal wordt aan de hand van een pilot onderzocht of pluimveebedrijven kunnen worden aangemerkt als compartiment. Early warning systematiek (NAD 41) Het verbeteren van de early warning is een doorlopend traject. Er wordt door het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen-UR gewerkt aan betere testen, door de VWA wordt gewerkt aan het optimaliseren van de meldingssystematiek en de opvolging ervan en door LNV wordt gewerkt aan bewustwording en ondersteuning van dierhouders. Een voorbeeld daarvan is het project “snelle signalering van varkensziekten” dat vrijwel voltooid is. Het project is ingegeven vanuit de wens dat veehouders verschijnselen van dierziekten eerder herkennen, hulp en advies vragen van dierenartsen om daarmee de gevolgen (uitbraak) in te perken. De opdracht was het ontwikkelen van een instrument dat veehouders, hobbydierhouders en dierenartsen als meest relevante gebruikers, helpt om vroegtijdig dierziekten in het algemeen te ontdekken en herkennen. Voorts moest het laagdrempelig, gemakkelijk en permanent beschikbaar zijn. Vanuit die uitgangspunten hebben de deelnemers (LTO, NVV, PVE, GD en WUR-ASG) een internettool ontwikkeld. Met deze internettool worden gebruikers door middel van gegevens en beelden geholpen de verschijnselen die zij waarnemen bij hun varkens eerder te herkennen en te interpreteren om op basis daarvan de hulp van de dierenarts gericht in te roepen. De internettool is al in de lucht (nog onvolledig) en te vinden op de website www.varkensziekte.nl. Oefenen van de beleidsdraaiboeken met de crisisorganisatie (NAD 51, 52) Het is belangrijk om regelmatig de crisisorganisatie te blijven oefenen en de kwaliteit van de bestaande beleidsdraaiboeken te toetsen en up-to-date te houden. Voor de bestrijding van dierziekten heeft LNV inmiddels een groot aantal draaiboeken ontwikkeld en worden deze daar waar nodig geactualiseerd. Om te zorgen voor een goede crisisparaatheid wordt door LNV jaarlijks een opleidingsprogramma opgesteld waarin diverse individuele - en teamtrainingen worden aangeboden voor medewerkers van LNV. Ook wordt de paraatheid van de veterinaire crisisorganisatie getest, doordat meerdere keren per jaar een verdenking van een dierziekte bij de VWA wordt gemeld. Voorts vinden er jaarlijks per organisatieonderdeel oefeningen op het gebied van dierziektebestrijding plaats, waarbij ook wordt samengewerkt met andere organisaties in de veterinaire infrastructuur. Daarnaast wordt er geregeld een departementale oefening gehouden waarin de gehele LNV-crisisorganisatie wordt geoefend op het gebied van dierziektebestrijding of een ander crisisgerelateerd beleidsveld. In 2008 is een (inter)departementale oefening inzake een voedselveiligheidcrisis georganiseerd (oefening ‘Valentijn’) en heeft LNV deelgenomen aan de interdepartementale oefening ‘Waterproef’ inzake hoogwater- en overstromingsrisico. Ook heeft de VWA in het najaar van 2008 een uitgebreide praktijkoefening voor dierziektendeskundigen uitgevoerd. Met buurlanden zullen ook dierziekte-oefeningen worden georganiseerd (zie actie NAD 53). Afspraken met buurlanden en andere relevante lidstaten (NAD 53) Nederland stemt haar aanpak van de bestrijding van besmettelijke dierziekten altijd in EU-verband af. Ten behoeve van het versterken van de expertise in andere landen heeft Nederland met enkele recent toegetreden lidstaten bilaterale afspraken gemaakt. Mede ter versterking van de samenwerking op het gebied van dierziektebestrijding vindt er jaarlijks een bijeenkomst plaats tussen de veterinaire diensten van Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen en Nederland. Daarnaast is er regelmatig bestuurlijk overleg tussen Nederland, Duitsland en België. In aanvulling op bovenstaande is eind 2008 in Benelux-verband een werkgroep ingesteld om de mogelijkheden te verkennen tot versterking van de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van dierziektebestrijding, waaronder gezamenlijke oefeningen. In het voorjaar 2009 is een vervolgbijeenkomst gepland om de samenwerking nader uit te werken en een gezamenlijke dierziekte-oefening, die in 2010 zal worden uitgevoerd, voor te bereiden. Tevens heeft LNV eind 2008 na overleg met de stichting Grenzüberschreitende Integrierte Qualitätssicherung (GIQS) besloten om deel te nemen aan een gezamenlijke dierziekte-oefening die eind 2011/begin 2012 zal worden uitgevoerd in het grensgebied van Nederland en Duitsland. Inzet in internationaal verband om Nederlandse visie op bestrijding geaccepteerd te krijgen (NAD 54) Nederland neemt als EU-lidstaat standaard deel aan het Standing Committee on the food chain and animal health (Scofcah) van het Health & Consumer Protection Directorate-General van de Europese Commissie en het CVO-overleg Daarnaast neemt Nederland deel aan de World Health Organisation for Animals (OIE) en Food and Agriculture Organization (FAO). Het inbrengen van de Nederlandse visie op bestrijding van dierziekten is een doorlopend actiepunt, ook in bilaterale contacten met de Europese Commissie, EU-lidstaten en derde landen. Vaccinatie (NAD 28, 43 t/m 45) Afzet producten van gevaccineerde dieren (NAD 28) In het verlengde van de discussie over de inzet van vaccinatie bij bestrijding en preventie van dierziekten (“voorkomen is beter dan genezen”), speelt de discussie over (vermeende problemen bij) de afzet van producten van gevaccineerde dieren. Het organiseren c.q. borgen van de afzet van de (producten van) gevaccineerde dieren, en daarmee het afdekken van deze “gevolgschade“, is primair een sectoraangelegenheid. LNV stelt duidelijk dat wanneer zich een nieuwe uitbraak van een dierziekte voordoet, het voorgenomen en gecommuniceerde vaccinatiebeleid zal worden gevolgd. De sector is in de NAD dan ook opgeroepen vooraf onderling afspraken te maken over de afzet van producten van gevaccineerde dieren. In dit verband is er in 2008 een werkgroep opgericht die zich specifiek richt op deze afzetproblematiek. De werkgroep wordt getrokken vanuit de sector en bestaat uit vertegenwoordigers vanuit de sector, het bedrijfsleven, onderzoek en overheid. De inzet is om bestaande blokkades op dit terrein gezamenlijk te identificeren, te concretiseren en, waar mogelijk/nodig, tijdig weg te nemen. De overheid faciliteert hierbij. Aanvullend is vanuit de overheid het lobbywerk op (inter)nationaal niveau, dat al plaatsvond met het oog op de acceptatie van vaccinatiestrategieën voor diverse dierziekten (bijv. KVP en AI), ook in 2008 voortgezet. Tevens spant LNV zich in om haar toezegging uit de NAD, om private initiatieven voor (financieel) risicobeheer in de agrarische sector te willen ondersteunen, verder vorm te geven via o.a. de Health Check van het GLB (zie ook paragraaf 12.4 ‘Kostentoedeling dierziektebestrijding’). Nieuwe vaccins en diagnostische middelen (NAD 44) In 2008 is onderzoek gefinancierd ten behoeve van de ontwikkeling van diagnostische middelen voor opkomende ziekten en voor (nieuwe of verbeterde) vaccins tegen klassieke varkenspest, blauwtong, Afrikaanse paardenpest en Rift Valley Fever (zie ook paragraaf 12.9 ‘Bestrijden aan de bron’, NAD 126). Structuur veehouderij en diergezondheid (NAD 30 en 48) In de NAD staat dat bij maatschappelijke en politieke discussies over de structuur van de veehouderij het aspect diergezondheid als een belangrijk thema zal worden ingebracht om de diergezondheid te verbeteren en om de risico’s van dierziekte-insleep te verminderen. Dit thema komt ook aan de orde in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij die dit voorjaar zal verschijnen. Deze agenda vormt een uitwerking van de toekomstvisie op de veehouderij die op 16 januari 2008 (TK 28 973, nr. 18) naar de Tweede Kamer is gestuurd. De ambitie is dat de veehouderij in Nederland zich in 15 jaar moet hebben ontwikkeld tot een in alle opzichten duurzame veehouderij; een veehouderij die produceert met respect voor mens, dier en milieu waar ook ter wereld. Hobbydieren Zelforganisatie hobbydierhouders (NAD 9, 13) Diverse organisaties, waaronder de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhouders, hebben aangegeven dat de ambitie om de zelforganisatiegraad van hobbydierhouders te verhogen naar beneden toe moet worden bijgesteld, zeker als er geen directe dreiging van een dierziekte is. Het blijkt erg moeilijk om nieuwe leden te interesseren. Dit actiepunt is hiermee verkend en afgerond. Wel is het nog steeds belangrijk om de niet-aangesloten hobbydierhouders te bereiken. Dit bleek ook uit de workshop die op 29 oktober is gehouden met LNV en hobbydierorganisaties (zie verder paragraaf 4.2). Communicatie (NAD 10, 11, 12, 16, 17 en NDW 51) Landelijk Kennisnetwerk Levende Have Na de vogelpestuitbraak van 2003 is op initiatief van hobbydierhouders de Stichting Levende Have opgericht. De stichting stelt zich ten doel het bevorderen van de communicatie tussen hobbymatige en kleinschalige houders van landbouwhuisdieren en parkdieren. Daartoe geeft de stichting sinds 2003 het tweemaandelijkse magazine Levende Have uit en is met subsidie van LNV het Landelijk Kennisnetwerk Levende Have opgericht. Het doel van het kennisnetwerk is om hobbymatige en kleinschalige houders van landbouwhuisdieren en parkdieren alle relevante informatie en kennis aan te bieden via één loket: de website www.levendehave.nl. Achter dat loket bevindt zich een kennisbank en een vraagbaak. Deze kennisbank en vraagbaak zijn alleen toegankelijk voor leden. Iedereen kan geheel vrijblijvend en gratis lid worden. Over verschillende diersoorten die als hobbydier worden gehouden is informatie te vinden over gedrag, gezondheid, huisvesting, regelgeving, verzorging en voeding. Met behulp van deze informatie kunnen hobbydierhouders zich informeren over het houden van hobbydieren en bewuste keuzes maken die het welzijn en de gezondheid van hobbydieren ten goede komen. De website is een groot succes. De website telt inmiddels ruim 16.000 pagina’s en deze zijn in de periode 1 september 2007 en 5 december 2008 ruim 575.000 keer bekeken. In die periode trok de website ruim 130.000 bezoekers, waarvan 70 procent nieuwe bezoekers. De overgrote meerderheid van deze bezoekers is nergens bij aangesloten. De gemiddelde tijd die men op de site doorbrengt is 2.25 minuten. Sinds de gehele inhoud van de site toegankelijk is gemaakt voor alle bezoekers en dus ook voor Google vertoont het aantal bezoekers dat via zoekwoorden op de site terecht komt een sterk stijgende lijn. Dit heeft het gemiddelde maandbezoek aanzienlijk opgekrikt: van 8.000 bezoekers per maand in januari 2008 naar 15.000 bezoekers per maand Omdat toegang tot het kennisnetwerk is losgekoppeld van het lidmaatschap is het aantal leden minder hard gegroeid dan aanvankelijk was begroot. Het aantal leden (actieve gebruikers) bedroeg op 16 november 2008 circa 2200. Communicatiebeleid Door LNV is een projectvoorstel geschreven om een communicatiebeleid te ontwikkelen dat specifiek is afgestemd op hobbydierhouders. Een belangrijke randvoorwaarde is dat het voorstel door de hobbydierorganisaties wordt gedragen. Om dit te toetsen is een workshop met hobbydierhouders georganiseerd en zijn de definities van hobbydieren, kleindieren, gezelschapsdieren etc. verkend en verhelderd. Op 29 oktober 2008 heeft een workshop plaatsgevonden met 14 organisaties van hobbydierhouders om te verkennen 1) wat de gewenste mate van betrokkenheid van de verschillende organisaties en de gewenste uitwerking van communicatie met LNV is, en 2) wat de beste wijze is waarop de niet-georganiseerde hobbydierhouders (naar schatting 85% van de hobbydierhouders) kunnen worden geïnformeerd en hoe LNV en de hobbydierorganisaties elkaar hierbij kunnen versterken. Eén van de belangrijkste conclusies is dat er heldere spelregels moeten komen voor de communicatie van LNV en de hobbydierorganisaties. Dit vormt een actiepunt voor 2009. Het is een gezamenlijke taak van LNV en de georganiseerde hobbydierhouders om de niet-georganiseerden zoveel mogelijk te betrekken. Uit de brainstormsessies bleek dat de aanwezigen het meeste verwachten van een aantal beproefde en bestaande communicatiekanalen zoals zichtbaarheid op beurzen en tentoonstellingen, folders via de diervoederhandel en de dierenarts, en de website Levende Have. In het najaar van 2008 heeft een verkenning en verheldering plaatsgevonden van de definities van hobbydieren, kleindieren, gezelschapsdieren etc. Het doel van het verhelderen van deze definities is om beter te kunnen bepalen welke groepen dierhouders in aanmerking komen voor een andere benadering dan die voor bedrijfsmatig gehouden dieren zou moeten gelden. Als eerste stap is er door LNV een beknopte literatuurstudie uitgevoerd naar de definitie van de hobbydierhouderij. Op grond van deze studie is geconcludeerd dat de hobbydierhouderij gekarakteriseerd kan worden aan de hand van zes verschillende parameters: diersoort, aantal, manier van huisvesten, het doel van het houden van dieren, de omvang van handel/afzet, inkomen van de hobbydierhouder. Vervolgens heeft er in oktober/november 2008 een e-mail consultatie plaatsgevonden om in beeld te brengen welke verschillende visies er in het veld zijn op de definitie van hobbydierhouder en zijn de zes parameters o.a. getest op relevantie. Deze email consultatie is uitgezet bij 12 organisaties waaronder maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en hobbydierorganisaties. De resultaten van de e-mail consultatie zijn inmiddels bekend en over de vervolgstappen wordt nu verder nagedacht. Differentiatie in beleid (NAD 14, 18 t/m 20) Op verschillende beleidsterreinen wordt gewerkt aan een gedifferentieerde aanpak voor hobbydierhouders. Voorbeelden hiervan zijn: Voor Q koorts zijn verschillende maatregelen van toepassing voor melkproducerende en kleinere geitenbedrijven. Bij de vaccinatie van blauwtong is er voldoende vaccin beschikbaar gesteld voor de hobbydierhouderij en is aandacht besteed aan de communicatie richting deze doelgroep door middel van een afzonderlijke voorlichtingsbrochure. Er wordt gewerkt aan een gedifferentieerde aanpak voor de transportverordening. Het doel is dat de lasten voor de hobbymatige transporten van dieren lichter zijn dan voor professionele transporten (zie TK 28 286, nr. 243 van 29 oktober 2008) Op verzoek van de Tweede Kamer heeft op 22 januari jl. een technische briefing plaatsgevonden over de transportverordening in brede zin en meer specifiek over de gevolgen van de transportverordening voor de kleinschalige houderij. In de discussies over het diergezondheidsfonds en het convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten (zie paragraaf 12.3 ‘Kostentoedeling dierziektebestrijding’) wordt geprobeerd om een gedifferentieerde aanpak voor hobbydierhouders te bewerkstelligen. Bij hobbyvarkens en klassieke varkenspest is een concrete uitwerking van het beleidsvoornemen om te komen tot een gedifferentieerd beleid in voorbereiding. Onderzoek naar alternatieven voor identificatie van hobbydieren (NAD 15) Er is nieuwe Europese regelgeving, Commissie Verordening (EC) nr. 933/2008 van 23 september 2008, die voor zowel de commerciële dierhouder als de hobbydierhouder nieuwe mogelijkheden biedt om andersoortige identificatiemiddelen voor schapen en geiten toe te passen. Welke van deze identificatiemiddelen in Nederland zullen worden toegestaan, wordt op dit moment nog bekeken. Aanvullend onderzoek naar alternatieven voor identificatie van hobbydieren zal dan niet meer nodig zijn. Alternatieve identificatiemiddelen voor hobbymatig gehouden runderen worden meegenomen in het onderzoek dat TNO momenteel uitvoert naar innovatieve methoden voor identificatiemiddelen, zie paragraaf 3.5 ‘Melkveehouderij’, actie NDW 24. Paarden Welzijnsverbetering (NDW 82 en NAD 64) De Sectorraad Paarden heeft in 2008 gewerkt aan een plan van aanpak om te komen tot de noodzakelijke welzijnsverbeteringen op het gebied van huisvesting, voeding, transport en trainingsmethoden. Het plan van aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij is op 13 januari 2009 aan LNV aangeboden en op 15 januari naar de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 28 286, nr. 257) Het plan van aanpak wordt momenteel bestudeerd. De reactie van LNV zal in februari aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Beëindigen couperen paardenstaarten (NDW 83) De sector is gevraagd zijn verantwoordelijkheid te nemen en het couperen van paardenstaarten te beëindigen. De sector, en de stamboekorganisaties in het bijzonder, hebben een belangrijke rol als het gaat om voorlichting en communicatie en kunnen op deze wijze een bijdrage leveren om het omzeilen van het coupeerverbod voor paarden tegen te gaan. Op 24 november 2008 heeft nogmaals met de sector overleg plaatsgevonden over concrete maatregelen die zij kunnen en willen nemen. Daarbij heeft de sector aangegeven dit onderwerp serieus te nemen en toegezegd een communicatieplan te zullen opstellen richting eigen leden. Dit communicatieplan is tegelijkertijd met het plan van aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij aangeboden. In het plan van aanpak welzijn is couperen nadrukkelijk een issue. De Sectorraad Paarden geeft aan zich te distantiëren van het couperen van paardenstaarten. Professionalisering van de vertegenwoordiging van de paardensector (NAD 61) De acties voor de sector hebben voor een groot deel betrekking op de organisatie van de sector zelf. In gesprekken met de Sectorraad Paarden blijkt ook dat daar het besef is dat o.a. voor diergezondheid en dierenwelzijn een georganiseerde sector nodig is. De Sectorraad Paarden heeft diverse bijeenkomsten georganiseerd om zo aan draagvlak bij de achterban te werken. Samengevat wil de Sectorraad werken aan de organisatie van de sector, maar dit is gezien de diverse en veelal hobbymatige achterban geen eenvoudige klus. Een belangrijk gegeven is dat de activiteiten van de Sectorraad vooralsnog niet door de achterban worden gefinancierd. De sectorraad heeft voor haar activiteiten financiële steun van LNV ontvangen. Communicatie over diergezondheidsonderwerpen (NAD 65, 70) Educatie en voorlichting over paardenziekten (NAD 65, 70) Communicatie over besmettelijke paardenziekten richting paardenhouders heeft de afgelopen periode voornamelijk plaatsgevonden via artikelen in de hippische media en daardoor is er gewerkt aan bewustwording van het bestaan van besmettelijke paardenziekten. Daarnaast heeft de Sectorraad Paarden ten aanzien van specifieke ziektes en situaties ook via persberichten gecommuniceerd. Voor communicatie van en naar de achterban is de Sectorraad Paarden voornemens een informatiecentrum (nationaal hippisch kenniscentrum) op te gaan richten. Via deze structuur zal dan communicatie over allerlei onderwerpen verlopen. In 2008 is in opdracht van LNV door WUR-LEI en WUR-ASG een onderzoek uitgevoerd naar hoe verschillende typen paardenliefhebbers beter bereikt kunnen worden met bestaande (en nieuw ontwikkelde) kennis over de preventie en vermindering van welzijnsproblemen bij paarden. Het onderzoek is deze maand afgerond. De Sectorraad Paarden zal gebruik maken van de uitkomsten van het onderzoek voor de nadere uitwerking van hun plan van aanpak om het welzijn in de paardensector te verbeteren. Rollen en verantwoordelijkheden bij verschillende dierziekten (NAD 62, 63, 69) De Sectorraad Paarden zal in navolging van het plan van aanpak dierenwelzijn ook een plan van aanpak diergezondheid maken. Hierin zullen ook rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van verschillende ziekten uitgewerkt worden. Communicatie zal hier ook onderdeel van uitmaken. Paardenziekten: leidraad, I&R, financiering, monitoring en onderzoek (NAD 65 t/m 72 en 75) Leidraad exotische ziekten (NAD 66) De groep geneeskunde van het paard (de groep voor paardendierenartsen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde) werkt aan een leidraad exotische ziekten voor de dierenartsen in het veld om zo ook bij te dragen aan betere en snellere herkenning van paardenziekten. LNV levert inhoudelijke expertise over diergezondheid aan de leidraad en geeft een financiële ondersteuning ten behoeve van de ontwikkeling er van. De leidraad is begin dit jaar gereed. Identificatie- en Registratiesysteem (NAD 67) De nieuwe Europese Identificatie- en Registratie Verordening voor paarden leidt tot aanpassingen die dit jaar zullen worden geïmplementeerd. Dit traject wordt gezien het medebewind op dit terrein door de productschappen voor vee vlees en eieren (PVE) uitgevoerd. De PVE betrekken de sector bij dit implementatietraject. In het plan van aanpak diergezondheid zal de sectorraad paarden uitwerken welke stappen ze in de toekomst wil zetten om het identificatie- en registratiesysteem daar waar nodig te verder te verbeteren. Monitoringssysteem (NAD 68) De Sectorraad Paarden is aan het verkennen wat de mogelijkheden zijn om ook voor de paardensector een monitoringssysteem diergezondheid op te zetten. Net als in de andere sectoren is co-financiering door LNV bij dergelijke systemen een mogelijkheid. Privaat-publieke kostenverdeling bij bestrijding van een paardenziekte (NAD 71) De discussie met de sector over een systeem voor privaat-publieke kostenverdeling ten behoeve van diergezondheid is gestart en bevind zich op dit moment in een verkennende fase. Zie ook paragraaf 12.3 ‘Kostentoedeling dierziektebestrijding’, actie NAD 63. Onderzoek naar vectorgebonden ziekten (NAD 72) Er is via Kennisonline van WUR in opdracht van LNV een literatuuronderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor bescherming van paarden tegen de vector van paardenpest. Uit dit onderzoek is een aantal kennislacunes naar voren gekomen die aanleiding zijn voor vervolgonderzoek. Dit onderzoek is inmiddels gestart door de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht. Daarnaast doet WUR-ASG dit jaar onderzoek naar de vectorgebonden ziekte Afrikaanse Paardenpest. Afrikaanse Paardenpest (NAD 73 en 74) Het beleidsdraaiboek Afrikaanse Paardenpest is in concept gepubliceerd en stond tot 1 mei 2008 open voor reacties. Op basis van deze reacties en een advies van een groep van deskundigen wordt bekeken welke aanpassingen in het concept nodig en mogelijk zijn om er een definitieve versie van te maken. Deze definitieve versie zal, zoals gebruikelijk bij beleidsdraaiboeken, aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Dit zal naar verwachting geschieden begin 2009. Internationaal zijn er diverse initiatieven om via samenwerking onderzoek te gaan doen naar een beter vaccin voor Afrikaanse Paardenpest. Momenteel wordt gekeken wat het aandeel van Nederland kan zijn in deze initiatieven. Daarnaast is de Europese Commissie bezig om op Europees niveau vaccin beschikbaar te krijgen voor noodgevallen. Vanaf 2009 wordt onderzoeksamenwerking gestart met Zuid-Afrika. Zie ook hoofdstuk 12.8 ‘Bestrijden aan de bron’, actie NAD 125. Zoönosen (NAD 75) Het diersoort overstijgende onderzoek naar opkomende zoönosen (EmZoo) loopt. Hierin is ook aandacht voor paarden. Zie verder paragraaf 12.7 ‘Klimaatverandering, globalisering en emering diseases’ (actie NAD 116). Dieren in de natuur Populatiebeheer en schadebestrijding (NDW 86) LNV stelt kaders via de Flora en faunawet en de Natuurbeschermingswet voor faunabeheer en schadebestrijding. De provincies en faunabeheereenheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. In de Flora en faunawet is een aantal criteria vastgelegd alvorens in het kader van beheer en schadebestrijding tot afschot kan worden overgegaan van een inheemse beschermde diersoort. Deze zijn: Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie. Het ontbreken van alternatieve mogelijkheden voor beheer en schadebestrijding. Nut en noodzaak van de gekozen maatregel moeten goed onderbouwd zijn. Onnodig lijden van de dieren moet worden voorkomen. Het Faunafonds heeft in opdracht van LNV een aantal onderzoeken naar alternatieve preventieve middelen uitstaan om faunaschade aan landbouwgewassen te voorkomen of te bestrijden. Doel van de onderzoeken is om het afschot van dieren te verminderen. Er is een nieuw en in potentie veelbelovend afweermiddel dat overdag hinderlijk glinstert in frequenties waar vogels wel en mensen niet gevoelig voor zijn en dat ‘s nachts gloeit door luminescentie. De vereniging SOVON Vogelonderzoek Nederland gaat dit afweermiddel testen in opdracht van TenneT voor hoogspanningsleidingen. Het Faunafonds gaat dit jaar de toepassingsmogelijkheden testen bij zangvogels in boomgaarden, ganzen in akkerland, en misschien zelfs in windmolens. Verder zullen in 2009 alternatieve afweermiddelen getest gaan worden in de fruitteelt op basis van de resultaten van een onderzoek naar rijpend fruitschade door mezen in 2008. Dit voorjaar zal het Faunafonds een centrale landelijke dag organiseren met als doel kennis- en informatie-uitwisseling tussen alle (bestuurlijke) belanghebbenden op het gebied van beheer en schadebestrijding, beter begrip en samenwerking tussen de diverse partijen en het genereren van nieuwe ideeën. De landelijke dag zal de aftrap zijn voor regionale bijeenkomsten waar meer maatwerk kan worden geleverd. Een andere invalshoek in de schadebestrijding is het beperken van de negatieve gevolgen aan de natuurdoelstellingen van een gebied. Dit kan betekenen dat een populatie getalsmatig beheerd moet worden voor de overleving van andere diersoorten en ter bescherming van kwetsbare flora. Een goed voorbeeld hiervan betreffen de jaarrond verblijvende ganzen. Naast schade aan landbouwgewassen dragen zij vermoedelijk bij aan eutrofiëring van voedselarme wateren, het aanvreten van kwetsbare rietkragen en hierdoor een verdringing van bijvoorbeeld zeldzame rietvogels. Daarom zal dit jaar een pilot gestart worden naar deze ganzen en de gevolgen voor bepaalde gebieden op Texel. Er is de afgelopen paar jaar een groeiend besef dat er op populatieniveau ingegrepen moet worden om schade en overlast te beperken van de wilde zwijnen op de Veluwe. Aan de andere kant is er een maatschappelijke beweging om de dieren in hun waarde te laten en ze niet ten koste van de voorjaarstand van 860 zwijnen te schieten. Daarom is LNV samen met de provincie, faunabeheereenheid Veluwe, terreinbeheerders en wetenschappers begin dit jaar gestart met een ex ante evaluatie om verschillende vormen van wilde zwijnenbeheer te onderzoeken. Eind 2009 zullen de resultaten bekend zijn. Invasieve exoten in relatie tot dierenwelzijn Een exoot kan op verschillende manieren een bedreiging vormen voor de biodiversiteit en het ecosysteem verstoren: wegconcurreren van inheemse soorten infectie, predatie en parasitering van inheemse soorten overdracht van infectieziekten op inheemse soorten genetische vermenging waardoor kenmerken van inheemse (sub)soorten verdwijnen Op 12 oktober 2007 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de beleidsvoornemens ten aanzien van invasieve exoten (TK, vergaderjaar 2007-2008, 26 407, nr. 27). Het exotenbeleid en de aanpak van de invasieve exoten is opgenomen als een nieuw onderdeel voor de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid. Er zijn twee redenen waarom de invasieve exoten onder de Nota Dierenwelzijn worden gebracht. De eerste reden betreft de aantasting van de intrinsieke waarde van de inheemse soort en de tweede reden betreft de bestrijdingsmethoden en -middelen die ingezet kunnen worden tegen de invasieve exoten. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het natuurlijke gedrag van de inheemse diersoorten in het gedrang kan komen, hetgeen rechtstreeks gevolgen heeft voor het welzijn en de gezondheid van het individu en indirect van de populatie. Denk bijvoorbeeld aan de rosse stekelstaart die de Spaanse Witkopeend verdringt. De hybriden kunnen zich niet voorplanten en de Spaanse Witkopeend wordt hiermee in zijn natuurlijke gedrag belemmerd en in zijn voortbestaan bedreigd. Bij de bestrijding van invasieve diersoorten is het van belang dat erop wordt gelet dat er acceptabele methoden worden toegepast die zijn opgenomen in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren van de Flora en faunawet. Indien andere middelen worden ingezet, zal daarvoor ontheffing van moeten worden verleend en dient te moeten worden aangetoond dat onnodig lijden wordt voorkomen. Verder zijn er in een aantal gevallen duidelijk raakvlakken met gezondheidsrisico’s voor mens en dier en ligt ook de relatie met de Nationale agenda diergezondheid voor de hand. Het ministerie van LNV kent per 1 januari 2009 het Team Invasieve Exoten (voorheen aangeduid als Coördinerend Orgaan Invasieve Exoten). Dit team adviseert LNV over de (potentiële) schadelijkheid van invasieve exoten in Nederland en over de mogelijkheden om dat te voorkomen. Hierbij maakt het team gebruik van een (internationaal) netwerk van deskundigen. Deze deskundigen signaleren nieuwe exoten in Nederland en voeren risicoanalyses uit. Het Team Invasieve Exoten is ondergebracht bij de Plantenziektenkundige Dienst in Wageningen. Opvang gewonde niet-gedomesticeerde dieren (NDW 87) In opdracht van LNV heeft de Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren (VOND) vanaf 2007 gewerkt aan een kwaliteitsprotocol voor de opvang van niet-gedomesticeerde dieren. Het doel van het protocol is om de kwaliteit van de opvang op een hoger niveau te brengen. In de tweede helft van 2007 zijn daarvoor consultaties gehouden. VOND heeft de eerste helft van 2008 verder gewerkt aan de inhoud van het protocol. Het concept is nogmaals aan alle geregistreerde opvangcentra voorgelegd voor commentaar. Over het algemeen stemmen de opvangcentra in met de inhoud van het conceptprotocol. Er is wel zorg bij een aantal kleinere of meer gespecialiseerde opvangcentra of zij aan de eisen zullen kunnen voldoen. De VOND heeft het conceptprotocol in juli 2008 aan LNV toegestuurd voor verdere juridische uitwerking. Zo zullen er bindende voorwaarden worden gesteld aan het verkrijgen van een ontheffing voor opvang van niet-gedomesticeerde dieren en komt er een overgangstermijn waarbinnen de centra de tijd krijgen om te kunnen voldoen aan de eisen van het protocol. Verder zal er een communicatietraject worden uitgewerkt ter begeleiding van de invoering van het protocol. Er wordt naar gestreefd om het protocol in het voorjaar van 2009 te publiceren. In het wild levende grazers (NDW 88) Staatsbosbeheer hanteert afschotcriteria in de Spoor A gebieden (grote eenheden natuur). Deze zijn opgesteld naar aanleiding van het advies van het International Committee on the Management of large herbivores in the Oostvaardersplassen (ICMO). Verder hebben terreinbeherende organisaties intern beleid over hoe om te gaan met dieren en dierenwelzijn. Onderscheidend voor het optreden/ingrijpen is of het dier lijdt door menselijk handelen/falen. Zo wordt bijvoorbeeld een aangereden ree verlost uit zijn lijden. Natuurmonumenten wordt regelmatig bevraagd hoe omgegaan wordt met dieren. Het gaat hier om vragen op het gebied van het (onnodig) lijden van dieren, welzijn van dieren bij (her)introductie en het doden van dieren. Daarom heeft Natuurmonumenten een richtlijn opgesteld ‘De omgang met dieren’. Zij hanteert het ethische uitgangspunt dat voor gehouden dieren als landbouwhuisdieren de zorgplicht prevaleert en voor zelfstandig levende dieren de afblijfplicht. Vervreemding van de natuur verminderen (NDW 89) Natuur- en milieueducatie In februari 2008 is de nota ‘Kiezen, leren, meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland 2008 – 2011’ aan de Tweede Kamer gestuurd waarin voorstellen staan om natuur- en milieueducatie te versterken (TK 20 487, nr. 21). Natuur- en milieueducatie zorgt voor kennis en inzicht in natuur en milieu. Effectieve natuur- en milieueducatie is zó ingericht en wordt zó aangeboden dat mensen van verschillende leeftijden en diverse leefstijlen er geïnteresseerd in zijn en het laten doorwerken in hun houding en gedrag. Op die manier draagt natuur- en milieueducatie bij aan ontplooiing, welbevinden en gezondheid van mensen en legt het een basis voor een natuur- en milieubewuste levensstijl. De komende vier jaar is er voor natuur- en milieueducatie een interdepartementaal bedrag van twintig miljoen euro beschikbaar. Dit geld wordt ingezet om jongeren beter te bereiken, inhoudelijke kaders te scheppen, meer vraagsturing te realiseren, meer aandacht te geven aan beleving, meedoen en invloed uitoefenen en meer bestuurlijke regie te organiseren. Onder de thema's die de komende jaren worden uitgewerkt worden biodiversiteit en dierenwelzijn ook opgenomen. Met het uitbrengen van de ‘Leerlijn Natuur’ zijn de onderwerpen biodiversiteit, ecosystemen en biosfeer opgenomen in processen van vernieuwing van biologieonderwijs. Deze worden uitgewerkt van 2009 tot 2011, zodat vanaf 2012 het biologie onderwijs is vernieuwd. Hiervoor worden nog sponsoren gezocht in de wetenschap en het bedrijfsleven. Programma Jeugd, Natuur, Voedsel en gezondheid LNV geeft speciale aandacht aan jeugd en natuur en voedsel. Net als bij voedsel is het van belang dat jongeren zich bewust worden van de waarden van natuur. Nu steeds grotere aantallen jongeren opgroeien in een stedelijke omgeving, is regelmatig contact met natuur in de breedste zin van het woord geen vanzelfsprekendheid. Daarom ontplooit LNV samen met andere organisaties verschillende activiteiten voor jongeren. Het doel daarvan is dat jongeren zich bewuster worden van hun groene leefomgeving, inclusief de herkomst van hun voedsel, en daar zorg en respect voor hebben. Dit moet ertoe leiden dat jongeren meer tijd in de groene ruimte doorbrengen met spelen, recreëren, ontspannen en leren. Communicatieplan over natuurbeleid en biodiversiteit De functies en waarden van biodiversiteit zijn nog te weinig bekend bij de burger. Mede daardoor is er onvoldoende draagvlak bij overheden, bedrijven en consumenten. Het kabinet wil daarom bewustwording en zichtbaarheid van biodiversiteit bevorderen. Hiervoor is een eenduidige rijksbrede kernboodschap geformuleerd in het Beleidsprogramma biodiversiteit 2008-2011, te weten: Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd. In het rijksbrede communicatieproject over biodiversiteit, Combio, wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een effectief rijksbreed communicatiebeleid. Met regelmaat wordt gemeld dat het huidige natuurbeleid niet aansluit bij de beleving van de burgers. Momenteel wordt daarom gewerkt aan een Burgerdialoog Natuurbeleid. Via deze dialoog worden burgers geraadpleegd over hun wensen ten aanzien van natuur en de rol van de rijksoverheid. De resultaten leveren bouwstenen op voor nieuwe interventies en mogelijk bijstelling van het natuurbeleid. Wildheid van natuurdieren (NAD 90) Een aantal terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer, Natuurmomenten en de Landschappen geven voorlichting op hun websites om het maatschappelijk beself van ‘wildheid’ natuurdieren te doen laten groeien. Zo willen ARK-Natuurontwikkeling en Staatsbosbeheer met het project ‘Dood doet leven’ het publiek vertrouwd maken met dode dieren in de natuur. Hiervoor hebben zij een website ontwikkeld waarop live beelden zijn te zien van achtergelaten kadavers die door andere dieren worden opgegeten. Daarnaast komt het onderwerp dierenwelzijn impliciet en expliciet aan bod in hun communicatie-uitingen via excursies, bezoekerscentra en magazines. Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de Landschappen organiseren ook veel voor de jeugd, onder andere speur- en struintochten, excursies, voorstellingen en speelbossen. Speciaal voor de jeugd is door zeven Nederlandse natuurorganisaties de jeugdnatuurclub WILDzoekers in het leven geroepen met het bijbehorende tijdschrift WILDzoekers Expres. Diervriendelijkere bestrijdingsmethoden plaagdieren (NDW 91) De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bestrijding van plaagdieren ligt voornamelijk bij provincies en waterschappen. LNV vindt het van belang dat bij het toestaan van nieuwe bestrijdingsmethoden het aspect dierenwelzijn zorgvuldig wordt meegenomen. Via onderzoek en voorlichting wordt hier invulling aan gegeven. Zo wil de Landelijke Coördinatiecommissie Muskusrattenbestrijding onderzoek uitzetten naar diervriendelijkere vangstmethoden van de muskusrat en beverrat. Momenteel loopt er een offerte traject. Reeds enige jaren geleden heeft de regering er voor gekozen de taak van kennisvergaring en voorlichting rondom dierplagen te privatiseren en zich nog slechts te richten op de regeling van vakbekwaamheidsbewijzen van de exameninstituten. Zo is er het Kennis Adviescentrum Dierplagen (KAD) en OPOR-Musca Opleiding & Advies BV. Het KAD stelt kennis over beleid, biologie, dierenwelzijn, preventie en bestrijding van ongewenste organismen ter beschikking van overheden, bedrijven en particulieren en verzorgt de opleiding dierenbestrijders. Hierin is ook aandacht voor dierenwelzijn bij de inzet van bestrijdingsmethoden. OPOR-Musca Opleiding & Advies BV wordt ingezet voor opleidingen binnen de afval-reiniging- en dierplaagmanagementbranche voor zowel inzamel- en reinigingsbedrijven als be- en verwerkingsbedrijven. Ook geven de meeste gemeenten publieksvoorlichting over dierplagen en de bestrijding daarvan. Importverbod voor producten van zeehonden Op 23 juli 2008 maakte de Europese Commissie officieel bekend dat zij zeehondenbont en andere producten die van de huid van doodgeknuppelde zeehonden zijn gemaakt volledig van de Europese markt wil bannen. Volgens de Europese Commissie zijn er voldoende methoden beschikbaar om zeehonden op een snellere en pijnloze manier te doden. Volgens de nieuwe Europese wet mogen straks in de 27 EU-lidstaten alleen nog zeehondenproducten worden verhandeld als ze voorzien zijn van een origineel certificaat waarmee kan worden aangetoond dat het dier op een diervriendelijke wijze en zonder pijn is gedood. Dutch Wildlife Health Centre (NAD 55, 56, 57) Op gezamenlijk initiatief (en financiering) van LNV en VWS is in 2008 is een doorstart gemaakt van het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) bij de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Het DWHC was sinds 2002 ondergebracht bij de Erasmusuniversiteit te Rotterdam. Het DWHC heeft als doel om de kennis over de gezondheid van in het wild levende dieren en van gehouden exotische dieren te vergroten en daarnaast een goed gebruik van die kennis te bevorderen bij het beleid aangaande de volksgezondheid en de gezondheid van (gedomesticeerde) dieren. Belangrijke aanvulling is de pijler ecologie, naast dier- en volksgezondheid. In het najaar van 2008 is gestart met de bemensing (4 fte) van het DWHC en het bijeenroepen van de Begeleidingscommissie begin januari 2009. Het jaar 2009 zal vooral in het teken staan van het ontwikkelen en uitbreiden van de kennisinfrastructuur en het maken en uitvoeren van afspraken over het uitwisselen van informatie met betrokken kennisinstituten. Inrichtingsplannen per robuuste verbinding (NAD 58, 59) Op 4 juni 2007 heeft LNV het Alterra-rapport `Robuuste verbindingen en wilde hoefdieren' aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 29 576, nr. 40). Op basis van dit rapport wordt geconcludeerd dat er voldoende basis is voor de provincies om te blijven inzetten op een snelle realisatie van de robuuste verbindingen. Bij het openstellen van de robuuste verbindingen zijn de veterinaire risico’s beperkt. Aangezien de reeën geen onderdeel uitmaakten van dit onderzoek, wordt een vervolgstudie gedaan naar veterinaire risico’s van reeën. Dit om ook beter in te kunnen schatten wat de risico’s zijn voor het open stellen van de robuuste verbindingen voor het edelhert. Deze studie zal begin dit jaar zijn afgerond. Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt over de hectareverdeling, fasering en ambitieniveaus van de robuuste verbindingen, vastgelegd in een afsprakendocument van 27 november 2003. De provincies hebben de Robuuste Verbindingen inmiddels grotendeels begrensd. De totale oppervlakte wordt circa 27.000 ha (Nota Ruimte) en er worden dertien verbindingen gerealiseerd. In 2020 zullen de robuuste verbindingen zijn gerealiseerd en zullen daar ook grote hoefdieren en edelherten gebruik van maken. De wilde zwijnen zullen worden geweerd uit de robuuste verbindingen. Nulstand zwijnen (NAD 60) In Nederland zijn er twee leefgebieden voor de wilde zwijnen aangewezen, namelijk de Veluwe en Meinweg. Buiten deze leefgebieden wordt een nulstandsbeleid gevolgd. Dit om de schade en overlast te beperken en om de verkeersveiligheid te borgen. Het streven naar een nulstand buiten de leefgebieden blijft daarom gehandhaafd. Dit betekent dat wilde zwijnen buiten de leefgebieden worden afgeschoten. De minister zal dit jaar nogmaals aan de relevante provincies verzoeken om actief het nulstandbeleid te handhaven. Nu is het meer nodig dan ooit, omdat het aantal zwijnen buiten de leefgebieden toeneemt door toename in de grensstreek. CITES CITES staat voor “Convention on international trade in Endangered Species of Wild flora and Fauna’. Deze internationale overeenkomst uit 1973 heeft als doel de internationale handel in wilde dieren en planten mogelijk te maken zonder dat deze in hun voortbestaan worden bedreigd. De Europese Unie heeft het CITES-verdrag geïmplementeerd door middel van vier verordeningen, die in Nederland zijn uitgewerkt in de Flora en fauna wet. Nederland is binnen de Europese Unie een grote importeur van wilde dieren- en planten. Er wordt in Nederland dan ook relatief veel illegale handel geconstateerd. Illegaal verhandelde diersoorten worden in beslag genomen door de AID, de Douane of de Politie of LID. Deze dieren en planten worden overgedragen aan Dienst Regelingen van LNV, die de specimen tijdelijk (hangende het proces) opslaat in daartoe bevoegde opvangcentra. Dienst Regelingen stelt contractuele voorwaarden aan de opvang van in beslag genomen dieren. De opvangcentra worden jaarlijks door de VWA gecontroleerd door middel van een audit. De VWA onderzoekt de gang van zaken betreffende de opvang, ziet toe op de uitval van dieren en onderzoekt alle administratieve en verdere verplichtingen van de opvangcentra. Verder vindt er van alle dieren die in quarantaine worden geplaatst een beoordeling plaats van de gezondheidstoestand. In november 2008 is de interventiestrategie CITES ondertekend door LNV, het openbaar Ministerie, de douane en de politie. De interventiestrategie geeft aan welke verbeteringen nodig zijn in de randvoorwaarden voor een effectieve en efficiënte handhaving. De strategie bevat een groot aantal actiepunten om deze doelen te bereiken. Vissen Diervriendelijkere dodingsmethode van paling en meerval (NDW 61) In 2011 dient het merendeel van de kweek- en verwerkingsbedrijven van paling en meerval gebruik te maken van meer diervriendelijke slachtapparaten. Het systeem dat nu in ontwikkeling is maakt gebruik van een elektrische stroom. Momenteel werkt Wageningen IMARES samen met het bedrijfsleven en ontwerpers van slachtapparaten, aan het praktijkrijp maken van dit systeem. Het project is per 1 januari 2008 gestart en heeft een looptijd van twee jaar en zal naar verwachting eind 2009 worden afgerond. Dan moet ook een gebruiksklaar apparaat beschikbaar zijn voor paling en meerval en waarschijnlijk ook tilapia. Er worden goede vorderingen gemaakt, maar er zijn op dit moment nog geen definitieve resultaten bekend. Maatlat voor duurzame kweek van vissen (NDW 62) LNV, VROM, Stichting Milieukeur en SenterNovem ontwikkelen criteria voor een maatlat duurzame aquacultuur (kweekvis). In de maatlat worden aspecten opgenomen als dodingsmethode, transport, het sorteren van vissen en leefcondities in de bassins. De maatlat is het instrument om verduurzaming te stimuleren en maakt gebruik van de fiscale regelingen MIA (Milieu-investeringsaftrek) en Vamil Willekeurige afschrijving Milieu-investeringen en Groen beleggen. De maatlat zal in 2009 gereed zijn. Fundamenteel onderzoek naar natuurlijk gedrag van vissen (NDW 63, 64, 65 en NAD 80) Er wordt op een aantal terreinen fundamenteel onderzoek uitgevoerd door Wageningen-UR, bijvoorbeeld naar gedrag en fysiologie van meerval in houderij-omstandigheden. Dit onderzoek zal naar verwachting volgend jaar worden afgerond. Ook wordt onderzoek gedaan naar het effect van het circuleren van kweekwater op de groei, fysiologie, gezondheid en gedrag van tarbot en tilapia. Voorts wordt andersoortig fysiologisch onderzoek gedaan bij tilapia en tong. Praktijkonderzoek naar het huidige transport van levende vissen (NDW 66) Het praktijkonderzoek naar het transport van levende vissen zal dit jaar van start gaan. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Wageningen-UR. Het is de bedoeling om de huidige transportmethoden te onderzoeken en te bezien of en hoe deze verbeterd kunnen worden, zodat het ongerief van vissen tijdens het transport tot het minimum beperkt blijft. Terugdringen van bijvangsten en selectievere vangstmethoden (NDW 67) Onder het Europese Visserij Fonds (EVF) bestaan innovatie en investeringsregelingen gericht op het verduurzamen van de visserij en het stimuleren van selectievere vangstmethoden. De bijvangsten (Discards) staan prominent op de Europese agenda. Binnenkort zullen de discussies over dit onderwerp gevoerd gaan worden en dit zal uiteindelijk leiden tot besprekingen in de Visserijraad. Internationale gedragscode voor de sportvisserij (NDW 68) Kort geleden is een internationale gedragscode voor de sportvisserij aangenomen door de European Inland Fisheries Advisory Commission (EIFAC). Deze gedragscode bevat richtlijnen over het welzijn van vissen, visserijmethoden, visserijbeheer, milieuaspecten en educatie. Naar verwachting zal de gedragscode ook aan The Committee for Fisheries van de FAO worden voorgelegd ter vaststelling. Evaluatie huidige gedragscode sportvisserij (NDW 69) De evaluatie van de nationale gedragscode van Sportvisserij Nederland zal dit jaar plaatsvinden. Visgezondheid (NAD 76, 77, 78, 79) Op 24 juni 2008 heeft LNV een workshop over visgezondheid in de aquacultuur georganiseerd. Doel van deze workshop was het scherper in beeld krijgen van de problemen op het gebied van visgezondheid. De uitkomsten van de workshop zijn na een aantal bilaterale gesprekken met de sector en andere betrokkenen verder uitgewerkt en vormen de basis voor een actieplan visgezondheid. Tijdens dit proces is gebleken dat de accenten bij de prioriteiten iets anders liggen dan aangegeven in de Nationale Agenda Diergezondheid. De prioriteiten die in de Nationale Agenda Diergezondheid afzonderlijk zijn weergegeven zijn nu onderdeel van het actieplan visgezondheid. Het actieplan bestaat uit drie hoofdonderdelen: 1) geneesmiddelen, 2) kennisuitwisseling en 3) visexpertise bij dierenartsen. De nadruk in het actieplan visgezondheid ligt op kennisuitwisseling en preventie van visziekten. Het actieplan is leidend voor de activiteiten in de komende periode en legt de basis voor een betere visgezondheid. Het actieplan is een gezamenlijk plan van LNV en de viskweeksector en is in concept gereed. De komende periode zal het actieplan op bestuurlijk niveau worden afgestemd met de sector en zullen de acties ter hand worden genomen. Gezelschapsdieren Communicatie en voorlichting over dierenwelzijn en diergeneeskundige zorg (NDW 70, 71, 72, NAD 1, 2) Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren LNV heeft samen met andere organisaties eind 2006 het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) opgericht. Het LICG is een onafhankelijke stichting die op een objectieve en betrouwbare informatie verstrekt over het op een verantwoorde manier aanschaffen en houden van huisdieren. Het LICG richt zich onder meer via het internet tot houders en kopers van gezelschapsdieren. In oktober 2007 is de website HYPERLINK "http://www.licg.nl" www.licg.nl gelanceerd. In 2008 hebben zo’n 200.000 mensen deze website bezocht. Op de website staan o.a. huisdierenbijsluiters met informatie over het gedrag, de gewenste huisvesting, de verzorging en de voeding van verschillende gezelschapsdieren. Maar er is ook informatie over ziekten en erfelijke aandoeningen, risico’s bij het hanteren van een dier en inzicht in de kosten die het houden van dier met zich meebrengen. Met behulp van deze informatie kunnen kopers en houders zich informeren over de consequenties van de aanschaf van een gezelschapsdier en bewuste keuzes maken die het welzijn en de gezondheid van gezelschapsdieren ten goede komen. In 2008 heeft het LICG ook de eerste publiekscampagne De Blauwe Hond gestart over het thuis veilig omgaan met je hond. Deze campagne bestaat uit een website en een cd-rom met een interactieve computerspel voor (groot)ouders en hun kinderen van 3-6 jaar. Platform Verantwoord Huisdierbezit De Stichting Platform Verantwoord Huisdierbezit (PVH) heeft bekeken hoe de informatie die veelal aanwezig is in de hoofden van leden van de werkgroepen omgezet kan worden in gidsen voor goede praktijken. De bedoeling is dat het PVH in 2009 voor een aantal diersoorten de aanwezige kennis gaat vastleggen. Zelforganisatie van de gezelschapsdierensector (NAD 3 en 8) De gezelschapsdierensector is divers. Het gaat in deze sector om diverse soorten dieren, spelers en diensten. Er is een groot aantal organisaties actief, maar de organisatiegraad van de houders en fokkers is gering. Het grootste deel van de verenigingen en overige organisaties drijft op vrijwilligers. Dit maakt deze organisaties kwetsbaar ten aanzien van continuïteit, aanspreekbaarheid en het nemen van verantwoordelijkheid. Een deel van de handel en fokkerij wordt uitgevoerd door particulieren. Deze activiteiten worden veelal niet als hoofdberoep uitgeoefend, maar zijn wel bedrijfsmatig. Er zijn tien grotere dierenbeschermingorganisaties actief in Nederland. Het merendeel richt zich op één diersoort of groep diersoorten (reptielen, papegaaien, vissen, enzovoort). Veel van deze organisaties zijn ook verantwoordelijk voor een vorm van dierenopvang. Daarnaast zijn er vele tientallen andere, kleinere of grotere, organisaties betrokken bij de opvang van dieren. Meestal beperken die zich tot één of twee diersoorten. Er zijn in Nederland naar schatting ruim 300 dierenopvangcentra (inclusief asielen). Internet lijkt inmiddels een belangrijke plaats in te nemen bij zowel de handel in dieren als het herplaatsen van opgevangen dieren. De Stichting Platform Verantwoord Huisdierenbezit (PVH) komt op voor de belangen van de gezelschapsdierenhouder en zij bevordert het verantwoord houden van het gezelschapsdier. De stichting PVH verenigt ervaren dierhouders, wetenschappers en beleidsmakers in werkgroepen. Door deze samenwerking wordt kennis samengebracht, ontwikkeld en verspreid. Om een serieuze partner te hebben in de dialoog met de gezelschapsdiersector heeft LNV de stichting PVH in de periode 2006-2008 financieel ondersteund bij het versterken van haar organisatie. Onderzoeksprogramma Welzijn Gezelschapsdieren In 2009 zal een vier jaar durend onderzoeksprogramma naar het welzijn van gezelschapsdieren van start gaan, waarvan de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, in samenwerking met de WUR-ASG, de hoofdopdrachtnemer is. Er zijn zes onderzoeksprojecten: Ontwikkelen van DNA databank en registratiesysteem voor erfelijke aandoeningen en gedragsafwijkingen bij honden; Onderzoek naar welzijnsindicatoren voor honden en katten; Inventarisatie en prioritering van welzijnsproblemen binnen de sector “bijzondere dieren” (vissen, vogels, reptielen, amfibieën, knaagdieren); Onderzoek naar achtergronden, preventie, en behandelingsmogelijkheden voor verenplukken bij papegaaien; Pathologische diagnostiek van doodsoorzaken van kleine zoogdieren (fret, konijn rat, muis, cavia) in relatie tot vroegtijdig overlijden; Onderzoek naar de vitamine D en calcium/fosfaat behoefte bij reptielen, specifiek de leguaan. Aan de keuze van deze onderwerpen ligt een uitvoerig traject ten grondslag. In samenwerking met verschillende stakeholders uit de verschillende sectoren is geïnventariseerd welke welzijnsproblemen er zijn bij gezelschapsdieren. Het streven is een zo breed mogelijke spreiding over de verschillende categorieën gezelschapsdieren te bewerkstelligen. Positieflijst (NDW 73 en NAD 6, 7) De besluitvorming over de positieflijst is nog niet afgerond. In het Algemeen Overleg van 11 september 2008 is toegezegd dat er een lijst komt wanneer die verdedigbaar en handhaafbaar is. Ook in het verslag van de Tweede Kamer met betrekking tot het wetsvoorstel dieren zijn vragen gesteld over de positieflijst. In het kader van de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel dieren vindt besluitvorming plaats over het verdere vervolg van de positieflijst. Hoewel de besluitvorming over de positieflijst nog niet is afgerond, wordt voor de diersoorten op deze lijst nog een inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen en de mogelijke insleep van dierziekten en zoönosen. De Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht heeft hiervoor van LNV opdracht gekregen om dit in 2009 te gaan doen. Tevens vindt door de Faculteit Diergeneeskunde een inventarisatie plaats naar de risico’s van infectieziekten voor dier en mens die bij gezelschapsdieren kunnen voorkomen. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de emerging diseases en emerging zoönosen. Certificatiesysteem voor honden en katten en dierenspeciaalzaken (NDW 74) LNV faciliteert de ontwikkeling van een vrijwillige certificeringssysteem voor personen en organisaties die, al dan niet beroepsmatig, met honden en katten te maken hebben, zoals fokkers, handelaren, pension- en asielouders en trimmers en uitlaatdiensten. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt gelijktijdig gewerkt aan certificeringseisen voor dierenspeciaalzaken en import- en groothandel van overige diersoorten (zie motie Snijder-Hazelhoff en Ormel, TK 28 286, nr. 115). Om in aanmerking te komen voor certificering moeten ondernemer en bedrijf of dienst voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. Het project buigt zich over de vraag welke voorwaarden aan een certificering gesteld moeten worden. Ten behoeve van de toekomstige communicatie over vrijwillige certificering is in 2008 in opdracht van LNV een publieksonderzoek gedaan door Synovate Research Reinvented naar wensen en meningen ten aanzien van certificering van fokkers, kennels, dierenwinkels, trimsalons en pensions van burgers die onlangs een huisdier hebben aangeschaft of dat binnenkort gaan doen. Doel van dit onderzoek was om vast te stellen welke overwegingen consumenten maken bij de aanschaf van een gezelschapsdier en welke rol een certificaat bij deze aanschaf zou kunnen spelen. Conclusies uit het onderzoek zijn: gezondheid speelt een centrale rol in de keuze voor een huisdier certificaat toepassen op winkels, asielen en fokkers voor velen is het nog onduidelijk wat certificering inhoudt voorlichting via het internet, winkels en fokkers meerderheid zou voor een certificaat kiezen De resultaten worden betrokken bij het opstellen van de certificeringseisen. Ter ondersteuning van het certificeringssysteem wordt gewerkt aan een amvb waarmee de eisen van de certificeringsschema's zullen kunnen worden ondersteund. Deze amvb zal het Honden- en Kattenbesluit gaan vervangen. De bedoeling was het certificeringschema honden en katten eind 2008 af te ronden. Hoewel er goede voortgang wordt geboekt is er meer tijd nodig om het schema af te ronden. Er zijn veel verschillende partijen met verschillende ervaringen, ideeën en mogelijkheden bij betrokken. Zorgvuldigheid en draagvlak gaan voor snelheid. Verplichte Identificatie & Registratie voor honden (NDW 75) Dit traject start in 2009 en zal worden opgepakt in overleg met de betrokken partijen. Met het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) is afgesproken dat de inzet van het LICG ten aanzien van het chippen van gezelschapsdieren in 2009 en 2010 zal worden afgestemd op de ontwikkeling naar de verplichte identificatie en registratie van honden in 2011. Erfelijke problemen bij rashonden (NDW 76) In augustus 2008 heeft een gesprek met de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied plaatsgevonden. In dit gesprek heeft de Raad een plan van aanpak gepresenteerd om eenzijdig fokbeleid aan te pakken. In dit plan van aanpak wordt een aantal acties beschreven. De belangrijkste zijn: De Raad werkt aan een keurmerk voor rasverenigingen en rashondenfokkers, met als doel invloed uit te kunnen oefenen op de kwaliteit van fokbeleid en foktechnische maatregelen; De Raad heeft een nota, genaamd “Overwegingen voor de rashondenfokkerij” geschreven. In deze nota wordt inhoudelijk ingegaan op gezondheids- en welzijnsproblemen bij rashonden en hoe door foktechnische maatregelen hierin verbetering kan worden aangebracht. Daarbij zijn enkele aanbevelingen opgenomen om de problemen van rasschadelijke kenmerken en erfelijke aandoeningen terug te dringen. Deze nota is ondertussen door de Raad besproken met de aangesloten rasverenigingen. Op basis van deze nota is onder de verschillende aangesloten rasverenigingen een enquête uitgezet om inzichtelijk te krijgen welke maatregelen zij op welke wijze noodzakelijk vinden om de problemen van een eenzijdig fokbeleid aan te pakken. De Raad van Beheer heeft de verenigingen tot 1 januari 2009 de tijd gegeven om te reageren op deze enquête. Begin dit jaar zullen de resultaten van deze enquête bekend zijn en kunnen op basis van de resultaten verdere plannen geconcretiseerd gaan worden. De Raad heeft, in samenwerking met de Vereniging van Keurmeesters, een gedragscode ontwikkeld voor exterieur keurmeesters. In deze code wordt opgenomen dat de keurmeesters acht dienen te geven op welzijnschadelijke raskenmerken als te korte neuzen, open oogleden en knikstaarten en deze dienen te bestraffen. Het streven van de Raad van Beheer is om de gedragscode uiterlijk per 1 maart 2009 in te voeren in Nederland. Regeling Agressieve Dieren (NDW 77) De Regeling Agressieve Dieren (RAD), die in 1993 is ingevoerd, is in opdracht van LNV door een Commissie van Wijzen geëvalueerd. De conclusie luidde dat de regeling niet leidt tot minder bijtincidenten. Hoewel pitbullachtigen vaker dan andere honden betrokken zijn bij bijtincidenten, is slechts een klein deel van deze groep daadwerkelijk betrokken bij bijtincidenten. Dat rechtvaardigt onvoldoende het doden van deze groep honden, vindt de commissie. Op basis van het rapport van de commissie is door LNV in mei besloten de RAD per 1 januari 2009 in te trekken.. Onder de RAD in beslag genomen honden die in mei 2008 nog in opslag zaten en die betrokken zijn geweest bij een bijtincident of afwijkend gedrag vertonen, zijn onderworpen aan een risico assessment. Uit dit assessment moet blijken of de hond een gevaar vormt. Op basis van de uitslag wordt door het Openbaar Ministerie besloten of de hond wel of niet geëuthanaseerd dient te worden. Wanneer de hond niet betrokken is geweest bij een bijtincident, geen afwijkend gedrag heeft vertoond, of wanneer uit het assessment is gebleken dat de hond geen gevaar vormt, is de hond daar waar mogelijk, teruggegeven aan de eigenaar. De eigenaren zijn hierover per brief geïnformeerd. In navolging van de intrekking van de RAD, heeft LNV aangegeven met een nieuwe regeling te willen komen die het mogelijk zou maken om elke hond die agressief gedrag vertoont in beslag te nemen. Na inbeslagname zouden deze honden onderworpen moeten worden aan een risico assessment. LNV heeft op 12 december 2008 de Tweede Kamer laten weten af te zien van het voornemen om deze nieuwe regeling per 1 januari 2009 in te voeren, omdat de nieuwe regeling onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben ten opzichte van bestaande juridische middelen als het Wetboek van Strafrecht en APV (zie TK 28286, nr. 251). Wel zal gekeken worden hoe het ontwikkelde risico assessment aangeboden kan worden aan Openbaar Ministerie en de gemeenten om hen te ondersteunen in hun optreden tegen agressieve honden. Daarnaast zal het LICG, ondersteund door LNV, in 2009 komen met een campagne gericht op preventie van hondenbeten. Ook zal samen met de VNG voorlichting aan gemeenten worden gegeven en zal worden bezien of de APV’s kunnen worden aangescherpt met het oog op het voorkomen van incidenten met agressieve honden. Professionalisering dierenambulances (NDW 78, 79) LNV faciliteert de professionalisering van het personeel op de dierenambulances. Aangezien vrijwilligers bij de dierenambulances een grote rol spelen, is het draagvlak bij hen voor deze activiteit van belang. Als eerste stap wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een basiscursus. Inmiddels heeft het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld in opdracht van LNV een cursus ontwikkeld die in januari 2009 is gestart. De werving van deelnemers gebeurt in samenwerking met de overkoepelende organisaties. Lokale initiatieven (NDW 80) LNV heeft medewerking verleend aan een conferentie op 9 oktober 2008 over Gemeentelijk Dierenwelzijnsbeleid. Deze bijeenkomst werd georganiseerd door de Groene Kennis Coöperatie in samenwerking met de Dierenbescherming en Wageningen Universiteit. Kennisuitwisseling tussen gemeentes onderling en de ontmoeting tussen beleidsmakers en bestuurders stonden tijdens deze dag centraal. Onder meer de goede ervaringen van de gemeente Heemskerk in de samenwerking met de dierenambulance Kennemerland kwam aan bod. Handhavingscapaciteit gezelschapsdieren (NDW 81) De AID heeft de handhavingscapaciteit voor gezelschapsdieren per 2008 uitgebreid met 3 fte. Rol en verantwoordelijkheid overheid, sector, eigenaar (NAD 4, 5) De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is gevraagd om advies inzake de verantwoordelijkheid en rollen van de houder, de overheid en overige partijen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid. De RDA is gevraagd of de huidige denklijn met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling en rolverdeling tussen de verschillende actoren voldoende ontwikkeld en consistent is of dat er aanpassingen nodig zijn. De adviesvraag richt zich op de betrokkenen bij gehouden dieren: productiedieren (landbouwhuisdieren en gekweekte vis), gezelschapsdieren (inclusief zwerfdieren) en hobbydieren. Het advies zal op 1 mei 2009 worden opgeleverd. Dierentuindieren Evaluatie Dierentuinbesluit (NDW 84) Research voor Beleid is op 1 juni 2007 gestart met de evaluatie van het Dierentuinbesluit dat dateert uit 2003. Centraal in het onderzoek staat de vraag in hoeverre het besluit voldoende kaders biedt voor een goede uitvoering in de praktijk en voor het bereiken van de gestelde doelen: het waarborgen van dierenwelzijn, het in stand houden van diersoorten en educatie. Daarnaast komt aan de orde wat de administratieve lasten voor dierentuinen en de uitvoeringskosten van de overheid zijn. Het onderzoek vindt plaats door middel van dossierstudie en interviews. De evaluatie bevindt zich in de afrondende fase. Het rapport is in november 2008 opgeleverd. Begin februari 2009 zal het rapport, inclusief de acties die naar aanleiding van dit rapport zullen worden ondernomen, naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Circusdieren Onderzoek naar welzijn circusdieren (NDW 85) WUR-ASG is in januari 2008 gestart met een onderzoek naar het welzijn van circusdieren in Nederlandse circussen. Er wordt naar een beperkt aantal dieren onderzoek gedaan, te weten: kamelen, paarden, olifanten, tijgers en leeuwen. Er wordt gekeken naar aspecten als opvoeding van dieren door mensen, de trainingen, het optreden voor publiek, de frequente transporten, de huisvesting op gemeentelijke standplaatsen en in winterverblijven, de verzorging, de veiligheid voor mens en dier en de omgang met dieren die vanwege ouderdom niet langer kunnen optreden. Daarnaast wordt een analyse uitgevoerd van de regelgeving in de Europese lidstaten en de motieven die landen hanteren om gebruik van dieren in circussen geheel of gedeeltelijk te verbieden. Verder wordt er klinisch onderzoek gedaan aan de dieren. Het onderzoek naar het welzijn van circusdieren is in de eindfase. De verwachting is dat het onderzoek in maart 2009 afgerond is. Conform de toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 28 januari 2008 om te bezien of onderzoek naar intrinsieke waarde mogelijk was, heeft WUR-ASG opdracht gekregen om een onderzoek uit te voeren met betrekking tot het begrip intrinsieke waarde van circusdieren en andere “performance dieren”. Beide rapporten zullen voor het zomerreces 2009 aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Daarbij zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over het LNV standpunt en over eventuele maatregelen ten aanzien van het welzijn van circusdieren. Proefdieren Wet op de dierproeven (NDW 92) Op 22 oktober 2007 hebben VWS en LNV hun reactie op de evaluatie van de Wet op de dierproeven (Wod) en het Besluit biotechnologie bij dieren (Bbd) naar de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 30 168 en 27 428, nr. 3). De evaluatie van de Wet op de dierproeven (Wod) ‘Een noodzakelijk’ kwaad heeft geleid tot een aantal aanbevelingen. De belangrijkste onderwerpen kunnen worden ingedeeld in drie verschillende thema’s: a) openheid en openbaarheid, b) ethische toets en c) toezicht. Thema openheid en openbaarheid In het kader van het thema openheid en openbaarheid wordt gewerkt aan openheid op twee niveaus zowel bij de vergunninghouders als bij de Dierexperimentencommissies (DEC’s). De Nederlandse Vereniging voor Dierexperimentencommissies (NVDEC) heeft een nieuw voorstel opgestuurd dat breed wordt gedragen bij hun achterban. De jaarverslagen zullen volgens dit format meer informatie bevatten over de vergunninghouder waarvoor DEC advies uitbrengt en er zullen twee representatieve voorbeelden worden gegeven van de ethische afweging die de DEC’s maken. De representatieve voorbeelden zullen al worden opgenomen bij de verslaglegging over 2008. Vanaf 2009 zal alle verslaglegging geüniformeerd gebeuren. In november 2007 is de vergunninghouders verzocht om zich gezamenlijk te buigen over de open(baar)heid van hun gegevens. Het is de verwachting dat een breed gedragen voorstel begin dit jaar gereed is. Overigens hebben ook de koepelorganisaties Vereniging van Universiteiten (VSNU), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Koninkelijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in april 2008 op eigen initiatief hun gezamenlijke Code Openheid Dierproeven aan de Tweede Kamer aangeboden. Ethische toets Naar aanleiding van de voorstellen binnen het thema ethische toets, heeft de NVDEC een werkgroep opgericht die de profielen voor de deskundigheden van de DEC-leden beschrijft. De werkgroep richt zich tevens op een plan voor de werving, selectie en beoordeling van DEC-leden. Het voorstel voor de functieprofielen wordt begin dit jaar verwacht. Vervolgens zullen deze aan de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) worden voorgelegd ter advisering. Toezicht Binnen het thema toezicht zijn dit jaar de afspraken tussen het Functioneel Parket en de VWA over de handhaving van de Wod opnieuw vastgelegd. Afgesproken is dat het strafrecht ingezet zal worden in die gevallen waarin ernstig inbreuk wordt gemaakt op dierenwelzijn en waarbij sprake is van een dader die weloverwogen, calculerend, frauderend en/of recidiverend optreedt. Naast extern toezicht door de VWA kent de Wod ook een verplichting tot intern toezicht. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de proefdierdeskundige. De beroepsgroep en de vergunninghouders werken aan een professionaliseringsslag door het opstellen van een profiel van de proefdierdeskundige, waarin de taken van de proefdierdeskundige worden opgenomen. Er zal worden gekeken of dit profiel voldoende vorm krijgt of dat begin dit jaar de VWA extra tijd moet inzetten om deze taakomschrijving rond te krijgen. Vervolgens zal worden bekeken of de rechtspositie van de proefdierdeskundige versterkt dient te worden door een eventuele aanpassing van de Wod. Herziening Europese dierproevenrichtlijn (NDW 93) De Europese Commissie heeft op 5 november 2008 het voorstel tot wijziging van de huidige Europese dierproevenrichtlijn naar de Europese Raad en het Europees Parlement gestuurd. Nederland zal de uitkomsten van de Nederlandse discussie met betrekking tot de openheid en openbaarheid, ethische toets en toezicht op dierproeven inbrengen bij het proces van herziening van de Europese dierproevenrichtlijn. Kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven (NDW 94) Op 6 juni 2008 is de kabinetsvisie Alternatieven voor Dierproeven aan de Tweede Kamer gezonden (zie brief Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 30 168, nr. 4). Het uitgangspunt hiervoor zijn de drie V’s van vervanging, vermindering en verfijning om uiteindelijk het aantal dierproeven terug te kunnen brengen. Er wordt een Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) opgericht. Dit centrum ondersteunt de Interdepartementale Stuurgroep en Werkgroep Alternatieven voor Dierproeven. Daarnaast verzorgt een breed samengestelde commissie de expertise vanuit onder andere de samenleving en het bedrijfsleven. Het kabinet heeft de opdracht gegeven tot een programmeringstudie naar de inzet en ontwikkeling van de 3V alternatieven, waaruit een agenda en actieplan zal worden opgesteld. Hiervoor reserveert het kabinet een bedrag van maximaal € 500.000 voor 2009 en 2010. Tevens is er opdracht gegeven voor een trendanalyse om toekomstige ontwikkelingen op het terrein van dierproeven die op termijn invloed kunnen hebben op het nationale en (Europese-)internationale beleid rondom dierproeven, proefdieren en alternatieven voor dierproeven te signaleren. Deze trendanalyse bevat zowel een wetenschappelijke als een maatschappelijke component. Hiervoor reserveert het ministerie van VWS maximaal € 200.000. Tenslotte streeft het kabinet in zijn communicatie naar maximale transparantie. Helderheid en uitleg over het moeizame en complexe proces blijven permanent noodzakelijk om tot optimale ontwikkeling en implementatie van 3V alternatieven te komen. Diergezondheid: horizontale thema’s EU-strategie voor diergezondheid De EU-strategie voor diergezond (Community Animal Health Policy, CAHP) die op 19 september 2007 door de Europese Commissie is aangenomen, bevat het Europese raamwerk voor diergezondheidsmaatregelen voor de komende 6 jaar (2007-2013), Het CAHP is gebaseerd op een uitgebreide evaluatie/terugblik en brede stakeholder analyse, Het CAHP is er primair op gericht om dierziekten binnen de EU te voorkomen (“prevention is better then cure”) en om veilige handel in dieren en hun producten binnen de EU te bevorderen. Daarnaast is het Europees diergezondheidsbeleid er op gericht om de gezondheid en het welzijn van dieren te bevorderen. Dit alles in goed partnerschap, ook met organisaties van belanghebbenden binnen een zo breed mogelijk terrein dat alle diercategorieën beslaat (hobbydieren, gezelschapsdieren, commercieel gehouden dieren en wilde dieren). Het EU actieplan diergezondheid, dat in september 2008 is verschenen, geeft de acties weer die nodig zijn om het doel van de nieuwe strategie voor diergezondheid te realiseren. Het gaat daarbij onder andere om prioriteitstelling voor EU-optreden en een EU-wetgevingskader voor diergezondheid en een kader voor de verdeling van kosten en verantwoordelijkheden bij de preventie en bestrijding van dierziekten. Het gepresenteerde EU-actieplan bevat een indicatief tijdschema voor (wetgevings-)initiatieven, met daarbij o.a. de inzet van een groot aantal stuurgroepen, werkgroepen en task forces Nederland heeft bij de totstandkoming van het Europese diergezondheidsbeleid een actieve rol gespeeld. Dit heeft ertoe geleid, dat de Nederlandse aandachtspunten hierin herkenbaar zijn: Preventie van dierziekten. Dit biedt mogelijkheden voor de Nederlandse vaccinatiestrategie, risicobewust ondernemerschap, meer verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven, een sluitend Europees identificatie- en registratiesysteem en de vermindering van diercontacten. Harmonisatie van de kostentoedeling van dierziektebestrijding, op basis van een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling. Een flexibele opstelling in de dierziektebestrijding vanuit de EU met begrip voor de ethische context. Dit biedt een opening voor gedifferentieerd beleid van verschillende soorten dieren, zoals hobbydieren en natuurdieren. Gemeenschappelijke actie en partnerschap met stakeholders. De acties worden door het Directoraat-Generaal voor Gezondheids- en Consumentenbescherming van de Europese Commissie getrokken, waarbij zij ook de inbreng van stakeholders en lidstaten organiseren. Door geregelde contacten met ambtenaren van de commissie, hetzij direct, hetzij via de Raad voor veterinaire aangelegenheden in Brussel en vanuit Nederland gedetacheerde ambtenaren probeert Nederland haar speerpunten op te laten nemen in de voorstellen die de Commissie maakt. Vanzelfsprekend worden dergelijke voorstellen in een later stadium nog aan de lidstaten voorgelegd, maar inbreng in het begin van het proces is over het algemeen effectiever. Nederland wil ook actief (blijven) bijdragen aan de uitwerking van het Actieplan. Nederland heeft daarom de Europese Commissie aangeboden te willen participeren in een aantal stuur- en/of werkgroepen die de uitwerking van het CAHP verder ter hand nemen, Hierbij gaat het om de werkgroepen die werken aan de categorisatie van dierziekten (zie ook paragraaf 12.3), de Europese Diergezondheidswet, de revisie van het financieringssysteem (zie ook paragraaf 12.4), de revisie van de importwetgeving, de financiële garanties in de diervoedersector en de vaccinbanken. Helaas was er teveel belangstelling voor de eerste drie werkgroepen en zou elke lidstaat slechts aan een van deze drie mogen deelnemen. Aangezien Nederland al werkt aan een ‘Wet Dieren’ heeft de Europese Commissie besloten dat Nederland niet alleen aan de stuurgroep categorisatie van dierziekten, maar ook aan de stuurgroep Europese Diergezondheidswet deel mag nemen. Dit betekent dat Nederland voor de revisie van het financieringssysteem, ook een belangrijk speerpunt voor Nederland, afhankelijk is van een meer indirecte inbreng en via de samenhang met de categorisatie van dierziekten. De werk- en stuurgroepen zullen in 2009 aan de slag gaan. De Stuurgroep categorisatie van dierziekten is al een eerste keer bijeen geweest (zie verder paragraaf 12.3). In de werkgroep die handelt over de Europese Diergezondheidswet, die nog niet bij elkaar gekomen is, zal Nederland haar inbreng ook richten op de aparte status van hobbydieren en het opheffen van belemmeringen voor het gebruik van vaccins als regulier bestrijdingsinstrument. Dit laatste natuurlijk in samenhang met de werkgroep die zich bezig houdt met vaccinbanken. Er zijn al Europese vaccinbanken voor mond- en klauwzeer en varkenspest en er wordt gesproken over een Europese vaccinbank voor paardenpest. De Nederlandse inzet in deze werkgroep zal er ook op gericht zijn belemmeringen voor het gebruik van vaccinatie in de strijd tegen dierziekten te verminderen. Dus daar waar bruikbare vaccins zijn voor dierziekten die op basis van Europese regels bestreden moeten worden, zou er een Europese vaccinbank moeten zijn. Daar waar die vaccins nog niet zijn, moet er via Europees gecoördineerd onderzoek naar gestreefd worden deze vaccins te ontwikkelen. Risicogebaseerd beleid (NAD 81 t/m 86) In oktober 2008 is het project risicoanalyse diergezondheid gestart om een heldere structuur en organisatie voor risicoanalyse op het terrein van het diergezondheidsbeleid vast te leggen. Op dit moment is er geen vaste organisatiestructuur rondom risicoanalyses en worden risicobeoordelingen enigszins ad hoc gebruikt. Het project heeft een looptijd van ongeveer een jaar. Bij het project zal worden uitgegaan van de risicoanalysestructuur zoals geformuleerd door de World Health Organisation for Animals (OIE). Doel is om via afspraken met de betrokken nationale partijen te komen tot een verbetering van de onderlinge samenwerking en verantwoordelijkheidsverdeling. Bij de inventarisatie zullen de internationale ontwikkelingen en ervaringen op het gebied van risicobeoordelingen waar mogelijk worden meegenomen. Het communicatieplan over de mogelijkheden om bekendheid te geven aan de resultaten van de risicobeoordelingen loopt gelijktijdig met dit project mee en zal in 2009 worden afgerond. Het onderwerp risicoanalyse staat ook bij de European Food Safety Authority (EFSA) op de agenda. Via een open consultatie wordt momenteel gewerkt aan transparantie in de wetenschappelijke aspecten van risicobeoordelingen. Categorisatie dierziekten (NAD 87 en 88) De huidige categorisatie van dierziekten berust niet altijd op objectieve criteria en is niet altijd consistent. In Europees verband is daarnaast geconstateerd dat er grote verschillen bestaan tussen de lidstaten in de betrokkenheid van houders of overheid bij de beheersing van diergezondheidsproblemen. Categorisatie van dierziekten maakt onderdeel uit van het EU-actieplan diergezondheid. Nederland wil met haar indeling hier op aansluiten. Nederland zet in op een categorisatie van dierziekten die bepalend moet zijn voor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bestrijding: de individuele dierhouders, houders gezamenlijk (sectoren) of de overheid. Criteria voor de beoogde categorisatie van dierziekten zouden volgens Nederland moeten zijn: risico voor de humane gezondheid de aard van de toe te passen bestrijdingsmaatregelen de mate van optreden van externe effecten van de dierziekte en/of de bestrijdingsmaatregelen Op deze wijze worden drie categorieën van dierziekten gecreëerd, lopend van een hoog naar een beperkt tot geen of nauwelijks publiek belang. Als bij deze categorieën met beperkt of geen publiek belang het bedrijfsleven dan ook nog de uitvoerder is, kan de financiering (risicoafdekking) van de bestrijdingsmaatregelen mogelijk plaatsvinden via (private) verzekering. Verzekeraars hebben meer instrumenten tot hun beschikking om preventie af te dwingen bij de deelnemers (premiereductie, eigen risico, etc.). Met name voor de categorieën van dierziekten met een beperkt of geen publiek belang kan dan worden getracht in EU verband afspraken te maken over een beperking van de betaling van de bestrijdingskosten door de overheid met publieke middelen. Van belang voor Nederland blijft dat het mogelijk moet blijven om alle toerekenbare kosten volledig door te belasten aan de sector. Eind 2008 heeft het eerste overleg van de stuurgroep voor het Europese traject plaatsgevonden. Deze groep werkt aan een mogelijke herziening van de lijst van dierziekten waar de Europese Commissie zich mee bezig gaat houden. Tijdens het eerste overleg zijn twee onderzoeksopdrachten, een in samenwerking met de World Health Organisation for Animals (OIE), op dit gebied toegelicht. Op dit moment wordt door wetenschappers een systematiek ontwikkeld om dierziekten te kunnen scoren. Sterk versimpeld komt het er op neer dat hoe meer punten een ziekte heeft, hoe meer aandacht de Europese Commissie voor die ziekte zal hebben. Dit kan tot gevolg hebben dat een ziekte als blaasjesziekte van de lijst met te bestrijden dierziekten verdwijnt. De kunst is objectieve criteria en een goede weging van die criteria te vinden. De wetenschappers zijn nu aan zet, als er een concept systematiek ligt komen de beleidsmakers weer in beeld. Het volgende overleg zal medio 2009 plaatsvinden. Kostentoedeling dierziektebestrijding (NAD 89 t/m 93) De financiële middelen voor het afdekken van de directe kosten voor bewaking en bestrijding van dierziekten door of in opdracht van LNV komen uit het Diergezondheidsfonds. De afspraken tussen de sector en LNV over de uitgaven uit dit fonds en de verdeling daarvan, zijn opgenomen in het convenant ‘Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten’. In 2008 moesten de convenantpartners aangeven of en, zo ja, in welke vorm ze het convenant per 1 januari 2010 willen voortzetten. In een gezamenlijke werkgroep is dit besluitvormingstraject voorbereid. Hierbij is teruggeblikt op het functioneren van het huidige convenant en zijn (beleids)wensen voor de toekomst geïnventariseerd en beoordeeld op hun kansen c.q. consequenties. In december 2008 hebben beide partners aangegeven het convenant niet te willen opzeggen. De verdere inhoudelijke invulling van het convenant zal in 2009 worden uitgewerkt. De ontwikkelingen op Europees gebied, zoals de herziening van het Europees Diergezondheidsbeleid en de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Health Check), bepalen hierbij mede de randvoorwaarden. De resultaten van de onderhandelingen tussen de sector en LNV over de aanpassingen van het convenant zullen te zijner tijd aan de Kamer worden toegezonden. Met de sector vindt ook overleg plaats om te kijken naar de mogelijkheden om private instrumenten (zoals bijvoorbeeld verzekeringen) te ontwikkelen voor het afdekken van gevolgschade door dierziekten. LNV heeft in de NAD aangegeven dergelijke initiatieven te willen ondersteunen en haakt hierbij actief aan bij de opties die de Health Check van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid hiertoe mogelijk gaat bieden (bijvoorbeeld instellen van een waarborgfonds voor dierziekten). Aangezien de paardensector nog niet onder de huidige convenantafspraken valt, vindt met deze sector vooralsnog een separate verkenning plaats van de opties voor de publiek-private kostenverdeling ingeval een paardenziekte moet worden bestreden. Zie ook paragraaf 5.6 ‘Paardenziekten: leidraad, I&R, financiering, monitoring en onderzoek, actie NAD 71. Veterinaire organisatie en infrastructuur (NAD 94 t/m 100) Veterinaire organisatie (NAD 94, 95) De veterinaire instellingen besteden continue aandacht aan technologische ontwikkeling en nemen gericht actie om op deze veranderingen in te spelen. De Nederlandse veterinaire instellingen bevinden zich in de Europese voorhoede op het gebied van technologie ontwikkeling. Veterinaire instellingen zoeken tevens naar samenwerking in binnen- en buitenland ter versterking van hun positie. Dit doen ze o.a. via European Research Area Networks. Zie verder paragraaf 12.6 ‘Kennis, research en development’, actie NAD 104. Huidige crisisorganisatie (NAD 96, 97, 100) Door LNV is een analyse gemaakt van de huidige crisisorganisatie om te kijken waar verbeteringen mogelijk zijn in relatie tot technologische ontwikkeling en de wens tot efficiency verhoging. Daarbij zijn ook de rollen en verantwoordelijkheden binnen de veterinaire organisatie verkend. Een belangrijke conclusie uit het eindrapport ‘Analyse Nederlandse veterinaire infrastructuur’ is dat op dit moment de crisisorganisatie goed functioneert. De organisatie van afwerken van verdenkingen via VWA en het Centraal Veterinair Instituut en de bestrijding van crises is goed. Het is zaak dat zo te houden in het licht van de toenemende kans op insleep van dierziekten. De grootste zorg zit in het voortraject. De doorstroom van het signaleren van verdenkingen loopt langzaam. Op dit punt is een fundamentele cultuuromslag nodig. Bij zoönosen is een belangrijk probleem het nog ontbreken van geformaliseerde samenwerking tussen betrokken veterinaire en humane beleidsinstanties op het gebied van het aansturen van de bestrijding van een zoönose en alle betrokken organisaties. Hier wordt inmiddels actie op ondernomen (zie paragraaf 12.8 ‘Klimaatverandering, globalisering en emering diseases’, actie NAD 116). Voor wat betreft de organisatie en instrumenten van de diagnostiek biedt dit rapport op deelgebieden duidelijkheid voor de inrichting van de crisisorganisatie in de komende jaren. LNV heeft alle betrokken partijen geïnformeerd over de gekozen beleidslijn naar aanleiding van de analyse en de uitwerking van de aanbevelingen duidelijk belegd bij de verschillende betrokken partijen. Rol van de dierenarts (NAD 98) De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) is in december 2008 om advies gevraagd hoe de rol van de dierenarts versterkt kan worden. De dierenarts dient onafhankelijk te zijn om een autoriteit te kunnen zijn. De RDA zal onderzoeken welke partijen welke middelen moeten inzetten om die onafhankelijkheid te kunnen borgen. Parallel hieraan loopt overleg met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. Daarnaast zal er een traject gestart worden met als doel het register van dierenartsen te verbeteren. Het register zal worden overgebracht naar het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen gezondheidszorg (CIBG), waarbij transparantie en een betere koppeling met het tuchtrecht belangrijke aspecten zijn. Het CIBG verzorgt ook de registraties voor de humane gezondheidszorg. Het onderbrengen van de registratie van dierenartsen bij dit agentschap past binnen het 'one health principe', gezondheid voor mens en dier. Laboratoria stimuleren tot EU-samenwerking (NAD 99) Zie paragraaf 12.6 ‘Kennis, research en development’, actie NAD 104 en 109. Diergeneesmiddelen (NAD 101, 102) Beleidsstrategie Antibioticumresistentie (NAD 102) Op 17 december 2007 is een brief over Antibioticumresistentie naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin de aanpak om te komen tot een daadwerkelijke vermindering van antibioticagebruik en antibioticaresistentie in de dierhouderij (zie TK 29 683, nr. 16). Taskforce Antibioticaresistentie Dierhouderij (NAD 101) Eind april is er een Taskforce Antibioticaresistentie Dierhouderij opgericht die in de vorm van een convenant per sector afspraken heeft vastgelegd met het oog op vermindering van antibioticumresistentie en antibioticumgebruik en om tot een verantwoorder gebruik van dezediergeneesmiddelen te komen. Op 3 december 2008 is het Convenant Antibioticaresistentie Dierhouderij ondertekend door alle deelnemende partijen in de sectoren varkens, vleeskuikens, vleeskalveren en melkvee /vleesvee rund. In het convenant hebben de verschillende sectoren hun eigen ambities en aanpak geformuleerd om te komen tot verantwoord medicijngebruik. Het convenant is op 8 december 2008 met een reactie van LNV aan de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 29 683, nr. 22). Kennis, research en development (NAD 103 t/m 111) Onderzoek naar antibioticagebruik en -resistentie in de veehouderij In de brief over antibioticaresistentie in de dierhouderij van 17 december 2007 (zie TK 29 683, nr. 16) wordt een pakket aan maatregelen beschreven om een vermindering van antibioticagebruik en antibioticaresistentie te bereiken. Een belangrijk spoor daarin is het vergroten van kennis en inzicht. Daartoe is in 2008 een onderzoek gestart om het gebruik van antibiotica in de veehouderij preciezer in beeld te krijgen, inclusief de factoren die het gebruik bepalen, de factoren die eventuele resistentievorming bepalen en de mogelijkheden om het antibioticagebruik te verminderen. In dit onderzoek wordt samengewerkt met de betreffende sectoren. Daarnaast zijn in het kader van de uitgebreide onderzoeksprogramma's 'MRSA' en 'Abres' (Antibioticaresistentie) onderzoeksprojecten ingezet naar onder meer de verbetering van de bepalingsmethodiek en de overdracht van resistentie. Kennis en innovatie impuls Alternatieven voor Antibiotica Beleidsmatig gebaseerd op dezelfde brief over antibioticaresistentie van 17 december 2007 is ook een spoor ingezet om door het vergroten van kennis en inzicht een impuls te geven aan innovatieve alternatieven voor antibiotica, met als doel het gebruik en de afhankelijkheid van antibiotica op termijn sterk te verminderen. In dat kader is in 2008 de aanzet gegeven tot de kennis- en innovatie-impuls Alternatieven voor Antibiotica. De doelstelling van deze impuls is om in samenwerking met universiteiten, onderzoeksinstituten en het farmaceutische bedrijfsleven in de diergezondheid en de humane gezondheidszorg perspectiefvolle, kansrijke en toepasbare alternatieven voor antibiotica te ontwikkelen die op redelijke termijn beschikbaar komen voor therapeutische toepassing in primair de veterinaire gezondheidszorg. Bij deze impuls zal nauwe afstemming plaatsvinden met een onderzoeksprogramma van het ministerie van VWS dat binnenkort van start gaat. In 2008 is een verkenning uitgevoerd naar perspectiefvolle alternatieven die op redelijk korte termijn beschikbaar kunnen komen ter voorkoming of ter behandeling van bacteriële infectieziekten in de dierhouderij, maar mogelijk ook in de humane gezondheidszorg. Daartoe is aan een 8-tal deskundigen van diverse disciplines gevraagd om hierover een essay te schrijven. De essays zullen op korte termijn door LNV worden gepubliceerd. Mede op basis van deze essays is in november 2008 aan het consortium Immonovalley een subsidie verleend van 2,3 miljoen euro voor de periode 2008-2010 om een ‘proof of potential’ te doen uitvoeren. Hierin wordt voor een 3-tal geselecteerde ontwikkelingslijnen door (deel)consortia van kennisinstellingen en bedrijfsleven een dossier onderbouwd waarin de wetenschappelijke validiteit (proof of principle) van de ontwikkelingslijn moet worden aangetoond en inzicht moet worden gegeven in marktperspectieven en bijdrage aan een reductie van het antibioticumgebruik. Indien een perspectiefvolle lijn gebaseerd op fytofarmaceutica kan worden uitgewerkt zal LNV de subsidie ophogen tot 3 miljoen euro. LNV heeft de intentie deze fase te laten volgen door een precompetitieve onderzoeksfase waarin één of twee lijnen worden doorontwikkeld tot een toepasbaar alternatief voor antibiotica. Deze fase zal minimaal 3 jaar in beslag nemen, waarbij beoogd wordt dat het bedrijfsleven 50% meefinanciert. In de daaropvolgende implementatiefase zal een alternatief zodanig geoptimaliseerd moeten worden dat het praktijkrijp is en in voldoende mate geproduceerd kan worden. Deze fase leidt tot een gepatenteerd product. De derde fase neemt maximaal 1 jaar in beslag. Het is daarna aan het bedrijfsleven om het gepatenteerde product te registreren. Benutten en vergroten kennis bij het bedrijfsleven (NAD 103, 105) Eind 2008 is in opdracht van LNV door WUR-ASG samen met de Gezondheidsdienst voor Dieren een inventarisatie gestart naar bedrijfsgebonden dierziekten en aandoeningen bij verschillende houderij-sectoren (zie ook paragraaf 3.14 ‘Bedrijfsgebonden dierziekten’, actie NAD 21, 31, 32). In vervolg op deze inventarisatie zal samen met dierhouders naar oplossingen worden gezocht. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van kennis bij het bedrijfsleven. ERA-net Diergezondheid (NAD 104) Stimulering van de internationale samenwerking op het gebied van kennisontwikkeling binnen de EU is lange tijd overwegend gericht geweest op samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen, dan wel tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven (MKB). In het 6e kaderprogramma heeft de Europese Commissie in aanvulling daarop het opzetten van zogenaamde European Research Area Networks (ERANET’s) gestimuleerd. Dit zijn samenwerkingsverbanden van institutionele onderzoeksfinanciers, veelal nationale overheden. Hiermee wordt beoogd om de nationale onderzoeksprogramma’s met elkaar te verbinden om daarmee de efficiëntie van inzet van nationale onderzoeksgelden te vergroten. In dit kader is per 1 april 2008 het ERANET Emerging and Major Infectious diseases in livestock (EMIDA) gestart met voorlopig ruim 25 deelnemers uit ca. 20 lidstaten en geassocieerde landen. LNV en het Bureau Risicobeoordeling van de VWA zijn vertegenwoordigd in de zgn. Network Management Group van het EMIDA-consortium. Doel van het ERANET is om op het gebied van de diergezondheid een aanzet te geven tot een duurzaam netwerk van nationale onderzoeksfinanciers gericht op het delen van informatie, het coördineren van activiteiten en het geven van een aanzet tot een gezamenlijke onderzoeksagenda en transnationale onderzoeksfinanciering. Het ERANET zal zich daarbij richten op opkomende en ernstige infectieziekten bij productiedieren, inclusief vis en bijen, en op niet via voedsel overdraagbare zoönoses. Activiteiten van het ERANET, dat vooralsnog voor een periode van 3 jaar is ingericht, zijn: het in kaart brengen van lopende onderzoekprojecten, kennisbehoefte en programmerings- en financieringsprocedures in de deelnemende landen (in uitvoering); het ontwikkelen en testen (pilots) van procedures voor gezamenlijke aanbesteding van onderzoeksprogramma’s (de eerste call is voorzien voor juni 2009); het ontwikkelen van een trans-nationale lange-termijn-onderzoeksagenda voor diergezondheid. Kennisagenda Diergezondheid (NAD 106, 107, 108) In april 2008 is de geactualiseerde kennisagenda Diergezondheid opgeleverd. Deze agenda stuurt het onderzoek op het gebied van diergezondheid aan. Het geeft de richting en prioriteiten aan voor alle kennisinstrumenten op het gebied van diergezondheid. De agenda bevat de belangrijkste onderwerpen met de bijbehorende beleidsachtergrond voor de komende jaren. De kennisagenda wordt al sinds vorig jaar gebruikt bij de jaarlijkse programmering van het beleidsondersteunend en kennisbasisonderzoek bij Wageningen-UR. Daarnaast zijn op basis van deze kennisagenda ook enkele onderwerpen in aparte onderzoeksprojecten opgepakt. Het gebruik van de kennisagenda voor de programmering van kennisverspreiding en kennisbenutting moet nog meer vorm krijgen. Hier is samenhang met enkele actiepunten die de verspreiding van kennis en vergroting van kennis bij de beroepsgroepen nastreven, onder meer via het onderwijs, aan de orde. Samenwerking tussen onderzoeksinstellingen (NAD 109) Sinds 1 februari 2006 bestaat de Kennisketen Infectieziekten Dier. Dit is een officieel samenwerkingsverband tussen de Animal Sciences Group (WUR-ASG), het Centraal Veterinair Instituut (WUR-CVI), de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en de Gezondheidsdienst voor Dieren. Binnen het onderzoeksterrein van de dierinfectieziekten wordt wetenschappelijk-fundamenteel, strategisch en uitvoerend of praktijkgericht onderzoek sterk gekoppeld. Er zijn verschillende onderzoeksprojecten waarin de Kennisketen Infectieziekten Dier ook samenwerkt met een aantal andere instituten. Te noemen valt een onderzoek naar de MRSA-bacterie, een onderzoek naar emerging zoönosen, en het FES-project omtrent aviaire influenza. In deze projecten wordt onder meer samengewerkt met RIVM en Erasmus Universiteit. Kenniskringen (NAD 110) De wens bestaat om de contactstructuur tussen praktijk-bedrijfsleven en onderzoek-beleid te versterken door het starten van kenniskringen. Er is begonnen met een verkenning om te bezien hoe de kenniskringen moeten worden samengesteld, welke aandachtspunten ze dienen te bestrijken en welke samenhang er is met ontwikkelingen in het kennisbeleid, zoals de kenniskamers. Diergezondheid en onderwijs (NAD 111) Er is een begin gemaakt met een verkenning van de mogelijkheden om met name via het onderwijs diergezondheid meer onder de aandacht te krijgen bij dierhouders en beroepsgroepen. Er wordt o.a. verkend of door middel van de Groene Kennis Coöperatie een grotere rol voor diergezondheidszorg in de lesprogramma’s van het onderwijs kan worden gerealiseerd. Onder meer zullen de Nationale Agenda Diergezondheid en de Nota Dierenwelzijn “vertaald” worden ten behoeve van gebruik in het onderwijs. Tevens wordt geanalyseerd welke strekking en breedte dit onderwerp zou moeten krijgen. Één en ander zal zeker zoönosen bestrijken alsmede besmettelijke dierziekten. Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases (NAD 112 t/m 119) Bewuste reizigers (NAD 112, 113) In november 2008 is er op initiatief van de Europese Commissie een veterinaire week georganiseerd met als thema ‘One health: healthy animals = healthy people’. In deze week werd er aandacht gevraagd voor bioveiligheid aan de buitengrenzen. Er is een grote informatiecampagne aan de buitengrenzen zoals luchthavens en cruiseterminals georganiseerd om de reiziger bewust te maken van de risico’s van import van besmettelijke dierziekten en zoönosen via bijvoorbeeld levensmiddelen of huisdieren. Deze informatiecampagne wordt in 2009 verder nationaal uitgewerkt om deze structureel in te zetten op de buitengrenzen van Nederland. De inzet is om daarbij de grote reisbrancheorganisaties (bijv. ANVR), het ministerie van Buitenlandse Zaken, VWA en de douane te betrekken. Investeren in de insectenkunde (NAD 114) Op het gebied van entomologie (insectenkunde) lopen een aantal acties, zoals het knuttenonderzoek door de Plantenziektekundige Dienst en het Centraal Veterinair Instituut als gevolg van de blauwtonguitbraak. Daarnaast is door LNV en VWS besloten een Centrum voor monitoring van vectoren bij de Plantenziektekundige Dienst op te richten. Dit centrum dient een knooppunt van kennis over vectoren in Nederland te worden en daarnaast gaat het centrum structureel monitoring verrichten naar het voorkomen van vectoren in Nederland (steekmuggen, knutten, teken). In 2009 zal dit vorm worden gegeven. Emerging diseases (NAD 115) en zoönosen (NAD 116) De emerging diseases zijn onder te verdelen in emerging animal diseases oftewel nieuwe dierziekten en de emerging zoönosen oftewel nieuwe dierziekten die ook een bedreiging vormen voor de mens. Ter voorbereiding van LNV en de sector op deze nieuwe dierziekten wordt een plan van aanpak opgesteld door LNV. Hierin wordt o.a. voorgesteld om op basis van risicoanalyses tot een prioritering van deze nieuwe dierziekten te komen. Ook zal daaruit blijken voor welke dierziekten meer kennisopbouw nodig is en voor welke dierziekten LNV en de sector preventie- en bestrijdingsmaatregelen moet nemen. Op het gebied van emerging zoönosen loopt onder meer het project Emzoo dat in 2007 is gestart. Dit wordt getrokken door een consortium van instituten onder leiding van het RIVM en LNV is financier. In de eerste fase van dit project is een inventarisatie gemaakt van voor Nederland bedreigende zoönosen en deze zijn geprioriteerd. De tweede fase van dit project moet leiden tot voorstellen voor structuurverbeteringen ten behoeve van een betere samenwerking tussen het veterinaire en medische domein. Voorsorterend op dit laatste punt heeft de VWA sinds begin 2008 een medewerker structureel bij het RIVM gestationeerd, heeft het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) aan de Faculteit Diergeneeskunde van de universiteit van Utrecht een doorstart gemaakt en wordt er een Centrum voor monitoring van vectoren opgericht bij de Plantenziektekundige Dienst. Structurele beleidsmatige samenwerking tussen LNV en VWS is gerealiseerd. Bij tal van onderwerpen wordt gezamenlijk opgetrokken en gefinancierd, zoals de aanpak van Q-koorts, doorstart DWHC, Centrum voor monitoring vectoren en het afstemmen van de onderzoeksagenda zoönosen. Gezamenlijk wordt er gewerkt aan de realisatie van het beleidsdraaiboek Rift Valley Fever (zie actie NAD 118). Daarnaast is WUR-CVI in opdracht van LNV gestart met de ontwikkeling van een vaccin tegen Rift Valley Fever, dat op laboratoriumschaal in 2011 gereed zal zijn en er vindt onderzoek plaats naar de risicofactoren bij Rift Valley Fever (zie ook paragraaf 12.9 ‘Bestrijden aan de bron’, actie NAD 126). Verkleinen kans insleep buitenlandse dierziekten (NAD 117) Het toezicht in havens en op vliegvelden met betrekking tot de insleep van dierziekten wordt verricht door de VWA en de Douane. Dit toezicht valt in twee delen uiteen. Enerzijds is er de commerciële invoer van dierlijke producten en levende dieren die onder het reguliere toezicht van de VWA vallen op grond van EU-regelgeving. Dit betreft veterinair toezicht vanuit zowel diergezondheid (ter voorkoming van dierziekten) als volksgezondheidsaspecten op door de EU aangewezen plaatsen van binnenkomst. Met dit toezicht waren in 2007 landelijk 65 fte gemoeid (dierenartsen en controleurs) van de VWA. Anderzijds is er mogelijke insleep van dierziekten door passagiers. De ministeries van LNV en Financiën hebben een overeenkomst gesloten waarbij de Douane meer dan regulier toezicht uitoefent specifiek ten aanzien van de mogelijke insleep van aviaire influenca. De VWA assisteert de Douane indien nodig op afroep bij dit toezicht. Gedurende 2007 is door de Douane in totaliteit ruim 37.600 kg aan dierlijke producten van passagiers uit niet-EU-landen ingenomen. Verder is de afspraak gemaakt, dat wanneer de Douane behoefte heeft aan technische assistentie in het kader van CITES, zij de hulp van de AID kan inroepen. Hiervoor heeft de AID permanent één of zonodig meerdere fte's op afroep beschikbaar. Afspraken hiertoe zijn gemaakt middels het Convenant Nalevingsstrategie Natuurwetgeving dat op 1 juli 2008 naar de Tweede Kamer is gerstuurd (zie TK 31379, nr. 3). De Douane beschikt over een lijst van in beslag genomen goederen. Beleidsdraaiboeken voor emerging diseases(118) Inmiddels is gestart met het opzetten van het beleidsdraaiboek Rift Valley Fever, dat door LNV en VWS gezamenlijk wordt opgesteld. In de loop van 2009 zal een conceptversie opengesteld worden voor commentaar. Het beleidsdraaiboek Afrikaanse paardenpest is naar verwachting begin 2009 gereed (zie paragraaf 5.7 ‘Afrikaanse paardenpest’, actie NAD 73 en 74). Bestrijden aan de bron (NAD 119 t/m 127) Capacity building en technische assistentie (NAD 127) Op het gebied van bestrijding van gevaarlijke dierziekten aan de bron heeft LNV in 2008 belangrijke vorderingen gemaakt. LNV werkt hierin nauw samen met instellingen zoals VWA, Wageningen-UR, RIVM en de Gezondheidsdienst voor Dieren. LNV hanteert verschillende instrumenten om bronbestrijding te realiseren: bilaterale Landbouwwerkgroepen en high-level vergaderingen met prioriteitslanden om afspraken te maken over samenwerking bilaterale samenwerkingsprojecten gericht op kennisoverdracht en capaciteitsopbouw multilaterale samenwerkingsprojecten en detacheringen (bijv. EU, FAO, OIE) internationale onderzoekssamenwerkingsprojecten De Chief Veterinary Officer is een belangrijke deskundige in het internationale veterinaire netwerk die LNV adviseert over de mogelijkheden van samenwerking, mede in het licht van de handelsrelaties. Ook de Ambassades ter plaatse vormen een belangrijke schakel in de prioritering en begeleiding van samenwerkingsactiviteiten. LNV is goed op de hoogte van de internationale ontwikkelingen rond dierziekten door zijn betrokkenheid bij de World Organisation for Animal Health (OIE) en de VN Landbouw- en Voedselorganisatie (FAO). Het accent hierbij ligt op de voormalige lijst-A ziekten, zoals Mond- en Klauwzeer, Varkenspest en Hoogpathogene Vogelgriep. De VWA is nauw betrokken bij veterinaire twinningsprojecten van de EU. Dit zijn projecten waarbij de VWA zich speciaal richt op het assisteren van collega-inspectiediensten in het buitenland. Aangewakkerd door de introductie van blauwtong in 2006, heeft de belangstelling van LNV zich inmiddels uitgebreid naar nieuwe opkomende dierziekten, zoals Rift Valley Fever en Afrikaanse Paardenpest. Deze dierziekten zijn in Nederland nooit voorgekomen, maar kunnen zich door handel, transport en klimaatverandering vanuit Afrika/Azië naar Europa uitbreiden en gezondheidsrisico’s en schade toebrengen. Op het gebied van vogelgriep en opkomende dierziekten ondersteunt LNV samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse onderzoeksinstellingen. Hierbij levert Nederland expertise omtrent vaccinatie en vaccinbereiding en vergaart Nederland epidemiologische kennis rond dierziekten die tot nu toe in Nederland onvoldoende bekend zijn. Samenwerking met multilaterale organisaties (NAD 124) Nederland is actief lid van verschillende multilaterale organisaties die betrokken zijn bij wereldwijde diergezondheidsvraagstukken, in het bijzonder EC, OIE, FAO, WHO en Wereldbank. LNV heeft in 2008 bij deze organisaties succesvol aangedrongen op een goede coördinatie van mondiale diergezondheidsactiviteiten, zoals de bestrijding van aviaire influenza. Via detacheringen richt Nederland zich op het internationaal agenderen van vraagstukken en het leveren van technische assistentie aan landen met specifieke diergezondheidsproblemen. Tevens kan LNV op deze wijze nieuwe kennis vergaren over opkomende dierziekten en zich beter voorbereiden op mogelijke uitbraken in Nederland of Europa.In 2008 is een gedetacheerde bij de Europese Commissie geplaatst en in 2009 zullen nieuwe detacheringen worden gerealiseerd bij FAO en OIE met het accent op dierenwelzijn, opkomende dierziekten/zoönosen en antimicrobiële resistentie. Technische assistentie aan o.a. Turkije, Indonesië en Egypte (NAD 119) De Europese Commissie heeft het voortouw in de ondersteuning van Turkije bij het voldoen aan EU-eisen voor diergezondheid en voedselveiligheid. LNV en Turkije hebben in 2008 concrete afspraken gemaakt over technische samenwerking voor de bestrijding van rundertuberculose, BSE, aviaire influenza en mond- en klauwzeer. Twee door VWA uitgevoerd projecten voor de verbetering van het voedselveiligheidssysteem en -inspectie zijn eind 2008 afgerond. In 2009 zijn nieuwe projecten gestart op het gebied van voedselveiligheidsinspectie op het gebied van visserij en viskweekproducten in Indonesië. De bilaterale veterinaire samenwerking met Indonesië is geënt op de afspraken in de Landbouwwerkgroep met Indonesië en is gericht op versterking van de veterinaire infrastructuur voor de bestrijding van aviaire influenza en op verbetering van de voedselveiligheid en grensinspectie. In Egypte ondersteunt Nederland bij de bestrijding van avaire influenza door middel van technische advisering. Tevens is in 2008 door VWA een twinningproject gestart voor de versterking van de veterinaire infrastructuur (zie ook actie NAD 121). Kennisoverdracht door sector (NAD 120) Nederlandse publieke en private kennisinstellingen dragen veterinaire kennis over aan buitenlandse partners in het kader van capacity building projecten. Nederlandse vaccinproducenten spelen wereldwijd een belangrijk rol in de ontwikkeling en toepassing van veterinaire vaccins. Projecten gericht op bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza (NAD 121) In het Partnerschap voor de bestrijding van vogelgriep in Indonesië, werken LNV, VWS en BuZa samen met de Indonesische overheid en bedrijfsleven bij de bestrijding en preventie van vogelgriep met behulp van technische assistentie bij vaccinatie en infectiemonitoring. In een pilotregio in West Java doen LNV en VWS onderzoek en testen naar de effectiviteit en toepasbaarheid van vaccins en vaccinatieprogramma’s om de virusdruk en risico’s voor mens en dier te verminderen. In 2009 zal speciale aandacht worden gegeven aan gefaseerde eigendomsoverdracht van projectonderdelen aan Indonesië. In Egypte heeft LNV een cruciale rol gespeeld bij de ontwikkeling van het nationale vogelgriep bestrijdingsplan en levert nu expertise voor de verbetering van de veterinaire infrastructuur. In de wetenschappelijke samenwerking tussen de Universiteiten van Utrecht en Bangkok zijn twee van de vijf onderzoeksthema’s afgerond. Hierbij worden risicofactoren bij vogelgriepuitbraken in Thailand onderzocht en verbeteringen ontwikkeld ter vermindering van de dierziekteverspreiding. Bestrijding van klassieke varkenspest in Roemenië en Bulgarije (NAD 122) De Europese Commissie heeft nu het primaat in de samenwerking met Roemenië en Bulgarije bij het voldoen aan de Europese regelgeving. De bilaterale samenwerking van LNV op dit terrein is daarom eind 2007 afgerond. Wel heeft LNV/VWA het voortouw in enkele EU-twinningprojecten voor de institutionele opbouw. Het EU-project voor de versterking van de Roemeense Veterinaire en Voedselautoriteit is in 2008 afgerond. Reguliere samenwerking met buurlanden op het gebied van preventie en bestrijding (NAD 123) Dit betreft de samenwerking met EU-landen. Zie hiervoor paragraaf 3.15 ‘Bestrijden van dierziekten’, actie NAD 53). Wetenschappelijke samenwerking met andere landen op het gebied van emerging diseases (NAD 125) Opkomende dierziekten en zoönoses van buiten de EU leveren grote risico’s op voor mens en dier ook in Nederland. Het is daarom van belang te investeren in goede preventie en verbreding van de epidemiologische kennis van deze weinig bekende dierziekten. Er zal daarom verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van draaiboeken om goed voorbereid te zijn bij eventuele uitbraken. Zie paragraaf 12.8 ‘Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases’, actie NAD 118. Daarnaast wordt ingezet op internationale samenwerking om technische assistentie verlenen en de Nederlandse kennisbasis omtrent opkomende dierziekten te versterken. In 2008 is gestart met onderzoekssamenwerking met Zuid Afrika bij Rift Valley Fever (zie actie NAD 126). Dit jaar wordt deze samenwerking uitgebreid met Afrikaanse Paardenpest. Verder werkt LNV dit jaar aan een verdere uitbreiding van het programma voor internationale onderzoek-samenwerking op het gebied van opkomende dierziekten. Rift Valley Fever (NAD 126) De onderzoekssamenwerking met Zuid-Afrika op het gebied van Rift Valley Fever is in 2008 gestart met Wageningen-UR en de Faculteit Diergeneeskunde van de universiteit van Utrecht. Hier wordt gewerkt aan verbetering van vaccins in Zuid-Afrika en vergroting van de Nederlandse epidemiologische kennis omtrent deze dierziekte. Maatschappelijke kosten en baten van de NAD Het Landbouw Economisch Instituut van Wageningen is gevraagd om de maatschappelijke kosten en baten van de Nationale Agenda Diergezondheid (NAD) in beeld te brengen. Het LEI heeft op grond van een globale classificatie van acties een indicatieve raming van de kosten gemaakt. De kosten van de acties uit de NAD liggen tussen de € 25 miljoen en € 65 miljoen. Deze bandbreedte kan worden verklaard door het feit dat de Nationale Agenda Diergezondheid een agenda over 2007-2015 betreft. Sommige beleidsambities zijn reeds uitgewerkt en kennen concrete beleidsacties, terwijl andere ambities agenderend zijn en in een samenwerking tussen de overheid en andere partijen nader zullen worden uitgewerkt. Openstaande moties Motie Van Velzen (SP) TK 28 286, nr. 108 Verzoekt de regering de import van vossen- en chinchillabont in Nederland te verbieden; en Verzoekt de regering tevens in Europa het debat over vossen en chinchilla’s te intensiveren met als eerste doel een Europees verbod op fokken van vossen en chinchilla’s voor bont. Zoals aan de kamer is medegedeeld bij brief van 1 juli 2008 (zie TK 28 286, nr. 22) is er wetswijziging nodig voor een wettelijke grondslag voor deze amvb. Het voorstel van wet Wet dieren bevat zodanige grondslag. In dat kader zal regelgeving in voorbereiding worden genomen strekkende tot een verbod op de import van vossen- en chinchillabont. De inwerkingtreding van die regels is echter afhankelijk van de uitkomst van de notificatieverplichting bij de EU en de reacties op de notificatie bij de WTO. Een dergelijke handelsbelemmering staat zowel haaks op het beleid van de Europese Commissie als de WTO. In Nederland gold een overgangstermijn tot 1 april 2008 voor de productie van vossen- en chinchillabont. Vanaf 1 april 2008 is een houderijverbod op voor productie gehouden vossen en chinchilla’s van kracht. LNV zal zich voor een dergelijk verbod op EU-niveau inzetten, waarbij de kanttekening wordt geplaatst dat Europese haalbaarheid moeilijk is. Motie Van Velzen (SP) TK 28 286, nr. 109 Verzoekt de regering te onderzoeken welke diersoorten in Nederland gehouden worden voor dierlijke producten en voor deze soorten onderzoek te doen naar welzijnsaspecten; Verzoekt de regering tevens regelgeving op te stellen om er zorg voor te dragen dat het welzijn van de dieren in deze sectoren ook gegarandeerd is. Eind 2008 is de quickscan van het welzijn in de kleine dierlijke sectoren (konijnen, kalkoenen, eenden, schapen en geiten) opgeleverd. Op grond van de resultaten wordt op dit moment bekeken welke passende maatregelen er genomen dienen te worden. In februari wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de analyse en de acties die worden ingezet om de welzijnsproblematiek aan te pakken. Aansluitend zullen nog in 2009 nog quickscans worden opgeleverd, waarin alle overige kleine voor productie gehouden dierlijke sectoren worden meegenomen. Deze quickscans zullen ook bekeken worden. Van deze analyses zal de Tweede Kamer als eerste over de analyse voor herten en struisvogels worden geïnformeerd welke begin dit voorjaar wordt opgeleverd. Het opstellen van regelgeving is afhankelijk van de uitkomsten van het gevraagde onderzoek. ‘ Motie Ormel (CDA) en Waalkens (PvdA) TK 28 286, nr. 110 Verzoekt de regering een centrale, transparante en onafhankelijke registratie van het gebruik van receptplichtige diergeneesmiddelen bij landbouwhuisdieren te bevorderen. In opdracht van LNV heeft het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) van WUR een inventariserende studie uitgevoerd naar de (on)mogelijkheden, kosten en baten van vier varianten voor een centrale registratie van diergeneesmiddelengebruik. Het eindrapport ‘Centrale registratie van diergeneesmiddelengebruik is op 30 juni 2008 aan de Tweede Kamer gestuurd (zie TK 28 286 nr. 221). Uit dit rapport bleek dat er geen aantrekkelijke, voor de hand liggende oplossing is voor centrale registratie. Daarom voert LEI een vervolgstudie uit om te komen tot een “best model” voor een registratiesysteem op basis van bestaande private initiatieven. Tevens wordt uitwerkt aan welke overheidsvoorwaarden de private systemen moeten voldoen. De registratie van diergeneesmiddelen is tevens nodig om te monitoren of de doelstellingen van het convenant antibioticaresistentie dierhouderij (zie paragraaf 12.5 ‘Diergeneesmiddelen’) worden behaald. Dit vormt ook meegenomen in de vervolgstudie door het LEI. Motie Ormel (CDA) TK 28 286, nr. 111 Verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een privaatrechtelijke Orde voor dierenartsen. Hiervoor wordt verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag betreffende de Wet dieren. Motie-Snijder-Hazelhoff (VVD) en Ormel (CDA) TK 28 286, nr. 115 Verzoekt de regering dierenspeciaalzaken, import- en groothandel van overige diersoorten te betrekken bij het overleg ter voorbereiding van een privaat certificatiestelsel De ontwikkeling van een certificatiesysteem voor de dierenspeciaalzaken, import- en groothandel van overige diersoorten is in volle gang. Zie paragraaf 8.5 ‘Certificatiesysteem voor honden en katten en dierenspeciaalzaken’, actie NDW 74. Motie Waalkens (PvdA) en Cramer (CU) TK 28 286, nr. 117 Verzoekt de regering dit kader (afwegings)kader voor december 2008 te ontwikkelen en aan de Kamer voor te leggen; Verzoekt de regering tevens de Kamer te informeren over de toepassing van dit afwegingskader op toekomstige besluiten die raken aan dierenwelzijn. In 2008 is de mogelijkheid van ethische toetsing of advisering vanuit ethische optiek bij maatschappelijke vraagstukken op het gebied van dierenwelzijn onderzocht. Het voornemen is om de wijze waarop de relevante belangen bij een beleidsafweging zijn gewogen inzichtelijker te maken door ze meer te expliciteren. Dat zal onder meer leiden tot een beter inzicht in de doorwerking van de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier bij ethische dilemma’s. In 2008 is ten behoeve van het beleid voor het doden van eendagskuikens aan wetenschappers op ethisch gebied gevraagd hun advies te geven (zie paragraaf 3.11 ‘Doden van dieren’, actie NDW 53). Daarnaast is op verzoek van de Tweede Kamer opdracht gegeven tot een wetenschappelijke studie omtrent de betekenis van de intrinsieke waarde voor de omgang met circusdieren (zie hoofdstuk 11 ‘Circusdieren’). Ook in andere dierenwelzijnsvraagstukken, waarbij ethische dilemma's een centrale rol spelen, zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de wijze waarop deze zijn meegenomen in de onderbouwing van standpunten. In de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel dieren zal nader ingegaan worden op de achtergrond van de afweging van belangen die ten grondslag ligt aan de dierenwelzijnsregelgeving. Motie Graus (PVV) en Ormel (CDA) TK 28 286, nr. 120 Verzoekt de regering opleiding mogelijk te maken tot paraveterinair dierenambulancepersoneel. LNV faciliteert de professionalisering van het personeel op de dierenambulances. Aangezien vrijwilligers bij de dierenambulances een grote rol spelen, is het draagvlak bij hen voor deze activiteit van belang. Als eerste stap wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een basiscursus. Inmiddels heeft Het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld heeft in opdracht van LNV een cursus ontwikkeld die in januari 2009 is gestart. Zie ook paragraaf 8.9 ‘Asielen en dierenambulances’, actie NDW 78, 79. Motie Van der Vlies (SGP) c.s TK 28 286, nr. 170 Verzoekt de regering het voornemen om per 2009 rubberen matten verplicht te stellen in stallen waar vleeskalveren anders dan op stro gehuisvest worden, op te schorten; Verzoekt de regering grootschalig praktijkonderzoek te faciliteren waarin alternatieve vloertypen vergeleken worden op de effecten op loop- en ligcomfort, infectiedruk en stalklimaat, dit onderzoek te koppelen aan de welzijnsmonitor voor vleeskalveren en op basis van de resultaten een besluit te nemen over verplichte toepassing van rubberen matten of andere vloertypen. De ambitie uit de nota Dierenwelzijn is op basis van deze motie bijgesteld. Zie paragraaf 3.7 ‘Kalverhouderij’, actie NDW 29. Motie Thieme en Ouwehand (PvdD) 28 286, nr. 172 Verzoekt de regering binnen twee maanden over te gaan tot ratificering van de Europese overeenkomst ter bescherming van kleine huisdieren (ETS-125, 1987). Ratificatie kan pas plaatsvinden als het verdrag ook kan worden uitgevoerd. Het verdrag bevat voorschriften over de handel en het fokken van kleine huisdieren, die Nederland op dit moment niet kan uitvoeren. Dat kan nu alleen ten aanzien van honden en katten, waarvoor het Honden- en kattenbesluit regels stelt. Voor andere huisdieren geldt thans geen wettelijke voorziening. In dit verband is het relevant dat het beleid ten aanzien van kleine huisdieren zich richt op de eigen verantwoordelijkheid van de sector. Via vrijwillige certificatiestelsels kunnen de betrokkenen invulling geven aan die eigen verantwoordelijkheid. Parallel daaraan wordt aan overheidszijde gewerkt aan een amvb die het huidige Honden- en Kattenbesluit gaat vervangen. In deze amvb zullen tevens voorschriften worden opgenomen die de uitvoering van het verdrag mogelijk maken. Het certificeringstraject gecombineerd met het opstellen van deze amvb, de te volgen procedure voor de inwerkingtreding van de amvb vergen aanzienlijk meer tijd dan twee maanden. Zie ook paragraaf 8.5 ‘Certificatiesysteem voor honden en katten en dierenspeciaalzaken’, actie NDW 74. Motie Ouwehand en Thieme (PvdD) 28 286, nr. 192 Verzoekt de regering binnen een half jaar met een plan van aanpak te komen om de malafide hondenhandel tegen te gaan. De AID heeft in 2008 informatie verzameld over de hondenhandel. Daaruit is naar voren gekomen dat de handel in honden voor een groot deel handel via internet betreft. In Noord-Brabant en Friesland worden oude varkensstallen nog weleens gebruikt voor de fok van honden. Er zijn echter nog veel gegevens onbekend en informatie is lastig te achterhalen. Op grond van de huidige informatie is een plan van aanpak opgesteld dat o.a. een intensievere samenwerking met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en meer samenwerking met douane en Marechaussee omvat. Aan dit plan wordt in 2009 verder uitvoering gegeven. Dit plan wordt niet gepubliceerd, omdat het vanuit handhavingsperspectief gevoelige informatie bevat. Motie Waalkens (PvdA) en Cramer (CU), 28286, nr. 197 Verzoekt de regering de doorontwikkeling van deze alternatieven te faciliteren, hoge prioriteit te geven en de Kamer een overzicht te geven van de stappen die de regering gaat zetten. In de nota dierenwelzijn is de ambitie uitgesproken om te streven naar integraal duurzame en diervriendelijke stallen. In de ontwikkeling van dergelijke systemen is een duidelijke rol voor de overheid weggelegd. Hiervoor zijn voor de komende jaren financiële middelen vrijgemaakt. Voor de legpluimveehouderij zijn nieuwe integraal duurzame huisvestingssystemen ontwikkeld voor de productie van tafeleieren (Ronddeel en Plantage). Deze systemen worden momenteel op de eerste praktijkbedrijven gebouwd. De productie van eieren ten behoeve van de voedingsmiddelen industrie vereist garanties ten aanzien van voedselveiligheid. Om aan deze eis te blijven voldoen, zal in 2009 voor de legpluimveesector die produceert voor de eiproducten- en voedingsindustrie een herontwerptraject worden opgestart en de ontwikkeling van alternatieven worden gestimuleerd. Motie Van Velzen (SP) 28 286, nr. 198 Verzoekt de regering het toezicht op juiste toepassing van de elektrische bedwelmingsmethode te verscherpen De VWA heeft de afgelopen periode een audit uitgevoerd naar het elektrisch bedwelmen. De resultaten zullen worden gebruikt om het toezicht verder te optimaliseren. Voor een goede naleving is het tevens van belang per diersoort (leghen, vleeskuiken, eend) parameters vast te stellen die, naast een afdoende bedwelming, tevens geen nadelige invloed hebben op de vleeskwaliteit. WUR-ASG is in 2007 gestart met het onderzoek naar de juiste parameters. Naar verwachting wordt dit onderzoek in de loop van 2009 afgerond. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal ik bezien in hoeverre er aanleiding is het toezicht op de juiste toepassing van de elektrische bedwelmingsmethode te verscherpen. Motie Thieme (PvdD) 31472 nr. 14 Verzoekt de regering concrete indicatoren en afrekenbare doelstellingen te formuleren die een eenduidig inzicht verschaffen in de voortgang van het kabinetsbeleid dat erop is gericht en grotere mate van dierenwelzijn te bereiken en de Kamer hierover vóór de begrotingsbehandeling van 2009 te informeren, en gaat over tot de orde van de dag. WUR-ASG is gevraagd om een monitoringssysteem te ontwikkelen met indicatoren voor dierenwelzijn. De reeds bestaande monitoring van dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren wordt hierbij betrokken. De resultaten van het onderzoek worden voor 1 april 2009 aan de Tweede Kamer gestuurd. In de loop van 2009 zullen voor de betreffende indicatoren gegevens worden verzameld, zodat bij de tweede voortgangsrapportage over de Nota Dierenwelzijn en Nationale Agenda Diergezondheid in februari 2010 er tegelijkertijd een eerste monitoringsrapportage ligt. Motie Cramer (CU) 31200 XIV, nr 120 Verzoekt de regering ‘verbod op de verrijkte kooi’(TK 2006–2007 30 800 XIV, nr. 65) zodanig uit te voeren dat aansluiting wordt gezocht bij de in Duitsland geïntroduceerde Kleingruppenhaltung; Verzoekt de regering voorts om zich in Europees verband in te spannen de vraag naar alternatief geproduceerde eieren te stimuleren. In het voorjaar van 2009 wordt een wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit bij de Kamer voorgehangen. In het wijzigingsvoorstel zullen naast de overgangstermijn voor de bestaande verrijkte kooien, de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting zijn opgenomen. De welzijnsnormen worden conform de motie overgenomen uit de federale Duitse regelgeving voor de Kleingruppenhaltung. Dit is mede van belang, omdat het in verband met de afzet van eieren naar het belangrijke afzetland Duitsland niet gewenst is dat de eieren in Nederland onder afwijkende welzijnsomstandigheden worden geproduceerd. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van het besluit per 1 juli 2009. Met het oog op het legbatterijverbod per 2012 heeft de pluimveesector dan nog 2,5 jaar de tijd voor de omschakeling van de huidige legbatterijen naar de koloniehuisvesting of alternatieve niet-kooisystemen. Motie van Velzen (SP) TK 31700 XIV, nr. 76 moedigt de regering aan om het hier niet bij te laten zitten en te pogen,andere lidstaten te overtuigen van de wenselijkheid van een verbod op deze zeer dieronvriendelijke voedingsmethode Met de Europese Commissie heeft een gesprek plaatsgevonden over het dwangmatig voederen van ganzen. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij weinig mogelijkheden ziet om deze praktijk aan te pakken en geeft prioriteit aan de herziening van een aantal bestaande welzijnsrichtlijnen en het verder uitvoeren van het EU Actieplan voor Dierenwelzijn. Een belangrijk gegeven is dat alleen de Europese Commissie het initiatief kan nemen om wetgeving uit te vaardigen. De steun van de Europese Commissie is dus een harde voorwaarde om te komen tot een Europees verbod op het dwangmatig voederen van ganzen. Nederland zal een aantal lidstaten benaderen om steun te zoeken voor een dergelijk verbod. Motie Cramer (CU) TK 31700 XIV, nr. 93 Verzoekt de regering de «combinatiekip» als optie in het onderzoek te behouden en daarbij tevens te onderzoeken hoe de «combinatiekip» in een moderne en duurzame pluimveehouderij past Hierover volgt op korte termijn een reactie aan de Tweede Kamer. Motie Ouwehand (PvdD), TK 31700 XIV, nr. 106 verzoekt de regering de overgangstermijn voor het verbod op de verrijkte kooi in te stellen tot 1 januari 2017 Hierover volgt op korte termijn een reactie aan de Tweede Kamer. Motie van der Vlies (SGP) TK 31700 XIV, nr. 113 verzoekt de regering te onderzoeken hoe ten aanzien van vergunningverlening en innovatiebeleid meer prioriteit gegeven kan worden aan de opschaling van innovatieve en duurzame (stal)concepten, en binnen een jaar met voorstellen te komen Hierover volgt op korte termijn een reactie aan de Tweede Kamer. Motie Atsma (CDA)/Jacobi (PvdA) TK 26991, 238 verzoekt de regering binnen deze gewijzigde Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten, zoönosen en TSE’s een tweede verzamelslag voor slachtschapen en het verzamelen van weiderunderen mogelijk te laten zijn tot maximaal 1 juli 2009, zodat de sector de mogelijkheid krijgt het geaudite private kwaliteitssysteem «preventie» te realiseren Besloten is om in de huidige Regeling preventie de mogelijkheden voor de tweede verzamelslag van slachtschapen en het verzamelen van weiderunderen te continueren tot 1 juli 2009 zonder koppeling aan een kwaliteitssysteem. Het bedrijfsleven heeft zo meer tijd voor het ontwikkelen van kwaliteitssystemen. Zie ook paragraaf 3.13 ‘Preventie van dierziekten’, actie NAD 49. Bijlage 1 Totaaloverzicht acties NDW en NAD Acties uit de Nota Dierenwelzijn Burger en consument, het publieke debat (hoofdstuk 4) De landbouwsector opent de deuren; uiterlijk in 2015 is de productiewijze van alle bedrijven transparant. Primaire sector, ketenpartijen, retail, maatschappelijke organisaties en overheid ondertekenen uiterlijk 1 mei 2008 een convenant ten behoeve van een substantieel tussensegment voor varkens en kippenvlees. De overheid zorgt voor gerichte campagnes om duurzame consumptie te stimuleren. De overheid zet zich in voor etikettering op dierenwelzijn via het Europese spoor. De overheid stelt een programma van activiteiten op ten behoeve van een open en eerlijke dialoog over dierenwelzijn. Landbouwhuisdieren (hoofdstuk 5) Integraal en diergericht ontwerpen (notaparagraaf 5.2) De overheid zet zich in voor de ontwikkeling van integraal duurzame stallen. Integraal beoordelingskader (notaparagraaf 5.3) De overheid geeft wetenschappers opdracht een afwegingskader te ontwikkelen op basis waarvan de verschillende belangen gewogen kunnen worden. Eind 2008 is dit gereed. De overheid zal vanaf dat moment zorgdragen dat in besluitvorming over belangrijke thema’s, de effecten op alle waarden worden getoetst waardoor de afweging transparant wordt. Robuuste dieren (notaparagraaf 5.4) De overheid maakt onderzoek naar meer robuuste dieren mogelijk (NWO-LNV onderzoeksprogramma). De sector zet de komende jaren in op het gebruik van meer robuuste dieren. Internationale inzet (notaparagraaf 5.5) De overheid zorgt voor een actieve coalitievorming met lidstaten die een voorhoedepositie in willen nemen. De overheid zorgt voor een betere bundeling en samenwerking op het terrein van (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. De overheid zorgt samen met wetenschappers voor feitelijke en wetenschappelijke gegevens teneinde te komen tot een aanscherping van de Vleeskuikenrichtlijn. De overheid zet zich in voor het behoud van het Europees verbod op de legbatterij per 2012. De overheid zet zich in om in EU-verband uiterlijk 2015 te komen tot het stoppen met castratie. De overheid zet zich in voor een aanscherping van de Transportverordening bij de eerstvolgende evaluatie (transportcondities op de wagen en transportduur). De overheid zet zich op EU-niveau in voor Europese welzijnsregeling voor (opfok) vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen. Sector melkveehouderij (notaparagraaf 5.6.1) De overheid zet samen met andere partijen in op de introductie van een integraal duurzaam stalsysteem (2010). Hierna ondersteunt de overheid de overheid de proefversies van nieuwe integraal duurzame stallen financieel (innovatiemodule uit de LNV-regeling subsidies). De overheid zorgt voor een subsidieregeling voor investeringen door early adopters in integraal duurzame stallen. De overheid stimuleert via het fiscale spoor investeringen in bovenwettelijke welzijns- en milieumaatregelen in stallen (Maatlat duurzame veehouderij/MIA en Vamil). Sectoren en maatschappelijke organisaties zetten o.a. via de activiteiten van Stichting Weidegang in op het bevorderen van de weidegang. De overheid stelt regelgeving op met welzijnseisen voor de huisvesting van melkvee. De overheid onderzoekt en dringt in EU-verband aan op een alternatief (chip of transponder in het oor) voor de huidige grote oorflappen. Met ingang van 1 juni 2008 is het vriesbranden bij koeien een verboden ingreep. Sector kalverhouderij (notaparagraaf 5.6.2) De sector draagt zorg voor een verbetering van de transportcondities op de wagens. De sector wordt opgeroepen de mogelijkheden te onderzoeken om minder afhankelijk te worden van de import van kalveren over lange afstand. De sector wordt uit een oogpunt van een verbetering van het dierenwelzijn en ter vermindering van de risico’s op insleep van dierziekten opgeroepen een plan op te stellen om te komen tot een vermindering van het aantal verzamelslagen in binnen- en buitenland (gereed 1 juli 2008). De overheid stelt per 2009 de rubber matten verplicht in stallen waar vleeskalveren anders dan op stro worden gehuisvest. De overheid besluit aan de hand van de uitkomsten van de ‘welzijnsmonitor vleeskalveren’ of verdergaande maatregelen nodig zijn. Sector Dikbilhouderij (notaparagraaf 5.6.3) De sector onderzoekt samen met wetenschappers de mogelijkheden om te komen tot een forse vermindering van het aantal keizersnedes. Sector Varkenshouderij (notaparagraaf 5.6.4) Afspraken tussen primaire varkenshouderij, maatschappelijke organisaties, verwerkende industrie en de retail over de afzet van varkensvlees van verdoofd gecastreerde biggen voor de Nederlandse markten per 1 januari 2009. De overheid zet zich op EU-niveau in op acceptatie per 2015 van varkens en vlees van varkens die niet gecastreerd zijn. De overheid verbiedt per 2009 het knippen van de hoektanden, enkel vijlen is toegestaan. Op basis van de evaluatie, zet de overheid in op verhoging van de welzijnseisen in de Europese Varkensrichtlijn en het vasthouden aan de Europese verplichting van de groepshuisvesting voor dragende zeugen vanaf 2013. De primaire varkenshouderijsector, maatschappelijke organisaties, de slachterijsector, de veehandel en de veetransporteurs stellen een plan op dat gericht is op vergroting van de export van biggen naar Duitsland en het zoeken naar alternatieven voor het lange afstand transport van slachtvarkens (zeugen, vleesvarkens) (gereed 1 maart 2008). De overheid zorgt met alle partijen voor herontwerp van integraal duurzame en diervriendelijke stal- en houderijsystemen voor kraamzeugen, dragende zeugen en gespeende biggen. De overheid ondersteunt de proefversies van nieuwe integraal duurzame stallen financieel (innovatiemodule uit de LNV-regeling subsidies). De overheid zorgt voor een subsidieregeling voor investeringen door early adopters in integraal duurzame stallen. De overheid stimuleert via het fiscale spoor investeringen in bovenwettelijke welzijns- en milieumaatregelen in stallen (Maatlat duurzame veehouderij/MIA en Vamil). Convenant met primaire varkenshouderijsector, verwerkende industrie, retail, horeca, catering, maatschappelijke organisaties en overheid over het ontwikkelen en op de markt brengen van een tussensegment varkensvlees (gereed 1 mei 2008). Sector pluimveehouderij (notaparagraaf 5.6.5) Op basis van de resultaten van het Plan van aanpak ingrepen van het bedrijfsleven wordt in 2011 de regelgeving met betrekking tot snavelbehandeling bij legpluimvee aangepast. De overheid draagt zorg voor de implementatie van de Vleeskuikenrichtlijn in nationale regelgeving. De overheid agendeert op EU-niveau de gevolgen van de genetische aanleg voor het welzijn van vleeskuikens (op basis van het onderzoeksrapport van de Commissie in 2010). De overheid zet op EU-niveau in op aanscherping en aanvulling van de normen in de Vleeskuikenrichtlijn ten aanzien van sterfte, voetzoolaandoeningen, borstblaren en bezettingsgraad (bij de evaluatie van de richtlijn in 2012). Samen met andere partijen zet de overheid in op integraal herontwerp van houderijsystemen voor vleeskuikens. De overheid ondersteunt financieel proefversies van nieuwe integraal duurzame pluimveestallen (innovatiemodule uit de LNV-regeling subsidies). De overheid stelt een subsidieregeling open voor investeringen door early adopters in integraal duurzame pluimveestallen. Fiscale stimulering van investeringen in bovenwettelijke welzijns- en milieumaatregelen in pluimveestallen (Maatlat duurzame veehouderij/MIA en Vamil). Convenant met primaire pluimveehouderijsector, verwerkende industrie, retail, horeca, catering, maatschappelijke organisaties en overheid over het uitrollen van bestaande en nieuw te ontwikkelen tussensegmenten pluimveevlees (gereed 1 mei 2008). Hobbydierhouderij(notaparagraaf 5.6.8) De overheid zorgt samen met de sector voor gerichte informatievoorziening aan hobbydierhouders over dierenwelzijn. Verwaarlozing landbouwhuisdieren (notaparagraaf 5.9) De overheid vraagt de leden van de Werkgroep verwaarlozing landbouwhuisdieren te komen met nieuwe impulsen in de aanpak en preventie van verwaarlozing. Doden van dieren (notaparagraaf 5.10) De overheid financiert onderzoek naar bedwelmingsmethoden van eendagskuikens, pluimvee en varkens (eind 2008 gereed). De overheid laat onderzoek uitvoeren naar het maatschappelijk draagvlak voor gentechnologie bij kuikens (1e kwartaal 2008 gereed). Debat met Tweede Kamer over ethisch te kiezen richting rond eendagskuikens (medio 2008). De overheid gaat in overleg met betrokken organisaties om te komen tot meer reversibel bedwelmen van met name runderen (gereed medio 2009). Transport van dieren (notaparagraaf 5.11) De sector heeft per 1 januari 2008 geborgde kwaliteitssystemen voor het transport van dieren. De Nederlandse overheid komt in EU-verband met voorstellen tot aanscherping van de Transportverordening. De sector komt uiterlijk op 1 juni 2008 met een plan om te komen tot verbetering van de condities op de wagen voor lange afstandstransporten. De overheid draagt zorg voor de aanpassing van een handhavingsstrategie zodat het nalevingspercentage omhoog gaat en het aantal incidenten sterk wordt teruggebracht. Vis (hoofdstuk 6)) Kweekbedrijven en verwerkingsbedrijven van paling en meerval in Nederland, waar levende vis wordt geslacht, zullen binnen 4 jaar gebruik maken van een diervriendelijkere dodingsmethode. De overheid ontwikkelt een maatlat voor duurzame kweek van vissen, inclusief welzijn. Deze zal worden ingezet voor stimuleringsbeleid. De overheid zorgt voor de ontwikkeling van operationele indicatoren waarmee ongewenste effecten van waterkwaliteit in recirculatiesystemen op welzijn en diergezondheid, geïnventariseerd kunnen worden. De overheid voert vervolgonderzoek uit naar het natuurlijk gedrag en de fysiologie van enkele in Nederland gekweekte vissoorten in relatie tot houderijomstandigheden. De overheid stelt op basis van de uitkomsten van voorgaand onderzoek, randvoorwaarden op voor de aquacultuur. De overheid ondersteunt praktijkonderzoek naar het huidige transport van levende vissen en indien nodig naar mogelijke verbeterpunten. De overheid bevordert met het oog op een duurzame visstand, het terugdringen van bijvangsten en selectievere vangstmethoden. De sector ontwikkelt een internationale gedragscode voor de sportvisserij. Samen met de sportvisserij sector zal de overheid een traject inzetten om de huidige gedragscode, de voorlichting en het toezicht hierop, te evalueren. Gezelschapsdieren (hoofdstuk 7) Het LICG lanceert in oktober 2007 de website en de eerste campagne. Het LICG zorgt in 2008 voor een ‘Dierenbijsluiter’. De overheid verkent in 2008 met het Platform Verantwoord Huisdierbezit de mogelijkheid te komen tot gidsen voor goede praktijken (nadere invulling zorgplicht gezelschapsdieren). De overheid hangt begin 2008 de AMvB inzake de positieflijst voor. Overheid en bedrijfsleven zorgen er voor dat eind 2008 een certificatiesysteem voor honden en katten operationeel is. De overheid stelt met ingang van 2011 een I&R voor honden verplicht. Met de sector wordt gesproken over de opzet van de uitvoering. De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied komt uiterlijk september 2008 met een plan van aanpak voor de aanpak van erfelijke problemen bij rashonden. De overheid voert de evaluatie van de Regeling agressieve dieren (RAD) uit en besluit voor de zomer 2008 over de uitkomsten en vervolgstappen. De overheid vraagt RUU, faculteit diergeneeskunde een cursusmodule op te zetten voor personeel op dierenambulances. De overheid overlegt met brancheorganisaties van dierenambulancen om te komen tot verdergaande professionalisering. Rijksoverheid overlegt met andere overheden om te bezien hoe goede lokale initiatieven breder navolging kunnen krijgen. De overheid breidt de handhavingscapaciteit voor gezelschapsdieren per 2008 uit met 3 fte. Paarden (hoofdstuk 8) De sector komt binnen een jaar met een plan van aanpak om te komen tot de noodzakelijke welzijnsverbeteringen (huisvesting, voeding, transport en trainingsmethoden), waarbij ik inzet op een realisatie binnen 3 jaar. Wanneer dit niet gebeurt zal de overheid regels stellen. De sector wordt gevraagd zijn verantwoordelijkheid te nemen en het couperen van paardenstaarten te beëindigen. Tevens zet de overheid zich in voor agendering binnen de EU. Dierentuinen en circussen (hoofdstuk 9) Evaluatie Dierentuinenbesluit (afgerond eind 2008). Onderzoek naar het dierenwelzijn van circusdieren (gereed december 2008), waarna besluitvorming. Dieren in de natuur (hoofdstuk 10) Populatiebeheer en schadebestrijding Ontwikkeling van alternatieve preventieve middelen om faunaschade aan landbouwgewassen te voorkomen. Hierdoor kan het afschot van dieren worden verminderd. Opvang gewonde dieren De opvangsector heeft in 2007 een opvangprotocol ontwikkeld dat door LNV is goedgekeurd. LNV gaat hierop handhaven waardoor de kwaliteit van de opvang verbetert. In het wild levende grazers Betere inbedding van het aspect dierenwelzijn in het beheer van de in het wild levende grazers door onnodig lijden te voorkomen door het hanteren van duidelijke afschotcriteria en via de inrichting van het leefgebied. Vervreemding van de natuur verminderen, met name bij de jeugd. Verhoging ecologische kennis, rol van dieren in het ecosysteem en het belang van duurzame populaties. Maatschappelijk besef van ‘wildheid’ natuurdieren groeit. Voorlichting door met name terreinbeherende organisaties. Plaagdieren Bij het toestaan van nieuwe bestrijdingsmethoden wordt het aspect van dierenwelzijn zorgvuldig meegenomen. Proefdieren (hoofdstuk 11) Evaluatie van de Wod Nederlandse discussie over de 3 thema’s van de evaluatie Wod. De evaluatie van de Wet op de dierproeven (Wod), “Een noodzakelijk kwaad” 1 heeft geleid tot een aantal aanbevelingen. De belangrijkste onderwerpen kunnen worden ingedeeld in drie verschillende thema’s: a) openheid en openbaarheid; b) ethische aspecten; en c) toezicht. De ministers van VWS en LNV sturen een brief aan de Tweede Kamer (beleidsvoornemens dierproeven en biotechnologie bij dieren) over de uitkomsten van de Nederlandse discussie met betrekking tot de hierboven genoemde thema’s. Samen met de betrokken partijen zal worden gestreefd naar aanpassingen in het beleid aan de hand van de drie thema’s. Herziening Europese dierproevenrichtlijn (86/609/EEG) De overheid zal de uitkomsten van de discussie in Nederland zoals genoemd staat onder 9.1.1 inbrengen bij het proces van herziening van 86/609/EEG. Kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven De overheid ontwikkelt een kabinetsvisie over alternatieven voor dierproeven. Acties uit de Nationale Agenda Diergezondheid Gezelschapsdieren (hoofdstuk 3.2) De eigenaren van gezelschapsdieren informeren zich over de consequenties van de aanschaf van een gezelschapsdier en de juiste diergeneeskundige zorg. De eigenaren van gezelschapsdieren verlenen aan hun dier de juiste (diergeneeskundige) zorg. De eigenaren van gezelschapsdieren en de gezelschapsdierensector zorgen zelf voor een goede organisatie van hun belangengroepen en voor zover deze al ontwikkeld zijn, breiden ze deze uit. 2008-2009: er wordt een verkenning uitgevoerd om de rollen en verantwoordelijkheden met betrekking tot de gezondheid van gezelschapsdieren voor overheid, eigenaar en sector inzichtelijk te krijgen. 2009-2010: aansluitend op de verkenning en de uitkomst hiervan wordt een communicatiestrategie opgezet specifiek gericht op houders van gezelschapsdieren. Deze communicatiestrategie wordt opgezet, samen met de dierenartsen (KNMvD ), wetenschappers (FD), dierenwinkels en aanverwante sectoren, zoals hondenscholen en het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) opgezet. 2007-2008: de risico’s van dierziekten voor dier en mens die bij gezelschapsdieren kunnen voorkomen, worden geïnventariseerd. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de emerging diseases en emerging zoönosen. 2007-2008: de diersoorten op de positieflijst worden geïnventariseerd op het voorkomen en mogelijke insleep van dierziekten en zoönosen. 2008-2009: faciliteren van de zelforganisatie van de houders van de gezelschapsdieren en de gezelschapsdierensector in het kader van diergezondheid. Hobbydieren (hoofdstuk 3.3) 2007-2009: hobbydierhouders kunnen zelf de organisatie van hun belangengroep op zich nemen en, voor zover deze al ontwikkeld is, uitbreiden. 2007-2015: hobbydierhouders kunnen zichzelf scholen daar waar kennis ontbreekt over de zorg voor hun dieren en over de gezondheidsrisico’s van hun dieren. 2007-2015: van de hobbydierhouders mag verwacht worden dat ze hun dieren optimaal verzorgen en dat ze zelf de nodige hygiëne- en andere preventiemaatregelen nemen bij hun dieren om te proberen dierziekten te voorkomen. In 2008 zal de overheid in overleg met hobbydierhouders een communicatiebeleid opzetten dat specifiek is afgestemd op hobbydierhouders. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan het ontwikkelen van nieuwe communicatiemiddelen. Verder zal er een verkenning plaats vinden of het begrip hobbydierhouder nader gedefinieerd kan of moet worden. Faciliteren van de zelforganisatie van hobbydierhouders. Vanaf 2008 zal worden verkend wat daarvoor de beste manier is. 2007-2009: internationaal lobbyen om het gedifferentieerde beleid ten aanzien van de bestrijding internationaal geaccepteerd te krijgen (inbreng in het kader van CAHP). 2009-2010: alternatieven onderzoeken voor de identificatie van hobbydieren. Daar waar hobbydierhouders bezwaar hebben tegen de gebruikte identificatiemiddelen wordt gekeken naar alternatieve identificatiemogelijkheden zoals bijvoorbeeld injectaattransponders. 2011: het door de overheid uitgevoerde communicatiebeleid voor hobbydierhouders evalueren. 2015: onderzoek uitvoeren naar de mate waarin hobbydierhouders zich bewust zijn van diergezondheidsrisico’s. 2008-2009: verbetering van risico-analyse voor beleidsbeslissingen om maatwerk mogelijk te maken (zie hoofdstuk 4.2, Risicoanalyse). Differentiatie is één van de kernpunten die Nederland in Brussel uitdraagt bij de ontwikkeling en implementatie van de Europese strategie diergezondheid 2007-2013 (CAHP). 2008-2010: aanpassen van eigen regelgeving om maatwerk mogelijk te maken. Commercieel gehouden dieren (hoofdstuk 3.4) Bedrijfsgebonden diergezondheidsproblemen (acties sector) 2007-2015: vermindering van belangrijke bedrijfsgebonden dierziekten, onder meer ter uitvoering van een door de betrokken sector opgesteld plan hiervoor. 2007-2015: bij de ontwikkeling van nieuwe houderijsystemen wordt nadrukkelijk rekening gehouden met diergezondheid. Zie ook het hoofdstuk integraal ontwerpen in de Nota Dierenwelzijn. Preventie (acties sector) 2008-2010: het opzetten van kwaliteitssystemen met daaraan gekoppeld preventiemaatregelen, om een hoog niveau van dierziektepreventie te garanderen en risicobewust ondernemerschap te stimuleren. 2008-2010: ontwikkelen van systemen voor de reiniging en ontsmetting van veewagens die verder worden verwezenlijkt. 2008-2009: ontwikkelen van een plan om in het binnen- en het buitenland het aantal verzamelslagen te verminderen, uit oogpunt van diergezondheid en dierenwelzijn (zie ook Nota Dierenwelzijn). Bestrijding (acties sector) 2008-2015: communicatie naar de achterban over de dierziektebestrijding en de maatregelen in tijden van een crisis. 2008-2015: input leveren aan overheid voor het vormgeven van de maatregelen in tijden van een crisis. Vaccinatie (actie sector) 2007-2008: afspraken maken over de afzet van producten van dieren die in het kader van bestrijding of preventie zijn gevaccineerd. Natuurlijke weerstand (actie sector) 2007-2015: onderzoeken hoe de natuurlijke weerstand ingezet kan worden in het verbeteren van de gezondheid van de dieren. Structuur veehouderij (actie sector) 2007-2015: de structuur van de houderij wordt op onderdelen ter discussie gesteld om de diergezondheid te verbeteren en om de huidige risico’s van dierziekte-insleep te verminderen. Bedrijfsgebonden diergezondheidsproblemen (acties sector samen met de overheid) In 2008 samen met de rundvee-, pluimvee-, varkens- , schapen- en geitensectoren een verkenning uitvoeren naar de rol van de overheid bij bedrijfsgebonden ziekten. In 2008 samen met de rundvee-, pluimvee-, varkens-, schapen- en geitensectoren een plan opstellen over de vermindering van belangrijke bedrijfsgebonden diergezondheidsproblemen. Preventie (acties sector samen met de overheid) In 2008 maken de overheid en het bedrijfsleven afspraken over het zelfstandig invoeren van preventiemaatregelen door de sector. De uitvoering van deze afspraken geschiedt in 2009-2011. In 2012 een evaluatie uitvoeren van de werking van de nieuwe preventieregelgeving en preventiemaatregelen. 2008-2009: onderzoeken in hoeverre diercontacten, die een gevaar vormen voor insleep en verspreiding van dierziekten, verder beperkt kunnen worden 2008-2009: het systeem van identificatie en registratie van schapen en geiten op orde brengen middels een elektronisch I&R systeem. 2008-2015: het systeem van identificatie en registratie actueel houden en mogelijk uitbouwen. Bestrijding (acties sector samen met de overheid) 2008-2009: categoriseren van dierziekten waarmee de verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk wordt voor de bestrijding van dierziekten, zie hoofdstuk 4.3. 2008: bedrijfsleven en overheid brengen met behulp van een pilot de consequenties van OIE-compartimentering in kaart. 2009-2013: bedrijfsleven en overheid geven ieder invulling aan hun respectievelijke aandeel in OIE-compartimentering. 2008-2010: verkennen hoe de early warning systematiek verder kan worden verbeterd. 2009-2010: verkennen in hoeverre de inbreng van de stakeholders in tijden van dierziekte-uitbraken beter kan worden benut in de besluitvorming over de bestrijding. Vaccinatie (acties sector samen met de overheid) 2007-2015: bij landen binnen en buiten de EU lobbyen voor het wegnemen van belemmeringen voor de afzet van producten van dieren die in het kader van bestrijding of preventief zijn gevaccineerd. 2007-2015: samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven om nieuwe en betere vaccins en diagnostische middelen op de markt te brengen. 2007-2015: blijvende inzet voor de verbetering van de internationale standaarden in OIE-verband en relevante wetgeving in EU-verband op het gebied van vaccinatie. Natuurlijke weerstand (acties sector samen met de overheid) 2009-2015: één of meer pilotstudies en praktijkleernetwerken (zgn. communities of practice) starten, waarin onderzoekers en veehouders een lerende innovatiecyclus doorlopen en beschikbare kennis gecommuniceerd wordt. 2015: de balans over de kennis over basale (natuurlijke) weerstand wordt opnieuw opgemaakt en – indien mogelijk - ontwikkelt het bedrijfsleven vervolgens in samenwerking met de overheid een plan van aanpak om deze mogelijkheden in de praktijk te brengen. Als planvorming niet mogelijk is, wordt de noodzaak van verder onderzoek in beeld gebracht. Structuur van de veehouderij (actie sector samen met de overheid) 2008-2015: bij maatschappelijke en politieke discussies over de structuur van de veehouderij het aspect diergezondheid sterk en krachtig inbrengen als één van de centrale thema’s waar over gepraat moet worden. Preventie (acties overheid) 2007: De herziening van de preventieregelgeving wordt afgerond. 2008: De herziening van het handhavingsbeleid van preventieregels wordt afgerond. Bestrijding (acties overheid) 2008-2015: het bestrijdingsbeleid via de beleidsdraaiboeken geactualiseerd houden. Dit beleid afstemmen op de maatschappelijke behoeftes. Dit houdt in: meer maatwerk, meer alternatieven voor (preventief) ruimen en het opbouwen van een brede maatschappelijke steun. 2008-2015: regelmatig blijven oefenen van de beleidsdraaiboeken met de crisisorganisatie. 2007-2015: er worden goede afspraken gemaakt over de aanpak van de bestrijding van besmettelijke dierziekten met de buurlanden en andere relevante lidstaten. Waar nodig wordt er samen geoefend. 2007-2015: voortdurende inzet in internationaal verband om de Nederlandse visie zoveel mogelijk geaccepteerd te krijgen Dieren in de natuur en bedreigde gehouden dieren (hoofdstuk 3.5) In 2008 afronden van een verkenning naar de uitbreiding van de monitoring en de coördinatie. Een coördinatierol van het Dutch Wildlife Health Centre, in samenwerking met kennisinstituten op het gebied van ecologie, epidemiologie en diergeneeskunde, wordt hierbij onderzocht. In 2009-2010 opstellen van een monitoringsplan en een communicatieplan om de bestaande monitoring van de mate van voorkomen van besmettelijke dierziekten in wilde populaties en vogels uit te breiden. In 2010-2011 stelt de overheid, samen met commerciële dierhouders en natuurorganisaties een communicatieplan op om op basis van risico-analyse en monitoring de werkelijke risico’s in beeld te krijgen, het maatschappelijk beeld ten aanzien van de rol van wilde dieren bij de verspreiding van dierziekten meer in evenwicht te krijgen en hierdoor de communicatie tussen de partijen te verbeteren. 2007-2015: provincies maken samen met de veehouderijsector een gezamenlijk inrichtingsplan per robuuste verbinding om mede op basis van risico-analyse de risico’s op de verspreiding van dierziekten door wilde dieren tegen te gaan. Mogelijke maatregelen zijn: voorkomen van directe contacten tussen wilde dieren en landbouwhuisdieren door zonering of afscherming (varkens met vrije uitloop tijdelijk binnen; tijdelijk opstallen koeien, afrasteren agrarische bedrijven of natuurgebieden). Deze plannen en de daarbij behorende verantwoordelijkheidsverdeling wordt op bestuurlijk niveau tussen terreinbeheerders, agrariërs, rijk en provincies vastgelegd. 2007-2015: de beheersbaarheid van een uitbraak van een dierziekte wordt meegenomen bij de inrichting van de ecologische hoofdstructuur. 2007-2015: aandacht voor een verhoogde inzet van provincies bij de realisatie van het nulstandbeleid wilde zwijnen. Uitgezonderd zijn de leefgebieden voor wilde zwijnen, de Veluwe en de Meinweg. Paarden (hoofdstuk 3.6) 2007-2008 werkt de Sectorraad Paarden aan een verdere professionalisering van de vertegenwoordiging van de paardensector. 2007-2015: voor communicatie over en het betrekken van de volledige achterban bij diergezondheidsonderwerpen wordt een communicatieplan ontwikkeld. 2007-2008: de sector zorgt dat ze goed voorbereid is op de rollen en verantwoordelijkheden die ze zelf heeft ten tijde van een dierziektecrisis 2008-2010: de diergezondheidsproblemen op individueel niveau worden meegenomen in de acties die genomen worden in het kader van welzijnsverbetering van paarden. In 2008 zorgt de sector samen met LNV voor educatie en voorlichting over paardenziekten die een probleem kunnen geven op populatieniveau of een gevaar voor de volksgezondheid met zich mee kunnen brengen. Doelgroep is hier de paardeneigenaren. Eind 2007 begint de Groep Gezondheidszorg Paard van de KNMvD met het ontwikkelen van leidraden voor besmettelijke paardenziekten voor dierenartsen. LNV ondersteunt dit initiatief. Dit zal bijdragen aan een betere en snelle herkenning van paardenziekten. In 2008-2009 gaat LNV samen met de Sectorraad Paarden kijken naar de mogelijkheden die aanpassing van het huidige I&R systeem voor dierziektebestrijding kan bieden. In 2008-2009 gaat de Sectorraad Paarden samen met LNV kijken wat de doelstellingen van een monitoringssysteem naar ziekten bij paarden moeten zijn en of het nodig is een monitoringssysteem te ontwikkelen. In 2008 zal voor bepaalde ziekten verduidelijkt en geëxpliciteerd worden hoe rollen en verantwoordelijkheden met betrekking tot die ziekten liggen. Hiervoor sluiten we aan bij de voorgenomen actie voor de categorisatie van dierziekten, zoals beschreven in hoofdstuk 4.3. In 2007-2008 zorgt de Sectorraad Paarden samen met LNV voor bewustwording van de sector over de risico’s van de vele transportbewegingen van paarden, onder andere door communicatie over zeer besmettelijke ziekten. Waar mogelijk en nodig wordt actie ondernomen om risico’s te beperken. Speerpunt hierbij is het voorkomen van insleep van dierziekten. In 2008-2009 doen we samen met de paardensector een verkenning naar de mogelijkheden om ook voor de paardensector te komen tot een systeem van privaat-publieke kostenverdeling bij bestrijding van een paardenziekte. In 2007-2008 geeft LNV opdracht voor onderzoek naar vectorgebonden ziekten. 2008-2010: LNV zal daar waar mogelijk onderzoek voor het ontwikkelen van een paardenpest vaccin faciliteren. In 2007-2008 maakt LNV een beleidsdraaiboek voor Afrikaanse paardenpest en betrekt de paardensector in de ontwikkeling van dit beleid. In 2007-2008 wordt in opdracht van LNV in beeld gebracht welke zoönosen in de toekomst voor Nederland van belang kunnen zijn en wat de risico’s zijn. Vissen en schaal- en schelpdieren (hoofdstuk 3.7) Kennisniveau van viskwekers verbeteren door een betere ketenorganisatie. Een groter draagvlak creëren bij de viskwekers voor de noodzaak binnen de gedragscode te opereren zodat de gedragscode door alle bedrijven wordt erkend en nageleefd. LNV zal met de sector nader inventariseren welke aspecten van visgezondheid prioriteit hebben en een gezamenlijk actieplan opstellen. Onderdeel daarvan is in ieder geval voorlichting over visziekten en preventie. LNV gaat met de KNMvD na op welke wijze de kennis over visziekten bij dierenartsen kan worden verbeterd. LNV laat onderzoek doen naar de effecten van het houden van vis in gesloten recirculatiesystemen op de gezondheid vissen. Paragraaf 4.2 Risicogebaseerd beleid (hoofdstuk 4.2) 2008-2015: verder ontwikkelen van het instrument risico-analyses als beleidsinstrument en optimaliseren van de toepassing. 2008-2010: ontwikkelen van een heldere structuur en organisatie voor risicoanalyse. Met ‘organisatie’ wordt hier bedoeld het proces van vraag tot advies en implementatie. De overheid (LNV, VWA) neemt hiervoor het initiatief, in samenwerking met CIDC, RIKILT, RIVM, WUR/ASG en andere relevante organisaties. Bovendien zullen er relaties worden ontwikkeld met andere landen die risicoanalyse-units hebben ingesteld (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zwitserland, Nieuw-Zeeland, Canada, USA). Dit helpt de eigen structuren beter te ontwikkelen en beter gebruik te maken van de ervaringen omtrent organisatie en kennis. Gegevens- en informatiekanalen die nodig zijn voor het kunnen uitvoeren van risico-analyses zullen worden ontwikkeld. Ook hier zou dat waar nodig en nuttig internationaal moeten plaatsvinden. 2008-2010: goede protocollen/afspraken maken om vragen, resultaten en adviezen op de juiste manier en tijdig op de juiste plek te krijgen. Daarmee bereiken we dat het proces voor iedere betrokkene helder en transparant wordt. In 2008 wordt een communicatieplan ontwikkeld waarin is aangegeven welke mogelijkheden er zijn om bekendheid te geven aan de resultaten van risicoanalyses (bijvoorbeeld via internet). Nederland zal in 2008 het onderwerp risicoanalyse ook Europees agenderen, in het kader van EFSA en in het kader van herziening van het Europees diergezondheidsbeleid. Er wordt gestreefd naar een Europees netwerk voor risicobeoordeling. De Nederlandse overheid kan daarbij voortborduren op stappen die al zijn gezet op dit gebied in het kader van het EU Network of Excellence EPIZONE. Enerzijds kan hierdoor expertise tussen landen worden uitgewisseld en anderzijds stimuleert dit de toepassing van risicoanalyse bij ontwikkelen van diergezondheidsmaatregelen. Voor nieuw opkomende risico’s is het bijvoorbeeld heel nuttig gebruik te kunnen maken van expertise uit landen waar men ervaring met het risico of het gevaar heeft. Een sterkere rol voor de EFSA wordt gecreëerd. In 2007-2008 zal worden verkend welke rol het bedrijfsleven zelf kan spelen in relatie tot de risico-analyses voor diergezondheid. Categorisatie van dierziekten (hoofdstuk 4.3) 2007-2008: categorisatie van dierziekten in overleg met het bedrijfsleven. 2007-2008: de categorisatie van dierziekten zal door Nederland worden ingebracht bij de ontwikkeling van de Europese diergezondheidsstrategie 2007-2013 (CAHP). Kostentoedeling dierziektebestrijding (hoofdstuk 4.4) 2008 - 2010: voorbereiden verlenging en aanpassing convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV- PVV- PPE- PZ. 2008 - 2010: actieve rol in EU-verband voor de uitwerking van de harmonisatie van de kostentoedeling volgens het Nederlandse model. 2008 - 2010: de overheid ondersteunt initiatieven van de sector om instrumenten te ontwikkelen voor het afdekken van ondernemersrisico, bijvoorbeeld via verzekeringen. 2008 - 2010: de overheid ondersteunt initiatieven van de sector bij het ontwikkelen van instrumenten voor de differentiatie naar risicoprofiel. In 2008-2009: een verkenning naar de mogelijkheden om ook voor de paardensector te komen tot een systeem van private-publieke kostenverdeling bij bestrijding van een paardenziekte. Veterinaire organisatie en infrastructuur (hoofdstuk 4.5) Gaan mee met de tijd en technologische ontwikkeling, en nemen gericht actie om op deze veranderingen in te spelen. Zoeken naar samenwerking in binnen- en buitenland ter versterking van de positie. Verkenning naar rollen en verantwoordelijkheden binnen de veterinaire organisatie, passend bij de tijd en technologische ontwikkeling. Samen met betrokken partijen past LNV de crisisorganisatie waar nodig aan, rekeninghoudend met veranderende omstandigheden. Samen met KNMvD en Faculteit Diergeneeskunde wordt een verkenning gedaan of de rol van de dierenarts als poortwachter en als eerste schakel in de veterinaire infrastructuur verdere ondersteuning verdient vanuit het publieke domein. Laboratoria stimuleren tot EU-samenwerking, zowel voor expertiseuitwisseling als voor verdere specialisatie in bepaalde ziekten. 2008: de huidige crisisorganisatie wordt tegen het licht gehouden om te kijken waar verbeteringen mogelijk zijn in relatie tot technologische ontwikkeling en de wens tot efficiency verhoging. Hierbij kijken we ook hoe we (nog) beter gebruik kunnen maken van de samenhang tussen de veterinaire kennisinfrastructuur en de crisisorganisatie. Diergeneesmiddelen (hoofdstuk 4.6) Om tot een daadwerkelijke vermindering van antibioticumresistentie en antibioticumgebruik en verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen te komen, zal ik voorafgaand aan de in te stellen maatregelen met de diverse stakeholders afspraken maken over realistische maar ambitieuze targets. Uiterlijk eind van dit jaar verstuur ik de Beleidsstrategie antibioticumresistentie naar de Tweede Kamer met een pakket van maatregelen om de boven beschreven doelen te realiseren. Kennis, research en development (hoofdstuk 4.7) De komende jaren wil ik samen met dierhouders nadenken over oplossingen voor diergezondheidsproblemen en daarbij gebruik maken van kennis bij het bedrijfsleven. 2007-2015: versterken van de internationale samenwerking en afstemming tussen kennisinstituten door samen met andere overheden een ERA-net Diergezondheid op te zetten en hieraan deel te nemen. Eind 2007 vindt de oprichting ERA-net Diergezondheid plaats. 2007-2010: ontwikkeling van een instrumentarium om de kennis op het gebied van diergezondheid bij (toekomstige) dierhouders en beroepsgroepen te vergroten. 2007: actualiseren van Kennisagenda Diergezondheid op basis van de Nationale Agenda Diergezondheid. Hierbij kijken we met name naar de nieuwe aandachtsvelden in het toekomstige diergezondheidsbeleid: Nieuwe diercategorieën gezelschapsdieren en paarden Verbreding naar bedrijfsgebonden ziekten Preventie gebaseerd op risico-analyses Versterken samenwerking tussen overheid en maatschappelijke groepen Versterking inzet ‘zachte’ instrumenten (o.a. faciliteren/communiceren) in plaats van wet- en regelgeving Ontwikkeling nieuwe financieringsinstrumenten 2008-2015: het actueel houden van de Kennisagenda Diergezondheid (jaarlijkse update vanaf 2007). 2007-2015: vanuit de Kennisagenda Diergezondheid sturen op kennisontwikkeling en meer dan voorheen op kennisverspreiding en kennisbenutting. 2008-2015: Het bevorderen van meer en bredere samenwerking tussen onderzoeksinstellingen. Dit doen we door de Kennisketen Infectieziekten Dier meer te benutten, en door uitbreiding van samenwerking met instituten op het gebied van humane gezondheidszorg. Vooral onderzoek aan (potentiële) zoönosen, nieuwe bedreigingen en antibiotica lenen zich goed voor deze samenwerking. 2007-2010: de contactstructuur tussen praktijk-bedrijfsleven, beleid en onderzoek versterken door het starten van kenniskringen. 2008-2015: Een grotere rol voor diergezondheidszorg in de lesprogramma’s van het algemeen middelbaar en beroepsonderwijs; nascholingscursussen voor dierhouders en beroepsgroepen. Paragraaf 4.8 Klimaatverandering, globalisering en emerging diseases (hoofdstuk 4.8) Ik doe een dringend beroep op burgers om geen risicovolle planten, dieren en producten uit derde landen mee te nemen. In 2009 wordt een informatiecampagne georganiseerd door de reisbrancheorganisatie (bv. ANVR) in samenwerking met de overheid zodat de reiziger zich bewust is van risico’s op insleep en verspreiding van dierziekten door reizen en weet hoe deze risico’s te beperken. Om kennis over emerging diseases te vergroten, wordt verder geïnvesteerd in de insectenkunde (entomologie) en de diagnostiek van door insecten overgebrachte dierziekten en hun vectoren. Daarnaast zal er samenwerking worden gezocht met andere laboratoria in de EU op het gebied van emerging diseases. Vanaf 2008 zullen de effecten van klimaatverandering en de kans op emerging diseases nadrukkelijk worden meegenomen in risicoanalyses (zie hoofdstuk 4.2, Risico-analyses). Om integraler te werk te kunnen gaan, zal in 2008 een verkenning worden uitgevoerd hoe de overheidsorganisatie op het gebied van de bestrijding van emerging diseases optimaal vorm kan worden gegeven. Afstemming hierover zal plaatsvinden tussen de verschillende ministeries (VWS, LNV), onderzoeksinstituten (WUR, RIVM, CIDC, CIB, FD en GD) en uitvoeringsorganisaties (VWA, AID). De kans op insleep van buitenlandse dierziekten zal in 2008 verkleind worden door de controles aan de grens (bijvoorbeeld Schiphol) op de insleep van dierlijke producten verder te perfectioneren. Dit gebeurt onder andere door risicogebaseerd te werken, gericht te intensiveren en het gebruik van nieuwe methoden, zoals de inzet van honden. Het beleid voor een aantal emerging diseases wordt vanaf 2007 verder uitgewerkt in een aantal beleidsdraaiboeken, te weten een beleidsdraaiboek voor Afrikaanse paardenpest en exotische ziekten die op de mens kunnen overslaan. Om dierziekten aan de bron te bestrijden worden een aantal programma’s opgezet waarbij we technische assistentie leveren aan onder andere Turkije, Indonesië en Egypte (zie hoofstuk 4.9, Bestrijden aan de bron). Bestrijden aan de bron (hoofdstuk 4.9) Het is ook in het belang van de sector om relevante diergezondheidsproblemen bij belangrijke handelspartners op te lossen. Ik doe daarom een beroep op de sector om in andere landen activiteiten te ontplooien op het gebied van kennisoverdracht. Tot 2010 worden projecten ontwikkeld gericht op de bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza (Indonesië, Vietnam, China, Egypte, Roemenië, Turkije). In het kader van de bilaterale samenwerking levert LNV vanuit kennisinstellingen technische assistentie bij de opbouw van bestrijdingscapaciteit. LNV levert in 2007, 2008 en 2009 technische assistentie bij de bestrijding van klassieke varkenspest in Roemenië en Bulgarije. LNV gaat door met de reguliere bilaterale samenwerking met buurlanden (en bepaalde andere relevante EU-landen) op het gebied van preventie en bestrijding. 2008-2015: Nederland organiseert en stimuleert samenwerking tussen ‘donorlanden’ in organisaties als FAO, EU en OIE om ontwikkelingsprojecten op het gebied van diergezondheid te starten. Daarnaast zal Nederland deze multilaterale organisaties aanzetten tot ondersteuning van getroffen landen. 2007-2015: de wetenschappelijke samenwerking met andere landen (o.a. Zuid-Afrika) op het gebied van opkomende dierziekten wordt verstevigd. 2008-2015: Het verlenen van technische assistentie en het uitwisselen van kennis tussen Nederlandse en buitenlandse instituten rond emerging diseases, zoals blauwtong, Rift Valley Fever, Afrikaanse varkenspest. LNV-activiteiten richten zich op bilaterale samenwerking met Aziatische en Afrikaanse landen. In deze projecten wordt tot 2010 het hoofddoel nagestreefd de insleep van dierziekten in Nederland te beperken om een hogere veterinaire veiligheid in Nederland te kunnen bereiken. Dit wordt aangepakt door meer zicht te krijgen op de infectiehaarden in Azië en Afrika en hierover meer kennis uit te wisselen. Nederland levert hiertoe, vanuit de kennisinstellingen, veterinair-technische expertise aan deze landen. De Nederlandse inzet zal bijdragen aan een verbeterde veterinaire controle, een functionerend monitoringssysteem en de aanwezigheid van operationele draaiboeken voor de dierziektebestrijding in 2010. Voor Indonesië loopt tot 2010 al een groot project. Daarnaast zullen vergelijkbare activiteiten geïnitieerd worden, onder andere voor Egypte, Turkije, en Roemenië en Bulgarije op het gebied van respectievelijk AI en KVP. Colofon Auteur: Ministerie van LNV Datum: 3 februari 2009 Voortgangsrapportage Nota Dierenwelzijn & Nationale Agenda Diergezondheid 2008 page 57