implementatieplan
Bijlage
Nummer: 2009D04860, datum: 2009-02-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Het implementatieplan voor de Europese richtlijn bescherming vitale infrastructuur (2009D04858)
Preview document (š origineel)
Implementatieplan voor de EPCIP-richtlijn āRichtlijn inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren.ā 16 december 2008 Managementsamenvatting Op 12 januari 2009 zullen de Europese richtlijn tot bescherming van de vitale infrastructuur en de daarbij horende (vrijblijvende) richtsnoeren in werking treden. De richtlijn kan in zijn geheel op beleidsmatige wijze geĆÆmplementeerd worden. Aandachtspunt voor iedere betrokken vakministerie is nog wel of bereikt wordt dat de verplichtingen tot een OSP (beveiligingsplan) en een SLO (veiligheidsverbindingsfunctionaris) per mogelijke ECI (Europese vitale infrastructuur) worden ingevuld. Dit kan mogelijk leiden tot aanpassing van sectorale wetgeving door het verantwoordelijke vakministerie. Dit zal echter pas gaan spelen in het geval dat daadwerkelijk Ć©Ć©n of meer ECIās voor Nederland zijn aangemerkt. Bovendien verschilt dit per vitale infrastructuur. Het Nederlandse CIP contactpunt zal een cruciale rol spelen in het proces van inventariseren en aanmerken van ECI. Het CIP contactpunt zal Ć©Ć©n loket vormen voor alle zaken over het EPCIP en bestaan uit de betrokken ministeries. Het sterke van een interdepartementaal samenwerkingsverband als het CIP contactpunt is dat het een sectoroverstijgende invalshoek en uitstraling zal hebben. Dit past ook in het gedachtegoed van de richtlijn. Het CIP contactpunt zal met voorrang worden ingesteld, zodat de daadwerkelijke implementatie van de richtlijn via het CIP-contactpunt kan lopen. Hierdoor wordt de benodigde samenwerking tussen de ministeries, maar ook met het bedrijfsleven versterkt. Kortom, de volgende stappen zullen moeten worden doorlopen: Identificeren: Vakministerie en sector kijken, ondersteund door het CIP contactpunt naar welke infrastructuur er in Nederland is die mogelijk een ECI zou kunnen worden. Ook kijken vakministerie en sector naar welke infrastructuur er in het buitenland ligt waar we als Nederland in die mate van afhankelijk zijn dat het een ECI zou moeten worden. Dit doen we door de criteria uit de richtsnoeren te gebruiken, aangevuld met de methodiek van de Nationale Risicobeoordeling (NRB). Informeren: Via het interdepartementale samenwerkingsverband CIP contactpunt worden per formele brief de impactlanden (lidstaten die afhankelijk zijn van een infrastructuur gevestigd in Nederland) geĆÆnformeerd en uitgenodigd tot overleg met het Nederlandse vakministerie en de sector. Deze brief wordt ondertekend door de coƶrdinerende minister van BZK en de betreffende vakminister. Aanmerken: Gezamenlijk (impactlanden en Nederland) wordt dan overeengekomen of het een ECI betreft of niet. De Europese Commissie kan, indien gevraagd, een bemiddelende rol hierbij spelen. Het besluit of een infrastructuur in Nederland Europees vitaal is, wordt in de Ministerraad geaccordeerd. Daarnaast: Elk jaar zendt het CIP contactpunt een afschrift van de relevante delen uit de NRB naar de Europese Commissie. Elke vier jaar neemt elk vakministerie bij de integrale analyse BVI ook de impact op en van het buitenland mee. Het CIP contactpunt is een samenwerkingsverband van de ministeries (en nadrukkelijk niet BZK) en zorgt voor procesmanagement, ondersteuning, archivering en coƶrdinatie. Beheersmatig valt het CIP contactpunt onder het ministerie van BZK, de directie Nationale Veiligheid. Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven: Inhoudsopgave TOC \o "1-3" \h \z \u HYPERLINK \l "_Toc214958768" Managementsamenvatting PAGEREF _Toc214958768 \h 2 HYPERLINK \l "_Toc214958769" Inhoudsopgave PAGEREF _Toc214958769 \h 5 HYPERLINK \l "_Toc214958770" Korte uiteenzetting richtlijn EPCIP PAGEREF _Toc214958770 \h 6 HYPERLINK \l "_Toc214958771" 1. Inleiding PAGEREF _Toc214958771 \h 8 HYPERLINK \l "_Toc214958772" 2. Inhoud van de richtlijn PAGEREF _Toc214958772 \h 10 HYPERLINK \l "_Toc214958773" 2a. Richtsnoeren PAGEREF _Toc214958773 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc214958774" 2b. Verantwoordelijkheden PAGEREF _Toc214958774 \h 11 HYPERLINK \l "_Toc214958775" 3. Implementatievoorstellen PAGEREF _Toc214958775 \h 13 HYPERLINK \l "_Toc214958776" 3a. Inventariseren van ECI PAGEREF _Toc214958776 \h 14 HYPERLINK \l "_Toc214958777" 3b. Aanmerken van ECI PAGEREF _Toc214958777 \h 15 HYPERLINK \l "_Toc214958778" 3c. Verplichtingen voor aangemerkte ECI PAGEREF _Toc214958778 \h 17 HYPERLINK \l "_Toc214958779" 3d. Onderzoek noodzaak betere beveiliging PAGEREF _Toc214958779 \h 18 HYPERLINK \l "_Toc214958780" 3e. Rapportageplicht EC PAGEREF _Toc214958780 \h 19 HYPERLINK \l "_Toc214958781" 3f. Gevoelige informatie PAGEREF _Toc214958781 \h 19 HYPERLINK \l "_Toc214958782" 3g. CIP Contactpunt PAGEREF _Toc214958782 \h 20 HYPERLINK \l "_Toc214958783" 4. Conclusies Implementatie PAGEREF _Toc214958783 \h 23 HYPERLINK \l "_Toc214958784" 5. Terms of Reference in de relatie tussen lidstaten PAGEREF _Toc214958784 \h 25 HYPERLINK \l "_Toc214958785" Bijlage A Verplichtingenschema met implementatievoorstel PAGEREF _Toc214958785 \h 26 HYPERLINK \l "_Toc214958786" Bijlage B Definitie- en afkortingenlijst PAGEREF _Toc214958786 \h 35 HYPERLINK \l "_Toc214958787" Bijlage C (Lid) staten waar de richtlijn van toepassing is PAGEREF _Toc214958787 \h 35 Korte uiteenzetting richtlijn EPCIP De integrale tekst van de richtlijn en de bijbehorende richtsnoeren (de niet-vertrouwelijke gedeelte) is te vinden op HYPERLINK "http://www.nationale-veiligheid.nl" www.nationale-veiligheid.nl onder het dossier vitale infrastructuur. European Critical Infrastructures Program (EPCIP) Om als maatschappij te kunnen functioneren zijn we in Nederland afhankelijk van heel veel dingen: zoals van elektriciteit, goed drinkwater en natuurlijk van onze dijken. Al deze vitale producten en diensten zijn vaak met elkaar verweven en verknoopt. Deze verknoping beperkt zich echter niet tot de landsgrenzen, waardoor we in Nederland ook afhankelijk zijn van de continuĆÆteit van vitale sectoren in Europa. Daarom heeft de Europese Commissie een strategie ontwikkeld voor de bescherming van vitale infrastructuur in de Europese Unie. Deze strategie staat in het European Critical Infrastructures Program (EPCIP) en bestaat o.a. uit mededelingen, een informatienetwerk (CIWIN) en een richtlijn. Dit is een korte samenvatting van de richtlijn EPCIP. De Richtlijn EPCIP Na een lang onderhandelingsproces is op 5 juni 2008 de richtlijn tot bescherming van Europese vitale infrastructuur aangenomen door de JBZ-raad in Europa. In deze raad zijn de Europese ministers verantwoordelijk voor veiligheid vertegenwoordigd. De doelstellingen van de richtlijn zijn: De instelling van een procedure voor de inventarisatie van Europese Vitale infrastructuren (ECI) en voor de aanmerking van infrastructuur als Europese vitale infrastructuur. De uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak om te beoordelen of het nodig is de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren. De richtlijn richt zich vooralsnog op twee deelsectoren: energie en transport. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van de richtlijn moet de richtlijn geĆÆmplementeerd zijn. Binnen drie jaar zal de richtlijn geĆ«valueerd worden. Het identificeren van mogelijke ECIās In de Europese Unie bestaat veel vitale infrastructuur die bij uitval of vernietiging gevolgen kan hebben op twee of meer lidstaten naast de lidstaat waar uitval plaatsvindt. Deze infrastructuren met een grensoverschrijdende dimensie zouden aangemerkt kunnen worden als European Critical Infrastructure (ECI). Voor het inventariseren van deze ECIās is in de richtlijn een procedure ontwikkeld. Ook zijn er richtsnoeren met sectorale en sectoroverstijgende criteria. Lidstaten mogen zelf bepalen of ze deze richtsnoeren volgen; de richtsnoeren zijn niet verplicht. Het inventariseren van mogelijke ECIās is een verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf. Op grond van de richtlijn is het echter ook mogelijk dat een andere lidstaat aangeeft dat er in het vestigingsland (een lidstaat waar de infrastructuur is gevestigd) een mogelijke ECI ligt. Het aanmerken van ECIās Een lidstaat waar de infrastructuur gevestigd is (vestigingsland) kan in samenwerking met de van deze infrastructuur afhankelijke lidstaten, een geĆÆnventariseerde mogelijke ECI aanmerken als ECI. Mochten de lidstaten er onderling niet uitkomen of het hier een ECI betreft, dan kan de Europese Commissie een bemiddelende rol spelen. Wanneer een vitale infrastructuur als ECI is aangemerkt dan moet deze op grond van de richtlijn beschikken over een beveiligingsplan en een veiligheidsverbindingsfunctionaris. Vertrouwelijkheid van gevoelige informatie Gegevens over de aanmerking van ECI moeten op grond van de richtlijn vertrouwelijk behandeld worden. Personen die deze gegevens onder ogen krijgen, moeten ook een toepasselijk beveiligingsniveau hebben. Verbetering van de beschermingsmaatregelen op Europees niveau In de richtlijn staat dat elke lidstaat binnen Ć©Ć©n jaar na aanmerking van een ECI op zijn grondgebied, een dreigingsanalyse zal doen voor de deelsectoren. Ook moet elke lidstaat de Europese Commissie iedere twee jaar een verslag sturen met de soorten kwetsbaarheden, dreigingen en risicoās voor deze deelsectoren. Op deze manier kan de Europese Commissie samen met de lidstaten nagaan of er verdere beschermingsmaatregelen op Europees niveau overwogen moeten worden. CIP contactpunt Elke lidstaat zal een contactpunt oprichten die de aangelegenheden in verband met de bescherming van Europese vitale infrastructuur met de andere lidstaten en de Europese Commissie coƶrdineert. Implementatie van de richtlijn Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties coƶrdineert de implementatie van de richtlijn. De ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken zijn hier nauw bij betrokken. Daarnaast vindt er interdepartementale afstemming plaats en wordt het bedrijfsleven mede via het Strategisch Overleg Vitale Infrastructuur (SOVI) bij de implementatie betrokken. Actuele informatie met betrekking tot de implementatie is te vinden op HYPERLINK "http://www.nationale-veiligheid.nl" www.nationale-veiligheid.nl onder het dossier Bescherming Vitale Infrastructuur . 1. Inleiding Op verzoek van de Europese Raad van juni 2004 heeft de Europese Commissie een strategie ontwikkeld voor de bescherming van vitale infrastructuur in de Europese Unie. In dit kader zijn o.a. een mededeling over een Europees Programma Bescherming Vitale Infrastructuur (EPCIP), een beveiligd informatienetwerk (CIWIN) en een richtlijn door de Europese Commissie naar buiten gebracht. De richtlijn is een belangrijk onderdeel van het EPCIP en behandelt het identificeren en benoemen op Europees niveau van vitale infrastructuur en het vaststellen van de noodzaak om de bescherming hiervan te verbeteren. Op dit moment betreft de richtlijn alleen de sectoren Energie en Transport. De inzet van de Europese Commissie is erop gericht dit uit te breiden met andere sectoren, zoals de ICT-sector. Na een lang onderhandelingsproces is op 5 juni 2008 de richtlijn goedgekeurd door de JBZ-raad. De richtlijn en de bij de richtlijn horende richtsnoeren zijn op 8 december 2008 als hamerstuk door de RAZEB goedgekeurd. Twintig dagen na publicatie zal het geheel in werking treden, dat is op 12 januari 2009. De richtlijn geeft een verplichting voor de lidstaten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze verplichting in de sectoren evenredig, eenduidig en gelijksoortig worden vertaald. Dit is een uitdaging, gezien de verschillen in de sectoren. Het ministerie van BZK heeft namens Nederland de ambitie hierop te coƶrdineren. Het proces tot nu toe Het ministerie van BZK heeft het onderhandelingsproces van het EPCIP gecoƶrdineerd namens Nederland. Er is een interdepartementale kopgroep EPCIP opgericht die vanuit de ministeries van V&W, VROM en EZ aan het onderhandelingsproces hebben deelgenomen. Daarnaast zijn alle ministeries regelmatig geĆÆnformeerd over het traject en is het Strategisch Overleg Vitale Infrastructuur (SOVI) hierover geĆÆnformeerd. Ook is er een interdepartementale juridische adviesgroep geformeerd. Deze juridische adviesgroep heeft een juridische quickscan gedaan in de zomer van 2007, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de richtlijn. De juridische quickscan heeft zich op een tweetal vragen gericht: Wat doen we in Nederland al aan de materie die het EPCIP wil regelen en dat in wet- en regelgeving is weergegeven? Hoe kunnen we wat we in Nederland nog niet doen, het beste implementeren? De juridische quickscan is gebaseerd op een versie van de richtlijn van mei 2007. De quickscan heeft bijgedragen aan het Nederlandse standpunt tijdens de onderhandelingen. De richtlijn is medio 2008 op onderdelen radicaal gewijzigd. Zo verplicht de huidige richtlijn lidstaten niet tot het gebruik van wet- en regelgeving bij de implementatie. Het is belangrijk om bij de implementatie de juridische quickscan in de gaten te houden, onder meer omdat het een overzicht bevat van relevante sectorale regelgeving waarin het EPCIP gedachtegoed al is vastgelegd. Tijdsdruk Hoewel de richtlijn pas in 2011 geĆÆmplementeerd hoeft te zijn, moeten het proces van identificatie en aanmerking (hierover later meer) al zijn afgerond op dat moment. Dit betekent concreet dat vanaf het moment van inwerkingtreding al gewerkt wordt met de richtlijn. Er zit dus een grote tijdsdruk achter deze richtlijn. Tijdschema Januari 2009 treedt de richtlijn in werking. Dit betekent dat tegelijkertijd het proces van inventariseren van mogelijke Europees vitale objecten (ECI) start waarna het proces van het aanmerken van de Europees vitale objecten (ECI) plaatsvindt. Twee jaar na inwerkingtreding, te weten januari 2011 moeten de objecten zijn aangemerkt. Dit betekent dat de onderhandelingen hierover met de ons omringende landen afgerond moet zijn. Een jaar na aanmerking, januari 2012 moeten deze ECIās een beveiligingsplan (OSP) en een veiligheidsverbindingsfunctionaris (SLO) hebben. Naast deze twee formele processen moeten in januari 2011 ook de overige bepalingen uit de richtlijn, zoals het hebben van een contactpunt en de rapportageverplichtingen naar de Europese Commissie zijn geĆÆmplementeerd. In dit document heeft de interdepartementale kopgroep EPCIP, bestaand uit de ministeries V&W, EZ, VROM en BZK, de te nemen stappen voor de implementatie van de EPCIP-richtlijn gezet. Dit implementatieplan zal worden gedeeld met alle partners voor de Europese bescherming van vitale infrastructuur, waaronder de relevante sectoren transport en energie. 2. Inhoud van de richtlijn De doelstellingen van de richtlijn zijn: De instelling van een procedure voor de identificatie van Europees vitale infrastructuren en voor de aanmerking van infrastructuur als Europees vitale infrastructuur. De uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak om te beoordelen of het nodig is de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren. In de Europese Unie bestaat infrastructuur aangemerkt als zijnde vitaal die bij uitval of vernietiging impact zou kunnen hebben op twee of meer lidstaten. Deze infrastructuren met een grensoverschrijdende dimensie zouden aangemerkt kunnen worden als European Critical Infrastructure (ECI). Voor het inventariseren van deze ECIās is in de richtlijn een procedure ontwikkeld (artikel 3) en staan in de richtsnoeren sectorale en sectoroverstijgende criteria. Door infrastructuren langs deze criteria te leggen, kan de lidstaat beoordelen of een infrastructuur een mogelijke ECI is. Op basis van de procedure in artikel 4 kan deze infrastructuur, door de lidstaat waar de infrastructuur zich bevindt (vestigingsland) in samenwerking met de bij uitval van de infrastructuur schade ondervindende andere lidstaten (impactlanden), aangemerkt worden als ECI. Er kunnen bij het aanmerken twee scenarioās spelen: het vestigingsland inventariseert een mogelijke ECI en consulteert aan de daarvan mogelijk afhankelijke lidstaten over de geschatte schade bij uitval of verstoring. Daarop start een onderhandeling tussen de lidstaten waar geconcludeerd moet worden of het wel of geen ECI is. een van een bepaalde vitale infrastructuur afhankelijke lidstaat inventariseert in het vestigingsland een mogelijke ECI. Daarop start een onderhandeling tussen de lidstaten waar geconcludeerd moet worden of het wel of geen ECI is. De Europese Commissie kan een bemiddelende rol spelen in het overleg tussen het vestigingsland en de daarvan afhankelijke lidstaten, indien dit nodig is. Het zijn van een ECI brengt een aantal verplichtingen met zich mee. Zo moet de ECI een beveiligingsplan (OSP) hebben en moet er een veiligheidsverbindingsfunctionaris (SLO) zijn. In de richtlijn (artikel 7) staat verder nog dat elke lidstaat binnen Ć©Ć©n jaar na aanmerking van een ECI op zijn grondgebied, een dreigingsanalyse zal doen voor de deelsectoren energie en transport, als er zich een als ECI aangemerkte infrastructuur in bevindt. Ook moet elke lidstaat, als er een als ECI aangemerkte infrastructuur is, de Europese Commissie elke twee jaar een verslag sturen met de soorten kwetsbaarheden, dreigingen en risicoās voor deze deelsectoren. Op deze manier kan de Europese Commissie samen met de lidstaten nagaan of er verdere beschermingsmaatregelen op EU-niveau overwogen moeten worden. Verder kent de richtlijn een bepaling om de informatie met betrekking tot de bescherming van Europese vitale infrastructuur vertrouwelijk te behandelen (artikel 9). Dit geldt voor zowel mondelinge als schriftelijke informatie. Ook de personen die deze informatie behandelen horen een passend veiligheidsniveau te hebben. Tenslotte stelt de richtlijn dat elke lidstaat een CIP contactpunt (artikel 10) moet hebben. Dit contactpunt coƶrdineert aangelegenheden in verband met de bescherming van Europese vitale infrastructuur met de andere lidstaten en de Europese Commissie. Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn zal volgens artikel 11 de richtlijn geĆ«valueerd worden. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding (artikel 12) moet de richtlijn geĆÆmplementeerd zijn. In bijlage A is het verplichtingenschema te vinden, waarin alle verplichtingen voor de lidstaten uit de richtlijn zijn neergezet. 2a. Richtsnoeren Bij de richtlijn zit een aantal richtsnoeren. Op dit moment lopen de onderhandelingen hierover nog. Deze richtsnoeren richten zich op een aantal onderwerpen: Sectorale criteria voor de deelsectoren energie en transport; Sectoroverstijgende criteria voor deze deelsectoren; Analysemethodes; Tijdslijn voor de in de richtlijn genoemde processen en implementatie; Verdieping van de procedures uit de richtlijn met o.a. een stroomschema; Handreiking voor een beveiligingsplan (OSP); Handreiking voor de vereisten aan een veiligheidsverbindingsfunctionaris (SLO); De invulling van bemiddeling door de Europese Commissie en Bestaande EU-regelgeving voor een OSP en een SLO. Richtsnoeren zijn niet verplicht voor de lidstaten en dienen als optioneel hulpmiddel. 2b. Verantwoordelijkheden In overweging 4 van de richtlijn staat aangegeven dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de bescherming van vitale infrastructuur altijd bij de lidstaten zelf ligt. Dit geldt dus ook voor het inventariseren van mogelijke ECIās en het aanmerken daarvan. Het aanmerken van ECI gebeurt in onderling overleg tussen het vestigingsland en de daarvan afhankelijke lidstaten (impactlanden). Het kan dus niet zo zijn dat een infrastructuur in Nederland als ECI wordt aangemerkt zonder instemming van Nederland. De Europese Commissie kan alleen een bemiddelende rol spelen indien dit aan ze gevraagd wordt. De minister van BZK draagt de algemene verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn. Dit is conform de verantwoordelijkheden van het huidige programma Bescherming Vitale Infrastructuur. Ook is de minister van BZK, met de vakministeries, verantwoordelijk voor de coƶrdinatie en de vertegenwoordiging van het Nederlandse standpunt in Brussel ten aanzien toekomstige ontwikkelingen van EPCIP. De richtlijn is van toepassing op de vitale sectoren transport en energie. Voor de verplichtingen die specifiek zijn voor een sector, ligt de verantwoordelijkheid voor de beleidsontwikkeling en -uitvoering bij het betreffende vakministerie. De implementatie van de EPCIP-richtlijn is zo ingericht dat het past binnen de Nederlandse aanpak voor de bescherming van vitale infrastructuur. Dit betekent dat als een object van een vitale infrastructuur in Nederland door ons als mogelijke ECI is aangemerkt en voor dit object is al het nationale vitale traject (te weten de integrale analyse die elke vier jaar wordt gedaan) doorlopen, dan gaan we er vanuit dat daarmee ook is voldaan aan de verplichtingen uit deze richtlijn als het gaat om de beveiliging. Voorwaarde daarbij is dat het nationale integrale analysetraject kwalitatief goed (dus volgens de gestelde voorwaarden) is gedaan door het vakministerie en dat de geĆÆdentificeerde aandachtspunten daarbij zijn opgepakt. 3. Implementatie In het licht van de inwerkingtreding in januari 2009 dient de richtlijn uiterlijk januari 2011 geĆÆmplementeerd te zijn. Dit betekent concreet dat het proces van inventariseren door Nederland moet zijn afgerond en ook het proces van onderhandeling met de daarvan afhankelijke lidstaten over mogelijke ECIās. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat pas in 2011 gestart wordt met het identificatie- en aanmerkingproces. Dit moet in 2011 al zijn afgerond. Er zijn bij de implementatie drie processen van belang: De implementatie van de richtlijn in eigen wetgeving en structuren. Het proces van identificatie en aanmerking van ECIās en de verplichtingen van een OSP en een SLO. Overige bepalingen zoals het inrichten van een contactpunt en het opstellen van dreigingsanalyses. In dit hoofdstuk worden een aantal voorstellen voor implementatie gedaan. Dit hoofdstuk is in de tegenwoordige tijd geschreven en op Nederland toegespitst. Onder elk deelproces uit de richtlijn staat de mogelijkheid of staan de opties van implementatie. Dit wil echter niet zeggen dat deze voorstellen ook de te nemen weg zijn. Deze voorstellen liggen er vanuit praktische overwegingen, maar zijn daardoor niet limitatief. Pas na een intensieve consultatieronde zal een definitief implementatieplan worden opgesteld. Wanneer het persoonlijke voornaamwoord āweā gebruikt wordt, staat dat voor Nederland als lidstaat. Tijdens de onderhandelingen over de richtlijn is door de Europese Commissie geconcludeerd dat de richtlijn niet per definitie hoeft te leiden tot wijziging van wet- en regelgeving in de lidstaten. Daar was onvoldoende draagvlak voor. Expliciet staat dan ook vermeld dat de richtlijn op verschillende manieren mag worden geĆÆmplementeerd in de lidstaten, van overeenkomsten tot wetgeving, elke lidstaat mag dit zelf bepalen. Gezien de grote hoeveelheid aan sectoraal beleid, wet- en regelgeving die al in Nederland bestaat voor dit onderwerp, is het niet wenselijk om de richtlijn in wet- en regelgeving te vervatten. Bovendien werken we in Nederland aan de bescherming van vitale infrastructuur onder het adagium dat zoveel mogelijk bereikt moet worden door middel van publiek-private samenwerking en zo min mogelijk met het verplichtend opleggen door middel van wetgeving. Dit is ook gezien de inhoud van de bepalingen uit de richtlijn niet nodig. We kiezen er dan ook voor om de richtlijn te implementeren door middel van beleid. Randvoorwaarden voor de implementatie zijn: We blijven binnen de definitie en de kaders van de nationale uitwerking van de bescherming vitale infrastructuur. We laten sectoraal, wat sectoraal ligt. We sluiten zoveel mogelijk aan bij bestaande structuren, overleggen, beleid, wet- en regelgeving. We implementeren zo algemeen mogelijk, zodat nieuwe sectoren eenvoudig kunnen aansluiten. Alleen de deelsectoren energie en transport zijn nu onderdeel van de richtlijn. De bescherming van Europese vitale infrastructuur zal zich in de toekomst echter op meerdere sectoren gaan richten. Zo loopt er voor de deelsector ICT al een overlegtraject van de Europese Commissie met de lidstaten. Nieuwe sectoren kunnen echter altijd pas na de evaluatie van de richtlijn (drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn) aangesloten worden. Het desbetreffende vakministerie zal nauw bij de discussie betrokken worden. Het onderhavige implementatievoorstel bevat afspraken over procedures. Deze procedures zijn algemeen verwoord en zodoende van toepassing op de huidige sectoren (transport en energie), maar in de toekomst ook op andere sectoren die mogelijk worden aangesloten op de EPCIP-richtlijn. Nieuwe deelsectoren kunnen op deze manier eenvoudig aansluiten. 3a. Inventariseren van ECI Tekst richtlijn Artikel 3 Identificatie van ECIās 1. Elke lidstaat stelt, volgens de procedure van bijlageĀ III, een inventaris op van mogelijke ECIās die zowel aan de sectoroverstijgende als aan de sectorspecifieke criteria beantwoordt en voldoet aan de definities van artikelĀ 2, puntenĀ a) enĀ b). De Commissie kan de lidstaten op hun verzoek bijstaan bij het inventariseren van mogelijke ECIās. De Commissie kan de aandacht van de desbetreffende lidstaten vestigen op het bestaan van mogelijke kritieke infrastructuur die kunnen worden geacht te voldoen aan de eisen voor aanmerking als een ECI. De lidstaten en de Commissie zetten de inventarisatie van mogelijke ECIās permanent voort. 2. De in lid 1 sectoroverstijgende criteria omvatten: Het criterium van de slachtoffers (gemeten naar het mogelijke aantal doden en gewonden); Het criterium van de economische gevolgen (gemeten naar de omvang van het economisch verlies en/of de kwaliteitsvermindering van producten of diensten, met inbegrip van de mogelijke gevolgen voor het milieu); Het criterium van de gevolgen voor het publiek (gemeten naar de impact op het vertrouwen van de burgers, het fysieke lijden en de verstoring van het dagelijkse leven, met inbegrip van het uitvallen van essentiĆ«le diensten). De voor de sectoroverstijgende criteria geldende drempels worden gebaseerd op de ernst van de gevolgen van de ontwrichting of vernietiging van bepaalde infrastructuur. De precieze voor de sectoroverstijgende criteria geldende drempels worden per geval bepaald door de bij een welbepaalde kritieke infrastructuur betrokken lidstaten. Elke lidstaat stelt de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal infrastructuurvoorzieningen per sector waarvoor overleg over de voor de sectoroverstijgende criteria geldende drempels heeft plaatsgevonden. Bij de sectorspecifieke criteria wordt rekening gehouden met de kenmerken van de afzonderlijke sectoren met Europese kritieke infrastructuur. De Commissie stelt, samen met de lidstaten, richtsnoeren op voor het toepassen van de sectoroverstijgende en de sectorspecifieke criteria en van de approximatieve drempels die bij het inventariseren van ECI moeten worden gehanteerd. De criteria worden gerubriceerd. De toepassing van die richtsnoeren is facultatief voor de lidstaten. 3. Voor de toepassing van deze richtlijn worden de sectoren energie en vervoer gekozen. De betreffende deelsectoren worden opgesomd in bijlageĀ I. Indien dit nodig wordt geacht kunnen, in samenhang met de evaluatie van deze richtlijn als bedoeld in artikelĀ 11, nog andere sectoren worden aangewezen voor de toepassing van deze richtlijn. Daarbij moet voorrang worden verleend aan de ICT-sector. Implementatievoorstel Het proces van inventariseren van ECI doorloopt vier stappen: Het toepassen van de sectorale criteria uit de richtsnoeren om te bepalen of er nationaal infrastructuren zijn die volgens deze sectorale criteria als vitaal aan te merken zijn. Betreft het hier een vitale infrastructuur conform de definitie uit artikel 2A? Betreft het hier een Europese vitale infrastructuur conform de definitie uit artikel 2B? Het toepassen van de sectoroverstijgende criteria uit de richtsnoeren. Bij het aanmerken van ECI zal zo dicht mogelijk bij de Nederlandse definitie van vitale infrastructuur worden aangesloten. Zo kiezen we ervoor om geen spoor- of wegsysteem als ECI aan te merken, omdat we dat nationaal ook niet doen. Hoewel de richtsnoeren met daarin de criteria niet verplicht zijn, kiezen we ervoor om de criteria uit de richtsnoeren als uitgangspunt te nemen. Op basis van de criteria kijken we of er sprake is van mogelijke ECIās. Daarnaast wordt de methodiek van de NRB gebruikt om deze criteria voor de Nederlandse situatie verder aan te vullen en scenarioās te ontwikkelen. Het is aan het vakministerie om in overleg met de sector gemotiveerd af te wijken van de criteria uit de richtsnoeren. Bij het vakministerie ligt dan ook de bewijslast. Het inventariseren van mogelijke ECI is een continu proces, waarbij zoveel mogelijk aangesloten wordt bij bestaande processen. Om dit proces te borgen kiezen we er dan ook voor om bij de al bestaande vierjaarlijkse integrale analyse van de bescherming van vitale infrastructuur twee extra analysevragen mee te nemen: Welke infrastructuur heeft bij uitval of verstoring mogelijke impact in het buitenland? Van welke vitale infrastructuur in het buitenland zijn we in Nederland afhankelijk? Het gedachtegoed van de EPCIP-richtlijn en de criteria uit de richtsnoeren (mochten we ervoor kiezen deze te volgen) dienen hiervoor als achtergrond. De vierjaarlijkse integrale analyse wordt gedaan door de vakministeries. Hiernaast moet het echter mogelijk zijn om elk jaar aanvullende informatie bij de sectoren te vragen, indien dit door het Nederlandse CIP contactpunt, na overleg met het vakministerie, nodig wordt geacht. Dit zal alleen het geval zijn bij grootschalige bedrijfswijzigingen, onduidelijkheden in de aangeleverde informatie en vragen vanuit de Europese Commissie. De vierjaarlijkse rapportage dient tegelijkertijd om de Tweede Kamer te informeren over ECI. In 2009 vindt de volgende integrale analyse plaats, waardoor het mogelijk is om het eerste identificatieproces van mogelijke ECI daarmee gelijk te laten lopen. 3b. Aanmerken van ECI Tekst richtlijn ArtikelĀ 4 Aanmerking als ECIās 1. Elke lidstaat stelt de overige lidstaten waarvoor een mogelijke ECI aanzienlijke gevolgen kan hebben, in kennis van het bestaan ervan en van de redenen waarom die infrastructuur als een mogelijke ECI is aangemerkt. 2. Elke lidstaat op het grondgebied waarvan een mogelijke ECI gelegen is, treedt in bilateraal en/of multilateraal overleg met andere lidstaten waarvoor de mogelijke ECI aanzienlijke gevolgen kan hebben. De Commissie kan aan dat overleg deelnemen, maar heeft geen toegang tot informatie waarmee een bepaalde infrastructuur onmiskenbaar geĆÆdentificeerd kan worden. Een lidstaat die redenen heeft om aan te nemen dat de mogelijke ECI aanzienlijke gevolgen voor hem kan hebben, maar die niet als zodanig is aangeduid door de lidstaat op het grondgebied waarvan de mogelijke ECI is gelegen, kan bij de Commissie zijn wens kenbaar maken om bij het bilaterale en/of multilaterale overleg over deze kwestie te worden betrokken. De Commissie brengt de lidstaat op het grondgebied waarvan de mogelijke ECI is gelegen, onverwijld van die wens op de hoogte en tracht een akkoord tussen de partijen te vergemakkelijken. 3. De lidstaat op het grondgebied waarvan een mogelijke ECI is gelegen, merkt die, na een akkoord tussen die lidstaat en de lidstaten waarvoor die infrastructuur aanzienlijke gevolgen kan hebben, aan als ECI. Het is noodzakelijk dat de lidstaat op het grondgebied waarvan de infrastructuur gelegen is die moet worden aangemerkt als ECI, zijn instemming verleent. 4. De lidstaat op het grondgebied waarvan een als ECI aangemerkte infrastructuur gelegen is, stelt de Commissie elk jaar in kennis van het aantal als ECIās aangemerkte infrastructuurvoorzieningen per sector en het aantal lidstaten dat afhankelijk is van elke als ECI aangemerkte infrastructuur. Alleen de lidstaten waarvoor een ECI aanzienlijke gevolgen kan hebben, worden van het bestaan ervan in kennis gesteld. 5. De lidstaten op het grondgebied waarvan een ECI is gelegen, stellen de eigenaar/exploitant van de infrastructuur in kennis van het feit dat deze infrastructuur als een ECI is aangemerkt. De informatie over het aanmerken van infrastructuur als een ECI wordt op een passend niveau gerubriceerd. 6. Het identificeren en aanmerken van ECIās uit hoofde van de artikelĀ 3 enĀ onderhavig artikel krijgt zijn beslag uiterlijk op 12 januari 2011, en wordt regelmatig geĆ«valueerd. Implementatievoorstel Voorop gesteld staat dat we zoveel mogelijk via informele bilaterale verkenningen met de ons omringende landen zullen inventariseren en spreken over mogelijke aanmerking. Het proces van identificeren en het proces van onderhandelen met andere lidstaten of het echt een ECI is, zal in de praktijk moeilijk te scheiden zijn. Toch verplicht de richtlijn ons dit als twee afzonderlijke processen te zien en zo te benaderen. Dit betekent in praktische zin dat er een scheidslijn moet zijn waarop we van het identificatieproces naar het aanmerkingsproces gaan. We kiezen er dan ook voor om in Nederland na inventarisatie van een mogelijke ECI de daarvan afhankelijke lidstaten (via de CIP contactpunten) per formele brief, getekend door de minister van BZK als regievoerder mede namens de betrokken vakminister, te informeren. In deze brief staat: Typering van het object en de sector; De melding dat contact kan worden gezocht via het CIP contactpunt met het verantwoordelijke ministerie voor de sector waar de mogelijke ECI onder valt in Nederland. Wanneer we in Nederland een mogelijke ECI hebben geĆÆnventariseerd in het buitenland, zal het desbetreffende vakministerie dit formeel per brief via het Nederlandse CIP contactpunt delen met het CIP contactpunt in het betreffende land. Deze brief zal worden ondertekend door de coƶrdinerende minister van BZK en de betreffende vakminister. De formele briefprocedure staat overigens los van alle informele contacten die het vakministerie met het betreffende land heeft. De brief markeert het moment van overgang tussen twee processen: het identificatieproces en het aanmerkingsproces. Mocht een andere lidstaat van mening zijn dat er zich in Nederland een ECI bevindt, dan moeten zij dit ook formeel per brief (naar het Nederlandse CIP contactpunt en gericht aan de minister van BZK) gemotiveerd aangeven. Het CIP contactpunt brengt deze lidstaat vervolgens in contact met het verantwoordelijke vakministerie van de mogelijke ECI. We kiezen voor een formele brief om te kunnen garanderen dat we in Nederland de benodigde interne processen kunnen opstarten, zoals het vrijmaken van budget of personeel indien nodig. Daarnaast is dit ook nodig voor de archivering en als bewijslast richting de Europese Commissie over de implementatie van de richtlijn. De formele procedure staat los van alle informele contacten die vakministeries kunnen hebben. Formele correspondentie met de andere lidstaten loopt dus via het Nederlandse CIP contactpunt en naar de andere CIP contactpunten. Dit is bedoeld om de informatiekanalen te stroomlijnen richting en vanuit de andere Lidstaten. De minister van BZK is coƶrdinerend voor de formele correspondentie namens de Nederlandse staat in dit kader. Onderhandelingen met andere lidstaten over de aanmerking van ECIās gebeurt echter door de vakministeries zelf in samenwerking met het vitale bedrijf en het Nederlandse CIP contactpunt. Het staat de vakministeries vrij om informele verkennende gesprekken over mogelijke ECI te voeren met buitenlandse vakministeries om zo een eventuele formele procedure te versoepelen dan wel een onnodige formele procedure te voorkomen. De beheerders van (mogelijke) Europees vitale infrastructuur worden vanaf de beginfase betrokken, dus al vanaf het identificatieproces. Het Nederlandse CIP contactpunt is het centrale punt waar bekend is welke ECI er in Nederland zijn. Binnen het CIP contactpunt (hier zijn alle betrokken ministeries in vertegenwoordigd) zal afgestemd worden in hoeverre deze informatie vertrouwelijk gedeeld zal worden met de relevante burgemeesters. Het delen van deze informatie gebeurt dan conform de afspraken gemaakt binnen het programma Bescherming vitale infrastructuur over verspreiden van informatie over vitale objecten ten behoeve van de openbare orde en veiligheid. Informatie over het aanmerken van infrastructuur als ECI moet, conform de richtlijn, op een passend niveau gerubriceerd worden. We kiezen ervoor om dit in Nederland onder āDepartementaal Vertrouwelijkā te rubriceren, gelijk aan de rubricering van de vitale objecten in Nederland. Deze rubricering dient te allen tijde te worden aangeven op documenten over de aanmerking van ECI. Dit zal in een vertrouwelijkheidprotocol worden vastgelegd die door alle aangemerkte ECIās en verantwoordelijke overheidspartijen ondertekend wordt. Overigens blijft de mogelijkheid openstaan om per informatiezending de rubricering aan te passen naar een hogere gradatie. Ten slotte zal het besluit of een vitale infrastructuur in Nederland als Europees vitaal wordt aangemerkt, bekrachtigd worden door de Ministerraad. Het zijn van een ECI brengt immers verplichtingen mee voor zowel het bedrijf als het vakministerie (zie hieronder) en de onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling tussen ministers dient daarbij helder te zijn. 3c. Verplichtingen voor aangemerkte ECI Tekst richtlijn ArtikelĀ 5 Beveiligingsplannen van de exploitant 1. In het beveiligingsplan van de exploitant (OSP) wordt een overzicht gegeven van de kritieke-infrastructuurvoorzieningen van de ECI en van de beveiligingsoplossingen die bestaan of worden geĆÆmplementeerd met het oog op de bescherming ervan. De minimale inhoud van een ECI-OSP wordt beschreven in bijlageĀ II. 2. Elke lidstaat gaat na of alle als ECI aangemerkte infrastructuur op zijn grondgebied beschikt over een OSP of over gelijkwaardige maatregelen die de in bijlageĀ II vermelde punten bestrijken. Indien een lidstaat constateert dat er een dergelijk beveiligingsplan van de exploitant of een gelijkwaardig plan bestaat dat regelmatig wordt bijgewerkt, hoeven er geen verdere implementeringsmaatregelen te worden getroffen. 3. Indien een lidstaat constateert dat er geen dergelijk OSP of gelijkwaardig plan is opgesteld, zorgt hij ervoor, met alle maatregelen die hij passend acht, dat een OSP of een gelijkwaardig plan wordt opgesteld dat de in bijlageĀ II vermelde punten bestrijkt. Elke lidstaat zorgt ervoor dat uiterlijk een jaar nadat de infrastructuur als ECI is aangemerkt, een beveiligingsplan van de exploitant of een gelijkwaardig plan is opgesteld en regelmatig wordt getoetst. Die termijn kan in uitzonderlijke omstandigheden met toestemming van de autoriteit van de lidstaat en met kennisgeving aan de Commissie worden verlengd. 4. Dit artikel laat reeds bestaande regelingen voor toezicht en supervisie inzake ECI onverlet; de in die regelingen aangewezen toezichthouder is de in dit artikel bedoelde autoriteit van de lidstaat. 5. Indien maatregelen, inclusief communautaire maatregelen, worden nageleefd die in een bepaalde sector een plan voorschrijven of gewag maken van de noodzaak te beschikken over een plan dat gelijksoortig of gelijkwaardig is aan een OSP, en supervisie door de relevante autoriteit ten aanzien van een dergelijk plan voorschrijven, dan worden alle aan de lidstaten gestelde eisen die in dit artikel worden genoemd of krachtens dit artikel worden vastgesteld, geacht te zijn nageleefd. De in artikelĀ 3, lidĀ 2, bedoelde toepassingsrichtsnoeren omvatten een indicatieve lijst van die maatregelen. ArtikelĀ 6 Veiligheidsverbindingsfunctionarissen De veiligheidsverbindingsfunctionaris is het contactpunt voor veiligheidsaangelegenheden tussen de eigenaar/exploitant van de ECI en de relevante autoriteit van de lidstaat. Elke lidstaat gaat na of alle als ECI aangemerkte infrastructuur op zijn grondgebied over een veiligheidsverbindingsfunctionaris of een gelijkwaardige functionaris beschikt. Indien een lidstaat constateert dat er een veiligheidsverbindingsfunctionaris of een gelijkwaardige functionaris bestaat, hoeven geen verdere implementeringsmaatregelen te worden getroffen. Indien een lidstaat constateert dat er voor een als ECI aangemerkte infrastructuur geen veiligheidsverbindingsfunctionaris of gelijkwaardige functionaris bestaat, zorgt hij ervoor, met alle maatregelen die hij passend acht, dat een dergelijke veiligheidsverbindingsfunctionaris of een gelijkwaardige functionaris wordt aangewezen. Elke lidstaat implementeert een passend communicatiemechanisme tussen de relevante autoriteit van de lidstaat en de veiligheidsverbindingsfunctionaris of een gelijkwaardige functionaris voor de uitwisseling van informatie over vastgestelde risico's en dreigingen in verband met de betrokken ECI. Dit communicatiemechanisme laat de nationale voorschriften aangaande de toegang tot gevoelige en gerubriceerde informatie onverlet. Indien maatregelen, inclusief communautaire maatregelen, worden nageleefd die in een bepaalde sector een veiligheidsverbindingsfunctionaris of een gelijkwaardige functionaris voorschrijven, of gewag maken van de noodzaak te beschikken over een dergelijke functionaris, dan worden alle aan de lidstaten gestelde eisen die in dit artikel worden genoemd of uit hoofde van dit artikel worden vastgesteld, geacht te zijn nageleefd. De in artikelĀ 3, lidĀ 2, bedoelde toepassingsrichtsnoeren omvatten een indicatieve lijst van die maatregelen. Implementatievoorstel De verplichtingen van een OSP en een SLO zijn sectorale verplichtingen. De ministeries van V&W, EZ, JUS en VROM (of de door hen aangewezen inspecties) zullen bij aanmerking van een ECI nagaan of reeds aan deze verplichtingen wordt voldaan. Daarbij wordt aangesloten bij bestaande wet- en regelgeving, overeenkomsten e.d. Deze bestaande regelingen moeten wel voldoen aan de kaders voor een OSP en een SLO die gesteld zijn in de richtlijn. Dit is om te kunnen garanderen dat de diepgang en zwaarte van deze verplichtingen in alle sectoren (de huidige, maar ook eventueel later bijgevoegde) gelijkwaardig en gelijksoortig worden geĆÆmplementeerd. De vakministeries zijn ook verantwoordelijk voor de regelmatige toetsing of deze verplichtingen nog aan de richtlijn voldoen. Het Nederlandse CIP contactpunt kan hierbij faciliteren. Het Nederlandse CIP contactpunt zal, in samenwerking met de vakministeries, verder zorg dragen voor een jaarlijks evaluatiegesprek met het netwerk van veiligheidsverbindingsfunctionarissen, conform de verplichting uit de richtlijn. 3d. Onderzoek noodzaak betere beveiliging Tekst richtlijn ArtikelĀ 7 Verslagen 1. Elke lidstaat verricht binnen Ć©Ć©n jaar nadat op zijn grondgebied kritieke infrastructuur binnen deelsectoren als ECI is aangemerkt, een dreigingsanalyse met betrekking tot deze deelsectoren van de Europese kritieke infrastructuur. 2. Elke lidstaat zendt de Commissie om de 24Ā maanden algemene informatie toe op basis van een beknopt verslag over de soorten risicoās, dreigingen en kwetsbaarheden die zich hebben voorgedaan voor iedere sector van ECI waarin uit hoofde van artikelĀ 4 een ECI is geĆÆnventariseerd die op zijn grondgebied gelegen is. De Commissie kan in samenwerking met de lidstaten een gemeenschappelijk model voor deze verslagen uitwerken Elk verslag wordt gerubriceerd op het niveau dat door de lidstaat die het heeft opgesteld, nodig geacht wordt. 3. De Commissie en de lidstaten gaan aan de hand van de in lidĀ 2 bedoelde verslagen per sector na of er voor de ECIās verdere beschermingsmaatregelen op Gemeenschapsniveau overwogen moeten worden. Dit gebeurt in samenhang met de evaluatie van deze richtlijn als bedoeld in artikelĀ 11. 4. De Commissie kan in samenwerking met de lidstaten gemeenschappelijke methodologische richtsnoeren uitwerken voor risicoanalyses met betrekking tot ECIās. De toepassing van die richtsnoeren is facultatief voor de lidstaten. Implementatievoorstel De Nationale Risicobeoordeling (NRB) van de directie Nationale Veiligheid van het ministerie van BZK en de vierjaarlijkse Nederlandse rapportage zijn de instrumentaria die worden benut om dit artikel te implementeren. Met behulp van de NRB worden jaarlijks dreigingsanalyses uitgevoerd die ook elk jaar via het CIP contactpunt aan de Europese Commissie zullen worden doorgegeven. Het CIP contactpunt draagt er zorg voor dat kritisch naar de te verzenden informatie wordt gekeken. Het CIP contactpunt coƶrdineert de onderhandeling en afwikkeling van mogelijke verbeteringsopties die op gemeenschapsniveau worden aangedragen. De inhoudelijke inbreng komt van de vakministeries. 3e. Rapportageplicht EC In meerdere artikelen staat een plicht tot rapporteren naar de Europese Commissie: Artikel 3 lid 2: Elke lidstaat informeert de Europese Commissie jaarlijks over het aantal ECI per sector waarvoor besprekingen zijn gehouden over de drempels. Artikel 4 lid 4: De lidstaat waar een ECI is gevestigd, zal de EC jaarlijks informeren over het aantal aangewezen ECI per sector en de daarvan afhankelijke lidstaten. Artikel 7 lid 2: De lidstaat rapporteert elke twee jaar in algemene termen over types kwetsbaarheden, dreigingen en risicoās per ECI. Vanuit Nederland informeren we de Europese Commissie op aantallen ECIās per sector, niet over welke ECI er zijn. De vierjaarlijkse rapportage is de basis, maar het Nederlandse CIP contactpunt gaat elk jaar na of er wijzigingen zijn. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de ECI zelf om grootschalige wijzigingen tijdig door te geven aan het CIP contactpunt. Wel zal er elk jaar een brief naar de Europese Commissie gaan met daarin de voor deze richtlijn relevante dreigingen en informatie uit de Nationale Risicobeoordeling. Hiermee voldoet Nederland aan de verplichting van artikel 7 lid 2. In deze brief staan dan ook de generieke kwetsbaarheden, zoals dat Nederland kwetsbaar blijft voor water boven de zoveel meter. Alle formele communicatie over de Europese bescherming van vitale infrastructuur loopt in principe via het Nederlandse CIP contactpunt. 3f. Gevoelige informatie Tekst richtlijn ArtikelĀ 9 Gevoelige informatie in verband met de bescherming van ECI 1. Personen die namens een lidstaat of de Commissie omgaan met gerubriceerde informatie uit hoofde van deze richtlijn, moeten een passend veiligheidsniveau hebben. De lidstaten, de Commissie en de betrokken toezichthoudende instanties zien erop toe dat aan de lidstaten of aan de Commissie verstrekte gevoelige informatie over de bescherming van ECI niet voor enig ander doel dan de bescherming van kritieke infrastructuur wordt gebruikt. 2. Dit artikel is ook van toepassing op niet-schriftelijke informatie die uitgewisseld wordt tijdens vergaderingen over gevoelige onderwerpen. Implementatievoorstel Veiligheidsverbindingsfunctionarissen moeten als vertrouwensfuncties (niveau B) worden aangemerkt bij de Beveiligingsambtenaar. Het is aan te bevelen dat ze een screening krijgen, omdat ze het publieke belang dienen, ondanks hun commerciĆ«le achtergrond. Het CIP contactpunt kan hierbij bemiddelen. Voorgesteld wordt om ook de experts bij de mogelijke ECIās een B-screening aan te bieden, omdat ze vanaf het proces van identificatie al betrokken worden en meedraaien in overleggen met de overige lidstaten. Dit om voor onszelf, maar ook voor de Europese Commissie en de andere lidstaten aan te geven dat vertrouwelijkheid in Nederland serieus wordt genomen. Een B-screening is conform de vertrouwenseisen zoals die op dit moment zijn gesteld in het Nederlandse beleid voor de bescherming van vitale infrastructuur. Zie paragraaf 3b voor de vertrouwelijkheid van de aanmerking van een ECI. 3g. CIP Contactpunt Tekst richtlijn Artikel 10 Contactpunten voor de bescherming van ECI 1. Elke lidstaat wijst een contactpunt voor de bescherming van ECI aan (ECIP-contactpunten). 2. ECIP-contactpunten coƶrdineren aangelegenheden in verband met de bescherming van ECI binnen de lidstaat, met andere lidstaten en met de Commissie. De aanwijzing van een ECIP-contactpunt voor de bescherming van Europese kritieke infrastructuur sluit niet uit dat andere autoriteiten in een lidstaat bij aangelegenheden in verband met de bescherming van ECI worden betrokken. Implementatievoorstel Het CIP contactpunt wordt in Nederland de spil in het web van de implementatie en de uitvoering van de richtlijn en richtsnoeren. Ze faciliteren en coƶrdineren de identificatie, aanmerking, dreigingsanalyses en rapportages richting de Europese Commissie. Daarnaast zijn ze belangrijk voor de processturing en tijdsmanagement. Het is dan ook aan te bevelen ze al vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn in te stellen. Positionering Het contactpunt wordt gepositioneerd als hĆ©t Nederlandse aanspreek āen coƶrdinatiepunt voor EPCIP aangelegenheden. Het contactpunt zal zich kenmerken door aanspreekbaarheid, betrouwbaarheid, coƶrdinatie en expertise. Samenstelling contactpunt Bij de uitvoering van EPCIP zijn verschillende partijen betrokken die vanwege hun verantwoordelijkheid, expertise of belangenbehartiging een rol kunnen hebben in het contactpunt. Voor een goed functionerend contactpunt is het daarom wenselijk om juiste partijen in een samenwerkingsverband bijeen te brengen. Concreet zou dit kunnen betekenen dat het contactpunt voorlopig bestaat uit vertegenwoordigers van: Min BZK als regievoerder en aanspreekpunt voor de Europese Commissie; Min EZ als verantwoordelijke voor de energiesector; Min VenW als verantwoordelijke voor de transportsector; Min VROM als gedeeld verantwoordelijke voor de energiesector (nucleair en buisleidingen); Min JUS als gedeeld verantwoordelijke voor de luchtvaart; Advies- en kenniscentra zoals het NAVI kunnen vanwege de kennis van veiligheid en de contacten met de sectoren betrokken worden door het CIP contactpunt. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal regelmatig op de hoogte worden gehouden van de werkzaamheden van het CIP contactpunt als het gaat om het leggen van contact met andere Lidstaten. Daarbij kan het ministerie van Buitenlandse Zaken een bemiddelende rol spelen, indien dit gewenst is. Het CIP contactpunt is dus nadrukkelijk niet het ministerie van BZK, hoewel ze beheersmatig wel gepositioneerd zijn onder de directie Nationale Veiligheid. In het samenwerkingsverband wordt gewerkt met zgn. accountmanagers van de vakministeries onder regie van BZK. De voordelen van een dergelijk samenwerkingsverband zijn. gemeenschappelijke informatiepositie t.a.v. EPCIP korte lijnen in het spectrum van taken draagvlak voor de werkwijze vertrouwen om onderling vrijuit te kunnen spreken vertrouwelijke onderwerpen zoals dreigingen of de identiteit van Europese vitale infrastructuren. Als een nieuwe sector in EPCIP verband als vitale sector wordt benoemd, zal het verantwoordelijke ministerie lid worden van het contactpunt en ook een accountmanager aanleveren. De functie van lid van het contactpunt moet worden aangemerkt als vertrouwensfunctie. Daarom zal een B-screening voor leden van het contactpunt vereist zijn. Fysiek is het CIP contactpunt ondergebracht bij de directie Nationale Veiligheid waar een beleidsmedewerker (1FTe) verantwoordelijk is voor de aansturing. Deze beleidsmedewerker zal ook de verdere beleidsonderhandelingen omtrent het EPCIP als programma voortzetten. Daarnaast levert het ministerie van BZK een beleidsondersteuner (1FTe) voor het CIP contactpunt om de accountmanagers van de vakministeries waar nodig te ondersteunen en zorg te dragen voor archivering. Verwacht wordt dat de accountmanagers 0,2 FTe per week besteden aan het CIP contactpunt. Deze tijdsbesteding bestaat dan uit het faciliteren en coƶrdineren van het identificatie- en aanmerkingsproces in het eigen vakministerie en de CIP contactpuntwerkzaamheden zoals hieronder beschreven. Het is niet noodzakelijk dat deze accountmanagers fysiek aanwezig zijn bij het ministerie van BZK. Er zal ook een digitale samenwerkingsruimte gecreĆ«erd worden (dat voldoet aan alle veiligheidseisen, zoals bijvoorbeeld het CIWIN). Een programma van eisen dient nog verder uitgewerkt te worden voor de start van het CIP contactpunt. Werkzaamheden van het contactpunt. De aard van de werkzaamheden van het contactpunt zijn te splitsen in twee stromen. Stroom 1 operationele coƶrdinatie. Deze werkstroom betreft het coƶrdineren van alle aangelegenheden die betrekking hebben op het uitvoeren van de verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn. Met inachtneming van de verantwoordelijkheden van de vakministeries en de private sector, is het contactpunt betrokken bij de volgende activiteiten: Inventariseren van potentiĆ«le ECI Conform de Richtlijn moet de lidstaat de potentiĆ«le ECI in eigen land inventariseren die bij uitval een grote impact heeft op andere lidstaten of de ECI in andere lidstaten die bij uitval grote impact voor Nederland heeft. Het contactpunt heeft hier een trekkende rol in, onder verantwoordelijkheid van de vakministers. Aanmerken van ECI Het contactpunt is verantwoordelijk voor het proces om in samenwerking met de daarvan afhankelijke lidstaten vast te stellen of een potentiĆ«le ECI daadwerkelijk als ECI moet worden aangemerkt. De definitieve aanmerking als ECI is de verantwoordelijkheid van de lidstaat waar de ECI gevestigd is, met instemming van de impactlanden. OSP Het contactpunt kan het verantwoordelijke ministerie faciliteren bij het nagaan of een ECI een beveiligingsplan heeft dat voldoet aan de eisen van de richtlijn. SLO Het contactpunt kan het verantwoordelijke ministerie faciliteren bij het nagaan of een ECI over een SLO beschikt dat voldoet aan de eisen van de richtlijn. Stroom 2 beleidsmatige activiteiten. Het EPCIP programma zal zich de komende jaren blijven ontwikkelen. In het algemeen kan gezegd worden dat activiteiten als beleidsmatig kunnen worden aangemerkt, als er een Nederlands standpunt moet worden opgesteld dat in Brussel moet worden uitgedragen. Te verwachten zijn: Benoemen van nieuwe Europese vitale sectoren. Hiervoor moeten sectorale criteria worden opgesteld en zal de Richtlijn EPCIP geamendeerd moeten worden. Het financiĆ«le jaarplan van de Commissie voor EPCIP. De Commissie betrekt de Contactpunten van de lidstaten in dit proces. Evaluatie van de Richtlijn (3 jaar na inwerkingtreding) Beleid rond de ontwikkeling van het CIWIN Contactpuntbijeenkomsten Bespreken van EPCIP in de Raadswerkgroep PROCIV Voorbereidingen voor COREPER en de JBZ-Raad Onderhandelingen over mogelijke verbetervoorstellen conform artikel 7 Werkwijze Met de betrokken partijen zal een werkwijze moeten worden afgesproken hoe het contactpunt in de praktijk zal functioneren. Bijvoorbeeld over de vraag of de leden onderling in een veilige omgeving moeten kunnen communiceren. Het CIWIN zou hier voor gebruikt kunnen worden. 4. Conclusies Implementatie De richtlijn kan in zijn geheel op beleidsmatige wijze geĆÆmplementeerd worden. Aandachtspunt voor iedere betrokken vakministerie is nog wel of bereikt wordt of de verplichtingen tot een OSP en een SLO per mogelijke ECI worden ingevuld. Dit kan mogelijk leiden tot aanpassing van sectorale wetgeving door het verantwoordelijke vakministerie. Dit zal echter pas gaan spelen in het geval dat daadwerkelijk Ć©Ć©n of meer ECIās voor Nederland zijn aangemerkt. Bovendien verschilt dit per vitale infrastructuur. Het Nederlandse CIP contactpunt zal een cruciale rol spelen in het proces van inventariseren en aanmerken van ECI. Het sterke van een interdepartementaal samenwerkingsverband als het CIP contactpunt is dat het een sectoroverstijgende invalshoek en uitstraling zal hebben. Dit past ook in het gedachtegoed van de richtlijn. Het CIP contactpunt wordt dan ook met voorrang ingesteld, zodat de daadwerkelijke implementatie van de richtlijn via het CIP-contactpunt kan lopen. Hierdoor wordt de benodigde samenwerking tussen de ministeries, maar ook met het bedrijfsleven versterkt. Kortom, de volgende stappen zullen moeten worden doorlopen: Identificeren: Vakministerie en sector kijken, ondersteund door CIP contactpunt naar welke infrastructuur er in Nederland is die mogelijk een ECI zou kunnen worden. Ook kijken vakministerie en sector naar welke infrastructuur er in het buitenland ligt waar we als Nederland in die mate van afhankelijk zijn dat het een ECI zou moeten worden. Dit doen we door de criteria uit de richtsnoeren te gebruiken, aangevuld met de methodiek van de Nationale Risicobeoordeling (NRB). Informeren: Via het interdepartementale samenwerkingsverband CIP contactpunt worden per formele brief de impactlanden (lidstaten die afhankelijk zijn van een infrastructuur gevestigd in Nederland) geĆÆnformeerd en uitgenodigd tot overleg met het Nederlandse vakministerie en de sector. Deze brief wordt ondertekend door de coƶrdinerende minister van BZK en de betreffende vakminister. Aanmerken: Gezamenlijk (impactlanden en Nederland) wordt dan overeengekomen of het een ECI betreft of niet. De Europese Commissie kan, indien gevraagd, een bemiddelende rol hierbij spelen. Het besluit of een infrastructuur in Nederland Europees vitaal is, wordt in de Ministerraad geaccordeerd. Daarnaast: Elk jaar zendt het CIP contactpunt een afschrift van de relevante delen van de NRB naar de Europese Commissie. Elke vier jaar neemt elk vakministerie bij de integrale analyse BVI ook de impact op en van het buitenland mee. Het CIP contactpunt is een samenwerkingsverband van de ministeries en zorgt voor procesmanagement, ondersteuning, archivering en coƶrdinatie. Beheersmatig is het een onderdeel van het ministerie van BZK, de directie Nationale veiligheid. Inhoudelijk bestaat het uit de accountmanagers van de relevante vakministeries. Wat betekent de richtlijn voor de vitale sectoren? In eerste instantie zullen mogelijke infrastructuren (waarvan de vakministeries denken dat het een ECI kan zijn) benaderd worden door het vakministerie om gezamenlijk de betreffende infrastructuur langs de criteria te leggen uit de richtsnoeren. Voldoet de betreffende infrastructuur hieraan dan zal er een formele brief via het CIP contactpunt naar de impactlanden gaan om ze uit te nodigen voor nader overleg. Dit overleg wordt gevoerd door het vakministerie in samenwerking met de beheerder/eigenaar van de betreffende infrastructuur zijnde een mogelijke ECI. Wanneer in overleg met de impactlanden wordt overeengekomen dat het een ECI betreft, wordt deze aangemerkt. Het vakministerie zal vervolgens nagaan of er een OSP en een SLO bij de vitale infrastructuur aanwezig zijn die ook voldoen aan de kaders gesteld in de richtlijn. Als dit zo is, dan hoeft de beheerder/eigenaar van deze infrastructuur verder niets meer te doen. Mocht dit niet zo zijn, dan zal in overleg met het vakministerie nagegaan worden hoe aan deze verplichtingen kan worden voldaan. Dit hoeft overigens niet via wet- en regelgeving, de richtlijn geeft ook de mogelijkheid van een overeenkomst of een convenant e.d. 5. Terms of Reference in de relatie tussen lidstaten Nederland vindt het belangrijk dat het contact met de andere lidstaten op eenduidige wijze plaatsvindt. De richtlijn bevat diverse processen en contactmomenten met andere lidstaten. We willen echter niet met elke lidstaat op een andere wijze communiceren of onderhandelen. Vandaar dat we in een vroeg stadium onze terms of reference willen neerleggen bij de andere lidstaten. Deze terms of reference bestaan uit: Alle formele communicatie over EPCIP en ECI loopt via het Nederlandse CIP contactpunt. Om de aanmerkingprocedure efficiĆ«nt te laten verlopen dan wel te voorkomen dat deze onnodig wordt gestart, wordt er vanuit gegaan dat verkennende, informele overleggen tussen vakministeries van de betrokken landen voorbereidend werk doen. Als wij in Nederland een mogelijke ECI inventariseren, zullen wij de daarvan afhankelijke lidstaten op de hoogte stellen d.m.v. een formele brief aan hun CIP contactpunt van ons CIP contactpunt ondertekend door de minister van BZK en de betreffende vakminister. Als een andere lidstaat van mening is dat er in Nederland een mogelijke ECI staat waar zij afhankelijk van zijn, dan moeten zij ons ook per formele brief aan het Nederlandse CIP contactpunt op de hoogte stellen. Alleen gemotiveerde brieven worden in behandeling genomen. Deze brief moet gericht zijn aan de minister van BZK. De brieven m.b.t. identificatie en aanmerking dienen altijd formeel van aard. De principelijn is dat we de criteria uit de richtsnoeren volgen, maar dat we altijd gemotiveerd kunnen afwijken. De verantwoordelijkheid voor het aanmerken van ECI in Nederland ligt bij het Nederlandse Kabinet. Het Nederlandse CIP contactpunt kan altijd benaderd worden, mochten er vragen zijn vanuit andere Lidstaten. Deze implementatie wenst niet in de weg te staan van al bestaande (informele of formele) processen tussen lidstaten. Om toch eenduidigheid te creĆ«ren zijn er formele informatiemomenten ingebouwd. Bijlage A Verplichtingenschema met implementatievoorstel Artikel Verplichting voor de Lidstaat (LS) Overig Implementatievoorstel 1 Onderwerp richtlijn en algemene notie - vaststellen van een procedure voor de identificatie en aanmerking van ECI - gemeenschappelijke benadering van de noodzaak tot verbetering van de bescherming van vitale infrastructuur Algemene notie: de verplichtingen t.a.v. OSP en SLO (artikelen 5 en 6) hoeven niet middels nationale wetgeving geĆÆmplementeerd te worden indien in feite reeds op andere wijze is voorzien in OSP/SLO (of gelijkwaardig), bijv. via overeenkomsten of convenanten (zie verklaring EC). 2 Definities 3 Identificeren van ECI Lid 1: - elke LS moet mogelijke ECI identificeren - Identificeren van ECI is een continu proces voor LS en CIE - op verzoek van de LS kan de EC hierbij assisteren. - de EC mag de LS attenderen op mogelijke ECI - zo dicht mogelijk bij Nederlandse definitie blijven - Continu proces via integrale BVI analyse eind 2009 dmv 2 extra vragen: 1. impact op buitenland 2. impact vanuit buitenland Lid 2: - De precieze drempels van de cross-cutting criteria zullen casusgewijs worden bepaald door de LS die betrokken zijn bij een bepaalde vitale infrastructuur. - Elke LS informeert de EC jaarlijks over het aantal van infrastructuren per sector waarvoor besprekingen zijn gehouden over deze drempels - De EC en LS maken guidelines voor de toepassing van cross-cutting en sectorale criteria en de te verwachten drempels. - Guidelines zijn optioneel voor LS. - de criteria zijn geclassificeerd overeenkomstig bestaande EU- en nationale regelgeving (zie ook overweging 6). Methode: 1. richtsnoeren als uitgangspunt nemen. CIP CP coƶrdineert. 2. NLD mag (op initiatief vakministerie en sector) gemotiveerd afwijken. Lid 3: - Energie en transport zijn de sectoren die voor de implementatie van de richtlijn worden gebruikt.. - De subsectoren staan in bijlage 1 Als het geschikt wordt geacht dan kunnen volgende sectoren worden gebruikt voor de implementatie van de richtlijn. Prioriteit moet worden gegeven aan de ICT sector. - elke sector die later aanhaakt, moet zich houden aan de procedure uit het implementatieplan. 4 Aanmerken van ECI Lid 1: - Elke LS informeert de andere LS die aanmerkelijk zouden kunnen worden geraakt door een potentiĆ«le ECI over de identiteit en de redenen om het aan te merken als potentiĆ«le ECI. - Nederland informeert dmv een formele brief aan de andere LS (CIP CP) over mogelijke ECI - informatie betreft: 1. typering object en sector 2. Contact via het CIP CP Lid 2: - De LS waar een potentiĆ«le ECI is gevestigd, start bi- of multilaterale gesprekken met de LS zoals bedoeld in lid 1 - De EC mag deelnemen aan deze gesprekken, maar heeft geen toegang tot gedetailleerde informatie waarmee de identiteit van een bepaalde ECI voor de EC bekend zou kunnen worden. - Als een LS denkt mogelijk getroffen te kunnen worden door een potentiĆ«le ECI op het gebied van een andere LS die niet als zodanig is geĆÆdentificeerd door de LS waar de ECI is gelegen, dan kan deze LS de EC informeren over de wens om betrokken te zijn bij de besprekingen. De EC moet dan deze wens voor deze LS zonder vertraging uitten aan de LS waar de potentiĆ«le ECI is gelegen en zich inspannen om afspraken te faciliteren. - Deze gesprekken worden gevoerd door het vakministerie i.s.m. het vitale bedrijf en het CIP CP. - LS informeren elkaar formeel en gecoƶrdineerd via brieven en CIP CP. De andere LS moet gemotiveerd aangeven waarom ze denken dat er op Nederlands grondgebied een ECI is dat impact op hen kan hebben bij uitval. Lid 3: - De LS waar een aangewezen ECI is gevestigd, stelt vast dat het een ECI betreft. Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst met andere LS die mogelijk significant getroffen kunnen worden door deze ECI - de aanvaarding door de LS waar de infrastructuur die zal worden aangewezen als ECI is gelegen is vereist. - CIP CP coƶrdineert Er zal een formele brief voor de impactlanden opgesteld worden door de minister van BZK en de betreffende vakminister met daarin het besluit. Deze wordt geaccordeerd door de Ministerraad. Lid 4: - De LS waar een ECI is gevestigd, zal de EC jaarlijks informeren over het aantal aangewezen ECI per sector en de daarvan afhankelijke LS. - alleen de LS die significant kunnen worden geraakt door een ECI zullen de identiteit van de ECI kennen. - Dit doet het CIP CP Lid 5: - De LS waar een ECI is gevestigd, zal de eigenaar/ beheerder van de infrastructuur over de aanmerking als ECI informeren - Deze informatie is āclassified at an appropriate levelā overeenkomstig bestaande EU- en nationale regelgeving (zie ook overweging 6). . - beheerder wordt al vanaf de beginfase betrokken. - CIP CP weet welke ECI er in Nederland is - Met het vakministerie wordt overleg in hoeverre de informatie over een ECI (vertrouwelijk) zal worden gemeld aan de relevante burgemeesters door BZK conform de afspraken vitale objecten. Dit in het kader van OOV. Aanmerking van ECI is gerubriceerd als Departementaal Vertrouwelijk. Dit moet op alle documenten zijn vermeld. Lid 6: - Het proces van identificatie en aanmerking van ECI zal binnen 2 jaar na inwerkingtreding van de richtlijn gereed zijn en regelmatig herzien worden. - Dit wordt door het CIP CP gecoƶrdineerd. 5 Operator Security Plan Lid 1: - In de OSP procedure moeten de āassetsā van de ECI worden geĆÆdentificeerd en welke veiligheidsoplossingen bestaan of worden geĆÆmplementeerd voor hun bescherming. - De minimale inhoud voor een OSP-procedure staat in bijlage 2 Lid 2: - Elke LS beoordeelt of bij de aangemerkte ECI op haar grondgebied een OSP (of iets gelijkwaardigs) dat voldoet aan de zaken in bijlage 2 bestaat. - Elke LS bepaalt zelf of dit voldoet aan bijlage 2 en oordeelt of de OSP regelmatig wordt herzien. - De check voor OSP (of gelijkwaardigs) wordt door de sectoren/ministeries gedaan en eventuele inspecties (ook voor de regelmatige herziening). Het CIP CP kan faciliteren. Lid 3 - Bestaat er geen OSP (of iets gelijkwaardigs) dan moet de LS garanderen dat een OSP of equivalent wordt voorbereid dat voldoet aan de zaken in bijlage 2. - Binnen 1 jaar na aanmerking van de ECI moet de LS garanderen dat er voor de ECI ook OSP (of iets gelijkwaardigs) is. Er moet hierbij voorzien zijn in een regelmatige herziening. - De periode mag in buitengewone omstandigheden worden verlengd. - Aansluiten bij regelgeving, overeenkomsten e.d. die er al zijn. - Het vakministerie is hiervoor verantwoordelijk. Lid 4: - Bestaande overeenkomsten/afspraken t.a.v. het toezicht op OSP van ECI door LS worden niet geraakt door dit artikel. Lid 5: - Indien wordt volstaan aan bestaande sectorale maatregelen, uitgangspunten of richtlijnen, inclusief EU-maatregelen, die een soortgelijke OSP voorschrijven (eisen of refereren aan de noodzaak om een soortgelijk of gelijk plan te hebben) en toezicht op een dergelijk plan, dan wordt geacht te zijn voldaan aan de verplichtingen uit dit artikel. - in de guidelines voor implementatie staat een niet-limitatieve lijst met maatregelen die aan de verplichtingen van de LS uit dit artikel worden geacht te voldoen. 6 Security Liaisons Officer Lid 1: - Een SLO is een Point of contact voor security gerelateerde zaken tussen de eigenaar/ operator en de relevante autoriteit van de lidstaat. Lid 2: - Elke LS gaat na of de aangewezen ECI op haar grondgebied een SLO (of gelijkwaardigs heeft). - Zo ja, geen verdere implementatie nodig. De LS bepaalt of er al sprake is van een SLO (of iets gelijkwaardigs) - De check voor SLO (of gelijkwaardigs) wordt door de sectoren/ministeries gedaan en eventuele inspecties (ook voor de regelmatige herziening). Het CIP CP kan faciliteren. Lid 3: - Bestaat er geen SLO (of iets gelijkwaardigs) dan garandeert de LS door middel van elke maatregel die geschikt wordt geacht, dat een SLO of iets gelijkwaardigs wordt aangewezen. - Aansluiten bij regelgeving, overeenkomsten e.d. die er al zijn. - Het vakministerie is hiervoor verantwoordelijk. Lid 4: - De LS implementeert een geschikt communicatiemechanisme tussen de SLO (of iets gelijkwaardigs) en relevante nationale autoriteiten voor de uitwisseling van relevante risico- en dreiginginformatie m.b.t. ECI - Deze informatie is geclassificeerd. (Dit communicatiemechanisme doet geen afbreuk aan nationale eisen met betrekking tot toegang tot gevoelige en geclassificeerde informatie.) - Het CIP CP zal dit jaarlijks samen met de SLOās van de ECI oppakken, maar alleen als er niet al een ander structureel overleg bestaat waarbij aangesloten kan worden. Lid 5: - Indien wordt voldaan aan bestaande maatregelen, inclusief EU-maatregelen, die in een bepaalde sector een soortgelijke OSP voorschrijven (eisen of refereren aan een noodzaak deze te hebben) en toezicht op een dergelijk plan, dan wordt geacht te zijn voldaan aan de verplichtingen van de LS uit dit artikel. - in de guidelines voor implementatie staat een niet-limitatieve lijst van zulke maatregelen. 7 Rapporteren Lid 1: - Binnen 1 jaar na aanmerking van de ECI op zijn grondgebied in een subsector voert de LS relevante dreiginganalyses uit t.a.v. de subsectors. - dit gebeurt via de NRB en de vierjaarlijkse rapportage Lid 2: - De LS rapporteert elke 2 jaar in algemene termen over types kwetsbaarheden, dreigingen en risico per ECI sector. - Een model voor dit rapport kan door de EC ism de LS worden ontwikkeld. - De LS die het rapport uitbrengt, bepaalt de classificatie van geheimhouding van het in te zenden rapport. - De Europese Commissie krijgt elk jaar een afschrift van de voor de richtlijn relevante passages uit de analyse van de Nationale Risico Beoordeling (NRB) Lid 3: - Op basis van de rapporten onderzoeken de EC en LS, op sectorale basis, of nieuwe beschermingsmaatregelen op EU-niveau zouden kunnen worden overwogen. Lid 4: - Gemeenschappelijke guidelines voor de methodieken van risicoanalyses voor ECI kunnen worden ontwikkeld door de EC ism LS. De guidelines zijn optioneel voor de LS 8 Steun EC - De EC steunt eigenaren/operators van ECI, via de autoriteiten van de LS, met toegang tot good practices en methodologieĆ«n, als ook training en uitwisseling van informatie met nieuwe technologische ontwikkelingen. 9 Gevoelige CIP informatie Lid 1: - Iedereen die namens de LS toegang heeft tot geclassificeerde CIP informatie, heeft een voldoende niveau van screening. - LS, EC en relevante toezichtorganen verzekeren dat ontvangen gevoelige CIP informatie alleen voor CIP doeleinden wordt gebruikt. - veiligheidsverbindings-functionarissen moeten als vertrouwensfuncties (niveau B) worden aangemerkt bij de BVA. Ze moeten een screening krijgen, omdat ze publiek belang dienen, ondanks hun commerciĆ«le achtergrond. Het CIP CP draagt hier zorg voor. Lid 2: - Deze bepalingen gelden ook voor niet geschreven informatie uitgewisseld tijdens vergaderingen waar gevoelige onderwerpen worden behandeld. 10 Europees CIP contactpoint Lid 1: - Elke LS stelt een Europees CIP contact Point in. - Samenwerkingsverband ministeries (V&W, EZ, VROM en BZK) onder regie van BZK - met accountmanagers en Ć©Ć©nloket Lid 2: - Het contact Point coƶrdineert de EPCIP aangelegenheden in en tussen LS en de EC. Andere autoriteiten kunnen ook in EPCIP aangelegenheden zijn betrokken. 11 Evaluatie - 3 jaar na inwerkingtreding zal deze richtlijn geĆ«valueerd worden. - dit doet de EC ism CIP CP 12 Implementatie - Binnen 2 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn, neemt de LS maatregelen om de bepalingen uit de richtlijn na te komen. Een overzicht hiervan wordt aan de EC verstrekt. (De LS informeert de EC hierover en communiceert de tekst van de maatregelen en de correlatie ervan met de richtlijn) . - Bij vastlegging van deze maatregelen wordt een referentie naar de richtlijn gemaakt. 13 Inwerkingtreding - Deze richtlijn zal 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen in werking treden. 14 Adressering Naar alle LS Bijlage B Definitie- en afkortingenlijst EPCIP European Program Critical Infrastructure ECI European Critical Infrastructure BVI Bescherming vitale infrastructuur CIP CP Critical Infrastructure Protection Contactpoint OSP Operator Security Plan = beveiligingsplan SLO Security Liaisions Officer = veiligheidsverbindingsfunctionaris LS Lidstaat Vestigingsland Land waar een Europees vitale infrastructuur is gevestigd. Impactland of afhankelijk land Land dat afhankelijk is van een Europees vitale infrastructuur gevestigd in een ander land. EC Europese Commissie Bijlage C (Lid) staten waar de richtlijn van toepassing is EU-lidstaten EER-Landen BelgiĆ« - Noorwegen Bulgarije - Liechtenstein Cyprus - IJsland Denemarken Duitsland Estland Frankrijk Finland Griekenland Hongarije Ierland ItaliĆ« Luxemburg Letland Litouwen Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal RoemeniĆ« SloveniĆ« Slowakije Spanje Tsjechische Republiek Verenigd Koninkrijk Zweden Een richtlijn is een verbindende handeling die een resultaatsverplichting oplegt, maar de lidstaten voldoende bewegingsruimte laat wat betreft de middelen om dit resultaat te bereiken. Zie bijlage 1 voor de richtlijn en bijbehorende documenten. Een richtsnoer is niet bindend voor de lidstaten en dient als verdieping van de richtlijn. Equivalent van JBZ-raad voor buitenlandse zaken. Hamerstukken kunnen door iedere raad goedgekeurd worden. Op verzoek is de juridische quickscan via HYPERLINK "mailto:CIP@minbzk.nl" CIP@minbzk.nl op te vragen. Dit wordt bevestigd in de juridische quickscan van de juridische adviesgroep EPCIP āWe spreken van vitale infrastructuur in Nederland als het gaat om producten, diensten en de onderliggende processen die, als zij uitvallen, maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. Dat kan zijn omdat er sprake is van veel slachtoffers en grote economische schade, dan wel wanneer het herstel zeer lang gaat duren en er geen reĆ«le alternatieven voorhanden zijn, terwijl we deze producten en diensten niet kunnen missen. Omdat de gevolgen van de uitval van (delen van de) vitale infrastructuur voor grote delen van de Nederlandse samenleving zo ernstig kunnen zijn, vergt de bescherming daarvan extra aandacht.ā (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 26643, nr 75) Sinds 2005 wordt er elke vier jaar door de sectoren, via de vakministeries en gecoƶrdineerd door het ministerie van BZK, een integrale analyse BVI opgesteld. Dit is een nationale afspraak en er wordt op dit moment gewerkt aan het structureel borgen van deze analyse. Het CIP contactpunt is in Nederland, volgens dit implementatievoorstel, een samenwerkingsverband van ministeries en dus expliciet niet BZK alleen. Hierover later meer. PAGE 35 PAGE 34 Identificeren mogelijke ECIās in eigen land en ook in NLD Jaarlijks aantal besproken ECI per sector als het gaat om drempels Identificeren van mogelijke ECIās (in en buiten NLD) door vakministerie samen met de sector door infrastructuur langs de criteria uit de guidelines leggen. EC kan op verzoek van een lidstaat bemiddelen bij het overleg tussen de lidstaten. Overleg met NLD Het vakministerie gaat samen met de sector na of er een OSP en SLO bij aangemerkte ECI aanwezig zijn. Zo niet dan zorgt het vakministerie dat deze er komt. Aanmerken van ECIās door als vakministerie met de van een mogelijke ECI afhankelijke LS in gesprek te gaan en samen te bepalen of het wel of geen ECI betreft. Dit kan leiden tot eventuele werkafspraken tussen de sector, het vakministerie en de LS als blijkt dat het een ECI betreft. Andere Lidstaat (LS) Europese Commissie Nederland Het interdepartementale samenwerkingsverband CIP contactpunt ondersteunt, faciliteert, en coƶrdineert het gehele proces. Daarnaast verzorgt het CIP contactpunt de rapportages naar de EC. 1/2009 1/2011 1/2012 Overleg CIP CP NLD Formele brief uitnodiging tot overleg Overeenstemming wel of geen ECI Jaarlijks afschrift NRB Jaarlijks aantal ECI na aanmerking Elke vier jaar herzien m.b.v. integrale analyse BVI ingevuld door vakministerie Akkoord MR Getekend door minBZK + vakmin Identificeren Aanmerken OSP Evalueren SLO Continue proces Start januari 2009 Klaar januari 2011 Overheid ism sector Januari 2012 aanwezig bij Europees vitaal object Sector ism vakministerie Januari 2012 EC ism overheid Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Zijn de sectorale criteria van toepassing? Gaat het hier om vitale infrastructuur? Is er sprake van een grensoverschrijdend effect? Zijn de sectoroverstijgende criteria van toepassing? Een infrastructuur waarvan nagegaan wordt of het een ECI is: