[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31266, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 9 februari ’09)

Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de medezeggenschap van personeel en deelnemers in de educatie en het beroepsonderwijs (medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D06097, datum: 2009-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01042:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 9 februari ’09)



31 266	Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de
ondernemingsraden in verband met de medezeggenschap van personeel en
deelnemers in de educatie en het beroepsonderwijs (medezeggenschap
educatie en beroepsonderwijs)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
medezeggenschapsstructuur in de educatie en het beroepsonderwijs in
overeenstemming te brengen met de kenmerken en omstandigheden van deze
onderwijssector en in dat verband de medezeggenschap van personeel en
deelnemers in deze onderwijssector te versterken door middel van
invoering van een gedeelde medezeggenschapsstructuur;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 1.1.1 wordt na het laatste onderdeel bb, onder aanduiding
van dat onderdeel als onderdeel cc en vervanging van de punt aan het
eind van dat onderdeel door een puntkomma, ingevoegd:

	dd. ondernemingsraad: een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de
ondernemingsraden.

A1

	Artikel 1.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “en 9.1.4” ingevoegd: , alsmede de
bepalingen vastgesteld in hoofdstuk 8a voor zover zij de instellingen
betreffen,.

	2. In het tweede lid wordt na “en 9.1.4” ingevoegd: , alsmede de
bepalingen vastgesteld in hoofdstuk 8a voor zover zij de instellingen
betreffen,.

A2

	In artikel 2.1.1, eerste lid, wordt na “beroepsopleiding”
ingevoegd: als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a tot en met
e,.

B

	Aan artikel 2.6 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde
lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

	2. In afwijking van de Wet medezeggenschap op scholen zijn de
bepalingen inzake de medezeggenschap bij of krachtens de Wet op de
ondernemingsraden en deze wet van toepassing op scholengemeenschappen
als bedoeld in het eerste lid.

C

	Na artikel 4.1.2 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 4.1.3. Professioneel statuut

	Met het oog op de voortdurende verbetering van de professionaliteit van
het personeel, wordt door of namens de bevoegde gezagsorganen in
overeenstemming met vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel
een professioneel statuut vastgesteld.

Artikel 4.1.4. Bijzondere bevoegdheden ondernemingsraad

	1. De ondernemingsraad van een instelling heeft de volgende bijzondere
bevoegdheden:

	a. het verlenen van instemming aan een door het bevoegd gezag
voorgenomen besluit als bedoeld in het derde lid;

	b. het uitbrengen van advies over een door het bevoegd gezag
voorgenomen besluit als bedoeld in het vierde lid.

	2. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, zijn
niet van toepassing voor zover de desbetreffende aangelegenheid voor de
instelling reeds inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens de wet
gegeven voorschrift.

	3. De ondernemingsraad heeft instemmingsbevoegdheid met betrekking tot
voorgenomen besluiten van het bevoegd gezag ten aanzien van:

	a. verandering van de onderwijskundige doelstelling van de instelling,

	b. de organisatie van het onderwijsprogramma en de examens.

	4. De ondernemingsraad heeft adviesbevoegdheid met betrekking tot
voorgenomen besluiten van het bevoegd gezag ten aanzien van:

	a. deelneming aan een onderwijskundig project of experiment,

	b. vaststelling of wijziging van een regeling op het gebied van
aanstellings- of ontslagbeleid voor zover die vaststelling of wijziging
verband houdt met de grondslag van de instelling of de wijziging
daarvan,

	c. het medezeggenschapsstatuut.

C1

	In artikel 8.1.3 vervalt het vijfde lid, onder vernummering van het
zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid.

D

	Na hoofdstuk 8 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 8A. MEDEZEGGENSCHAP VAN DEELNEMERS EN OUDERS; LANDELIJKE
GESCHILLENCOMMISSIE  MEDEZEGGENSCHAP

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 8a.1.1. Begripsbepalingen

	In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

	a. deelnemersraad: de deelnemersraad, bedoeld in artikel 8a.1.2, eerste
lid;

	b. reglement: het reglement voor de raad, bedoeld in artikel 8a.3.1,
eerste lid;

	c. commissie: de landelijke geschillencommissie medezeggenschap,
bedoeld in artikel 8a.4.1,eerste lid.

Artikel 8a.1.2. Deelnemersraad

	1. Aan elke instelling is een deelnemersraad verbonden. De
deelnemersraad behartigt de belangen van de deelnemers in de instelling.

	2. De deelnemersraad bestaat uit een oneven aantal leden die uit en
door de deelnemers worden gekozen.

	3. De verkiezing van de leden van de deelnemersraad geschiedt bij
geheime schriftelijke stemming.

	4. Alle deelnemers die bij de instelling zijn ingeschreven, zijn
kiesgerechtigd voor de deelnemersraad en kunnen zich daarvoor
verkiesbaar stellen.

	5. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de leden, voormalige leden
en kandidaat-leden van de deelnemersraad niet uit hoofde van hun
lidmaatschap of vroegere lidmaatschap daarvan, dan wel hun kandidatuur
voor dat lidmaatschap, worden benadeeld in hun positie met betrekking
tot de instelling.

	6. De deelnemersraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een of
meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter, of bij diens
verhindering een plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de
deelnemersraad in rechte.

Artikel 8a.1.3. Ouderraad

	1. Indien ten minste 25 ouders van deelnemers van een regionaal
opleidingencentrum daarom verzoeken, stelt het bevoegd gezag een
ouderraad in. Indien van de eerste volzin gebruik wordt gemaakt, legt
het bevoegd gezag de bevoegdheden van de ouderraad vast in het
medezeggenschapsstatuut, na overleg met de ouders die het verzoek hebben
ingediend. Op een ouderraad als bedoeld in de eerste volzin, is artikel
8a.1.2, met uitzondering van het eerste lid, van overeenkomstige
toepassing.

	2. Aan een agrarisch opleidingscentrum en aan een scholengemeenschap
als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, is een ouderraad verbonden. Een
ouderraad als bedoeld in de eerste volzin, behartigt in het bijzonder de
belangen van de deelnemers in de leeftijd tot 18 jaar.

	3. Indien een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op
het voortgezet onderwijs zich met een regionaal opleidingencentrum
verenigt tot een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6, eerste
lid, vormt het in de Wet medezeggenschap op scholen bedoelde, uit en
door de ouders gekozen deel van de medezeggenschapsraad van die school
voor voortgezet onderwijs de eerste ouderraad van de scholengemeenschap.
Indien een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als
bedoeld in artikel 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs zich met een
agrarisch opleidingscentrum verenigt tot een scholengemeenschap als
bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, vormen de ouderraad van het
agrarisch opleidingscentrum, bedoeld in het tweede lid, en het in de Wet
medezeggenschap op scholen bedoelde, uit en door de ouders gekozen deel
van de medezeggenschapsraad van die school voor middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs gezamenlijk de eerste ouderraad van de
scholengemeenschap.

	4. Het bevoegd gezag legt de bevoegdheden van een ouderraad vast in het
medezeggenschapsstatuut. Voor de vaststelling is artikel 8a.2.2, derde
lid, aanhef en onderdeel a, van overeenkomstige toepassing op een
ouderraad. Op een ouderraad zijn artikel 8a.2.1, vierde lid, en titel 4
van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8a.1.4. Zorgplicht medezeggenschap; medezeggenschapsstatuut

	1. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat binnen de instelling een
volwaardige, goed functionerende en effectieve medezeggenschap van
deelnemers en, in voorkomende gevallen, ouders plaats kan vinden waarbij
ten minste wordt voldaan aan de volgende eisen:

	a. de verkiezingen zijn zodanig geregeld dat deze kunnen leiden tot een
deelnemersraad of, in voorkomende gevallen, een ouderraad die een
representatieve vertegenwoordiging van deelnemers of ouders vormt;

	b. de medezeggenschapsstructuren sluiten zo veel mogelijk aan bij de
organisatiestructuur, besluitvormingsprocedures en
verantwoordelijkheidsverdelingen binnen de instelling.

	2. Het bevoegd gezag legt de inrichting van de medezeggenschap telkens
voor een periode van ten hoogste vier jaren vast in een
medezeggenschapsstatuut.

TITEL 2. BEVOEGDHEDEN VAN DE DEELNEMERSRAAD

Artikel 8a.2.1. Algemene bevoegdheden

	1. Het bevoegd gezag stelt de deelnemersraad ten minste twee maal per
jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de instelling met
hem te bespreken. Het bevoegd gezag en de deelnemersraad komen met
elkaar bijeen, indien daarom onder opgave van redenen wordt verzocht
door het bevoegd gezag of de deelnemersraad. De besprekingen worden
namens het bevoegd gezag gevoerd door een lid van de centrale directie
of het college van bestuur.

	2. De deelnemersraad is bevoegd tot bespreking van alle
aangelegenheden, de instelling betreffende. Hij is bevoegd over deze
aangelegenheden aan het bevoegd gezag voorstellen te doen en standpunten
kenbaar te maken, alsmede het bevoegd gezag te verplichten daarover een
standpunt in te nemen en bekend te maken.

	3. Het bevoegd gezag verstrekt de deelnemersraad desgevraagd tijdig
alle inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak
redelijkerwijs nodig heeft.

	4. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de voorzieningen die de
deelnemersraad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig
heeft.

	5. De deelnemersraad doet jaarlijks schriftelijk verslag van zijn
werkzaamheden en draagt er zorg voor dat alle bij de instelling
betrokkenen van het verslag kennis kunnen nemen.

Artikel 8a.2.2 Bijzondere bevoegdheden: instemming en advies

	1. De deelnemersraad heeft de volgende bijzondere bevoegdheden:

	a. het verlenen van instemming aan een door het bevoegd gezag
voorgenomen besluit als bedoeld in het derde lid;

	b. het uitbrengen van advies over een door het bevoegd gezag
voorgenomen besluit als bedoeld in het vierde lid.

	2. De bijzondere bevoegdheden zijn niet van toepassing, voor zover de
desbetreffende aangelegenheid voor de instelling reeds inhoudelijk is
geregeld in een bij of krachtens wet gegeven voorschrift.

	3. De deelnemersraad heeft instemmingsbevoegdheid met betrekking tot
voorgenomen besluiten van het bevoegd gezag ten aanzien van:

	a. het medezeggenschapsstatuut;

	b. het deelnemersstatuut en de huisregels voor deelnemers;

	c. de beroeps- en klachtenregelingen voor deelnemers;

	d. de hoogte en de besteding van de vrijwillige ouder- of
deelnemerbijdrage, alsmede de wijze waarop deze bijdrage tussen
deelnemer en bevoegd gezag wordt overeengekomen;

	e. de wijze waarop informatie wordt gegeven over de inhoud, planning en
organisatie van het onderwijs en de examens;

	f. de besteding van stagefondsen;

	g. de model-onderwijsovereenkomst;

	h. de model-praktijkovereenkomst;

	i. het beleid met betrekking tot toelating, schorsing en verwijdering
van deelnemers;

	j. de wijze van vastleggen van studievorderingen van deelnemers en in
dat verband het beleid met betrekking tot bescherming van de privacy van
deelnemers;

	k. de regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn voor
zover deze de deelnemers betreffen;

	l. het reglement voor de deelnemersraad, met inachtneming van artikel
8a.3.1, derde lid.

	4. De deelnemersraad heeft adviesbevoegdheid met betrekking tot
voorgenomen besluiten van het bevoegd gezag ten aanzien van:

	a. besluiten van het bevoegd gezag over inkrimping, uitbreiding, fusie
en overdracht van de instelling, beëindiging van opleidingen en
samenwerking met andere instellingen bij de uitvoering van opleidingen;

	b. verandering van de grondslag van de instelling;

	c. werkomstandigheden en voorzieningen voor deelnemers binnen de
instelling;

	d. het beleid met betrekking tot intake- en assessmentprocedures;

	e. de rol van deelnemers bij de interne kwaliteitszorg en
zelfevaluatie.

	5. In het reglement kunnen andere, nader te omschrijven onderwerpen
worden opgenomen ten aanzien waarvan een van de bijzondere bevoegdheden
aan de deelnemersraad wordt toegekend.

TITEL 3. REGLEMENT DEELNEMERSRAAD

Artikel 8a.3.1. Reglement deelnemersraad

	1. Het bevoegd gezag stelt, met inachtneming van de voorschriften in
dit hoofdstuk, voor een periode van telkens vijf jaar een reglement voor
de deelnemersraad vast. Het reglement kan tussentijds worden gewijzigd.

	2. In het reglement worden in ieder geval regels gesteld omtrent:

	a. het aantal leden van de deelnemersraad;

	b. de wijze en organisatie van de verkiezingen van de leden van de
deelnemersraad;

	c. de zittingsduur van de leden van de deelnemersraad;

	d. de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de leden van de deelnemersraad
hun uit het lidmaatschap van de deelnemersraad voortvloeiende
verplichtingen nakomen;

	e. de voorstellen van de deelnemersraad, bedoeld in artikel 8a.2.1,
tweede lid, waarover het bevoegd gezag een standpunt inneemt, en de
termijnen daarvoor;

	f. het verschaffen van informatie door het bevoegd gezag aan de
deelnemersraad;

	g. de termijnen binnen welke tot instemming of onthouding van
instemming moet worden besloten, en de termijnen binnen welke advies
moet worden uitgebracht;

	h. het toekennen van eventuele andere bevoegdheden aan de
deelnemersraad.

	3. Het bevoegd gezag legt het reglement, alsmede elke wijziging ervan,
als voorstel aan de deelnemersraad voor en stelt het slechts vast voor
zover het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden
van de deelnemersraad heeft verworven.

TITEL 4. GESCHILLENREGELING EN PROCESBEVOEGDHEID

Artikel 8a.4.1. Landelijke geschillencommissie medezeggenschap

	1. Er is een landelijke geschillencommissie medezeggenschap, waarbij
elke instelling is aangesloten. De commissie bestaat uit vier leden,
waaronder de voorzitter, en vier plaatsvervangende leden.

	2. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in
overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, benoemt de leden en plaatsvervangende leden voor vier
jaar. Zij zijn een keer herbenoembaar.

	3. Een lid en een plaatsvervangend lid worden benoemd op bindende
voordracht van:

	a. vertegenwoordigers van de gezamenlijke bevoegde gezagsorganen van de
instellingen,

	b. vertegenwoordigers van de deelnemersraden van de instellingen en

	c. vertegenwoordigers van de ondernemingsraden van de instellingen.

	4. De drie leden doen een bindende voordracht voor het vierde lid,
tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.

	5. Het lid dat is benoemd op grond van het derde lid, onder b, neemt
geen deel aan de behandeling van geschillen over de toepassing van
artikel 4.1.4, derde lid, onder a en b, en vierde lid, onder a en b. Het
lid dat is benoemd op grond van het derde lid, onder c, neemt geen deel
aan de behandeling van geschillen over de toepassing van artikel 8a.2.2,
derde lid, onder b tot en met l, en vierde en vijfde lid, en over de
interpretatie van hoofdstuk 8a en het reglement.

	6. De leden en de plaatsvervangende leden mogen geen deel uitmaken van
het bevoegd gezag, de deelnemersraad of de ondernemingsraad van de
instelling.

Artikel 8a.4.2. Competentie commissie

	De commissie neemt kennis van de volgende geschillen:

	a. op verzoek van het bevoegd gezag of van de deelnemersraad, indien
het bevoegd gezag ten aanzien van een voorgenomen besluit als bedoeld in
artikel 8a.2.2, derde lid, niet de vereiste instemming heeft verworven;

	b. op verzoek van het bevoegd gezag of van de deelnemersraad, indien
het bevoegd gezag en de raad van mening verschillen over de
interpretatie van hoofdstuk 8a dan wel het reglement;

	c. op verzoek van de deelnemersraad, indien het bevoegd gezag een
besluit heeft genomen waarover ingevolge artikel 8a.2.2, vierde lid, of
artikel 8a.5.1 juncto artikel 8a.2.2 advies door de deelnemersraad is
uitgebracht, het bevoegd gezag daarbij het uitgebrachte advies niet of
niet geheel heeft gevolgd en de deelnemersraad van oordeel is dat
daardoor de belangen van de deelnemers, van de deelnemersraad of van de
instelling ernstig worden geschaad.

	d. op verzoek van het bevoegd gezag of van de ondernemingsraad, indien
het bevoegd gezag ten aanzien van een voorgenomen besluit als bedoeld in
artikel 4.1.4, derde lid, niet de vereiste instemming heeft verworven;

	e. op verzoek van de ondernemingsraad, indien het bevoegd gezag een
besluit heeft genomen waarover ingevolgde artikel 4.1.4, vierde lid,
advies door de ondernemingsraad is uitgebracht, het bevoegd gezag
daarbij het uitgebrachte advies niet of niet geheel heeft gevolgd en de
ondernemingsraad van oordeel is dat daardoor de belangen van het
personeel of van de instelling ernstig worden geschaad.

Artikel 8a.4.3. Bevoegdheden en procedure commissie

	1. Voor zover aan een voorgenomen besluit van het bevoegd gezag als
bedoeld in artikel 8a.2.2, derde lid, of artikel 4.1.4, derde lid, de
vereiste instemming is onthouden, deelt het bevoegd gezag aan de
deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad dan wel de
deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad aan het bevoegd
gezag binnen drie maanden mede of het voorstel wordt voorgelegd aan de
commissie. Indien een dergelijke mededeling niet binnen drie maanden
wordt gedaan, vervalt het voorstel. Het voorstel vervalt eveneens,
indien door het bevoegd gezag aan de deelnemersraad onderscheidenlijk de
ondernemingsraad dan wel door de deelnemersraad onderscheidenlijk de
ondernemingsraad aan het bevoegd gezag is meegedeeld dat het voorstel
wordt voorgelegd aan de commissie en het voorstel niet binnen zes weken
na het doen van deze mededeling daadwerkelijk wordt voorgelegd aan de
commissie.

	2. Indien het bevoegd gezag een verzoek doet als bedoeld in artikel
8a.4.2, onderdeel a of d, geschiedt dit onder overlegging van de door
het bevoegd gezag gemaakte afweging van de belangen die daarbij voor het
bevoegd gezag aan de orde zijn, en stelt de commissie de deelnemersraad
onderscheidenlijk de ondernemingsraad in de gelegenheid om zijn
argumenten voor het onthouden van zijn instemming bij de commissie naar
voren te brengen. Indien de deelnemersraad onderscheidenlijk de
ondernemingsraad een verzoek doet als bedoeld in artikel 8a.4.2,
onderdeel a of d, wordt het verzoek met redenen omkleed en stelt de
commissie het bevoegd gezag in de gelegenheid om zijn argumenten voor
handhaving van het voorstel bij de commissie naar voren te brengen.

	3. De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel aan het bevoegd
gezag en de deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad voor te
leggen, tenzij het bevoegd gezag of de deelnemersraad onderscheidenlijk
de ondernemingsraad te kennen geeft daarop geen prijs te stellen. Indien
de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar
voorstel niet de instemming verwerft van zowel het bevoegd gezag als de
deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad, stelt zij vast,
indien het betreft een geschil als bedoeld in:

	a. artikel 8a.4.2, onderdeel a of d: of de deelnemersraad
onderscheidenlijk de ondernemingsraad in redelijkheid tot het onthouden
van instemming heeft kunnen komen of dat sprake is van bepaalde
zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag
rechtvaardigen;

	b. artikel 8a.4.2, onderdeel b: welke interpretatie aan dit hoofdstuk
of het reglement moet worden gegeven;

	c. artikel 8a.4.2, onderdeel c of e: of het bevoegd gezag bij afweging
van betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen
komen en of het besluit al dan niet in stand kan blijven.

	4. Voor zover de commissie van oordeel is dat het voorstel van het
bevoegd gezag niet in redelijkheid tot stand is gekomen, geeft zij aan
hoe het voorstel moet worden gewijzigd.

	5. Onverminderd artikel 8a.4.4 is een vaststelling van de commissie als
bedoeld in het derde lid, voor het bevoegd gezag en de deelnemersraad
onderscheidenlijk de ondernemingsraad bindend. Zo nodig neemt het
bevoegd gezag met inachtneming van de vaststelling van de commissie een
nieuw besluit.

Artikel 8a.4.4. Procesbevoegdheid deelnemersraad en ondernemingsraad

	1. De deelnemersraad kan in rechte optreden indien de vordering strekt
tot naleving door het bevoegd gezag van de verplichtingen jegens de
deelnemersraad, voortvloeiend uit hoofdstuk 8a. Tegen een uitspraak van
de commissie op grond van artikel 8a.4.3 staat beroep open.

	2. Een vordering of beroep als bedoeld in het eerste lid, wordt
ingediend bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.

	3. Het beroep wordt ingediend bij beroepschrift binnen een maand nadat
het bevoegd gezag of de deelnemersraad onderscheidenlijk de
ondernemingsraad van de uitspraak op de hoogte is gesteld. De
wederpartij wordt van het beroep in kennis gesteld.

	4. Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld op de grond dat de
commissie een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de wet.

	5. Tegen een uitspraak van de ondernemingskamer kan geen beroep in
cassatie worden ingesteld.

	6. In afwijking van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering en artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan de
deelnemersraad onderscheidenlijk de ondernemingsraad niet in de
proceskosten worden veroordeeld.

	7. In dit artikel wordt onder “uitspraak” verstaan: een
vaststelling of oordeel van de commissie als bedoeld in artikel 8a.4.3.

TITEL 5. AFWIJKINGEN

Artikel 8a.5.1. Afwijkingen in verband met eigen aard

	1. Op gronden die verband houden met de godsdienstige of
levensbeschouwelijke overtuiging die aan de instelling ten grondslag
ligt, kan het bevoegd gezag in het reglement een aan de deelnemersraad
toekomend instemmingsrecht omzetten in een adviesrecht. In afwijking van
artikel 8a.2.2, derde lid, onderdeel l, juncto artikel 8a.3.1 stelt het
bevoegd gezag het reglement, daaronder elke wijziging ervan mede
begrepen, slechts vast nadat het hierover advies heeft ontvangen van de
deelnemersraad. Het bevoegd gezag kan slechts toepassing geven aan de
eerste volzin indien een meerderheid van twee derden van de deelnemers
dat ondersteunt.

	2. De mogelijkheid tot afwijking, bedoeld in het eerste lid, komt te
vervallen indien de gronden waarop zij berustte niet langer aanwezig
zijn dan wel indien zij niet langer worden ondersteund door een
meerderheid van twee derden van de deelnemers.

	3. Het bevoegd gezag toetst elke vijf jaar de stand van zaken met
betrekking tot de gronden van de afwijking en de ondersteuning ervan.

ARTIKEL II

	Aan artikel 53 van de Wet op de ondernemingsraden wordt onder
vernummering van het derde lid tot vierde lid een nieuw derde lid
ingevoegd, luidende:

	3. Hoofdstuk VII B is niet van toepassing op openbare instellingen als
bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL III

	De Wet medezeggenschap onderwijs 1992 wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

	Indien het bij koninklijke boodschap van 19 juni 2006 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs
inzake colleges van bestuur en raden van toezicht (Kamerstukken I
2007/08, 30 599) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt
deze wet als volgt gewijzigd:

A

	Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:

A

	Artikel 1.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “en 9.1.2” ingevoegd: , alsmede de
bepalingen vastgesteld in hoofdstuk 8a voor zover zij de instellingen
betreffen,.

	2. In het tweede lid wordt na “en 9.1.8” ingevoegd: , alsmede de
bepalingen vastgesteld in hoofdstuk 8a voor zover zij de instellingen
betreffen,.

A1

	Aan artikel I, onderdeel C, artikel 4.1.4, eerste lid, wordt onder
vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een puntkomma
toegevoegd:

	c. het recht om vertrouwelijk te worden gehoord door de raad van
toezicht over het voorgenomen besluit tot benoeming en ontslag van een
lid van het college van bestuur, niet zijnde bestuurder in de zin van de
Wet op de ondernemingsraden, op een zodanig tijdstip dat het van
wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

B

	Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 8a.2.1, eerste lid, vervalt de zinsnede “de centrale
directie of”.

	2. Artikel 8a.2.2 wordt gewijzigd als volgt:

	a. In het opschrift wordt “instemming en advies” vervangen door:
instemming, advies en hoorplicht.

	b. Toegevoegd worden twee leden, luidend:

	6. De deelnemersraad heeft adviesbevoegdheid met betrekking tot een
voorgenomen besluit van de raad van toezicht ten aanzien van de
profielen, bedoeld in artikel 9.1.4, vijfde lid.

	7. Alvorens de raad van toezicht tot benoeming of ontslag van een lid
van het college van bestuur overgaat, wordt de deelnemersraad
vertrouwelijk gehoord over het voorgenomen besluit tot benoeming of
ontslag. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van
wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

	3. Na artikel 8a.4.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 8a.4.5. Geschillenregeling adviesbevoegdheid profielen raad van
toezicht

	Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de adviezen, bedoeld in
de artikelen 8a.2.2, zesde lid, en 9.1.4, zesde lid.

C

	In artikel I wordt na onderdeel D een nieuw onderdeel ingevoegd,
luidend:

E

	Artikel 9.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid wordt na de eerste volzin een nieuwe volzin
ingevoegd, luidend: De leden van de raad van toezicht hebben daarin
zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of
ruggespraak.

	2. Een lid wordt toegevoegd, luidend:

	6. De statuten van de rechtspersoon die een bijzondere instelling in
stand houdt, voorzien in een regeling die waarborgt dat de
ondernemingsraad invloed kan uitoefenen op de samenstelling van de raad
van toezicht van de desbetreffende instelling. De bedoelde regeling
houdt ten minste in dat de ondernemingsraad in de gelegenheid wordt
gesteld om

	a. aan de raad van toezicht advies uit te brengen over de profielen,
bedoeld in het vijfde lid, en

	b. een bindende voordracht te doen voor één lid van de raad van
toezicht.

	Het voordrachtsrecht is niet toepassing voor zover de ondernemingsraad
schriftelijk aan de raad van toezicht te kennen heeft gegeven van de
mogelijkheid een voordracht te doen geen gebruik te willen maken.

ARTIKEL V

	1. De aan een instelling als bedoeld in de Wet educatie en
beroepsonderwijs bestaande medezeggenschapsraad houdt op te bestaan op
de datum waarop het bevoegd gezag voor de instelling waaraan de
medezeggenschapsraad is verbonden, of mede voor die instelling, een
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in de Wet
op de ondernemingsraden heeft ingesteld, doch uiterlijk één jaar na
inwerkingtreding van deze wet. Tot de datum waarop de bestaande
medezeggenschapsraad voor een instelling ophoudt te bestaan, blijft op
die instelling van toepassing de Wet medezeggenschap onderwijs 1992,
zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van
deze wet.

	2. Met ingang van de datum waarop de bestaande medezeggenschapsraad
voor een instelling ophoudt te bestaan, houden eveneens op te bestaan de
voor die instelling ingestelde geledingenraden en deelraden en de mede
voor die instelling ingestelde gemeenschappelijke medezeggenschapsraad
en gemeenschappelijke geledingenraden.

	3. Met ingang van de in het eerste en tweede lid bedoelde datum, is de
Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend na inwerkingtreding van
deze wet, van toepassing.

ARTIKEL VI

	1. Met ingang van de datum waarop het bevoegd gezag van een instelling
toepassing heeft gegeven aan artikel V, eerste lid, eerste volzin, wordt
het deel van de voordien bestaande medezeggenschapsraad dat uit en door
de deelnemers is gekozen dan wel de desbetreffende geledingenraad
aangemerkt als deelnemersraad, bedoeld in artikel 8a.1.2 van de Wet
educatie en beroepsonderwijs.

	2. Binnen drie maanden na de datum, bedoeld in het eerste lid, legt het
bevoegd gezag een reglement voor de raad als voorstel voor aan de
deelnemersraad. Deze termijn kan met instemming van de deelnemersraad
worden verlengd. Artikel 8a.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
is van toepassing.

	3. Binnen drie maanden na de datum, bedoeld in het eerste lid, legt het
bevoegd gezag een medezeggenschapsstatuut als voorstel voor aan de
deelnemersraad en de ondernemingsraad. Deze termijn kan met instemming
van de deelnemersraad en de ondernemingsraad worden verlengd.

 

ARTIKEL VII

	1. Indien de medezeggenschapsraad van een instelling als bedoeld in de
Wet educatie en beroepsonderwijs een voorstel inzake een aangelegenheid,
de instelling betreffende, aan het bevoegd gezag heeft gedaan, blijft op
dit voorstel en op de reactie van het bevoegd gezag dienaangaande van
toepassing de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 zoals die luidde op de
dag, voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet.

	2. Indien het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in het
eerste lid, de medezeggenschapsraad of het betrokken deel van de
medezeggenschapsraad heeft verzocht om advies of instemming inzake een
door het bevoegd gezag te nemen besluit, blijft op dit verzoek om advies
of instemming en op het te nemen besluit en de daarop betrekking
hebbende rechtsmiddelen van toepassing de Wet medezeggenschap onderwijs
1992 zoals die luidde op de dag, voorafgaande aan de inwerkingtreding
van deze wet.

	3. Op geschillen of procedures inzake de toepassing van de Wet
medezeggenschap onderwijs 1992 die aanhangig zijn gemaakt voor de datum
waarop de medezeggenschapsraad van een instelling als bedoeld in het
eerste lid krachtens artikel V, tweede lid, ophoudt te bestaan, blijft
van toepassing de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 zoals die luidde op
de dag, voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet.

	4. Met ingang van de datum waarop de bestaande medezeggenschapsraad
voor een instelling als bedoeld in het eerste lid krachtens artikel V,
tweede lid, ophoudt te bestaan, worden de onderscheiden belangen als
volgt behartigd:

	a. de belangen van de medezeggenschapsraad worden behartigd door de
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging die voor die instelling
of mede voor die instelling is ingesteld, en de aan die instelling
verbonden deelnemersraad gezamenlijk;

	b. de belangen van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door
het personeel is gekozen dan wel de desbetreffende geledingenraad,
worden behartigd door de ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging die voor die instelling of mede voor die
instelling is ingesteld;

	c. de belangen van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door
de deelnemers is gekozen dan wel de desbetreffende geledingenraad,
worden behartigd door de aan die instelling verbonden deelnemersraad.

ARTIKEL VIII

	Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt in
overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet
aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten in de praktijk van de artikelen 8a.2.2, zesde lid, en 9.1.4,
zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL IX

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 PAGE    

 PAGE   13