[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toezichtkader BVE 2009

Bijlage

Nummer: 2009D06138, datum: 2009-02-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Toezichtkader BVE 2009 (2009D06136)

Preview document (🔗 origineel)


TOEZICHTKADER BVE 2009

 

 

28-01-09 





UTRECHT, januari 2009 



	INHOUDSOPGAVE

  TOC \o "1-4" \p " "  1	Inleiding   PAGEREF _Toc220895840 \h  5 

2	Hoofdlijnen toezicht bve 2009   PAGEREF _Toc220895841 \h  7 

2.1	Uitgangspunten   PAGEREF _Toc220895842 \h  7 

2.2	Toezichtmodel   PAGEREF _Toc220895843 \h  9 

2.3	Jaarplanning   PAGEREF _Toc220895844 \h  10 

3	Uitvoering van het toezicht   PAGEREF _Toc220895845 \h  13 

3.1	Toezichtfase 1: eerste orde toezicht bij alle instellingen   PAGEREF
_Toc220895846 \h  13 

3.1.1	Risicodetectie   PAGEREF _Toc220895847 \h  13 

3.1.2	Onderzoek bij examenleveranciers   PAGEREF _Toc220895848 \h  14 

3.1.3	Steekproef examinering   PAGEREF _Toc220895849 \h  16 

3.1.4	Uitvoering onderzoek examinering   PAGEREF _Toc220895850 \h  16 

3.2	Jaarlijks gesprek   PAGEREF _Toc220895851 \h  18 

3.3	Toezichtfase 2: tweede orde toezicht waar nodig   PAGEREF
_Toc220895852 \h  19 

3.3.1	Uitvoering onderzoek onderwijs   PAGEREF _Toc220895853 \h  19 

3.3.2	Rapport van bevindingen   PAGEREF _Toc220895854 \h  20 

3.4	Toezichtfase 3: interventies   PAGEREF _Toc220895855 \h  21 

3.4.1	Van eindoordeel naar interventies   PAGEREF _Toc220895856 \h  21 

3.4.2	Interventies bij niet naleving wet- en regelgeving   PAGEREF
_Toc220895857 \h  22 

3.4.3	Interventies zwak onderwijs   PAGEREF _Toc220895858 \h  22 

3.4.4	Interventies zeer zwak onderwijs   PAGEREF _Toc220895859 \h  23 

3.4.5	Interventies onvoldoende examinering   PAGEREF _Toc220895860 \h 
24 

3.4.6	Toezichtplan   PAGEREF _Toc220895861 \h  24 

3.5	Toezichtkaart   PAGEREF _Toc220895862 \h  25 

4	Overig TOEZICHT en onderzoek   PAGEREF _Toc220895863 \h  27 

4.1	Toezicht op exameninstellingen   PAGEREF _Toc220895864 \h  27 

4.2	Onderzoek evc-procedures   PAGEREF _Toc220895865 \h  27 

4.3	Themaonderzoek   PAGEREF _Toc220895866 \h  28 

4.4	Valideringsonderzoek   PAGEREF _Toc220895867 \h  28 

4.5	Rapportage in Onderwijsverslag   PAGEREF _Toc220895868 \h  28 

5	WaarderingskaderS   PAGEREF _Toc220895869 \h  29 

5.1	Kaders eerste orde toezicht   PAGEREF _Toc220895870 \h  29 

5.2	Kaders tweede orde toezicht   PAGEREF _Toc220895871 \h  30 

5.3	Normering   PAGEREF _Toc220895872 \h  33 

 

	BIJLAGE(N)



  TOC \o "5-5" \p " "  VERSLAG VAN WERKZAAMHEDEN NIET BEKOSTIGDE
INSTELLINGEN   PAGEREF _Toc220895873 \h  37 

TOELICHTING EXAMENSTANDAARDEN  EN NORMERING   PAGEREF _Toc220895874 \h 
39 

TOELICHTING WAARDERINGSKADER BEKOSTIGD ONDERWIJS   PAGEREF _Toc220895875
\h  47 

TOELICHTING WAARDERINGSKADER NIET BEKOSTIGD ONDERWIJS   PAGEREF
_Toc220895876 \h  51 

 

Inleiding

Het toezicht op het onderwijs is vanaf augustus 2006 risicogericht
opgezet. Het vond plaats op grond van het Toezichtkader bve 2006/2007 en
een daarna aangepast Toezichtkader bve 2007 met een Addendum op dit
toezichtkader van juli 2008. Vanaf 2007 werkte dit toezicht met een
toezichtcyclus van een kalenderjaar.

Nadat het toezicht op de examinering in november 2007 toegewezen werd
aan de inspectie, werd aanvankelijk een apart Toezichtkader examinering
mbo 2007/2008 vastgesteld. Samen met de Regeling examenstandaarden
2007-2008 was dit de basis voor het toezicht op de examens in 2007/2008.
In dit toezichtkader is aangekondigd dat in 2009 een eerste stap gezet
zou worden naar verdere integratie van het toezicht op de examinering en
op het onderwijs.

Met het oog op de geleidelijke integratie van het toezicht op het
onderwijs en de examinering is het nodig een nieuw, samenhangend
toezichtkader vast te stellen voor 2009. Naast enkele beperkte
veranderingen is hierbij voor 2009 een grote mate van continuïteit
wenselijk. De ervaringen in 2008 met de uitvoering van zowel het
risicogerichte onderwijsonderzoek, als met het steekproefsgewijze
examenonderzoek zijn goed. Er is daarom geen aanleiding tot forse
veranderingen op de korte termijn in de benaderingen van het onderwijs-
dan wel het examentoezicht. 

De veranderingen in 2009 beperken we om die reden tot:

het in elkaar schuiven van beide werkwijzen tot één samenhangende
werkwijze (1ste en 2de orde toezicht) en één toezichtkader, zodat de
voorwaarden voor samenhangend toezicht gecreërd zijn. Daarbij wordt
waar mogelijk in de tijd de uitvoering van de verschillende
inspectieonderzoeken geconcentreerd en wordt in elk geval vooraf
inzichtelijk gemaakt, welke inspectieactiviteiten instellingen in het
komende jaar kunnen verwachten. 

het zodanig formuleren van de examenstandaarden en het waarderingskader
onderwijs dat overlap tussen beide kaders er zoveel mogelijk uitgehaald
wordt. Dit leidt tot enkele beperkte aanpassingen.

het meer aansluiten bij het bestuurlijk vermogen van de instelling dan
momenteel het geval is, doordat dit mede bepalend is voor de vraag óf
er sprake is van tweede orde toezicht en hoe dat ingericht wordt.

het op enkele plaatsen actualiseren van de waarderingskaders door het
expliciteren van onderwerpen in de criteria.

Om de nodige afstemming in de uitvoering mogelijk te maken, wordt met
dit kader ook voor het examentoezicht overgegaan naar toezichtcycli van
kalenderjaren. 

Verder is hier nu ook het onderzoek naar de financiële positie en de
financiële rechtmatigheid opgenomen. Dit is een voortzetting van de al
in 2007 en 2008 uitgevoerde praktijk. 

De uitvoering van een onderwijsonderzoek en een examenonderzoek blijft
op zichzelf ongewijzigd. Wel is de opzet van het onderzoek naar de
examenleveranciers aangepast. 

Tenslotte is ook het concept Toezichtkader voor niet bekostigde
instellingen, zoals dat was besproken in de Ring van 31 maart en 9 juli
2008, in dit kader verwerkt.

Toezicht op de langere termijn

Terwijl voor het toezicht op de korte termijn voldoende draagvlak
bestaat, is de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op de
verdere integratie van het toezicht op het onderwijs en de examinering
nog niet afgerond. Voor de ontwikkeling van het toezicht bve in de
komende jaren is het wenselijk een streefbeeld te bepalen alsmede de
tijdfasering daarnaar toe. Dit zal in de eerste helft van 2009 met nauwe
betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het toezicht ontwikkeld
worden, waarbij voortgebouwd wordt op de uitkomsten van het
(Kerckebosch-)overleg op 9 september tussen enkele partijen over het
toezicht in de toekomst.

De resultaten zullen verwerkt worden in het toezichtkader dat voor
aanvang van 2010 zal worden vastgesteld.

Reikwijdte van het toezichtkader

De inspectie heeft in de sector bve toezicht op:

bekostigde onderwijsinstellingen bve (roc’s, aoc’s, vakinstellingen,
enkele bijzondere instellingen);

niet bekostigde, erkende instellingen bve;

exameninstellingen.

Dit toezichtkader betreft het toezicht op deze instellingen. Het
financiële kader heeft alleen betrekking op de bekostigde instellingen.

Het Toezichtader gaat in per 1 januari 2009. Dit houdt in dat dit kader
de grondslag vormt voor de risicodetectie van het onderwijs uitgaande
van de opbrengsten over 2007/2008, voor de beoordelingen in de
examenonderzoeken 2009 en voor de onderzoeken naar onderwijskwaliteit
volgend op de genoemde risicodetectie. 

De inspectie heeft op grond van een convenant toezicht op de
kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Hiervoor wordt een
afzonderlijk toezichtkader vastgesteld.

Hoofdlijnen toezicht bve 2009

Uitgangspunten

Geleidelijke integratie toezicht onderwijs en examinering

Na het onderbrengen van het toezicht op de examinering bij de Inspectie
van het Onderwijs is het streven er op gericht meer samenhang tussen
examen- en onderwijstoezicht aan te brengen. In 2009 wordt de eerste
stappen hiertoe gezet:

Onderbrengen van onderwijs- en examentoezicht in een samenhangend model
(1ste en 2de orde toezicht) en betere afstemming van de onderwijs- en
examenonderzoeken in de tijd (‘single audit’ );

weghalen van overlap van aspecten die zowel in de examenstandaarden als
in het waarderingskader voor het onderwijs voorkomen.

Wel worden grenzen gesteld aan de integratie door het maatschappelijk
belang dat gehecht wordt aan een krachtige waarborg voor niveau en
inhoud van de examens. Dit komt al vanaf het begin van de WEB tot uiting
in aparte wettelijke regels voor de examinering.

Zo zijn thans de examenstandaarden in een ministeriële regeling
vastgesteld en is vastgelegd dat er een aparte uitspraak over de
examenkwaliteit gedaan wordt, en zijn tevens aparte sanctiebepalingen
opgenomen voor als de examens niet aan de eisen voldoen.   

Versterking publieke verantwoording

Uitgangspunt voor het toezicht wordt in toenemende mate de publieke
verantwoording door de instelling. Het voertuig daarvoor is het
jaarverslag (‘single information’). Dit omvat zowel de jaarrekening,
informatie in de vorm van kengetallen over de geleverde prestaties, en
een toelichtende verantwoording daarover in het jaarverslag zelf. Verder
is van elke instelling de bekostigingsverantwoording beschikbaar. 

In de brief van de staatssecretaris mevr. Van Bijsterveldt-Vliegenthart
van 29 maart 2008 staat dat voor het jaar 2008 de richtlijnen van de
Raad voor de Jaarverslaggeving ook voor het bve veld van kracht zijn. De
precieze vulling van de prestatie-indicatoren geldt echter pas voor het
jaarverslag over 2009, in te dienen in 2010. In 2009 kunnen instellingen
in het verslag over 2008 al vrijwillig op de in 2008 nog te maken
afspraken vooruitlopen. De inspectie zal de jaarverslagen als centrale
informatiebron voor de risicotaxatie gaan gebruiken met datgene wat in
regelgeving is vastgelegd als basis. 

Voor niet-bekostigde instellingen krijgt de publieke verantwoording vorm
in het verslag van werkzaamheden cf. art. 1.4.1. 

Versterking bestuurlijk vermogen

Daarnaast zal de inspectie bij mogelijke tekortkomingen zoveel mogelijk
een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur.
Belangrijk daarbij is de inschatting door de inspectie van de stand van
de ontwikkeling van het bestuurlijk vermogen. Dit is mede bepalend voor
de vraag of er verder onderzoek ingesteld zal worden, en zo ja of de
instelling dan wel de inspectie dat doet. Indien het bestuur het
onderzoek uitvoert, zal de inspectie zich bij haar oordeel baseren op de
uitkomst, mits het onderzoek voldoende valide en betrouwbaar is.

In alle gevallen waarbij de inspectie onderzoek doet, zal zij dit
proportioneel inrichten, dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met
informatie die het bestuur zelf reeds aanlevert, vanuit het principe dat
niet nogmaals onderzocht hoeft te worden wat al voldoende bekend is. Dit
kan de uitkomsten van eigen onderzoek zijn, maar ook de uitkomsten van
externe audits, certificeringen of accrediteringen. Steeds onder
voorwaarde van voldoende relevantie, actualiteit, validiteit en
betrouwbaarheid. Bij de examenonderzoeken is proportionaliteit beperkt
mogelijk in bijvoorbeeld de benadering van ingekochte
exameninstrumenten.

Selectief toezicht: terughoudend waar mogelijk

Bij instellingen en onderdelen daarvan waar bij de risicoanalyse geen
vermoedens van mogelijke tekortkomingen naar voren komen, zal het
toezicht terughoudend zijn. Dit krijgt vorm doordat hier geen
onderzoeken naar mogelijke tekortkomingen in het onderwijs plaats zullen
vinden. In het examentoezicht, krijgt dit vorm door de omvang van de
steekproef te beperken bij die instellingen waar in 2008 geen
tekortkomingen in de examinering zijn vastgesteld. 

Niettemin is het mogelijk dat ook daar in beperkte mate onderzoek gedaan
wordt, bijvoorbeeld naar instellingsoverstijgende thema’s, of
valideringsonderzoek. 

Slagvaardig toezicht: versterking interventies bij tekortkomingen

De andere kant van de selectieve medaille is dat daar waar
tekortkomingen vastgesteld zijn het toezicht geïntensiveerd zal worden.
Daarbij is het streven om interventietermijnen waar mogelijk te bekorten
en in het geval van zeer zwak onderwijs of een zwakke financiële
positie het toezicht ook tussentijds door intensieve monitoring te
verscherpen. De DAL-wet maakt het hierbij vanaf augustus 2008 mogelijk
om reeds na een jaar bij onderwijs van onvoldoende kwaliteit sancties te
treffen (voorheen was dat pas mogelijk na meerdere jaren). Bij
tekortschietende examenkwaliteit is het nu reeds zo dat na een jaar een
sanctietraject kan volgen. Een eventueel sanctietraject is in alle
gevallen maatwerk waarbij steeds, maar met name bij onvoldoende
opbrengsten, rekening gehouden wordt met realistische hersteltermijnen. 

Integrale aanpak

Nu het toezicht op het onderwijs, op de examens en op de financiële
rechtmatigheid alle bij de Inspectie van het Onderwijs zijn
ondergebracht is een hoge mate van integratie mogelijk. Dit leidt er toe
dat in 2009 mogelijke tekortkomingen zoveel mogelijk in samenhang bezien
zullen worden. Dit vertaalt zich in het jaarlijkse gesprek met het
bestuur van de instelling, waarin een totaalbeeld behandeld wordt. Bij
instellingen die met een cumulatie van problemen geconfronteerd worden,
zal de instelling om een samenhangend plan van aanpak gevraagd worden en
stelt de inspectie een samenhangend toezichtplan op.  

Transparantie

Veel instellingen hebben, vooral als gevolg van de schaalvergroting, te
maken met meer inspectieonderzoeken in een jaar en soms zelfs
gelijktijdig. Dit kan zowel de bve-onderdelen, als vo-onderdelen
betreffen. 

Het streven is erop gericht in 2009 hierover vooraf maximale
transparantie te verschaffen, waarbij onnodige cumulatie vermeden zal
worden.

Toezichtmodel

Het toezicht bestaat per instelling uit drie fasen. In hoofdstuk 3 zijn
deze fasen uitgewerkt.

Toezichtfase 1: 1ste orde toezicht bij alle instellingen

Voor elke instelling worden mogelijke tekortkomingen in de
onderwijskwaliteit van zowel bve- als vo-onderdelen van de instelling
opgespoord aan de hand van vier bronnen:

opbrengstgegevens van het meest recente cursusjaar waarover de inspectie
beschikt (BRON en VK2);

verantwoording in de jaarverslaglegging, in zowel de jaarrekening als
het jaarverslag; bij niet bekostigde instellingen is dit het verslag van
werkzaamheden. Dit omvat ook de bekostigingsverantwoordingen
(telgegevens).

mogelijke signalen;

overige reeds bij de inspectie beschikbare informatie.

Daarnaast wordt voor het examenonderzoek een steekproef getrokken uit de
in uitvoering zijnde opleidingen van de instelling, vindt een eerste
beoordeling van de exameninstrumenten plaats en het examenonderzoek in
de instelling. De kwaliteit van de examinering wordt dus in toezichtfase
1 vastgesteld.

Jaarlijks gesprek: overgang 1ste naar 2de orde toezicht

Vervolgens vindt het jaarlijks gesprek met het bestuur plaats, waarbij
de uitkomsten van de risicoanalyse en van het examenonderzoek besproken
worden. Ook worden afspraken gemaakt over eventuele onderzoeken naar
mogelijke tekortkomingen door de instelling zelf dan wel door de
inspectie. Verder worden eventueel andere onderzoeken (themaonderzoek,
valideringsonderzoek) besproken. 

Belangrijk in deze fase is de inschatting van het bestuurlijk vermogen
van de instelling en haar onderdelen in die gevallen waarin er sprake is
van mogelijke tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs. Op grond
daarvan wordt immers besloten of en door wie een eventueel onderzoek
naar mogelijke tekortkomingen uitgevoerd wordt. Deze inschatting vindt
plaats op basis van de beschikbare documenten en het jaarlijks gesprek. 

De datum van dit gesprek bepaalt de periode van enkele maanden
waarbinnen voorbereidingen plaats vinden (risicodetectie,
examenonderzoek) en eventueel onderzoek naar mogelijke tekortkomingen
onderwijs en naleving. Het gesprek vormt het kristallisatiepunt van de
integratie in het toezicht en de ‘single audit’.

In deze fase wordt bepaald welke organieke eenheden het vertrouwen van
de inspectie krijgen en onder het basistoezicht vallen, en bij welke
eenheden of opleidingen nog een onderzoek naar mogelijke tekortkomingen
plaats moet vinden. Opleidingen met tekortschietende examenkwaliteit
vallen in elk geval onder het aangepaste toezicht waarbij direct een
melding aan de minister plaatsvindt.

Toezichtfase 2: 2de orde toezicht alleen waar nodig

Indien de instelling aantoonbaar de kwaliteit beheerst, en bij
vermoedelijke tekortkomingen vertrouwingwekkende maatregelen in gang
heeft gezet, kan eerst de uitkomst daarvan afgewacht worden. Er hoeft in
die gevallen geen onderzoek plaats te vinden en het basistoezicht blijft
vooralsnog van kracht. 

Als de ontwikkeling van het bestuurlijk vermogen minder ver gevorderd
is, en er nog geen zekerheid is of er al dan niet tekortkomingen zijn,
vindt een onderzoek plaats, door de instelling zelf dan wel door de
inspectie. De uitkomsten legt de inspectie in beide gevallen vast in een
rapport van bevindingen. Afhankelijk van de uitkomsten stelt de
inspectie vast dat er sprake is van het basistoezicht (geen
tekortkomingen), dan wel van een aangepaste vorm van toezicht (wel
tekortkomingen). Deze fase geldt niet voor het examenonderzoek,
eventuele tekortkomingen in de examens zijn immers al in fase 1
vastgesteld.

Toezichtfase 3: interventies

Als er in fase 1 of 2 tekortkomingen zijn vastgesteld (in onderwijs,
examens, naleving of financiële rechtmatigheid), dan is het toezicht
erop gericht deze zo snel mogelijk te doen opheffen. Hierover worden
afspraken met de instelling gemaakt. De instelling kan een verbeterplan
opstellen en de inspectie neemt haar acties op in een toezichtplan. 

De aard en intensiteit van de interventie is afhankelijk van de
tekortkoming. Bij ernstige tekortkomingen in de kwaliteit kan een
intensief toezicht volgen met tussentijdse monitoring. 

Bij elke tekortkoming volgt een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering
om te zien of de tekortkoming is opgeheven. De termijnen hangen af van
de aard en ernst van de tekortkoming. Bij examentekorten vindt het
onderzoek naar kwaliteitsverbetering na circa een jaar plaats en start
als het nog onvoldoende is daarna een sanctietraject.

Jaarplanning

De planning voor 2009 ziet er in hoofdlijnen als volgt uit:

Oktober 2008	examenleveranciers leveren overzicht aanbod

verwerking en analyse jaarrekeningen over 2007

November 2008	start opvragen opbrengstgegevens via internet

December 2008	inventarisatie inkoop exameninstrumenten bij instellingen

Januari – februari 2009	basissteekproef examenonderzoek instellingen

onderzoek kleine examenleveranciers

Maart 2009 	oplevering landelijke opbrengstgegevens 2007-2008. 

start risicodetecties bij instellingen

onderzoek grote examenleveranciers

April – december 2009	per instelling in de tijd geconcentreerd:
risicodetectie, examenonderzoek, waar nodig en mogelijk de onderzoeken
naar kwaliteitsverbetering, eventuele andere onderzoeken, jaarlijks
gesprek en vervolgafspraken.

1 juli 2009	bekostigingsverantwoordingen, jaarverslagen en verslag van
werkzaamheden over 2008 beschikbaar

Oktober 2009	analyse jaarrekeningen over 2008

November – mei 2009	analyse van jaarrekeningen ove 2008, i.e.g. van
risicoinstellingen 

Hele jaar 2009 door	interventies: monitoring, onderzoeken naar
kwaliteitsverbetering, tussentijdse contacten met bestuur. 



Uitvoering van het toezicht

Toezichtfase 1: eerste orde toezicht bij alle instellingen

Risicodetectie

Op basis van vier bronnen gaat de inspectie bij alle instellingen na of
zich mogelijke tekorten voordoen in de kwaliteit van het onderwijs of in
de naleving van wettelijke regels, dan wel of de continuïteit van de
instelling in het geding is. Deze analyse start ongeveer twee maanden
voorafgaand aan het jaarlijks gesprek. 

De detectie vindt plaats via een trechtermodel van instelling naar
organieke eenheid en naar opleidingen. De indeling in organieke eenheden
sluit aan bij de indeling van de instelling zelf en de wijze waarop deze
zich tegenover de deelnemers en de omgeving presenteert. De eenheden
worden afhankelijk van de door de instelling gekozen indeling gehanteerd
bij de analyse van de opbrengstgegevens en van de jaarverslagen of
verslag van werkzaamheden. Mogelijke risico’s worden gedetecteerd op
het niveau van organieke eenheden, en mogelijk i.o.m. de instelling op
het niveau van opleidingen.

Hierbij worden ook de uitkomsten van de risicodetectie bij vo-onderdelen
van de bve-instellingen meegenomen. 

Opbrengsten

Voor de opbrengsten van het schooljaar 2007/2008 maakt de inspectie bij
bekostigde instellingen gebruik van een aparte vragenlijst naast de
gegevens van het onderwijsnummer. De reden is dat ten eerste in het
onderwijsnummer geen registratie plaatsvindt van de organieke eenheid
waar de deelnemer onderwijs volgt. Bovendien is tot nu toe pas laat bij
CFI een definitief BRON bestand over het afgelopen cursusjaar
beschikbaar.  

De wijze van bevraging en analyse is afgestemd met de Benchmark MBO. 

De wijze van analyse en beoordeling van de opbrengsten 2007/2008 wordt
in een aparte notitie toegelicht. Deze wordt op de website gepubliceerd.

Niet bekostigde instellingen leggen verantwoording over de behaalde
opbrengsten af in het verslag van werkzaamheden.

Jaarverslag of verslag van werkzaamheden

Het jaarverslag (bekostigde instellingen) geeft ten eerste financiële
informatie in de jaarrekening. Daarnaast levert het informatie over de
geleverde onderwijsprestaties. Deze zal tenminste betrekking hebben op
opbrengsten en de tevredenheid van de stakeholders, waaronder deelnemers
en bedrijfsleven. Over de precieze vulling vindt nog overleg plaats. 

Niet bekostigde instellingen leggen verantwoording af in het verslag van
werkzaamheden en in een aparte vragenlijst. De afspraken over de inhoud
daarvan staan in bijlage I.

Signalen

Bij de inspectie komen langs diverse kanalen signalen binnen over
mogelijke tekortkomingen in het onderwijs, de examens, dan wel de
financiële rechtmatigheid. Dit kunnen bv berichten zijn in de pers,
klachten van deelnemers, klokkenluiders uit instellingen. Deze signalen
worden opgenomen in het dossier van de instelling en kunnen meegewogen
worden bij de risicoanalyse.

Daarnaast kunnen signalen uiteraard ook tot directe actie leiden.
Signalen van klokkenluiders leiden altijd tot actie. Doorgaans wordt dan
contact opgenomen met de instelling met de vraag de inspectie te
informeren over wat er aan de hand is. Bij ernstige en acute situaties
kan de inspectie direct zelf een onderzoek in stellen. 

In het algemeen geldt dat de instelling geïnformeerd wordt over het
signaal indien dit meeweegt in de risicotaxatie. Dit kan alleen indien
de signaalgever daarmee instemt. De inspectie kan anonieme signalen in
het algemeen niet meenemen in het toezicht.

Overige informatie

Verder maakt de inspectie gebruik van haar kennis over de instelling uit
eerdere onderzoeken en contacten. Indien dit meeweegt in de
risicotaxatie zal dit met de instelling besproken worden.

Informatie uit elk van deze bronnen kan een vermoeden van een mogelijke
tekortkoming opleveren, welke met het bestuur besproken wordt. 

Onderzoek bij examenleveranciers

Een groot deel van de exameninstrumenten en een deel van de beoordeling
en afname – de examendiensten – wordt door instellingen ingekocht
bij examenleveranciers. Dit is een belangrijke vorm van standaardisering
in de mbo examens. 

De instelling is verantwoordelijk voor de examenkwaliteit en dus ook
voor de kwaliteit van ingekochte exameninstrumenten of -diensten. Om
niet dezelfde ingekochte instrumenten of diensten bij verschillende
instellingen meermalen te moeten onderzoeken, is het doelmatig deze
instrumenten eenmalig bij de leverancier te onderzoeken. Indien dit
positief beoordeeld wordt, krijgt ook de instelling die dit ingekocht
heeft, hiervoor een positieve beoordeling.

Deze vermindering van de toezichtlast voor de instelling kan bovendien
deze vorm van standaardisering stimuleren.

De inspectie heeft wettelijk geen toezicht op examenleveranciers, maar
doet om de genoemde redenen wel onderzoek bij examenleveranciers. Dit
vindt plaats op basis van (onderdelen van) het in dit toezichtkader
opgenomen kader kwaliteit examinering. Dit onderzoek wordt in 2009 als
volgt ingericht.

In oktober 2008 vraagt de inspectie de leveranciers om een overzicht van
hun totale aanbod. Dit levert een onderscheid op tussen ‘kleine’ en
‘grote’ leveranciers. Bij kleine leveranciers worden alle
instrumenten onderzocht, bij grote alleen die opleidingen die in de
steekproef bij instellingen zitten. 

In december 2008 inventariseren we bij de instellingen de actieve
kwalificaties en deelkwalificaties waarvoor ingekocht wordt (het
inkoopoverzicht);

In januari 2009 vindt de basissteekproeftrekking voor het
examenonderzoek bij de instellingen plaats. Dan wordt door combinatie
met het inkoopoverzicht ook duidelijk bij welke opleidingen in de
steekproef exameninstrumenten ingekocht zijn. Een check per instelling
of opleidingen actief zijn, vindt per instelling drie maanden voor het
examenonderzoek plaats. Dit geeft de definitieve steekproef. 

In januari 2009 vindt onderzoek naar alle instrumenten bij kleine
leveranciers plaats. 

In maart en april 2009 vindt het onderzoek bij grote leveranciers plaats
bij die opleidingen die ergens in de basissteekproef bij de instellingen
vallen. 

Van april tot november 2009 vinden de examenonderzoeken bij instellingen
plaats.

Het onderzoek bij de leveranciers beperkt zich tot dekking van de
uitstroomeisen en toetstechnische eisen. Als ook diensten (afname en
beoordeling) ingekocht worden, worden ook enkele procesaspecten
meegenomen. De leveranciers worden hier vooraf over geïnformeerd.

De uitkomsten worden opgenomen in een rapport per leverancier, waarop
hoor- en wederhoor van toepassing is. De rapporten zelf worden niet op
internet gezet, maar de resultaten van het onderzoek worden in een
totaaloverzicht opgenomen dat wel op onze webiste gepubliceerd wordt. Er
wordt alleen weergegeven wat de uitkomsten zijn bij de onderzochte
opleidingen; er is dus geen algemene uitspraak over de kwaliteit van de
leverancier. Op basis van het overzicht van bevindingen per leverancier
kunnen instellingen besluiten nemen over de inkoop van
exameninstrumenten voor het daarop volgende jaar.

Bij de check door de instelling of de opleidingen in de basissteekproef
nog actief zijn, dient de instelling ook aan te geven of er nog
verandering heeft plaatsgevonden in de inkoop, bijvoorbeeld op grond van
een negatieve beoordeling bij de leverancier. De verandering kan eruit
bestaan dat de leverancier een verbetering heeft doorgevoerd, dat de
instelling de instrumenten zelf verbeterd heeft of dat de instelling
afgezien heeft van inkoop bij deze leverancier. In die gevallen worden
de daadwerkelijk gebruikte instrumenten alsnog bij de instelling
onderzocht. Mocht een ingekocht product dan onvoldoende blijken te zijn,
dan leidt dit tot een onvoldoende beoordeling, waarop een waarschuwing
door de minister volgt. Zoals dat ook bij zelf ontwikkelde producten
gebeurt heeft de instelling een jaar de tijd om producten, desgewenst in
overleg met de leverancier, te verbeteren. In 2010 volgt dan een nieuwe
beoordeling.

Voor het onderzoek bij examenleveranciers stelt de inspectie een plan
van aanpak op dat op de website geplaatst wordt. 

Steekproef examinering

Voor de steekproef 2009 gelden de volgende uitgangspunten:

Bij instellingen waar in 2007/2008 bij alle onderzochte opleidingen de
examens van voldoende kwaliteit waren, is de steekproef in 2009 kleiner.
Aangezien bij kleinere instellingen de omvang van de steekproef naar
verhouding groter was, zal de reductie bij kleine instellingen die
alleen voldoendes behaalden, relatief groter zijn. 

Bij instellingen met één of meer opleidingen met onvoldoende
examenkwaliteit in 2007/2008, wordt een steekproef getrokken met
dezelfde grootte als in 2007/2008, bovendien vinden bij deze opleidingen
onderzoeken naar kwaliteitsverbetering plaats;

Indien eindtermgerichte opleidingen met een officiële waarschuwing
vanwege onvoldoende examenkwaliteit in 2007-2008 en behorend tot de
groep van 285 of de groep van 69 (waarbij dus ook eerder dan 2007-2008
sprake was van onvoldoende examenkwaliteit) beëindigd zijn, vindt in
2009 onderzoek plaats bij de verwante competentiegerichte opleidingen.

Op basis van CFI-overzichten van actieve opleidingen wordt eerst de
basissteekproef getrokken. Drie maanden voorafgaand aan het onderzoek
wordt de steekproef aan de instelling voorgelegd. De instelling dient
dan op te geven welke opleidingen actief zijn. Hiervoor gelden de
volgende regels:

Voor eindtermgerichte en competentiegerichte opleidingen is een
opleiding niet-actief als er geen deelnemers ingeschreven zijn op het
crebo-nummer.

Bij de eindtermgerichte opleidingen wordt een deelkwalificatie voor het
onderzoek als niet actief beschouwd als die deelkwalificatie na 1
januari 2009 nooit meer geëxamineerd wordt en er dus ook geen
herkansingen zijn (ook niet in latere studiejaren). 

Voor competentiegerichte opleidingen geldt dat die alleen onderzocht
worden als er sprake is van diplomering voor 1 oktober 2009.

Ook dient de instelling de examenvarianten op te geven. Op basis hiervan
stelt de inspectie de definitieve steekproef vast. Bij eindtermgerichte
opleidingen wordt vervolgens een aselecte steekproef getrokken van
deelkwalificaties. Elk deelkwalificatie moet aan de standaarden voldoen.

Uitvoering onderzoek examinering

Nadat de definitieve steekproef vaststaat, verzoekt de inspectie de
instelling de exameninstrumenten en toelichtende documenten van de
geselecteerde opleidingen electronisch aan te leveren. Voor het
onderzoek bij de exameninstellingen wordt dezelfde werkwijze gevolgd:
zie hiervoor 4.1).

Na ontvangst vindt, net als in voorgaande jaren, advisering plaats door
een groep externe vakinhoudelijke deskundigen (externe auditoren) over
de kwaliteit van de instrumenten. Deze advisering vindt op afstand
plaats waardoor dit geen belasting voor de instelling oplevert. Deze
deskundigen worden door de inspectie geschoold. De adviezen worden
binnen de inspectie gescreend wat leidt tot voorlopige bevindingen.

Voor het onderzoek op de instelling wordt met het bestuur van de
instelling een programma afgestemd. Het onderzoek kan bestaan uit
documentenanalyse, waar mogelijk en steeksproefsgewijs observatie van
examensituaties, gesprekken met de examencommissie, andere betrokkenen
bij de examens, en het management van de instelling. Voor eventuele
examenobservaties is de examenplanning van de instellingen leidend. Bij
dit bezoek is er gelegenheid de voorlopige bevindingen over de
exameninstrumenten te bespreken. Ter afsluiting vindt een eindgesprek
plaats.

Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de examenstandaarden.
Voor het onderzoek in 2009 betreft dat de standaarden en bijbehorende
normering die is opgenomen in de bijlage van 'Regeling standaarden
examenkwaliteit mbo'. Die bijlage is tevens opgenomen als bijlage II. 

De uitvoering van dit steekproefonderzoek wordt gecombineerd met de
uitvoering van de onderzoeken naar kwaliteitsverbetering van de examens
en (indien van toepassing) evc-procedures. 

Na afloop wordt een apart rapport van bevindingen over de
examenonderzoeken opgesteld: zie hierover 3.3.2.

Examinering en BPV

In de WEB is bepaald dat van elke beroepsopleiding het onderricht in de
praktijk van het beroep deel uitmaakt en dat een deel van de eindtermen
tijdens de praktijkperiode gerealiseerd en beoordeeld dient te worden. 

Het examen van een beroepsopleiding is verder niet met gunstig gevolg
afgelegd dan na een gunstige beoordeling van de beroepspraktijkvorming.
Het gaat daarbij meer in het bijzonder om dat deel van de eindtermen dat
tijdens de beroepspraktijkvorming gerealiseerd en beoordeeld dient te
worden. 

Deze bepaling wordt naar analogie toegepast op de uitstroomeisen voor
competentiegerichte opleidingen. De uitstroomeisen zijn opgenomen in de
kwalificatiedossiers. 

De inspectie zal in het examentoezicht 2009 onderzoek doen naar de mate
waarin bovengenoemde bepalingen worden opgevolgd. De vraag daarbij is of
 een deel van de eindtermen, dan wel een deel van de uitstroomeisen,
daadwerkelijk in de beroepspraktijkvorming wordt geëxamineerd zoals
voortvloeit uit de WEB. 

Voor de competentiegerichte opleidingen worden vanaf 2009 deze
bevindingen betrokken bij het eindoordeel over de kwaliteit van de
examinering van de opleiding. Voor de eindtermgerichte opleidingen
worden de bevindingen daarentegen niet meer bij het eindoordeel van de
kwaliteit van de examinering van de opleiding betrokken. De inspectie
kiest daarvoor omdat eindtermenopleidingen aflopen, én de toenmalige
toezichthouder (KCE) dit punt uit de WEB niet in alle gevallen betrok
bij het toezicht. 

Nederlands en moderne vreemde talen

Voor Nederlands en moderne vreemde talen is op 22 december 2008 een
brief gestuurd naar de instellingen over het voorgenomen beleid. Het
toezicht in 2009 op Nederlands en MVT, gebaseerd op de
kwalificatiedossiers, is als volgt (competentiegerichte opleidingen, 2de
generatie kwalificatiedossiers).

Alle vijf taalvaardigheden (luisteren, lezen, gesprekken voeren, spreken
en schrijven) dienen per taal geëxamineeerd te zijn met examens die qua
CEF-niveau en qua toetsvorm passen bij de taalvaardigheden waarover een
beoordeling wordt gegeven. De cesuur dient toereikend te zijn.

De bevindingen bij Nederlands weegt de inspectie niet mee in het oordeel
over de opleidingen op niveau 1, 2 en 3. Bij Nederlands op niveau 4 én
bij MVT bij opleidingen op alle niveaus, worden de bevindingen wél
meegewogen in het oordeel.

Burgerschap

Voor tweede generatie competentiegerichte opleidingen wordt per
opleiding gevraagd een verantwoording toe te zenden over de vraag hoe
het onderwijs en de examinering voor het onderdeel leren, loopbaan en
burgerschap in het brondocument LL&B is ingericht. Naar aanleiding van
het verantwoordingsdocument gaat de inspectie in het gesprek met de
instelling nader in op de stand van zaken van burgerschap bij de
instelling, en de geselecteerde opleidingen in het bijzonder. Er vindt
nu geen aparte beoordeling plaats van de examinering van het onderdeel
burgerschap in LL&B (kerntaken 1 t/m 7).

Jaarlijks gesprek

Hoewel er doorgaans bij grote instellingen het gehele jaar door diverse
contacten zijn met het bestuur, is er één moment in het jaar waarop de
inspectie samen met het bestuur de balans op maakt. Dan wordt het
totaalbeeld besproken van de kwaliteit van het onderwijs inclusief
examinering, financiën en naleving wettelijke bepalingen. 

Daartoe komen de volgende onderwerpen aan bod:

gedetecteerde vermoedelijke tekortkomingen in kwaliteit onderwijs en in
naleving;

eventueel analyse financiële positie en aspecten van financiële
rechtmatigheid;

beeld examenonderzoeken, op basis van de definitieve rapporten 2008 dan
wel voorlopige bevindingen of concept- of definitieve rapporten 2009;

uitkomsten mogelijke andere onderzoeken;

lopende interventietrajecten (hercontroles naleving, onderzoeken naar
kwaliteitsverbetering)

vervolgafspraken over onderzoek bij eventuele vermoedelijke
tekortkomingen in het onderwijs: is onderzoek noodzakelijk, wie doet het
onderzoek en binnen welke termijn, en over onderzoek naar
kwaliteitsverbetering door de inspectie bij examens.

Inschatting stand van de ontwikkeling van het bestuurlijk vermogen

Indien er vermoeden is ontstaan van een mogelijke tekortkoming in de
onderwijskwaliteit, dan maakt de inspectie een inschatting van de stand
van de ontwikkeling van het bestuurlijk vermogen. Hiervoor hanteert de
inspectie de volgende vragen:

heeft het bevoegd gezag van de instelling de mogelijke tekortkomingen
zelf al gesignaleeerd en waar blijkt dat uit?

Heeft het bevoegd gezag zelf al vertrouwenwekkende maatregelen genomen?

heeft het bevoegd gezag, indien al mogelijk en relevant, zich hier over
verantwoord?

Indien hieruit geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van het
bestuurlijk vermogen reeds ver gevorderd is, dan kan de inspectie
besluiten verder geen actie te ondernemen, het basistoezicht te
handhaven en bij de risicoanalyse van het volgende jaar hier speciale
aandacht aan te besteden. Verwacht mag dan immers worden dat de
instelling de tekortkoming spoedig op zal heffen.

Een tweede mogelijkheid is dat de inspectie na overleg met het bestuur
besluit dat er wel onderzoek plaats moet vinden om vast te stellen of er
daadwerkelijk van een tekortkoming in de onderwijskwaliteit of naleving
sprake is, en dat de instelling dat onderzoek zelf uitvoert. 

Mocht echter de inschatting gemaakt worden dat het bestuurlijk vermogen
nog niet ver ontwikkeld is, dan kan de inspectie besluiten zelf
onderzoek in te stellen om vast te stellen of er van een tekortkoming
sprake is. 

Afronding jaarlijks gesprek

Belangrijk is dat helder is bij welke onderdelen/opleidingen de
inspectie vertrouwen heeft en sprake is van het basistoezicht, bij welke
er een aangepaste vorm van toezicht geldt en waar nog aanvullend
onderzoek nodig is.

Na afloop stuurt de inspectie hiertoe een overzicht van de vormen van
toezicht (basis of aangepast). Hierop is hoor en wederhoor van
toepassing. Bij aangepast toezicht dat meerdere acties omvat kan een
toezichtplan opgesteld worden met concrete acties van de inspectie in
samenhang met de verbeteracties door de instelling.

De vormen van toezicht worden openbaar gemaakt via de toezichtkaart: zie
par. 3.5.

Toezichtfase 2: tweede orde toezicht waar nodig

Uitvoering onderzoek onderwijs

Alleen bij instellingen waar een of meer vermoeden(s) van mogelijke
tekortkomingen zijn gerezen, de instelling voor het probleem nog
onvoldoende ‘in control’ is en waarover nog geen duidelijkheid
bestaat, wordt het tweede orde toezicht toegepast. 

Het doel van een onderzoek is om vast te stellen of er al dan niet
sprake is van een tekortkoming. Dit onderzoek kan zowel door de
instelling als door de inspectie uitgevoerd worden. De vaststelling
gebeurt altijd door de inspectie zelf. Als de instelling het onderzoek
doet, kan de inspectie haar beoordeling hierop baseren. 

Bij de voorbereiding van het onderzoek kan om aanvullende informatie
gevraagd worden. Indien er een zelfevaluatie is, kan deze als basis
dienen voor het onderzoek. 

Voor het onderzoek wordt met de instelling een programma afgesproken.
Het onderzoek kan onder meer bestaan uit documentenanalyse, observatie
van onderwijsituaties, gesprekken met deelnemers, personeel,
BPV-bedrijven en management van de instelling. Ter afsluiting vindt
doorgaans een gesprek met het bestuur plaats.

Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het waarderingskader.
Voor niet bekostigde instellingen is er een aangepast waarderingskader:
zie bijlage V. Indien er aanleiding is om te vermoeden dat de kwaliteit
van het onderwijs zwak of zeer zwak zal zijn, worden de thema’s
wettelijke vereisten, opbrengsten en onderwijs (m.u.v. de
examenaspecten) van het waarderingskader en de bijbehorende normering
toegepast. Elk onderzoek wordt proportioneel ingericht, dat wil zeggen
afhankelijk van reeds beschikbare en betrouwbare informatie. Dat kan tot
gevolg hebben dat niet alles meer onderzocht hoeft te worden. Wel wordt
over alle criteria van de thema’s wettelijke vereisten, opbrengsten en
onderwijs een oordeel uitgesproken. 

Een onderzoek kan plaatsvinden op het nivau van een (onderdeel van) een
organieke eenhed; een beoordeling over de kwaliteit vindt altijd paats
op het niveau van een opleiding. 

Ook kan afhankelijk van de bevindingen, een verdiepingsmodule gehanteerd
worden m.b.t. de kwaliteit van management en personeel. Daarmee kan
beter zicht ontstaan op oorzaken van tekortkomingen in de
onderwijskwaliteit. De inspectie dient immers volgens art. 11, lid 2 van
de WOT bij vermoeden van tekortschietende kwaliteit tevens de oorzaken
daarvan te onderzoeken. Deze module dient enkel als richtsnoer voor het
onderzoek en leidt niet tot  een oordeel over de kwaliteit van
management en personeel. De module wordt ook bij het toezicht in het
basis- en voortgezet onderwijs gehanteerd.

Rapport van bevindingen

Elk onderzoek naar mogelijke tekortkomingen in onderwijs of in de
examinering, ook indien het uitgevoerd wordt door de instelling zelf,
resulteert in een rapport van bevindingen. Tekortkomingen in de naleving
van wettelijke bepalingen worden ook in het rapport van bevindingen
opgenomen, tenzij zich geen tekortkomingen in de kwaliteit voordoen, dan
worden ze opgenomen in een aparte brief.

Het concept rapport wordt binnen zes weken na het onderzoek naar het
bestuur gestuurd. Deze kan binnen twee weken reageren op feitelijke
onjuistheden. Deze worden indien nodig verwerkt, waarna het rapport
vastgesteld wordt. De instelling ontvangt direct het vastgestelde
rapport met een verantwoording van de manier waarop de opmerkingen van
de instelling verwerkt zijn. 

Indien de instelling het niet eens is met het rapport kan een eigen
zienswijze als bijlage opgenomen worden. De WOT biedt verder de
mogelijkheid tot het indienen van een klacht over de inspectie bij de
Inspecteur-Generaal van het Onderwijs, welke zich kan laten bijstaan
door een klachtadviescommissie. 

Alle rapporten, eventueel voorzien van een eigen zienswijze van de
instelling, verschijnen op internet, met uitzondering van rapporten van
onderzoeken bij examenleveranciers en van evc aanbieders. 

Voor de vaststelling van tekorten in de naleving van wettelijke
vereisten kunnen afwijkende termijnen gelden.

Toezichtfase 3: interventies

Van eindoordeel naar interventies

Het eindoordeel kent drie mogelijkheden:

het onderwijs is van voldoende kwaliteit

het onderwijs is van zwakke kwaliteit;

het onderwijs is van zeer zwakke, oftewel onvoldoende kwaliteit.

Alleen het laatste eindoordeel is ‘van onvoldoende kwaliteit’ in de
zin van art. respectievelijk 6.1.4 of 6.2.2 van de WEB.

Zie voor de normering die bij het eindoordeel gehanteerd wordt 5.3.

Indien er geen tekortkomingen zijn in de naleving van wettelijke
bepalingen of de kwaliteit van onderwijs of examens is het basistoezicht
van kracht. Dit betekent dat de inspectie vertrouwen heeft in de
instelling of het onderdeel daarvan. Het toezicht is daar terughoudend. 

Als er wel tekortkomingen zijn geldt echter een aangepaste vorm van
toezicht. Het toezicht wordt dan geïntensiveerd. Het doel daarvan is
dat de tekortkomingen worden opgeheven. In alle gevallen geldt dat
interventies maatwerk inhouden.

In schema:

Uitkomsten van onderzoek	Eindoordeel 	Toezichtvorm 

1. Er zijn geen tekortkomingen 	Het onderwijs van de opleiding is van
voldoende kwaliteit	Basistoezicht 

2. Tekortschietende opbrengsten, bij toereikend onderwijsproces	Het
onderwijs van de opleiding is zwak	Aangepast toezicht: 1 jaar
verbetertijd

3. Tekortschietend onderwijsproces, bij toereikende opbrengsten	Het
onderwijs van de opleiding is zwak	Aangepast toezicht: 1 jaar
verbetertijd

4. Opbrengsten óf onderwijsproces schieten na een jaar nog steeds te
kort 	Het onderwijs van de opleiding is van onvoldoende kwaliteit
Aangepast toezicht: waarschuwing en 1 jaar verbetertijd

5. Tekortschietende opbrengsten én tekortschietend onderwijsproces	Het
onderwijs van de opleiding is van onvoldoende kwaliteit	Aangepast
toezicht: waarschuwing en 1 jaar verbetertijd

6. Tekortschietende examinering	De examinering van de opleiding is van
onvoldoende kwaliteit	Aangepast toezicht: waarschuwing en 1 jaar
verbetertijd



Deze trajecten zijn reeds beschreven in het Addendum bij het
Toezichtkader 2007 dd. 16 juli 2008. Zie voor de uitwerking van de
termijnen de volgende paragrafen. Belangrijk hierin is dat het hier
principetermijnen betreft waarvan in voorkomende gevallen om gegronde
redenen zoals de aard en ernst van de tekortkomingen van afgeweken kan
worden. Vooral bij onvoldoende opbrengsten is het mogelijk dat herstel
in de genoemde termijnen niet realistisch is, op grond waarvan tot een
langere hersteltijd besloten kan worden. Er is een wettelijke
minimumtermijn tussen een waarschuwing en het opleggen van een sanctie
bij onvoldoende kwaliteit onderwijs of examens van tenminste een jaar.

Daarnaast kan er afzonderlijk of in combinatie met een van bovengenoemde
situaties sprake zijn van het niet naleven van een of meer wettelijke
vereisten. In dat geval van ‘niet naleving’ wordt het toezicht
eveneens aangepast.

Interventies bij niet naleving wet- en regelgeving

Bij een tekortkoming in een wettelijk vereiste (m.b.t. onderwijs of
examens) wordt in het rapport van bevindingen, dan wel een brief
vastgelegd:

de aard van de tekortkoming (met verwijzing naar de wettelijke basis);

de termijn waarna onderzocht wordt of de tekortkoming hersteld is. Dit
is in de regel drie maanden, bij onderwijstijd is dat voor het einde van
het schooljaar.

de wijze waarop dan bepaald wordt of is voldaan aan het vereiste.

Indien bij hercontrole blijkt dat nog niet voldaan wordt aan de
bepaling, kan een sanctietraject ingezet worden op grond van art. 11.1
van de WEB waarbij de minister de bekostiging in kan houden of op kan
schorten, dan wel op grond van titel 4.2 (bepalingen m.b.t. het
subsidierecht) van de AWB (Algemene wet bestuursrecht). 

Opleidingen waar alle tekortkomingen hersteld zijn, vallen weer onder
het basistoezicht.

Interventies zwak onderwijs

Indien de kwaliteit van het onderwijsproces, dan wel het niveau van de
opbrengsten niet aan de gestelde normen voldoet, is er sprake van
zogenaamd zwak onderwijs. Er volgt dan een aangepaste vorm van toezicht,
dat er in de regel uit bestaat dat na een jaar een onderzoek naar de
kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Indien wenselijk kan de inspectie
tussentijds de voortgang van de verbeteringen monitoren. 

Het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering wordt doorgaans op dezelfde
wijze uitgevoerd als het kwaliteitsonderzoek, waarbij het onderzoek zich
beperkt tot de aspecten waar zich tekortkomingen voordoen. Wel worden
over alle criteria van de thema’s wettelijke vereisten, opbrengsten en
onderwijs (mu.v. de examinering) oordelen uitgesproken. Bij de criteria
die bij het vorige onderzoek voldoende waren, en waarover geen
aanwijzingen tot verslechtering zijn, wordt het vorige oordeel
overgenomen. Ook dit onderzoek wordt proportioneel ingericht,
afhankelijk van de kwaliteit van reeds beschikbare informatie. Het wordt
afgesloten met een rapport van bevindingen: zie 3.3.2.

Bij het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering kan blijken dat de
tekortkomingen voldoende hersteld zijn, waarna de opleiding weer onder
het basistoezicht valt.

Indien er nog steeds sprake is van tekortschietende opbrengsten of
onderwijs, dan wordt de kwaliteit als onvoldoende beschouwd. Er volgt
dan een melding aan de minister, waarna deze een waarschuwing kan geven.
Dan krijgt de instelling een tweede periode verbetertijd. De duur van de
periode kan afhangen van de aard van de resterende tekortkoming, en kan
korter dan wel langer dan een jaar duren. Een langere periode kan zich
met name bij achterblijvende opbrengsten voordoen. Is het bij tweede
onderzoek naar de kwaliteitsverbetering nog niet verbeterd, dan kan op
grond van art. 6.1.4 dan wel 6.2.2 van de WEB een sanctietraject volgen
waarbij de licentie (en bij bekostigde instellingen de bekostiging)
ingetrokken kan worden. 

Interventies zeer zwak onderwijs

Indien de kwaliteit van het onderwijsproces én het niveau van de
opbrengsten niet aan de gestelde normen voldoen, is er sprake van
‘zeer zwak onderwijs’. Dit is onvoldoende onderwijs in de zin van
art. 6.1.4 van de WEB. Er volgt dan een aangepaste vorm van toezicht,
dat er in de regel uit bestaat dat na een jaar een onderzoek naar de
kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Bij zeer zwakke kwaliteit dient de
instelling een plan van aanpak voor de verbeteracties op te stellen en
zal de inspectie tussentijdse de voortgang van de verbeteringen
monitoren. 

Ook vindt er direct een melding aan de minister plaats, waarna deze een
waarschuwing kan geven.

Het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering wordt doorgaans op dezelfde
wijze uitgevoerd als het kwaliteitsonderzoek, waarbij het onderzoek zich
richt op de aspecten waar zich tekortkomingen voordoen, maar waarbij wel
over alle criteria een oordeel wordt uitgesproken. Ook dit onderzoek
wordt proportioneel ingericht en resulteert in een rapport van
bevindingen, zie 3.3.2.

Bij het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering kan blijken dat de
tekortkomingen hersteld zijn, waarna de opleiding weer onder het
basistoezicht valt.

Indien óf de opbrengsten, óf het onderwijsproces hersteld is, dan
krijgt de instelling in de regel nog een jaar de gelegenheid het geheel
te herstellen. Is het dan nog niet hersteld, dan kan een sanctietraject
gestart worden.

Indien er bij het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering nog steeds
sprake is van zeer zwak onderwijs, dan kan de minister direct een
sanctietraject starten, dan wel de gelegenheid geven tot nog een jaar
verbetertijd. Is het na dat jaar nog steeds niet verbeterd, dan volgt
een sanctietraject waarbij de licentie ingetrokken kan worden, en bij
bekostigde instellingen de bekostiging. Ook hier is maatwerk aan de orde
waarbij de aard en duur van de interventie afgestemd worden op de aard
van de tekortkoming en het perspectief op herstel. 

Interventies onvoldoende examinering

Indien de kwaliteit van de examinering niet aan de examenstandaarden
voldoet, volgt een aangepaste vorm van toezicht. Dat bestaat eruit dat
na een jaar een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering plaatsvindt. 

Ook vindt er direct een melding aan de minister plaats, waarna deze een
waarschuwing conform art. 6.1.5b of 6.2.3b van de WEB kan geven.

Het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering wordt doorgaans op dezelfde
wijze uitgevoerd als het kwaliteitsonderzoek, waarbij het onderzoek zich
richt op de aspecten waar zich tekortkomingen voordoen, maar waarbij
over alle aspecten opnieuw een oordeel wordt uitgesproken. Bij de
onderzoeken naar de kwaliteitsverbetering wordt bij eindtermgerichte
opleidingen alleen onderzoek gedaan naar de onvoldoende
deelkwalificaties. Die worden dan onderzocht op alle
standaarden/criteria. Als een onvoldoende deelkwalificatie niet meer
actief is, dan wordt in plaats daarvan een andere deelkwalificatie in de
steekproef betrokken en onderzocht.

Terwijl het aanvankelijke onderzoek zich beperkt tot één
examenvariant, kunnen bij de onderzoeken naar de kwaliteitsverbetering
ook andere examenvarianten van dezelfde opleiding worden onderzocht. Bij
het jaarlijks gesprek met het bestuur wordt gewezen op de noodzaak
verbeteringen bij alle examenvarianten door te voeren. Het oordeel over
een onvoldoende examenvariant wordt bij het tweede onderzoek
doorgetrokken naar de hele opleiding, dus ook naar de andere
examenvarianten bij de instelling. 

Bij het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering kan blijken dat de
tekortkomingen hersteld zijn, waarna de opleiding weer onder het
basistoezicht valt.

Indien er bij het onderzoek naar de kwaliteitsverbetering nog steeds
sprake is van onvoldoende examenkwaliteit, dan meldt de inspectie dit
aan de minister. De minister kan een sanctietraject starten, waarbij op
grond van art. 6.1.5b of 6.2.3b van de WEB de examenlicentie ingetrokken
kan worden en de examinering uitbesteed dient te worden aan een andere
onderwijsinstelling of een exameninstelling (zie 4.1).

Toezichtplan

Voor elke interventie maakt de inspectie een toezichtplan: hierin staan
de acties die de inspectie onderneemt, in samenhang met de
verbeteracties van de instelling. Vooral bij complexe situaties met een
cumulatie van tekortkomingen en interventies biedt een toezichtplan de
nodige transparantie.

Toezichtkaart

Met ingang van november 2008 is voor alle scholen een nieuwe
toezichtkaart op de website www.onderwijsinspectie.nl van de inspectie
gepresenteerd. De toezichtkaart is de opvolger van de kwaliteitskaart
die sinds 1 januari 2004 voor een breed publiek toegankelijk is gemaakt.

Voor elke school, organieke eenheid dan wel opleidingen worden de
toezichtvormen getoond. De vormen zijn verdeeld in naleving en
onderwijskwaliteit, waarbij inbegrepen de examenkwaliteit. Op deze kaart
staat ook een link naar de beschikbare inspectierapporten en naar de
website van de instelling.



Overig TOEZICHT en onderzoek

Toezicht op exameninstellingen

Onderwijsinstellingen kunnen hun gehele examinering uitbesteden. Dit is
geregeld in art. 7.4.4a van de Web. Uitbesteding van examinering is
mogelijk aan een andere onderwijsinstelling of aan een exameninstelling
cf. art. 1.6.1 van de WEB. Indien het recht op examinering is ontnomen
(bij onvoldoende examenkwaliteit), is uitbesteding zelfs verplicht (zie
hiervoor art. 7.4.4a, lid 2 van de Web). 

Exameninstellingen hebben het recht beroepsopleidingen te examineren in
opdracht van een onderwijsinstelling, mits zij in acht nemen wat bepaald
is over de kwaliteitszorg, de examens en de rechtsbescherming van de
deelnemer. De minister geeft exameninstellingen dit recht na advies van
de inspectie. In 2008 heeft de inspectie een drietal aanvragen
beoordeeld. 

Er zijn momenteel vijf actieve exameninstellingen. Deze worden in 2009
onderzocht. De CFI-registratie bevat overigens meer door de minister
aangewezen exameninstellingen. De inspectie zal begin 2009 nagaan of
deze exameninstellingen mogelijk ook actief zijn. In dat geval zullen
ook die exameninstellingen in 2009 onderzocht worden. 

De exameninstellingen worden op dezelfde manier onderzocht als de
onderwijsinstellingen. De in bijlage II opgenomen examenstandaarden zijn
ook hier van toepassing. Aangezien hier niet over informatie over de
tevredenheid van deelnemers wordt beschikt zoals bij de
onderwijsinstellingen, zal hier afzonderlijk naar gevraagd worden zonder
dat dit in het oordeel mee weegt. 

Daarnaast zal de inspectie in 2009, conform de Web, de aanvragen van
eventuele nieuwe exameninstellingen op verzoek beoordelen.  

Onderzoek evc-procedures

De inspectie heeft wettelijk geen toezicht op de evc procedures. Wel
heeft de inspectie in de tweede helft van 2008 in opdracht van de
‘contractpartners evc’ onderzoek gedaan naar de kwaliteit van
evc-procedures bij aanbieders van procedures die gericht zijn op
WEB-certificaten of diploma’s. De inspectie hanteerde hierbij als
beoordelingskader de evc-code inclusief haar uitwerking zoals die sinds
februari 2008 van toepassing is. 

In 2009 voert de inspectie onderzoek naar kwaliteitsverbetering uit naar
evc-procedures die in 2008 niet aan de evc-code voldeden. Dit onderzoek
wordt waar mogelijk op hetzelfde moment uitgevoerd als het onderzoek
naar de examinering.

Themaonderzoek

Jaarlijks vinden er op grond van prioritering in het Jaarwerkplan van de
inspectie onderzoeken plaats naar risicovolle thema’s of thema’s met
een maatschappelijke of politieke prioriteit. Deze onderzoeken kunnen op
verzoek van de minister of uit eigen initiatief ook aanvullend op het
Jaarwerkplan plaatsvinden. Themaonderzoeken vinden doorgaans,
afhankelijk van de onderzoeksvraag en –opzet, plaats bij steekproeven
van instellingen, onderdelen daarvan of opleidingen. Afhankelijk van het
onderwerp kunnen bezoeken aan instellingen onaangekondigd plaatsvinden.
Themaonderzoeken kunnen zich ook richten op handhavingsthema’s, zoals
bijvoorbeeld het in 2006-2007 uitgevoerde onderzoek naar onderwijstijd. 

De resultaten worden neergeslagen in een afzonderlijk themarapport, dan
wel in het Onderwijsverslag, dan wel in beide.

Een bijzondere categorie daarvan wordt bepaald in een traject van
zogenaamd programmatisch handhaven, waarbij in overleg met het
ministerie prioriteiten worden gesteld in het onderzoek naar de naleving
van wettelijke vereisten. 

Valideringsonderzoek

Ter validering van het detectiemodel dat de inspectie hanteert, vindt
jaarlijks bij een kleine steekproef van organieke eenheden waar geen
ernstige tekortkoming gesignaleerd is, een kwaliteitsonderzoek met het
gehele waarderingskader plaats. De steekproef wordt landelijk getrokken.
Een dergelijk onderzoek draagt tevens bij aan het behoud van een
evenwichtig en waar wenselijk representatief beeld over de
ontwikkelingen in de onderwijspraktijk. Het gaat uitdrukkelijk niet om
een controle op de geboden verantwoording van de instelling, maar alleen
op de systematiek van de risicotaxatie van de inspectie zelf.

De uitkomst van een dergelijk onderzoek heeft dezelfde formele status
als het eerder beschreven kwaliteitsonderzoek. Mocht onverhoopt blijken
dat er sprake is van onvoldoende kwaliteit dan volgt het gebruikelijke
traject. Gezien deze status zal hiervan per organieke eenheid een
afzonderlijk rapport van bevindingen (cf. 3.3.2) gemaakt worden. 

Rapportage in Onderwijsverslag

Jaarlijks wordt een beeld gegeven van de staat van het onderwijs in het
Onderwijsverslag. Hierin wordt voor bve onder andere in gegaan op de
uitkomsten van de risicoanalyses en van de onderwijs- en de
examenonderzoeken. Over 2009 verschijnt er geen apart examenverslag meer
en worden de uitkomsten van de examenonderzoeken opgenomen in het
Onderwijsverslag. Ook analyses van de oorzaken van tekortschietende
kwaliteit bij onderwijs en examens worden opgenomen. Verder wordt er
over sectorbrede thema’s gerapporteerd. 

WaarderingskaderS

Kaders eerste orde toezicht

Kader risicoanalyse onderwijs en financiële rechtmatigheid bekostigde
instellingen

Thema’s	Kwaliteitsaspecten 	Criteria 

Naleving wettelijke vereisten	Naleving door de instelling van wettelijke
vereisten	algemene verklaring door bestuur dat wettelijke vereisten
worden nageleefd. 

Opbrengsten 	Opbrengsten van organieke eenheden, 	

VSV

jaarresultaat

diplomaresultaat

opbrengsten educatie 

Onderwijsproces	Tevredenheid deelnemers	veiligheid

onderwijs

examinering

Financiële positie	Solvabiliteit

Liquiditeit

Rentabiliteit

Weerstandsvermogen 	PM

Financiële rechtmatigheid	Rijksbijdrage:

verkrijging

besteding	accountantverklaring m.b.t. verkrijging en besteding
bekostiging



Kader risicoanalyse onderwijs niet bekostigde instellingen

Thema’s 	Kwaliteitsaspecten 	Criteria 

Naleving wettelijke vereisten	Naleving door de instelling van wettelijke
vereisten	algemene verklaring door bestuur dat wettelijke vereisten
worden nageleefd. 

Opbrengsten 	Opbrengsten van organieke eenheden	gediplomeerde uitstroom

 

Onderwijsproces	Tevredenheid deelnemers	1.  veiligheid

onderwijs

examinering



Kader kwaliteit examinering

De veranderingen in de examenstandaarden zijn gericht op het verhogen
van de transparantie van de standaarden en het reduceren van overlap en
zijn beperkt tot de volgende:

Bij de standaard examenprocessen is een criterium dat ondergebracht was
bij wettelijke vereisten nu afzonderlijk geformuleerd, namelijk over het
besluit van de examencommissie tot certificering of diplomering. Dit
komt mede voort uit de sterke groei van evc procedures. Bij deze
standaard zijn voorts twee criteria opgenomen die voorheen waren
ondergebracht bij de toetstechnische eisen (afname en beoordeling). 

De examenstandaard 2 (tevredenheid deelnemers) is vanwege de overlap met
het onderwijskader ondergebracht bij de risicoanalyse onderwijs aan de
hand van de jaarverslagen. Het oordeel over de examenkwaliteit wordt
niet langer op deze standaard gebaseerd.

De voormalige standaard 6 (transparantie) is niet meer apart opgenomen
maar verwerkt in de andere standaarden.

Thema’s	Standaarden	Criteria

Onderwijs	1. Vertrouwen beroepenveld examinering		1.	Vertrouwen
beroepenveld

	2. Borging deskundigheid examinering		1.	Borging deskundigheid

	3. Dekking examen-instrumenten		1.	Dekkingsgraad 

	2.	Cesuur 

	4. Toetstechnische kwaliteit examen-instrumenten		1.	Informatie
deelnemer

	2.	Afnamecondities 

	3.	Beoordelingsvoorschrift

	5. Deugdelijkheid  examenprocessen 		1.	Afname  

	2.	Beoordeling

	3.	Diplomering of certificering 

	6. Borging  examinering 	1.	Kwaliteitsborging



Naleving wettelijke vereisten	7. Naleving wettelijke vereisten 		1.
Naleving vereisten m.b.t.:

informatie over het examen

commissie van beroep examens

examencommissie

openbare verantwoording



Zie voor de toelichting bijlage II en III.

Kaders tweede orde toezicht

Indien bij de risicoanalyse mogelijke tekortkomingen in het onderwijs
zijn vastgesteld kan vervolgonderzoek door de instelling zelf, of de
inspectie worden uitgevoerd aan de hand van het waarderingskader. Waar
mogelijk worden de oordelen van de instelling overgenomen.

Er is gestreefd naar een grote mate van continuïteit op het niveau van
de aspecten en criteria. Wel zijn de volgende actualiseringen
doorgevoerd.

Het criterium over de BPV is toegevoegd aan het aspect leerproces. Dit
onderwerp zat in het vorige kader geïntegreerd in de aspecten het
programma, het leerproces, de trajectbegeleiding en de omgang met de
deelnemers. Nu wordt dit onderwerp uit deze aspecten gelicht en
afzonderlijk benoemd. De bedoeling is het toezicht op de BPV
transparanter te maken.

Er is een criterium toegevoegd aan het aspect trajectbegeleiding omtrent
de begeleiding voor deelnemers met specifieke behoeften. Ook dit is een
apart benoemen van een element dat eerder ondergebracht was bij
trajectbegeleiding. Dit komt voort uit de sterke toename van deze
deelnemers in de bve instellingen.

Het criterium ‘registratie van begeleidingsgevens’ in het vorige
kader is verwijderd. Waar aan de orde kan dit onderwerp meegenomen
worden bij het criterium ‘schoolloopbaanbegeleiding’. 

Het kwaliteitsaspect ‘toegankelijkheid’ is verwijderd en
ondergebracht bij de wettelijke vereisten.

Bij het aspect opbrengsten zijn twee nieuwe criteria geformuleerd, welke
voortgekomen zijn uit een afspraak met de MBO Raad omtrent het hanteren
van dezelfde indicatoren en definities door de inspectie en de Benchmark
MBO. 

Kader kwaliteit bekostigd onderwijs

Thema’s	Kwaliteitsaspecten	Indicatoren/Criteria

1. Naleving	1.1 Naleving wettelijke vereisten 	1.1.1 Naleving:

zorgplicht informatievoorziening

onderwijsovereenkomst

praktijkovereenkomst

VSV meldingen

klachtenregelingen examens en vertrouwenszaken

wet BIO 

850 uren norm

vrijwillige bijdrage

toegankelijkheid 

2. Opbrengsten 	2.1 Opbrengsten van opleidingen	2.1.1. jaarresultaat

2.1.2 diplomaresultaat

2.1.3 (toegevoegde waarde)

3.

Onderwijsproces	3.1 Programma	3.1.1 Samenhang

3.1.2 Maatwerk

3.1.3 Programmatijd

3.1.4 Voorzieningen

	3.2 Leerproces	3.2.1 Leertijd

3.2.2 Didactisch handelen 

3.2.3 Begeleiding in de instelling

3.2.4 Beroepspraktijkvorming

	3.3 Trajectbegeleiding	3.3.1 Intake

3.3.2 Studieloopbaanbegeleiding 

3.3.3 Zorg deelnemers specifieke behoeften

3.3.4 Samenwerking

	3.4 Omgang en veiligheid	3.4.1 Bejegening/omgang

3.4.2 Veiligheid

4. Bestuurlijk vermogen 	4.1 Kwaliteitszorg

	4.1.1 Systematische kwaliteitszorg

4.1.2 Beoordeling 

Toelichting: De onderstreepte criteria zijn normciteria. Zie hierover
par. 5.3. 

Kader kwaliteit niet bekostigd onderwijs

Thema’s	Kwaliteitsaspecten	Indicatoren/Criteria

1. Naleving	1.1 Naleving wettelijke vereisten 	1.1.1 Naleving:

zorgplicht informatievoorziening

onderwijsovereenkomst

praktijkovereenkomst

VSV meldingen

klachtenregelingen

850 uren norm

2. Opbrengsten 	2.1 Opbrengsten van opleidingen	2.1.1 gediplomeerde
uitstroom 

3.

Onderwijsproces	3.1 Programma	3.1.1 Samenhang

3.1.2 Maatwerk

3.1.3 Programmatijd

	3.2 Leerproces	3.2.1 Didactisch handelen 

3.2.2 Begeleiding in de  instelling

3.2.3 Beroepspraktijkvorming



	3.3 Trajectbegeleiding	3.3.1 Intake

3.3.2 Informatievoorziening 

	3.4 Omgang en veiligheid	3.4.1 Bejegening/omgang

3.4.2 Veiligheid

4. Bestuurlijk vermogen 	4.1 Kwaliteitszorg

	4.1.1 Systematische kwaliteitszorg

4.1.2 Beoordeling 



In die gevallen waar zich tekortkomingen in de kwaliteit van het
onderwijs dan wel de examinering voor blijken te doen, kan onderzoek
naar de oorzaken gedaan worden. Hierbij kan ook het functioneren van de
kwaliteitszorg onderzocht worden. 

Verder kan in het bekostigd onderwijs hierbij gebruikt gemaakt worden
van de ‘verdiepingsmodule’ kwaliteit management en personeel. Dit
dient alleen als richtsnoer voor het onderzoek en leidt niet tot
beoordelingen, tenzij bepalingen van de wet BIO niet nagekomen worden.
Het geeft richting aan het onderzoek naar de oorzaken van gesigaleerde
kwaliteitsproblemen.

Verdiepingsmodule kwaliteit management en personeel

Thema’s	Kwaliteitsaspecten	Aandachtspunten 

1. management 	1.1 Functioneren 	heldere taakafbakening

hanteren onderwijsvisie

competenties management

2. personeel	2.1. Personeelsbeleid	2.1.1 begeleiding nieuwe docenten 

2.1.2 bekwaamheidsdossiers BIO 

2.1.3 scholingsbeleid

2.1.4 jaarlijkse f- en b-gesprekken

	2.2. Samenstelling 	2.2.1 competenties in team passend bij inhoud en
niveau opleiding en kenmerken deelnemers

	2.3. Functioneren	2.3.3 uitvoering onderwijsvisie en –beleid

2.3.4 begeleiding en bejegening deelnemers

2.3.5 samenwerking



Normering

Bij de risicodetectie onderwijs in fase 1 wordt gebruik gemaakt van
grenswaarden. Dit zijn de waarden voor de verschillende critria die
aangeven of een situatie als zonder risico, mogelijk risico of risicovol
beschouwd moet worden. Hier worden geen oordelen uitgesproken. De
grenswaarden zullen in een aparte notitie bekendgemaakt worden.

Bij het onderzoek naar de kwaliteit van de examens in fase 1 en naar de
kwaliteit van het onderwijs in fase 2 worden oordelen uitgesproken en
wordt gebruik gemaakt van een normering. De normering dient er toe om
uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit.

Normering examinering: 

Per standaard dient aan de genoemde criteria te worden voldaan. De eisen
daarvoor zijn opgenomen in bijlage II. Er wordt niet langer gebruik
gemaakt van de oordelen goed, voldoend en onvoldoende, maar alleen van
voldoende en onvoldoende . De examenkwaliteit is voldoende wanneer 5 van
de 7 standaarden voldoende zijn, waaronder in elk geval de dekking van
exameninstrumenten, de toetstechnische kwaliteitseisen, de
examenprocessen en de naleving van wettelijke vereisten. Maximaal twee
van de standaarden 1, 2 en 6 mogen dus onvoldoende zijn om tot een
voldoende eindoordeel te komen.

Normering naleving: 

Aan elke wettelijk vereiste moet voldaan worden. Bij sommige bepalingen
vloeit de norm direct uit de wet voort. Voor enkele bepalingen zijn er
nadere omschrijvingen (bv onderwijstijd).

Normering thema opbrengsten:

Deze normering (uitgaande van gemaakte afspraken over de indicatoren en
nog te maken afspraken omtrent het percentiel en relatieve dan wel
absolute norm) wordt in een aparte notitie opgenomen, als aanvulling op
het toezichtkader. 

Normering thema onderwijsproces, exclusief examens:

De eisen per criterium zijn hetzelfde als in 2008 en worden nog
toegelicht in een aanvulling op dit toezichtkader. 

Bekostigd onderwijs

Er zijn 14 criteria, waarvan 5 normcriteria welke meer gewicht hebben :

3.1.1 Samenhang

3.1.2 Maatwerk

3.2.1 Leertijd

3.2.3 Begeleiding in de instelling

3.2.4 Beroepspraktijkvorming

Hiervoor gelden in 2009, evenals in 2008, twee regels:

Er kunnen maximaal 2 normcriteria onvoldoende zijn. Bij 3 of meer
onvoldoende normcriteria is het onderwijsproces onvoldoende. 

Er kunnen in totaal maximaal 4 criteria onvoldoende zijn. Bij 5 of meer
onvoldoende criteria is het onderwijsproces onvoldoende.

Niet bekostigd onderwijs

Er zijn 10 criteria, waarvan 4 normcriteria welke meer gewicht hebben:

3.1.1 Samenhang

3.1.2 Maatwerk

3.2.3 Begeleiding in de instelling

3.2.4 Beroepspraktijkvorming

Hiervoor gelden in 2009, evenals in 2008, twee regels:

Er kan maximaal 1 normcriterium onvoldoende zijn. Bij 2 of meer
onvoldoende normcriteria is het onderwijsproces onvoldoende. 

Er kunnen in totaal maximaal 3 criteria onvoldoende zijn. Bij 4 of meer
onvoldoende criteria is het onderwijsproces onvoldoende.

Normering kwaliteit onderwijs

Hiervoor worden de uitkomsten van de thema’s opbrengsten en
onderwijsproces als volgt gewogen: 

Indien het thema opbrengsten óf het themaonderwijsproces tekortschieten
in kwaliteit, is er sprake van zwakke kwaliteit. 

Indien één van beide thema’s langdurig tekortschiet, dan is er
sprake van zeer zwak onderwijs, dat wil zeggen onderwijs van onvoldoende
kwaliteit in de zin van de wet. 

Indien de thema’s opbrengsten en onderwijsproces beide tekortschieten
is er eveneens sprake van zeer zwak onderwijs, dat wil zeggen onderwijs
van onvoldoende kwaliteit in de zin van de wet. 

De criteria bij kwaliteitszorg worden wel beoordeeld, maar wegen niet
mee in het eindoordeel over de kwaliteit van het onderwijs.

Normering rechtmatigheid bekostiging

Hiervoor gelden wettelijke eisen waar aan voldaan moet worden en die
blijken uit accountantsverklaringen:

juistheid inschrijvingen per 1 oktober

juistheid verstrekte diploma’s tussen 1 oktober en 30 september

voldoen aan 300/850 urennorm





BIJLAGE

	

VERSLAG VAN WERKZAAMHEDEN NIET BEKOSTIGDE INSTELLINGEN 

Het verslag van werkzaamheden (waarin opgenomen kan zijn de inhoud van
het kwaliteitszorgverslag conform art. 1.3.6 en 1.4.1 lid 3 WEB) bevat
de volgende gegevens: 

1. Onderwijs

verantwoording over de omvang van de beroepspraktijkvorming

verantwoording geprogrammeerde en gerealiseerde tijd (alleen voor
niet-bekostigde instellingen die deelnemers met studiefinanciering
hebben ingeschreven)

verantwoording melding afwezigheid (alleen voor niet-bekostigde
instellingen die deelnemers met studiefinanciering hebben ingeschreven)

2. Kwaliteitszorg

doelstellingen

metingen/onderzoeken

resultaten

voorgenomen veranderingen op grond van de resultaten

3. Klachten

aantal klachten

aard van de klachten

4. Examens

uitkomsten examenonderzoek inspectie en eventueel instelling zelf

eventuele verbetermaatregelen

5. Opbrengstgegevens

doelstelling(en)

resultaten

voorgenomen veranderingen op grond van de resultaten

De vragen behorende bij de opbrengstgegevens worden in een apart notitie
uitgewerkt.



BIJLAGE

	

TOELICHTING EXAMENSTANDAARDEN  EN NORMERING

DE STANDAARDEN

Onderstaand worden 7 standaarden voor de examenkwaliteit gegeven. Bij
elk van deze standaarden is een portret gevoegd. Deze portretten zijn
zodanig opgebouwd dat wordt aangegeven wanneer toereikend aan een
standaard wordt voldaan. Indien een standaard meer criteria omvat, wordt
bij elk afzonderlijk criterium een portret gevoegd. 

Standaard 1: Het beroepenveld heeft vertrouwen in de examenkwaliteit

Criterium:	Vertrouwen beroepenveld examinering

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

Het representatieve beroepenveld heeft voldoende vertrouwen in de
kwaliteit van de examinering.

De examencommissie vergewist zich met een gepaste frequentie en
grondigheid van de voldoende mate van vertrouwen van het beroepenveld in
de kwaliteit van de examinering. Zij treft zo nodig maatregelen om het
vertrouwen van het beroepenveld in de kwaliteit van de examinering te
verbeteren en ziet toe op de effectiviteit daarvan.

Het vertrouwen kan onder andere worden opgemaakt uit een representatief
onderzoek, uit ervaringsgegevens die voortkomen uit de betrokkenheid van
het beroepenveld bij de constructie en/of afname van de examens, of uit
de gebleken tevredenheid van het beroepenveld over de kwaliteit van de
net gediplomeerde nieuwe werknemer.



Standaard 2: De deskundigheid van betrokkenen is geborgd

Criterium:	Borging deskundigheid

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De examencommissie vergewist zich met een gepaste frequentie en
grondigheid van de deskundigheid van de betrokkenen bij examinering,
bijvoorbeeld aan de hand van gegevens uit de constructie en vaststelling
van exameninstrumenten, de beoordeling en afname van examens en
deelnemerevaluaties. Zij ziet erop toe dat betrokkenen, zowel
binnenschools als buitenschools, voldoen aan de door haar vastgestelde
vereisten inzake de gewenste deskundigheid voor examinering. Zij maakt
voor zichzelf inzichtelijk in welke mate de betrokkenen aan de
deskundigheidscriteria voldoen, treft zo nodig verbetermaatregelen en
ziet toe op de effectiviteit daarvan.

Er zijn wel elementen in de deskundigheid die verbeterd kunnen worden,
maar er vallen als gevolg hiervan geen grote gaten in de examinering.



Standaard 3: Het exameninstrumentarium voldoet inhoudelijk aan de
uitstroomeisen

Criterium 1:	 Dekkingsgraad 

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De exameninstrumenten dekken de kwalificatievereisten die zijn
aangegeven in het eindtermendocument of het kwalificatiedossier zodanig
af dat recht wordt gedaan aan het integrale kwalificatieprofiel. Van een
toereikende dekking is alleen sprake indien de examinering uitgaat van
een toetsvorm die past bij het beheersingsniveau van de vereisten.
Uitgangspunt voor de beoordeling van dekkingsgraad is dat alle vereisten
uit het kwalificatiedossier onderdeel zijn van het examenprogramma. Er
wordt over het geheel van het examen genomen geëxamineerd op het
vereiste kwalificatieniveau.

Eindtermgerichte opleiding

Minimaal 75% van de eindtermen van de deelkwalificatie is geëxamineerd
met examens die qua inhoud en qua toetsvorm passen bij de eindtermen van
de deelkwalificatie. Daarnaast is 100% van de eventuele, relevante
wettelijke beroepsvereisten opgenomen in de examinering.

Competentiegerichte opleiding 1e generatie kwalificatiedossier

Alle kerntaken en de bijbehorende relevante competenties (optellend tot
minimaal 75% van de competenties) zijn geëxamineerd met examens die qua
inhoud en qua toetsvorm passen bij die kerntaken en competenties.
Daarnaast is 100% van de eventuele, relevante wettelijke
beroepsvereisten opgenomen in de examinering.

Competentiegerichte opleiding  2de generatie kwalificatiedossier

Minimaal 75% van de werkprocessen per kerntaak is geëxamineerd met
examens die qua inhoud en qua toetsvorm passen bij de werkprocessen.
Daarnaast is 100% van de eventuele, relevante wettelijke
beroepsvereisten opgenomen in de examinering.  



Criterium 2:	Cesuur

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De cesuur in de exameninstrumenten ligt op een niveau, waarop de
deelnemer gemiddeld voldoet aan de vereisten die in de
exameninstrumenten zijn verwerkt. De puntentoekenning en –verdeling,
en de wijze waarop het eindresultaat wordt berekend, doen niets af aan
de betrouwbaarheid van de cesuur.

Eindtermgerichte opleiding

De cesuur van ieder exameninstrument ligt op een niveau waarop de
deelnemer gemiddeld voldoet aan de vereisten die in de examinering zijn
verwerkt. Dit niveau kan zijn aangegeven als ‘voldoende’ als
ondergrens.

Er is sprake van een evenwichtige, niet oneigenlijke puntentoekenning
die recht doet aan het belang van de eindtermen.

Er is bij een deelkwalificatie sprake van een weging van de
opdrachten/toetsen onderling die geen afbreuk doet aan de gehanteerde
cesuur.

De cesuur voor de zak/slaagbeslissing ten aanzien van het diploma is dat
alle deelkwalificaties die verplicht zijn voor het behalen van het
diploma, met gunstig gevolg zijn afgelegd. 

Competentiegerichte opleiding gericht op 1e generatie
kwalificatiedossier

De cesuur van ieder exameninstrument ligt op een niveau waarop de
deelnemer gemiddeld voldoet aan de vereisten die in de examinering zijn
verwerkt. Dit niveau kan zijn aangegeven als ‘voldoende’ als
ondergrens.

Er is sprake van een evenwichtige, niet oneigenlijke puntentoekenning
die recht doet aan het belang van de competenties en kerntaken.

Er is sprake van een weging van de opdrachten/toetsen onderling die geen
afbreuk doet aan de bovengenoemde cesuur.

Competentiegerichte opleiding gericht op 2e generatie
kwalificatiedossier

De cesuur van ieder exameninstrument ligt op een niveau waarop de
deelnemer gemiddeld voldoet aan de vereisten die in de examinering zijn
verwerkt. Dit niveau kan zijn aangegeven als ‘voldoende’ als
ondergrens.

Er is sprake van een evenwichtige, niet oneigenlijke puntentoekenning
die recht doet aan het belang van de werkprocessen.

Er is sprake van een weging van de opdrachten/toetsen onderling die geen
afbreuk doet aan de gehanteerde cesuur.



Standaard 4: Het exameninstrumentarium voldoet aan de toetstechnische
eisen

Criterium 1:	 Informatie deelnemer

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De exameninstrumenten bevatten voldoende informatie op grond waarvan de
deelnemer weet wat er in het examen van hem verlangd wordt en welke
punten hij waarmee kan behalen. De deelnemer weet wanneer hij wat moet
doen om een voldoende te behalen. Dit betekent dat de beschrijving van
opdracht en/of gewenst resultaat, de beoordelingscriteria, de wijze van
beoordeling en de cesuurbepaling bekend zijn voor de deelnemer.



Criterium 2:	Afnamecondities 

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De exameninstrumenten bevatten voldoende informatie op grond waarvan
voor de deelnemer en de beoordelaar duidelijk is onder welke
omstandigheden een examen moet worden afgenomen. De te treffen
voorbereidingen, de toegestane hulpmiddelen, de omschrijving van de
context/setting van de examenopdracht en de inrichting van de
examenlocatie zijn bekend voor de deelnemer en beoordelaar.



Criterium 3:	Beoordelingsvoorschrift

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De exameninstrumenten zijn voorzien van een beoordelingsvoorschrift
waaruit de beoordelaar duidelijk kan opmaken op grond waarvan een
antwoord of prestatie van een deelnemer met een bepaalde (deel)score
moet worden gewaardeerd. Er is beschreven hoe een zo objectief mogelijke
beoordeling tot stand komt. Dit betekent dat het exameninstrumentarium
de volgende zaken bevat:

- 	een inhoudelijk correct antwoordmodel of een beoordelingsschema (met
beoordelingscriteria)

- 	een scoringsvoorschrift dat beschrijft welke antwoorden goed,
gedeeltelijk goed en welke als fout moeten worden beschouwd, inclusief
de daarbij behorende waardering (punten)

- 	een beschrijving van hoe eventuele deelwaarderingen leiden tot een
eindwaardering

- 	een beoordelaarinstructie met algemene richtlijnen over de wijze
waarop de prestaties van deelnemers beoordeeld moeten worden.



Standaard 5: De examenprocessen van afname, beoordeling en diplomering
zijn deugdelijk

Criterium 1:	De afname 

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De afname verloopt deugdelijk. De examencommissie vergewist zich met een
gepaste frequentie en grondigheid van het verloop van de afname van
examens, bijvoorbeeld aan de hand van processen verbaal en/of
deelnemerevaluaties. De examencommissie maakt voor zichzelf inzichtelijk
of het examenproces naar wens verloopt, en analyseert wat mogelijke
oorzaken zijn als processen niet naar wens verlopen.



Criterium 2:	De beoordeling

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De beoordeling verloopt deugdelijk. De examencommissie vergewist zich
met een gepaste frequentie en grondigheid van de beoordeling van
examens, bijvoorbeeld aan de hand van resultatenanalyses,
deelnemerevaluaties en gegevens uit (steekproefsgewijze) dubbele
beoordelingen, op grond waarvan zij voor zichzelf inzichtelijk maakt of
de beoordeling naar wens verloopt. Ook houdt zij bij wanneer zij
beoordelingsresultaten aanpast en tot welke verbeteracties deze
correcties leiden of hebben geleid. De examencommissie analyseert wat
mogelijke oorzaken zijn als de beoordelingen niet naar wens verlopen. 



Criterium 3:	Diplomering en/of certificering

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

Diploma’s en certificaten worden op deugdelijke gronden afgegeven. De
examencommissie vergewist zich daarvan. De examencommissie kan zich
desgevraagd verantwoorden over haar besluiten in deze.



Standaard 6: De examenkwaliteit is voldoende geborgd

Criterium:	Kwaliteitsborging 

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De examencommissie vergewist zich met een gepaste frequentie en
grondigheid van de integrale kwaliteit van de examinering. Zij doet dit
met medewerking van onafhankelijke deskundigen. De examencommissie legt
van de uitkomsten van deze beoordeling verantwoording af aan
belanghebbenden, treft zo nodig verbetermaatregelen en ziet toe op de
effectiviteit daarvan.



Standaard 7: De instelling voldoet aan de wettelijke vereisten rondom
examinering

Criterium:	Naleving wettelijke vereisten 

Een opleiding scoort ‘voldoende’ op dit criterium wanneer de
examinering overeenkomt met het volgende portret.

De opleiding voldoet aan de wettelijke vereisten betreffende:

informatie over het examen (in OER of ander document) (art. 7.4.8 en
art. 7.4.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs);

de examencommissie (waar onder art. 7.4.5 en art. 7.4.8, vijfde lid, van
de Wet educatie en beroepsonderwijs);

de commissie van beroep examens  (art. 7.5.1 en art. 7.5.2 van de Wet
educatie en beroepsonderwijs);

de openbare verantwoording (art. 1.3.6 van de Wet educatie en
beroepsonderwijs).



NORMERING 

De kwaliteit van de examinering is voldoende wanneer vijf van de zeven
standaarden voldoende zijn, waaronder in elk geval 3, 4, 5 en 7. Deze
normering geldt voor zowel eindtermgerichte als competentiegericht
opleidingen. 

De normering vindt direct op het niveau van de standaard plaats. Per
standaard wordt een oordeel uitgesproken op een tweepuntsschaal
(onvoldoende-voldoende) met een duidelijke grens tussen onvoldoende en
voldoende. 

Per standaard is een beschrijving gemaakt van het oordeel
‘voldoende’: de zogenoemde portretten (zie de bijlage). De
examenkwaliteit van een opleiding voldoet in voldoende mate aan de
betreffende standaard als de examenkwaliteit overeenkomt met het
bijbehorende portret of portretten in geval van meer criteria. Per
standaard dient aan alle bijbehorende criteria te worden voldaan. In het
geval de examenkwaliteit niet overeenkomt met het portret dan wel
portretten of indien het onbekend is of de examenkwaliteit overeenkomt
met het portret dan wel portretten (het kan niet worden aangetoond), 
voldoet het examen in onvoldoende mate aan de standaard. Deze portretten
vormen het referentiekader voor de beoordeling.

RELATIE STANDAARDEN 2009 EN STANDAARDEN 2007-2008

 

Naar aanleiding van de ervaringen in 2007/2008 zijn de standaarden op
bepaalde punten aangepast en vernummerd. De ‘nieuwe’ standaarden 1,
2, 6 en 7 zijn ongewijzigd en komen overeen met de voormalige
standaarden, met uitzondering van de vernummering. De ‘nieuwe’
standaarden 3, 4 en 5 zijn voorzien van enkele, reeds bij de vorige
standaarden gehanteerde, criteria. Door de uitgewerkte beschrijving
wordt de beoordeling echter transparanter. Daarbij is bij standaard 5
sprake van een hergroepering van criteria die bij de voorgaande regeling
onder anders standaarden vielen, maar logischerwijs thuishoren bij de
‘nieuwe’ standaard 5. De ‘oude’ standaard 2 “de deelnemer is
tevreden over de kwaliteit” is komen te vervallen. 

In onderstaand schema wordt de relatie weergegeven van de standaarden
met de standaarden zoals die golden bij de Regeling standaarden examens
beroepsonderwijs 2007-2008.

Standaarden in deze regeling	Standaarden in vorige regeling 2007-2008

Standaard	Criteria

	1. Vertrouwen beroepenveld	Vertrouwen beroepenveld	De standaard is
overgenomen uit de regeling 2007-2008 (‘oude’ standaard 1).

2. Deskundigheid 	Borging 

deskundigheid	De standaard is overgenomen uit de regeling 2007-2008
(‘oude’ standaard 3). 

3. Examen-instrumenten inhoud	1. Dekkingsgraad 

2. Cesuur 	De standaard is overgenomen uit de regeling 2007-2008
(‘oude’ standaard 4). De criteria waren ook in 2007-2008 opgenomen.
De omschrijving is transparanter geworden.

4. Examen-instrumenten toetstechnische eisen 	1. Informatie deelnemer

2. Afnamecondities

3. Beoordelings-voorschrift	De standaard is overgenomen uit de regeling
2007-2008 (‘oude’ standaard 4). De criteria waren ook in 2007-2008
opgenomen. De omschrijving is transparanter geworden.

5. Examen-processen 	1. Afname 

2. Beoordeling

3. Diplomering en/of certificering	Dit betreft een hergroepering van
criteria die in de regeling 2007-2008 onder andere standaarden waren
opgenomen. Het betreft een nadere explicitering. De drie criteria vormen
gezamenlijk de criteria van de ‘nieuwe’ standaard 5
“examenprocessen”.

De criteria 1 en 2 zijn overgenomen uit de regeling 2007-2008. Deze 2
criteria maakten deel uit van standaard 5, maar stonden daar niet op de
juiste plek - standaard 5 ging immers alleen over toetstechnische zaken.

Criterium 3 is overgenomen uit de regeling 2007-2008. 

Dit criterium maakte deel uit van standaard 8, maar was op die plaats
onvoldoende belicht. De vermelding van dit criterium onder de standaard
‘Examenprocessen’ verbetert de zichtbaarheid van dit criterium en
wijst instellingen nadrukkelijker daarmee op het belang ervan. 

Alle drie deze criteria vielen in de regeling 2007-2008 binnen
standaarden die volgens de normering ‘voldoende’ moesten zijn voor
het eindoordeel ‘voldoende’. 

6. Borging examenkwaliteit	Kwaliteitsborging	De standaard is overgenomen
uit de regeling 2007-2008 (‘oude’ standaard 7).

7. Naleving wettelijke vereisten 	Naleving vereisten mbt:

informatie over het examen

commissie van beroep examens

examencommissie

openbare verantwoording	De standaard is overgenomen uit de regeling
2007-2008 (‘oude’ standaard 8).



De ‘oude’ standaard 2 “De tevredenheid van de deelnemers over de
examinering” is komen te vervallen. Dit aspect is wel opgenomen in het
Kader risicoanalyse onderwijs van het Toezichtkader bve 2009 en maakt
daarmee deel uit van de onderwijskwaliteit.

De ‘oude’ standaard 6 “De examineringsprocessen zijn
transparant”  keert deels terug in standaard 5 “Examenprocessen”,
en deels in standaard 6 “Borging examenkwaliteit”.





BIJLAGE

	

TOELICHTING WAARDERINGSKADER BEKOSTIGD ONDERWIJS

NB: voor de beoordeling van criteria worden begin 2009 portretten
ontwikkeld, vergelijkbaar met die voor de examenstandaarden.

1. Wettelijke vereisten	Er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten.

criterium

2.1	Wettelijke vereisten	Er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten
inzake toegankelijkheid, inrichting van het onderwijs, taken,
rechtsbescherming, klachtenregelingen, examens, meldingen bij
afwezigheid en uitschrijving en personeel.

2.	Opbrengst	De opleiding realiseert een voldoende opbrengst.

criteria

2.1	Jaarresultaat 	Er is een jaaresutaat op onderscheiden niveaus die
voldoet aan de vastgestelde norm.

2.2	Diplomaresultaat 	Er is een diplomaresultaat op onderscheiden
niveaus die voldoet aan de vastgestelde norm.

2a. Opbrengst	Het programma realiseert een voldoende opbrengst		educatie
	

criteria

2a.1	Opbrengst educatie	Er is een succesvolle uitstroom met het oog op
het in de onderwijsovereenkomst gestelde doel die voldoet aan de
vastgestelde norm.

3.	Programma	De inrichting en uitvoering van het programma zijn
doelmatig en zorgvuldig.

criteria

3.1	Samenhang	Het programma zowel in de instelling als in de praktijk
biedt voldoende kader, is inhoudelijk en didactisch samenhangend en is
afgestemd op de eindtermen /	kwalificatiedossiers, waaronder de leer- en
burgerschapscompetenties.

3.2	Maatwerk	Het programma komt tegemoet aan verschillen in
onderwijsbehoeften, onder andere als gevolg van voorafgaand en
vervolgonderwijs en biedt ruimte voor 	keuzes van deelnemers.

3.3	Programmatijd	Het gerealiseerde programma brengt voor de deelnemers
een doelmatige studiebelasting met zich mee.

3.4	Voorzieningen	De uitvoering van het programma wordt ondersteund door
adequate materiële en informatievoorzieningen.

4.	Leerproces	Het leerproces is doelmatig en stimulerend.

criteria

4.1	Leertijd	De deelnemers zijn op de leermomenten in de instelling en
in de praktijk in voldoende mate aanwezig en aan het leren.

4.2	Didactisch handelen	De werkvormen zijn samenhangend, stimulerend,
afgestemd op de eindtermen / competenties en het didactisch concept, en
bieden ruimte voor het ontwikkelen van zelfstandigheid.

4.3	Begeleiding in de	De deelnemers worden in hun individuele leerproces
instelling	tijdens onderwijsactiviteiten in de instelling effectief 		en
stimulerend begeleid, waarbij de begeleiding is 			afgestemd op de mate
van zelfstandigheid.

4.4. Beroepspraktijk-	De deelnemers en de bedrijven worden voldoende
vorming 	voorbereid op de bpv, de deelnemers worden 			effectief en
stimulerend door de instelling en het 			bedrijf begeleid en verrichten
werk dat past bij de 			richting en het niveau van de opleiding. 	

5.	Trajectbegeleiding	Deelnemers worden zorgvuldig in hun schoolloopbaan
begeleid.

criteria

5.1	Intake	Deelnemers ontvangen een zorgvuldige voorlichting, intake en
plaatsing met een actieve uitwisseling met relevante scholen of
instanties.

5.2	Studieloopbaan-	Deelnemers krijgen vanaf hun aanmelding een
bgeleiding	zorgvuldige individuele begeleiding bij het vormgeven 		van
de eigen loopbaan, bij de voortgang van de 			studie, bij
keuzeprocessen, bij doorstroom, 				persoonlijke problemen en bij
dreigend 				schoolverlaten. 

5.3	Zorg deelnemers 	Deelnemers met specifieke zorgbehoeften 

	specifieke behoeften	ontvangen voldoende hierop toegesneden zorg .

5.3	Samenwerking	Voor risicodeelnemers wordt ten behoeve van preventie
en interventies structureel samengewerkt met ketenpartners.

6.	Omgang en	Deelnemers bevinden zich in een respectvolle veiligheid 	en
veilige omgeving.

criteria

6.1	Bejegening 	Deelnemers en personeel gaan zowel in de instelling als
in de praktijk zorgvuldig en respectvol met elkaar om.

6.2	Veiligheid 	Deelnemers ervaren zowel in de instelling als in de
praktijk voldoende sociale en fysieke veiligheid.

1.	Systematische 	Er is sprake van stelselmatige beoordeling,
kwaliteitszorg	verantwoording en verbetering van de kwaliteit van 	
geleverde prestaties.

1.1 Kwaliteitszorg	De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig en
mede aan de hand van toetsbare doelen beoordeeld en verantwoord en waar
nodig op grond van toereikende maatregelen verbeterd.

1.2 Beoordeling	De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig
beoordeeld met betrokkenheid van belanghebbenden en onafhankelijk
deskundigen.



BIJLAGE

	

TOELICHTING WAARDERINGSKADER NIET BEKOSTIGD ONDERWIJS

1.  	Naleving wettelijke	Er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten.

	vereisten

criterium

2.1	Wettelijke vereisten	Er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten
inzake inrichting van het onderwijs, rechtsbescherming van deelnemers en
meldingen bij afwezigheid en uitschrijving.

2.  Opbrengsten	De opleiding realiseert voldoende opbrengsten.

criterium

2.1  	Gediplomeerde 	Er is een gediplomeerde uitstroom op onderscheiden
uitstroom	niveaus die voldoet aan de eigen doelstellingen. 

3. Programma	De inrichting en uitvoering van het programma zijn
zorgvuldig.

criteria

3..1  Samenhang	Het programma zowel in de instelling als in de praktijk
biedt voldoende kader, is inhoudelijk samenhangend en is afgestemd op de
eindtermen / kwalificatiedossiers, waaronder de leer- en
burgerschapscompetenties. Het programma wordt ondersteund door adequate
materiële voorzieningen.

3.2  Maatwerk	Het programma komt tegemoet aan verschillen in
onderwijsbehoeften, bijvoorbeeld als gevolg van voorafgaand en
vervolgonderwijs en werkervaring, en biedt ruimte voor keuzes van
deelnemers. 

3.3  Programmatijd	De planning en realisatie van het programma brengt
voor de deelnemers een doelmatige studiebelasting met zich mee
(contactonderwijs).

4.	Leerproces	Het leerproces is doelmatig en stimulerend.

criteria

4.2 	Didactische	De werkvormen zijn samenhangend, stimulerend, 

	werkvormen	afgestemd op de eindtermen/competenties en is

 			afgestemd op de mate van zelfstandigheid.

	Bij afstandsonderwijs worden deelnemers, indien de opleiding/de
beroepspraktijk dat vereist, ondersteund door contactonderwijs.

4.3  Begeleiding in de 	De deelnemers worden in hun individuele
leerproces

	instelling 	tijdens onderwijsactiviteiten in de instelling effectief en
stimulerend begeleid, waarbij de begeleiding is afgestemd op de mate van
zelfstandigheid.

Bij afstandsonderwijs is de procedure voor correctie duidelijk en is de
kwaliteit van de correctie deugdelijk.

4.4. Beroepspraktijk-	De deelnemers en de bedrijven worden voldoende
vorming 	voorbereid op de bpv, de deelnemers worden 			effectief en
stimulerend door de instelling en het 			bedrijf begeleid en verrichten
werk dat past bij de 			richting en het niveau van de opleiding. 	

5.	Trajectbegeleiding	Deelnemers worden zorgvuldig voorgelicht en in hun
		schoolloopbaan begeleid.

criteria

5.1  Intake	Deelnemers ontvangen een zorgvuldige voorlichting en intake.

5.2  Informatievoorziening	Deelnemers worden vanaf hun inschrijving
zorgvuldig geïnformeerd over de vormgeving van de opleiding en de
keuzemogelijkheden. Gegevens over de voortgang en de begeleiding worden
systematisch geregistreerd en leiden tot tijdige signalering van
problemen.

6.	Omgang en 	Deelnemers bevinden zich in een respectvolle en

veiligheid               	veilige omgeving.

criteria

6.1  Bejegening 	Deelnemers en personeel gaan zowel in de instelling als
in de praktijk zorgvuldig en respectvol met elkaar om.

6.2  Veiligheid 	Deelnemers ervaren zowel in de instelling als in de
praktijk voldoende sociale en fysieke veiligheid.

7. Kwaliteitszorg	Er is sprake van stelselmatige beoordeling,
verbetering en verantwoording van de kwaliteit van geleverde prestaties
in onderlinge samenhang.

Criteria

1.1 Kwaliteitszorg	De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig en
mede aan de hand van toetsbare doelen beoordeeld en verantwoord en waar
nodig op grond van toereikende maatregelen verbeterd.

1.2 Beoordeling	De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig
beoordeeld met betrokkenheid van belanghebbenden en onafhankelijk
deskundigen.

 De term ‘single audit’ suggereert overigens dat alle
inspectieonderzoeken in één bezoek uitgevoerd zouden kunnen worden.
Dit is de praktijk echter onuitvoerbaar en zou voor instellingen, door
de omvang van de voorbereidingen, buitengewoon belastend zijn. Vandaar
dat dit bij de grote bve instellingen vertaald wordt als
‘geconcentreerd in de tijd’. Bij kleine, met name niet bekostigde
instellingen vindt zoveel mogelijk gelijktijdige uitvoering plaats van
het examenonderzoek en het jaarlijks gesprek.

 De Regeling Jaarverslaglegging Onderwijs omvat jaarverslag en
jaarrekening zoals genoemd in de WEB. 

 DAL: deregulering en administratieve lastenverlichting. Deze wet
behelst aanpassingen van de WEB.

 Examenvarianten zijn varianten in de examjnering van één opleiding,
bijvoorbeeld bij verschillende locaties. 

 Zie respectievelijk WEB art. 7.2.8, 1e lid, art. 7.2.8 lid 2c en art.
7.4.3 lid 1

 Ook op deze brief is hoor en wederoor van toepassing.

 Indien een tekortkoming aan het eind van het schooljaar vastgesteld
wordt, waardoor herstel niet meer mogelijk is, dan kan net zoals in 2008
direct een sanctietraject gestart worden.

 Deze procedure kent de volgende stappen: bekendmaking van het voornemen
door de minister, instelling kan zienswijze hierop opstellen, definitief
besluit, instelling kan bezwaar maken, reactie op bezwaar met nieuw
besluit, instelling kan in beroep gaan. 

 Hierbij wordt uitgegaan van de wijziging in art. 6.1.4 cf het
wetsvoorstel DAL, volgens welke sancties mogelijk zijn indien een
opleiding niet “gedurende een reeks van jaren” maar “langer dan
één jaar” van onvoldoende kwaliteit is. Dit maakt het nodig al
eerder meldingen te doen.

 Ondertekenaars van: Het convenant, een kwaliteitscode voor EVC. 2006.

  De WOT kent naast de onderzoek naar de kwaliteit en
kwaliteitsverbetering alleen incidentele onderzoeken. Het themaonderzoek
is een bijzondere type incidenteel onderzoek.

 Momenteel wordt een indicator voor toegevoegde waarde samen met de MBO
Raad ontwikkeld. Het is wellicht mogelijk reeds in 2009 in overleg met
de bekostigde instellingen bij korte opleidingen met deze indicator te
werken.

 Bij de analyse van de opbrengsten wordt ook nagegaan in hoeverre zich
mogelijke knelpunten voordoen in de toegankelijkheid van de instelling
voor kansarme groepen cf. art. 1.3.5. van de WEB.

 Dit criterium geldt alleen voor eenheden/programma’s  educatie.

 Voor het cohort 2008-2009 diende voor 1 mei 2008 een OER te worden
vastgesteld. Vanaf september 2008 geldt de zorgplicht voor de
informatievoorziening en is de vorm hiervan vrij. Wel geldt altijd per
cohort de inhoud van wat bij de start van de opleiding is vastgelegd..

 Begin 2009 wordt met betrokkenen de resultaten van de verslagen van
werkzaamheden van de NBI’s wat betreft de opbrengsten over 2007
geanalyseerd en de precieze indicatoren en normering bepaald.

 Het oordeel goed onderscheidde zich niet helder van het oordeel
voldoende. Het werd zelden gegeven. 

 Er zijn normcriteria aangewezen om te voorkomen dat een onvoldoende op
al deze belangrijke onderwerpen gecompenseerd kan worden door voldoendes
op alle andere onderwerpen. 

  Hiervoor hanteert de inspectie een ondergrens, welke gebruikt zal
worden bij

 het beoordelen van het ambitieniveau van de eigen doelstellingen van de
instellingen. De definities

 en de ondergrens behorende bij het onderwerp opbrengsten zullen in een
afzonderlijke notitie

 bekend worden gemaakt. 

  PAGE  5 	Inspectie van het Onderwijs. Toezichtkader bve 2009.