[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Evaluatie van de behandeling van de ontwerpbegrotingen 2009

Bijlage

Nummer: 2009D06197, datum: 2009-02-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Brief aan de Kamervoorzitter - Aanbieding evaluatie ontwerpbegrotingen voor 2009 (2009D06194)

Preview document (🔗 origineel)


Evaluatie van de behandeling van de ontwerpbegrotingen 2009

1. Evaluaties begrotingsproces door de commissie voor de Rijksuitgaven 

De commissie voor de Rijksuitgaven houdt zich, op basis van het
Reglement van Orde, nadrukkelijk bezig met de wijze van inrichting en
behandeling van de begroting en de jaarverslagen. In dit kader heeft de
commissie voor de Rijksuitgaven de afgelopen jaren systematisch de
behandeling van de jaarverslagen geëvalueerd en voorstellen gedaan aan
Kamer en kabinet voor verbeteringen. 

Hetzelfde geldt voor de begrotingsbehandeling. In 2005 is door de
commissie voor de Rijksuitgaven het initiatief genomen tot het
introduceren van het zogenaamde begrotingsoverleg. Dit model is in 2006
door de commissie uitvoerig geëvalueerd. Deze evaluatie, en de reactie
daarop van het Presidium en de commissie voor de Werkwijze, is gedrukt
als Kamerstuk nr. 30 534, nr. 1. Sindsdien evalueert de commissie voor
de Rijksuitgaven jaarlijks voor intern gebruik de begrotingsbehandeling.
Op basis daarvan stuurt zij in het voorjaar een brief aan alle vaste
commissies met aanbevelingen en suggesties voor de komende
begrotingsbehandeling. 

In lijn met de hiervoor beschreven ‘traditie’ wordt in deze
evaluatie teruggekeken op de behandeling van de begroting 2009 en worden
voorstellen gedaan voor de behandeling in 2010. Daarnaast wordt in deze
evaluatie ook apart aandacht besteed aan de veranderingen die zijn
doorgevoerd in het kader van het zogenaamde ‘experiment verbetering
verantwoording en begroting’. 

2. Mogelijkheden voor de begrotingsbehandeling in het algemeen

De Tweede Kamer beschikt over verschillende instrumenten die bij de
begrotingsbehandeling kunnen worden gekozen. In onderstaand overzicht
zijn alle opties die een commissie heeft bij de begrotingsbehandeling
uiteengezet. 

Tabel 1a. Mogelijkheden voor de begrotingsbehandeling

1. schriftelijke vragen

2a. begrotingsonderzoek	2b. begrotingsoverleg

3. wetgevingsoverleg over een onderdeel van de begroting

4. plenaire begrotingsbehandeling



Tabel 1b. Toelichting op de verschillende modaliteiten

Ad 1. schriftelijke vragen

Door vrijwel alle commissies wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid
om in eerste instantie schriftelijke vragen te stellen aan
bewindspersonen over de ontwerpbegroting. De termijn van beantwoording
wordt bij voorkeur zodanig vastgesteld dat antwoorden beschikbaar zijn
bij een eventueel te houden begrotingsonderzoek of begrotingsoverleg.

Ad 2. Begrotingsonderzoek (optie a) of begrotingsoverleg (optie b)

Optie 2a: Begrotingsonderzoek 

Een begrotingsonderzoek is een wetgevingsoverleg van doorgaans twee uur,
dat veelal de week voorafgaand aan de plenaire begrotingsbehandeling
wordt gehouden. Op de agenda staan door de commissie vooraf
geselecteerde onderwerpen, waaronder soms ook enkele beleidsartikelen
van de begroting. Het systematisch langslopen van de gehele begroting is
gezien de tijdsduur niet mogelijk. Traditioneel heeft het
begrotingsonderzoek vooral een technisch, a-politiek karakter.

Optie 2b: Begrotingsoverleg

Bij deze overlegvorm wordt de begroting eerst systematisch en uitgebreid
- bij voorkeur artikelsgewijs - in commissieverband behandeld, waardoor
de plenaire afronding meer toegespitst kan worden op de politieke
hoofdpunten. Behandeling geschiedt in een uitvoerig wetgevingsoverleg
dat in beginsel een gehele (maan)dag kan beslaan. De commissie kan
vooraf besluiten over de vergadervolgorde, de tijdsindeling, maar vooral
ook hoe daarbij de politieke hoofd- en bijzaken worden verdeeld over het
begrotingsoverleg en de plenaire afronding. Omdat de begroting een
beleidsbegroting is geworden, heeft het begrotingsoverleg per definitie
een zeker politiek karakter. 

Zowel bij een begrotingsonderzoek als een begrotingsoverleg kan in een
eerste gedeelte ook nadrukkelijk aandacht besteed worden aan de
kwaliteit van de begroting, bijvoorbeeld door een rapporteur namens de
commissie. 

Ad 3. wetgevingsoverleg over een onderdeel van de begroting

In sommige gevallen besluit een commissie een bepaald onderdeel van de
begroting in een afzonderlijk wetgevingsoverleg te behandelen. Veelal
zijn dit uitvoerige overleggen op maandag van een aantal uren of een
hele dag. Deze variant werd in het verleden vaak gekozen met het oog op
verdeling van beleidsterreinen tussen bewindslieden, respectievelijk
verdeling van woordvoerderschappen binnen fracties. Bijvoorbeeld over
visserij (onderdeel LNV-begroting), cultuur (onderdeel OCW-begroting),
politie (onderdeel BZK-begroting).

Ad 4. plenaire begrotingsbehandeling

De afronding van iedere begrotingsbehandeling vindt plaats in een
plenair debat. Veelal wordt dit gehouden in twee termijnen en die bewust
over twee vergaderdagen worden gespreid. Voor de totale spreektijd die
de fracties krijgen voor alle plenaire begrotingsbehandelingen wordt
vooraf centraal een verdeelsleutel vastgesteld. De fracties kunnen
vervolgens de hun toebemeten spreektijd naar eigen inzicht verdelen over
de verschillende begrotingsbehandelingen.

Uit tabel 1a. blijkt dat iedere commissie een heel palet aan
mogelijkheden heeft om de wijze van behandeling van de begroting af te
stemmen op de eigen wensen. Voordeel van deze werkwijze is dat maatwerk
geboden wordt. Iedere commissie kan immers zelf kiezen welke
instrumenten zij op welke wijze wenst in te zetten. Nadeel van deze
situatie is dat er weinig uniformiteit is in de begrotingsbehandeling.
Voor Kamer, bewindslieden en burgers is het ieder jaar weer afwachten
hoe een bepaalde begroting precies behandeld zal worden.

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft echter - mede naar aanleiding
van de uitkomsten van de evaluatie van het fenomeen
‘begrotingsoverleg’ in 2006 - besloten het zogenaamde
‘cafetaria-model’ te hanteren. Dat wil zeggen, de vaste commissies
bepalen jaarlijks (kort voor het zomerreces) op welke wijze zij de
aanstaande ontwerpbegroting willen behandelen.  

Daarbij geeft de commissie voor de Rijksuitgaven de vaste commissies
jaarlijks in overweging om, naar analogie met de jaarverslagen, gebruik
te maken van een rapporteur die specifiek ingaat op de VBTB-kwaliteit
van de begroting.

3. De begrotingsbehandeling 2009: feiten en cijfers 

Aan de hand van Kamerstukken is geanalyseerd hoe in het najaar van 2008
de begrotingsbehandeling is vormgegeven. Daarbij zijn soms relevante
uitspraken die gedaan zijn tijdens de begrotingsbehandeling ter
illustratie opgenomen als boxteksten. Op basis van raadpleging van deze
schriftelijke bronnen ontstaat een behoorlijk totaalbeeld van de
begrotingsbehandeling, maar dit is uiteraard niet uitputtend. 

3.1 Gekozen modaliteiten

Evenals voorgaande jaren hebben alle vaste commissies in ieder geval
gekozen voor het stellen van schriftelijke vragen en was er uiteraard
een plenair begrotingsdebat. 

Daarnaast is gekeken welke commissies, ter voorbereiding op de plenaire
afrondende begrotingsbehandeling, ook hebben gekozen voor de overige
opties: een begrotingsonderzoek, begrotingsoverleg of een
wetgevingsoverleg over een specifiek deel van de begroting. Tabel 2
geeft hiervan een overzicht.

Tabel 2. Wijze van begrotingsbehandeling (naast schriftelijke vragen en
plenair debat)

Commissie	Begroting 2008	Begroting 2009

NAAZ	Alleen plenair	Alleen plenair

BuZa	Alleen plenair	Alleen plenair

Justitie 	Alleen plenair	Begrotingsonderzoek

BZK	WGO Politie	WGO Politie

WGO Binnenlands Bestuur

OCW 	Begrotingsonderzoek;

WGO Media;

WGO Cultuur	Begrotingsonderzoek;

WGO Media; WGO Cultuur; WGO Hoger Onderwijs

Financiën	Alleen Plenair

(onderdeel van de Algemene financiële beschouwingen)	Alleen Plenair

(onderdeel van de Algemene financiële beschouwingen)

Defensie	WGO Personeel;

WGO Materieel	WGO Personeel;

WGO Materieel

VROM	Begrotingsonderzoek	Begrotingsonderzoek

VenW	Begrotingsonderzoek;

Notaoverleg MIRT	Begrotingsonderzoek;

Notaoverleg MIRT

EZ	Alleen plenair	Alleen plenair

LNV	Begrotingsonderzoek;

WGO Visserij

WGO Natuur	Begrotingsonderzoek;

WGO Visserij

SZW	Begrotingsonderzoek	Begrotingsonderzoek

VWS	Begrotingsonderzoek

	Begrotingsonderzoek

WGO Sport

J&G	Alleen plenair	Technische Briefing

Begrotingsonderzoek 

WWI	Begrotingsonderzoek	Begrotingsonderzoek



3.2 Schriftelijke behandeling 

Over alle ontwerpbegrotingen zijn door alle vaste commissies
schriftelijke vragen gesteld. In tabel 3 is een overzicht gegeven van
het aantal gestelde vragen. 

Tabel 3. Aantal schriftelijke vragen over begroting

Commissie	Begroting 2008	Begroting 2009

NAAZ	80	64

BuZa	325	208 

Justitie 	286	253

BZK	191	203

OCW 	318	308

Financiën	17	45

Defensie	121	195

VROM	271	167

VenW	122 	234 

EZ	185	161

LNV	204	275

SZW	275	199

VWS	323	246

J&G	154	115

WWI	150	157



De cijfers uit tabel 3 laten zien dat het aantal vragen dat wordt
gesteld per commissie, maar  ook per jaar nogal kan verschillen. Een
quick scan van de aard van de schriftelijke vragen maakt echter
duidelijk dat het lastig is hier conclusies aan te verbinden. Voor
vrijwel alle commissie geldt namelijk dat de vragen variëren van
technische en verduidelijkende vragen tot vragen die een min of meer
politiek karakter hebben. Bij de behandeling van de begroting 2009 zijn
in totaal ruim 2800 vragen gesteld (gemiddeld 189 per begroting),
hetgeen iets minder is dan het jaar ervoor toen er ruim 3000 vragen
werden gesteld (gemiddeld 201 per begroting). 

3.3 Het begrotingsonderzoek / begrotingsoverleg en de plenaire debatten

Vastgesteld kan worden dat geen van de commissies de afgelopen twee jaar
gebruik meer heeft gemaakt van de mogelijkheid om een begrotingsoverleg
te houden (zie tabel 1b optie 2b). Daarentegen wordt het instrument van
het begrotingsonderzoek wel steeds vaker benut. Bij de behandeling van
de begroting 2008 werd zeven maal een begrotingsonderzoek gehouden en
bij de afgelopen begrotingsbehandeling (van de begroting 2009) zelfs
negen maal (zie tabel 4a en 4b). 

Tabel 4a. Begrotingsonderzoeken in 2007 (over de begroting 2008)

Commissie	Datum overleg	aantal aanwezige leden (incl vz)	duur van het
overleg

LNV	10-10-2007	8	2 uur

OCW	21-11-2007	5	2 ½ uur

SZW	29-11-2007	4	2 uur

VenW	28-11-2007	8	2 uur

VROM	31-10-2007	8	2 uur

VWS	8-11-2007	9	2 ¾ uur

WWI	21-11-2007	7	2 ¼ uur



Tabel 4b. Begrotingsonderzoeken in 2008 (over de begroting 2009)

Commissie	Datum overleg	aantal aanwezige leden (incl vz)	duur van het
overleg	Moties ingediend?	Toezeggingen gedaan?

JenG	6-11-2008	6	2 uur	Nee	Ja

Justitie	30-10-2008	8	2 uur	Ja (1)	Nee

LNV	12-11-2008	6	2 uur	Nee	Ja

OCW	3-12-2008	5	2 ½ uur	Nee	Ja

SZW	19-11-2008	5	3 uur	Nee	Nee

VenW	19-11-2008	6	2 uur	Nee	Ja

VROM	13-11-2008	5	2 uur	Ja (1)	Ja

VWS	30-10-2008	7	1 ½  uur	Nee	Ja

WWI	27-11-2008	5	2 ¼ uur	Nee	Ja



Uit de tabellen 4a en 4b kan worden afgeleid dat er weliswaar meer
begrotingsonderzoeken worden gehouden, maar dat de belangstelling van
leden voor het begrotingsonderzoek iets lijkt terug te lopen, van
gemiddeld 7 leden per begrotingsonderzoek in 2007 naar gemiddeld  6
leden in 2008. 

De tijd die commissies uittrekken voor het begrotingsonderzoek varieert
steeds meer (van 1½  uur tot 3 uur). Uit de verslagen van de
begrotingsonderzoeken kan worden opgemaakt dat de lengte van het
begrotingsonderzoek vooral wordt bepaald door het aantal onderwerpen dat
de commissies vooraf heeft geagendeerd. Er zijn geen voorbeelden
aangetroffen van begrotingsonderzoeken waarbij de beschikbare tijd te
kort was, noch van begrotingsonderzoeken waar ‘onvoldoende
gespreksstof’ was. 

Tabel 4b illustreert dat het begrotingsonderzoek in een aantal gevallen
een direct zichtbare rol heeft vervuld in de voorbereiding van de
plenaire begrotingsbehandeling, omdat (in 8 gevallen) toezeggingen zijn
gedaan en (in 2 gevallen) zelfs moties zijn ingediend tijdens het
begrotingsonderzoek.

Enkele plenaire debatten zijn door de volle Kameragenda in de late
avonduren gevoerd (begrotingen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
alsmede die van Landbouw, Voedselvoorziening en Natuur. Behandeling van
de begroting overdag heeft de voorkeur, mede in verband met het volgen
van de debatten door belangstellenden. De behandeling van de begroting
Economische Zaken was aanvankelijk in een blok gepland (de termijnen van
de Kamer en van de regering op één dag). Uiteindelijk heeft
behandeling in twee blokken plaatsgevonden. Behandeling in twee blokken
heeft de voorkeur (tenzij onvoorziene omstandigheden dit verhinderen):
eerste termijn Kamer en op een andere dag eerste termijn regering en de
re- en duplieken.

3.4 Gebruik van rapporteurs

In een aantal gevallen hebben vaste commissies bij het
begrotingsonderzoek gebruik gemaakt van een rapporteur. Dat wil zeggen,
dat binnen de commissie van te voren was afgesproken dat één van de
leden het voortouw zou nemen bij de behandeling van een bepaald thema.
Het  rapporteurschap is daarbij op twee manieren gebruikt. Soms was
sprake van één of zelfs meer rapporteurs die een bepaald onderwerp
nader uitdiepten (WWI, VROM). In andere gevallen was sprake van een
‘rapporteur kwaliteit begroting’, die inging op de zogenaamde
VBTB-kwaliteit van de begroting. Het gebruik maken van een dergelijke
rapporteur was ook vooraf aanbevolen aan de vaste commissies door de
Commissie voor de Rijksuitgaven. Bij de behandeling van de begroting
2009 hebben 5 commissies gebruik gemaakt van een rapporteur. Dit zijn
overigens dezelfde commissies die het voorgaande jaar ook al gewerkt
hadden met een rapporteur (zie tabel 5).  

Tabel 5. Gebruik van een rapporteur 

Commissie	Begroting 2008	Begroting 2009

NAAZ



BuZa



Justitie 



BZK



OCW 	X	X

Financiën



Defensie



VROM	X	X

VenW	X	X

EZ



LNV	X	X

SZW



VWS



J&G



WWI	X	X



Uit de analyse van de verslagen van de begrotingsonderzoeken blijkt dat
de inbreng van een rapporteur ‘kwaliteit begroting’ in veel gevallen
expliciet positieve bijval kreeg vanuit de commissie en soms ook van de
kant van het kabinet. Zo merkte de minister van LNV tijdens het
begrotingsonderzoek op: “Ik vind het heel goed dat u er als Kamer voor
kiest te werken met een rapporteur.”

Ook leidde de inbreng van de rapporteur in veel gevallen tot concrete
toezeggingen van bewindslieden om (alsnog) te komen met bepaalde
informatie of indicatoren. Hierna wordt een overzicht gegeven van enkele
hoofdpunten die door rapporteurs naar voren zijn gebracht. 

1. Begroting is beter gestructureerd en leesbaarder. 

VROM:	“De opmerkingen die de Kamer verleden jaar heeft gemaakt, de
eigen initiatieven van het ministerie en de brief van de minister van
Financiën hebben toch gezorgd voor een meer gestructureerde
uiteenzetting van de bedoelingen en de beleidsprioriteiten. De
leesbaarheid is ook verbeterd.”

OCW: “Ten eerste ben ik van mening dat de begroting van OCW in
technische zin vooruitgang heeft geboekt ten opzichte van het jaar 2008
en met name ten opzichte van het jaar 2007. De inzichtelijkheid van de
begroting en daarmee ook de mogelijkheden voor het kabinet om zich te
verantwoorden over de geleverde en de te leveren prestaties, zijn in
technische zin wederom toegenomen. Over de politieke weging van de
verschillende begrotingsposten gaan natuurlijk de afzonderlijke
fracties. Wij kunnen in samenspraak met het ons ondersteunende Bureau
Onderzoek en Rijksuitgaven zeggen dat de begroting er wat dat betreft op
vooruitgaat.

Ten tweede wil ik ingaan op het feit dat deze begroting is gebaseerd op
het beleidsprogramma Samen werken, samen leven. In dat programma zijn
maar liefst 74 beleidsprioriteiten aangegeven. Een vijftiental daarvan
komt terug in de onderwijsbegroting. Wij zien dat de beleidsprioriteiten
in de beleidsagenda zijn opgenomen, in dit geval dus voor het
departement van OCW. Wij hebben in het VBTB-systeem bedacht dat die
beleidsagenda's in operationele doelstellingen moeten worden
geformuleerd. Ook dat is in de begroting 2009 weer verder
geperfectioneerd.”

LNV: ”De beleidsagenda van het experimentele begrotingsvoorstel van
het ministerie van LNV is in grote lijnen opgezet volgens de afspraken
die daarover door Kamer en kabinet zijn gemaakt. In een eerdere analyse
door het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven werd al opgemerkt dat in de
experimentenbegroting en in het bijzonder in de begroting van het
ministerie van LNV de doelstellingen uit het beleidsprogramma op een
goede manier zijn vertaald. De conclusie is dat de LNV-begroting een
uitermate helder en systematisch overzicht biedt van doelstellingen,
prestaties en kosten in de beleidsagenda. De begroting blinkt vooral uit
in haar heldere weergave. Wij zijn de minister en haar ambtenaren
daarvoor erkentelijk. Ik complimenteer de minister hiermee met
graagte.”

Behalve deze verbeteringen, signaleerden rapporteurs echter ook nog een
aantal verbeterpunten.

2. Effectindicatoren ontbreken vaak

VROM: “Als je kijkt naar de kabinetsprioriteiten, valt op dat de
streefwaarden voor 2009 en de indicatoren ontbreken. Wat is het effect
dat men wil bereiken? … Wij willen graag weten welke effecten precies
worden beoogd en waarom geen prestatie-indicatoren zijn opgenomen in de
beleidsagenda. De begroting is al uitgebracht, maar hoe gaat de minister
dat straks verwerken in het jaarverslag? ... Dat geldt ook voor de
operationele doelen. Ook op dat punt vragen wij hoe beter kan worden
verwerkt wat men wil bereiken. Wil de minister dat gaan doen? Komen wij
daarop terug bij de afrekening van dit jaar?” 

LNV: “Er is nog wel een aantal aandachtspunten. Zo is niet duidelijk
waarom soms geen effect- of prestatieindicatoren worden vermeld. In de
leeswijzer van de begroting geeft de minister aan dat zij voor drie
kabinetsdoelstellingen geen effectindicatoren heeft geformuleerd. Dat
kan, maar dan moet de minister wel aangeven waarom dat niet is gedaan of
waarom het wellicht niet mogelijk is om in plaats daarvan duidelijke
prestatie-indicatoren te formuleren. Dat is niet gebeurd.” 

3. Effectindicatoren vaag geformuleerd

OCW: “Dan kom ik bij de effectindicatoren. Wat willen wij nu eigenlijk
bereiken? Ik heb helaas moeten vaststellen dat een aantal van die
effectindicatoren nog redelijk vaag zijn. Ik zal daar straks een paar
voorbeelden van noemen. Welke voortgang willen de bewindslieden de
komende tijd op dat terrein boeken? In de operationele doelstelling 1.1
uit de beleidsagenda staat bijvoorbeeld: leerlingen volgen onderwijs op
voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs. Wat staat daar nu
precies en hoe meten de bewindslieden of zij goed op weg zijn? Is dat
een effectindicator die zij zelf willen aangeven of moet de inspectie
dat doen? Wat zegt dit over die operationele doelstelling?” 

LNV: “Voor de meeste doelstellingen in de beleidsagenda zijn
indicatoren opgenomen. Opvallend is daarbij dat deze indicatoren steeds
aangekondigd worden als beoogde effecten en resultaten, maar dat niet
altijd helder is of het gaat om effectindicatoren of om
prestatie-indicatoren.

Zo is de indicator ’’aantal vmbo-groen einddiploma’s’’ een
prestatie-indicator, maar in dezelfde tabel op bladzijde 20 staat ook de
indicator ’’percentage voortijdig schoolverlaters’’ en dat is
meer een effectindicator. Soms wordt in de tabellen met indicatoren
aangegeven dat het gaat om de  outcome-effectindicatoren, maar soms
ontbreekt die aanduiding. Kan de minister in de volgende begroting bij
alle indicatoren steeds duidelijk aangeven wanneer sprake is van een
prestatie-indicator en wanneer sprake is van een effectindicator?”

4. Streefwaarden voor het begrotingsjaar ontbreken nog vaak

VROM: “Als je kijkt naar de kabinetsprioriteiten, valt op dat de
streefwaarden voor 2009 en de indicatoren ontbreken. Wat is het effect
dat men wil bereiken?”

OCW: “De derde opmerking gaat over de zogenaamde streefwaarden voor
het jaar 2009. (…) Het gaat nu bijvoorbeeld wel om -- een concreet
voorbeeld -- het actieplan LeerKracht van Nederland. Wij kunnen zeggen
dat wij daarmee begonnen zijn en dat de Kamer er regelmatig overleg over
heeft, maar wat willen wij bij dit actieplan in 2009 bereiken op weg
naar de eindafrekening in 2011? Hetzelfde geldt voor de kinderopvang,
waarover ik dadelijk nog apart kom te spreken. Dit kabinet heeft een
duidelijke inzet op de kinderopvang. Is 2009 een stabiliteitsjaar, een
rustpunt op weg naar meer? Zijn wij op de helft van wat wij willen
bereiken? Wat is de streefwaarde voor 2009?”

LNV: “In de tabellen met de beoogde effecten en resultaten bij elke
doelstelling worden meestal streefwaarden gegeven. Daarbij wordt de
streefwaarde gegeven en voor het begrotingsjaar 2009 een zogenaamde
raming. Dat wekt verwarring. Het streefcijfer voor 2009 is immers een
streefwaarde. Dat wil zeggen dat de minister afrekenbaar is op de waarde
die voor 2009 wordt genoemd. De aanduiding ’’raming’’ impliceert
dat het slechts om een inschatting van de ontwikkeling op de betreffende
effect of prestatie-indicator gaat.” 

5. Netto-effecten van beleid vaak niet inzichtelijk

OCW: “De vierde opmerking gaat over de netto effecten van het beleid.
Op een aantal punten is nog niet helder wat de effecten van het beleid
zijn, met name -- dat vond ik wel een grappige zin in de notitie -- als
de minister het beleid achterwege zou laten. Er zijn processen in
Nederland die beter lopen als er geen beleid op wordt gevoerd. Dat zal
bij het departement van deze bewindspersonen ongetwijfeld niet het geval
zijn, maar de prestatie-indicatoren, dus wat wij hebben bereikt met het
beleid en wat wij willen bereiken, zou ik op een aantal onderdelen in de
begroting nog wel willen verstevigen.”

6. Prestatie-indicatoren ontbreken regelmatig

VROM: “Vervolgens is de vraag wat de minister ervoor gaat doen. Dat is
niet goed terug te vinden in de begroting. Wij denken daarom af en toe
dat er toch meer zou kunnen worden gedaan. Als het gaat om de
Kyoto-klimaatverplichtingen zouden meer prestatie-indicatoren kunnen
worden opgenomen. Wat is de daadwerkelijk gerealiseerde emissiereductie
voor CDM? Dat is een enorme uitgavenpost op de begroting. Daar zouden
wij graag wat meer over kunnen lezen in de stukken.”

	

7. Budgetflexibiliteit kan groter en inzichtelijker

OCW: “Mijn cri de coeur betreft de budgetflexibiliteit. (…) ik zou
bijna een motie willen indienen voor meer budgetflexibiliteit in de
begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De
bewindspersonen hebben het met zijn allen toch wat stalinistisch
dichtgetimmerd. Van de 35 mld. aan programma-uitgaven is slechts
€1.073.000 onverplicht. De rest is allemaal juridisch verplicht of --
dat is helemaal een mooie term -- bestuurlijk gebonden. Ik weet wel dat
mijn collega's, met name die van de oppositie, zich niet te veel zullen
aantrekken van die geringe budgetflexibiliteit, maar het zou toch wat
gepaster zijn als de Kamer wat meer ruimte krijgt om beleidsprioriteiten
aan te passen respectievelijk bij te plussen. Op een begroting van 35
mld., waarvoor ik de minister overigens complimenteer, zou iets meer
budgetflexibiliteit dan €1.073.000 niet slecht zijn.”

VW: (N.B. geen woordelijke verslag beschikbaar) In begrotingsonderzoek
VW stelde de rapporteur dat de budgetflexibiliteit in procenten was
uitgedrukt waardoor de Kamer zelf moet uitrekenen om welke bedragen het
gaat. De minister zegde toe de Kamer een overzicht te sturen van de
budgetflexibiliteit op de VW-begroting in euro’s.

8. Meer focus in de begroting

LNV: “Kan de minister nog eens goed kijken naar de toelichting in de
beleidsagenda op de doelstellingen en de bijbehorende indicatoren om te
bezien of met minder, maar wel essentiële toelichting kan worden
volstaan? Kan de minister verder ook nog eens goed kijken naar de
artikelsgewijze toelichting om te bezien of alle daarin opgenomen
informatie echt noodzakelijk is?” 

3.5  De beleidsdoelen van het kabinet in de begroting 2009

Een thema dat niet alleen door rapporteurs naar voren is gebracht, maar
ook bij andere (plenaire) begrotingsbehandelingen dit jaar een rol
speelde, betrof de wijze waarop de 74 doelstellingen van het
kabinetsbeleid in de begroting 2009 was verwerkt. Kortheidshalve wordt
in deze evaluatie hiervoor verwezen naar een analyse die hierover is
opgesteld door het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) van de Tweede
Kamer. Deze analyse is op verzoek van de vaste commissie voor
Binnenlandse Zaken openbaar gemaakt en betrokken  in het debat met de
minister-president bij de behandeling van de begroting van Algemene
Zaken. De hoofdconclusies luidden: 

Conclusies:

28 van de 74 doelstellingen uit het beleidsprogramma (37%) zijn goed
afrekenbaar en door de Kamer te controleren, doordat er in de
departementale begrotingen duidelijke informatie is opgenomen over
doelstellingen, prestaties én kosten voor 2009. Voor 6 doelstellingen
(8%) is helemaal geen informatie over doelstelling, prestaties of kosten
terug te vinden. Voor de overige 40 doelstellingen is in ieder geval
informatie over de prestaties opgenomen, soms aangevuld met informatie
over de beoogde effecten of kosten. Over het algemeen ligt de focus in
de begrotingen erg op de te leveren prestaties, minder op de beoogde
effecten en de kosten.

Er bestaan nog grote verschillen tussen de departementale begrotingen en
de kwaliteit van de informatie is in een aantal begrotingen
teleurstellend te noemen. Uitschieters naar beneden vormen de begroting
van Economische Zaken en Defensie. Positieve voorbeelden zijn LNV,
Buitenlandse Zaken en Jeugd en Gezin.

De zogenaamde experimentele begrotingen bieden zoals beoogd meer en
betere informatie over de beoogde effecten, te leveren prestaties en
verwachte kosten dan de overige begrotingen.

In 5 begrotingen is geen informatie opgenomen over de status van de
doelstellingen uit het beleidsprogramma. In 9 van de 14 begrotingen is
in de beleidsagenda een tabel opgenomen met informatie over de status
van de doelstellingen. De kwaliteit en meerwaarde van deze
statusinformatie voor de Kamer zijn zeer minimaal, omdat de
statusbeschrijving te globaal en vaag is.

Notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, d.d. 1 oktober 2008
(TK 31700 nr. 32, p.2)

De notitie bevatte daarnaast ook conclusies en bevindingen per
begroting, waarover ook in verschillende begrotingsonderzoeken is
gesproken. Over het totaalbeeld is gesproken met de minister-president.
In onderstaande boxtekst zijn enkele relevante passages uit dit debat
opgenomen. 

Behandeling begroting Algemene Zaken, d.d. 8 oktober 2008. (Handelingen
TK 11, p. 779-780) 

Minister Balkenende: (…) Door sommige leden van deze Kamer is gesteld
dat de doelen uit het beleidsprogramma niet volledig herkenbaar zijn in
de Miljoenennota en in de begrotingen en dat de doelen lang niet
allemaal kwantificeerbaar zijn. Kan de realisatie van de doelen uit het
beleidsprogramma op een voor de Kamer controleerbare wijze worden
verantwoord?(…)

Het is misschien goed om iets te zeggen over mijn eigen rol als
minister-president in dit proces. Dat raakt ook de vraag hoe specifiek
wij kunnen zijn. Als u dit beleidsprogramma vergelijkt met de twee
vorige dan is er vooruitgang te zien. De doelen zijn scherper omschreven
en de financiële keuzen zijn harder ingevuld, maar dat geldt niet in
alle gevallen. In die zin beschouw ik ook de notitie van het BOR niet
zozeer als kritiek om de kritiek, als wel als een aanwijzing hoe het
proces vervolmaakt kan worden. Zal het mogelijk zijn om in 100% van de
gevallen met kwantitatieve doelen te werken? Nee, dat kan niet. Ik heb
ook gezegd dat er verschillende elementen een rol spelen bij de manier
waarop je je doelen definieert. Soms zal dat kwantitatief kunnen en soms
zal dat kwalitatief moeten vanwege de aard van het vraagstuk. Aan het
begin van het jaar heb ik gesprekken gevoerd met de afzonderlijke
bewindslieden om te bekijken hoe de voortgang is, en daar ga ik de
komende tijd mee verder. Ik heb ook tegen de kabinetsleden gezegd, in
Catshuissessies en bilaterale gesprekken, dat de volgende keer de
delivery versterkt zal moeten zijn. Daarom heb ik net gezegd dat er op
de eerstvolgende verantwoordingsdag een volledig overzicht zal zijn van
de 74 doelen, teneinde heel duidelijk te maken wat wij beloofd hebben en
hoe het met de zaak staat. En al doende leert men. Daarom beschouw ik de
opmerkingen van de Kamer ook als een aansporing om het beter te doen.

De heer Pechtold (D66): Prima. Dat klinkt goed. Dat geldt ook voor de
rol die u daarin pakt. Echter, om te voorkomen dat wij straks bij
verantwoordingsdag, wanneer u het stuk af heeft, gaan zeggen dat wij het
toch anders hadden gewild, heb ik graag dat u voor die tijd een aanzetje
geeft hoe u dat wilt doen. Want net als u zie ik wel het probleem. Een
doel als honderdduizend minder gestolen fietsen ligt vooral bij de
gemeenten. Daar kunt u iets aan doen maar u bent daarin niet de enige
actor. Over vrede in het Midden-Oosten zou ik bijna zeggen: zet die maar
in de categorie ’’niet meetbaar’’. Ik wil graag dat u van
tevoren een keer kenbaar maakt – dat mag via een brief of op een
andere manier – hoe u dat wilt doen. Ik meen dat zoiets als vrede in
het Midden-Oosten niet thuishoort bij die 74 meetbare doelen maar bij
een andere categorie. Een aantal andere doelen, zoals banen en
financiën, wil ik veel verder uitgewerkt hebben. Ziet u ook in dat
zo’n opzet en differentiatie in de 74 doelen eigenlijk belangrijk zijn
voordat u straks verantwoording aflegt?

Minister Balkenende: Laat ik toezeggen dat ik dit met het kabinet en
meer in het bijzonder met de minister van Financiën bespreek. Wij
werken straks toe naar verantwoordingsdag volgend jaar. Ook in het
verband van de vaste commissie voor Financiën van deze Kamer kan worden
gesproken over de verdere voorbereidingen. Ik kan mij voorstellen dat in
dat kader op enig moment zal worden gesproken over de vraag hoe wij daar
verder mee om zullen gaan. Ik meen dat ik daarmee tegemoetkom aan uw
suggestie, namelijk dat er niet ineens plompverloren een stuk ligt ten
behoeve van verantwoordingsdag, maar dat er in procedurele zin ook
vooraf opmerkingen gemaakt kunnen worden. Ik zal bekijken hoe dat het
beste gedaan kan worden, maar dit lijkt mij de beste methode.

Vastgesteld kan worden dat voor de komende ronde van jaarverslagen (die
in mei 2009 aan de Kamer aangeboden zullen worden) is toegezegd dat er
een volledig overzicht zal zijn van de 74 kabinetsdoelen, teneinde heel
duidelijk te maken wat het kabinet beloofd heeft en hoe het met de zaak
staat. De minister-president heeft gezegd de opmerkingen van de Kamer
als een aansporing te beschouwen om het beter te doen. Hij heeft
toegezegd in overleg met de minister van Financiën te treden. 

3.6  Het experiment ter verbetering van verantwoording en begroting

De reikwijdte van het experiment ter verbetering van verantwoording en
begroting groeit. Aanvankelijk is gestart met de jaarverslagen van drie
ministeries. Mede op verzoek van de Kamer zijn daar later nog twee
ministeries aan toegevoegd. De minister van Financiën stelt in zijn
brief van 22 december 2008 voor om ook het jaarverslag en de begroting
van Jeugd en Gezin bij het experiment te betrekken. 

In tabel 6 is uiteengezet wat dan de reikwijdte van het totale
experiment is. 

Tabel 6. Overzicht reikwijdte experiment 

Document	Aanbieding aan Tweede Kamer	Betrokken bij experiment

Jaarverslag over 2007	Mei 2008	BuZa, LNV, VWS

Begroting voor 2009	Sept 2008	BuZa, LNV, VWS, VROM, WWI

Jaarverslag over 2008	Mei 2009	BuZa, LNV, VWS, VROM, WWI, J&G

Begroting voor 2010	Sept 2009	BuZa, LNV, VWS, VROM, WWI, J&G

Jaarverslag over 2009	Mei 2010	BuZa, LNV, VWS, VROM, WWI, J&G



De tabel laat zien dat het experiment in feite uit 5 ‘rondes’
bestaat (3 rondes jaarverslagen en 2 rondes begrotingen) en in mei 2010
eindigt. Zo bezien is het experiment thans nog niet halverwege.   

Bedacht dient te worden dat het experiment overigens niet beperkt is tot
de genoemde ministeries. In het kader van het experiment wordt ook in
den brede gestreefd naar een verbetering van de kwaliteit van alle
jaarverslagen en alle begrotingen. De minister van Financiën verwoordt
in zijn brief van 22 december 2008 de uitgangspunten die voor alle
begrotingen gelden als volgt: 

Voor alle departementen betreft de uitwerking van de doelen van het
experiment op de begroting het volgende:

In de beleidsagenda’s van alle departementen zijn de
kabinetsdoelstellingen en projecten uit het beleidsprogramma leidend. In
de beleidsagenda worden achtereenvolgens de inzet van de overheid, de
toetsbare doelen en de beoogde effecten toegelicht. Tevens is er meer
aandacht voor de onderbouwing van de belangrijkste instrumenten;

Aan het einde van de beleidsagenda’s van alle departementen moet een
overzichtstabel zijn opgenomen met daarin de voortgang van
kabinetsdoelstellingen en projecten waarvoor het departement
verantwoordelijk is.

Ten aanzien van de begrotingen die deel uitmaken van het experiment
stelt de minister van Financiën in genoemde brief het volgende: 

 

Voor de begrotingen van de experimentdepartementen over 2009 zijn tevens
enkele aanvullende wijzigingen in de opbouw en presentatie doorgevoerd,
te weten:

In de beleidsartikelen ligt meer nadruk op de kosten van de instrumenten
en de historische ontwikkeling van uitgaven en prestaties. 

Per beleidsartikel wordt in de tabel ‘overzicht onderzoek
doelmatigheid en doeltreffendheid’ aangegeven welke
beleidsdoorlichtingen uitgevoerd zullen worden. 

In de beleidsagenda is een overzichtstabel opgenomen waarin naast de
voortgang van de kabinetsdoelstellingen en projecten, de budgettaire
omvang en de koppeling naar de operationele doelstellingen wordt gelegd.


De beleidsagenda’s in de begrotingen 2009 zijn qua structuur en
leesbaarheid een verdere verbetering ten opzichte van de
beleidsverslagen 2007. 

In de beleidsagenda’s en beleidsartikelen zijn effect- en
prestatieindicatoren meer dan voorheen met behulp van grafische
illustraties weergegeven. 

De beleidsartikelen van de ontwerpbegroting 2009 geven gemiddeld een
betere onderbouwing van de raming, er is meer aandacht voor de
instrumenten en de beleidsartikelen geven een beter inzicht in de
historische ontwikkeling van uitgaven en prestaties.

Een systematische vergelijking van de experimentbegrotingen 2009 met de
begrotingen van het jaar daarvoor, leidt tot de conclusie dat voor alle
experimentbegrotingen inderdaad in meer of mindere mate voldaan is aan
de hiervoor genoemde 6 wijzigingen. Dit spoort ook met de conclusie uit
de BOR-notitie dat experimentele begrotingen, zoals beoogd, meer en
betere informatie over de beoogde effecten, te leveren prestaties en
verwachte kosten bevatten dan de overige begrotingen. De kwaliteit van
de informatie bij de begrotingen van LNV, VWS en Buitenlandse Zaken
(allen experimentbegrotingen) valt in positieve zin op.

Echter, ook voor veel andere begrotingen blijkt te gelden dat er
verbeteringen zijn opgetreden ten opzichte van vorig jaar. In sommige
gevallen is daardoor het onderscheid tussen experimentenbegrotingen en
‘goede niet-experiment’ begrotingen niet meer waarneembaar.  

3.7 Informatieverlies 

Bij de begrotingsbehandeling van Defensie (in casu het wetgevingsoverleg
over het onderdeel personeel)  kwam een thema naar voren dat ook
raakvlakken heeft met het VBTB-proces. Het ging om het dilemma dat in
het kader van het VBTB-proces de Kamer geïnformeerd wordt over
prestaties en effecten (output en outcome), maar dat het voor de
controlerende taak van de Kamer toch soms nuttig kan zijn om te
beschikken over inputgegevens. In dit geval, gegevens over de
samenstelling van het Defensiepersoneel. 

Staatssecretaris De Vries: Mevrouw Eijsink vraagt om nog meer specifieke
informatie. Bij de vragen die de Kamer heeft gesteld bij de
schriftelijke behandeling van de begroting valt mij een grote mate van
detail op. Het kabinet heeft in het kader van het VBTB-proces met de
Kamer afgesproken om meer op output te sturen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): (…) Daar begint natuurlijk het probleem, want
de Kamer krijgt niet vanzelfsprekend één keer per jaar cijfers van het
ministerie van Defensie. Het Flexibel Personeelsysteem is niet toegerust
op de vragen die de Kamer stelt. Als op output wordt gestuurd, dan heeft
de Kamer al een probleem. Hoe kan zij een begroting autoriseren als zij
geen cijfers heeft?

De heer Poppe (SP): Ik ben blij dat de PvdA-fractie er ook zo op
doorgaat. Het is namelijk precies datgene wat ik steeds probeer in te
brengen. Wij moeten kunnen meten of het geld op een effectieve manier
voor de juiste doelen wordt uitgegeven. Dat gaat over al die maatregelen
die genomen worden. Het gaat om allemaal gegevens die wij, verdorie,
moeten hebben.

Staatssecretaris De Vries: (…) Ik ben op zoek naar wat voor de Kamer
het beste aggregatieniveau is waarop zij de informatie wil hebben. Is
dat brigadeniveau, bataljonsniveau, compagniesniveau of peletonsniveau?
Ik wil best de vergelijking maken met wat Onderwijs aan informatie
verschaft in zijn begroting, teneinde na te gaan of ik dat kan
projecteren op het aggregatieniveau in de Defensiebegroting, opdat wij
er als kabinet één lijn in kunnen trekken. Dat lijkt mij in het kader
van het VBTB-proces het meest redelijke.

(…)

Ik vind het heel goed om dat binnen de kring van de vaste commissie nog
eens te bekijken, in goede afstemming met de commissie voor de
Rijksuitgaven. Zo kunnen wij bepalen of wij een verandering gaan
aanbrengen in de zaken waarop een kabinet bij een jaarverslag wordt
afgerekend. Dat heeft betrekking op de output en niet op de input.

De heer Boekestijn (VVD): De discussie verwatert nu. Daarom heb ik een
voorstel. De staatssecretaris maakte een opmerking over het VBTB-proces
dat alleen maar outputgerelateerd is. Ik zou het voorstel willen omarmen
dat wij dit in samenwerking met de commissie voor de Rijksuitgaven gaan
veranderen. Het gaat zo niet goed en wij kunnen het niet alleen redden
met output. 

WGO Personeel Defensie 3 november 2008 (TK 31 700 X nr. 27 p.31-35)

De vraag die zich hier aandient is welke informatie de Tweede Kamer
precies wenst te ontvangen en of deze informatie  in de begroting dient
te zijn opgenomen of anderszins wordt aangeboden. De vaste commissie van
Defensie beraadt zich nog nader op deze vraag. 

4. Conclusies 

a. Begrotingsoverleg niet in trek 

Een eerste conclusie die op basis van de evaluatie van de behandeling
van de begroting 2009 kan worden getrokken is dat het fenomeen
‘begrotingsoverleg’ een zachte dood lijkt te zijn gestorven. De
commissie voor de Rijksuitgaven betreurt dat. Het basisidee van het
begrotingsoverleg is namelijk dat de gehele begroting systematisch wordt
langsgelopen in een voorbereidend overleg, waarbij dan aandacht besteed
kan worden aan de kwaliteit van alle begrotingsartikelen. Echter, ten
dele kan dit ook ondervangen worden in een begrotingsonderzoek. Zeker
wanneer daarbij gebruik gemaakt wordt van een rapporteur. 

b. Begrotingsonderzoek wel in trek

Om die reden constateert de commissie voor de Rijksuitgaven met
instemming dat steeds meer vaste commissies gebruik maken van het
instrument begrotingsonderzoek. In vergelijking met de
begrotingsbehandeling 2008 is bij de begrotingsbehandeling 2009 meer
aandacht besteed aan de opzet en kwaliteit van de begroting in termen
van adequate doelen, prestatiegegevens en effectindicatoren. Hoewel de
belangstelling voor het begrotingsonderzoek iets lijkt af te nemen (er
komen gemiddeld gezien minder leden en er wordt gemiddeld genomen iets
minder tijd voor uitgetrokken dan vorig jaar), lijkt de effectiviteit
toe te nemen. In de begrotingsonderzoeken zijn vele toezeggingen gedaan
en ook zijn er dit jaar moties ingediend tijdens twee
begrotingsonderzoeken.  

c. Rapporteurschap lijkt effectief

Een derde conclusie is dat er, zeker in vergelijking tot de behandeling
van de jaarverslagen, in beperkte mate bij de begrotingsbehandeling
gewerkt wordt met één of meerdere rapporteurs. Toch lijkt het gebruik
maken van een rapporteur, juist ook bij de behandeling van de begroting,
een positief effect te hebben en tot toezeggingen te leiden. Daarnaast
brengen rapporteurs vaak concrete verbeterpunten voor het voetlicht.
Door rapporteurs zijn onder meer de volgende zaken naar voren gebracht:

1. De begroting is beter gestructureerd en leesbaarder 

2. Effectindicatoren ontbreken vaak

3. Effectindicatoren veelal vaag geformuleerd

4. Streefwaarden voor het begrotingsjaar ontbreken nog vaak

5. Netto-effecten van beleid vaak niet inzichtelijk

6. Prestatie-indicatoren ontbreken regelmatig

7. Budgetflexibiliteit kan groter en inzichtelijker

8. Meer focus in de begroting mogelijk

De commissie voor de Rijksuitgaven concludeert dat er enerzijds
verbeteringen zijn gemaakt, maar anderzijds dat er tegelijk ook nog
voldoende mogelijkheden zijn begrotingen verder te verbeteren (zie
paragraaf III. Aanbevelingen).

 

d. Beleidsdoelen kunnen nog beter in de stukken verwerkt worden 

Een conclusie, die gedeeld lijkt te worden door de Kamer en het kabinet,
is dat er nog verbeteringen mogelijk zijn in de wijze waarop de 74
doelstellingen van het kabinet in de begroting uitgewerkt en in het
jaarverslag verantwoord kunnen worden. Het kabinet heeft bij monde van
de minister-president op dit punt verbeteringen toegezegd. De commissie
voor de Rijksuitgaven ziet deze met belangstelling tegemoet.

e. Blijvende aandacht voor de kwaliteit van de beleidsartikelen 

Daarnaast dient ook de kwaliteit van de toelichting op de
begrotingsartikelen niet uit het oog te worden verloren. De commissie
voor de Rijksuitgaven is verheugd over het initiatief van de Algemene
Rekenkamer om de toetsing die zij jaarlijks uitvoert naar de kwaliteit
van de beleidsinformatie van de beleidsartikelen in de jaarverslagen,
dit jaar ook uit te voeren bij de begroting. De commissie voor de
Rijksuitgaven stelt vast dat in verschillende begrotingsonderzoeken
gerefereerd is aan deze toetsing en roept vaste commissies op om in de
toekomst nadrukkelijk gebruik te blijven maken van de oordelen van de
Algemene Rekenkamer bij de behandeling van het jaarverslag en de
begroting.

f. Experiment op koers 

De commissie voor de Rijksuitgaven concludeert dat het experiment voor
zowel de ‘gewone begrotingen’ als voor de
‘experiment-begrotingen’ een zichtbare, maar nog bescheiden
vooruitgang heeft geboekt. Voor de experiment-begrotingen is het
verschil met vorig jaar en het verschil met de overige begrotingen niet
erg groot. Bij de jaarverslagen is dit verschil veel groter. Dit neemt
niet weg dat de experiment-begrotingen hebben voldaan aan de
verwachtingen en een voorbeeld kunnen vormen voor de andere begrotingen.


De commissie voor de Rijksuitgaven is van mening dat overwogen kan
worden om de eisen die gesteld worden aan de experiment-begrotingen
volgend jaar ook al van toepassing te verklaren op alle begrotingen. 

g. Mogelijkheden ter verbetering

Op grond van de conclusies ten aanzien van de behandeling van de
begroting 2009 zou overwogen kunnen worden:

in jaarverslagen en begrotingen voortaan standaard een zogenaamde
‘groeiparagraaf’ in de beleidsagenda op te nemen waarin kort en
bondig uiteengezet wordt welke concrete verbeteringen er ten opzichte
van het voorgaande jaar in de begroting of het jaarverslag zijn
doorgevoerd. 

dat de minister van Financiën een duidelijke richtlijn opstelt ter
uniformering van de wijze waarop de budgetflexibiliteit in begroting
dient te worden gepresenteerd. In het bijlagenboek van de Miljoenennota
zou daarbij een totaaloverzicht van de budgetflexibiliteit per begroting
kunnen worden opgenomen.

te verlangen dat de 74 beleidsdoelstellingen herkenbaar en zoveel
mogelijk SMART geformuleerd in de begroting worden opgenomen. In het
jaarverslag en de begroting zal duidelijk gemaakt moeten worden wat de
actuele status van de doelstelling is.

 

nadrukkelijk gebruik te maken van de toetsing die de Algemene Rekenkamer
uitvoert naar de kwaliteit van de beleidsinformatie van de
beleidsartikelen in de jaarverslagen én (dit jaar voor het eerst) in de
begrotingen. 

 Zie: brief d.d. 20 juni 2007 (07-RU-B-027) inzake behandeling van de
ontwerpbegroting 2008 en brief d.d.  5 juni 2008 (08-RU-B-036) inzake
behandeling van de ontwerpbegroting 2009. 

 TK 30 534, nr. 1

 208 vragen, waarvan 189 over begroting BuZa (V) en 19 over HGIS-nota /
ontwikkelingssamenwerking 

 122 vragen, waarvan 86 begroting VW (XII) en 36 begroting
Infrastructuurfonds (A)

 234 vragen, waarvan 262 begroting VW (XII) en 72 begroting
Infrastructuurfonds (A)

 Kern van de aanpak van het proces van ‘Van Beleidsbegroting tot
Beleidsverantwoording” (VBTB), is dat begrotingen systematisch inzicht
geven in de relatie tussen doelen (outcome), prestaties (output) en
middelen (input).  

 Van het begrotingsonderzoek van VenW is geen woordelijk verslag
beschikbaar, waardoor relevante citaten uit dat begrotingsonderzoek in
het overzicht ontbreken.  

 Zie Kamerstuk 31 700 nr. 32