[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Iedereen doet naar vermogen mee. Kabinetsreactie op het advies van de Commissie fundamentele herbezinning Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

Bijlage

Nummer: 2009D06539, datum: 2009-02-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie commissie fundamentele herbezinning Wsw (2009D06538)

Preview document (šŸ”— origineel)


Iedereen doet naar vermogen mee

Kabinetsreactie op het advies van de Commissie fundamentele herbezinning
Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

Inleiding

Werk is belangrijk. Werken draagt bij aan welvaart, zowel voor het
individu als voor de samenleving als geheel. En werk is belangrijk omdat
het mensen met elkaar in contact brengt, bijdraagt aan sociale cohesie,
gelegenheid biedt tot persoonlijke ontplooiing en een bron is voor
zingeving. Om deze redenen is het bevorderen van de arbeidsparticipatie
een van de belangrijkste doelen van deze kabinetsperiode. Dit streven en
de bijbehorende lange termijn maatregelen blijven wat het kabinet
betreft ondanks alle zorg over de recente huidige economische
ontwikkelingen onverminderd van belang. Voor de arbeidsmarkt blijft
immers het perspectief dat er binnen afzienbare tijd zowel kwantitatief
als kwalitatief arbeidstekort zal optreden. Bij alle tijdelijke
maatregelen in het kader van de financiƫle crisis blijft het beleid van
het kabinet dan ook onverminderd gericht op het structureel verhogen van
de participatie en het functioneren van de arbeidsmarkt. 

De samenleving vergt een nieuwe vorm van solidariteit, waarin mensen met
een uitkering niet langer aan de zijlijn kunnen blijven staan maar ook
participeren in het arbeidsproces. Sociaal is mensen tot hun recht laten
komen en ze in staat te stellen zo veel mogelijk zelfstandig te
participeren. Solidariteit wil zeggen dat wie kĆ”n ook mĆ³et meedoen,
dit om te kunnen zorgen voor wie echt niet (meer) kan. Alleen dan is het
mogelijk het huidige niveau van sociale voorzieningen en sociale
zekerheid te handhaven. 

Vanzelfsprekend is werk niet alleen van belang voor gezonde, geestelijk
en fysiek sterke burgers, maar ook voor mensen die te maken hebben met
een lichamelijke, psychische of geestelijke beperking of handicap.
Nederland neemt internationaal een bijzondere positie in als het gaat om
de arbeidsparticipatie van mensen uit de Wsw-doelgroep; nergens werken
zo velen van hen. Hierdoor zijn zij in staat zich te ontwikkelen,
contacten aan te gaan met anderen en een inkomen te verdienen. 

De groep mensen met een (arbeids)beperking is echter verre van homogeen.
Zo zijn er mensen die - al dan niet permanent - volledig zijn aangewezen
op intramurale zorg. Maar er zijn ook legio mensen met een handicap of
beperking die geheel zelfstandig vele malen modaal verdienen. 

Voorbeelden van mensen die mogelijk niet zonder enige vorm van
ondersteuning kunnen participeren op de arbeidsmarkt (om zo het
wettelijk minimum loon (WML) te kunnen verdienen):

Een persoon met normale verstandelijke vermogens maar die vanwege een
ernstige burn out niet onder druk kan werken en te kampen heeft met
concentratieverlies.

Een hoogopgeleide persoon die op latere leeftijd een hersenbloeding
krijgt waardoor er zich onder meer beperkingen in het taalverwervings-
en taalverwerkingsvermogen hebben voorgedaan. 

Een persoon met het syndroom van Down.

Een persoon die na een jarenlange drugsverslaving te hebben overwonnen
weliswaar clean is, maar door dit verleden een grote afstand tot de
arbeidsmarkt heeft en kampt met een groot gebrek aan sociale
vaardigheden en sociaal inzicht.

Een persoon die vanwege een ernstige nierziekte en bijbehorende dialyse
veelvuldig afwezig is.

Een persoon met progressieve MS, waardoor er onduidelijkheid bestaat
over het beroep dat op hem in de toekomst kan worden gedaan.

Een persoon met een aandoening uit het autistisch spectrum.

Het grootste deel van de mensen uit de bedoelde heterogene groep valt
vanwege een arbeidsverleden dat daar recht op doet gelden onder het
regime van de WIA/WGA (of de WAO). Voor hen die al van jongs af aan te
kampen hebben met een beperking of handicap staat de Wajong ter
beschikking.

In deze kabinetsreactie staat de resterende groep centraal waarvoor
geldt dat zij weliswaar meer (arbeids)mogelijkheden hebben dan binnen de
kaders van zorg kan worden geboden, maar voor wie evenzeer geldt dat zij
zonder steun geen plaats op de arbeidsmarkt kunnen verwerven. De gemene
deler van deze evenzeer heterogene groep is enkel het feit dat men zowel
op de korte als op de langere termijn naar verwachting niet zelfstandig
en structureel het WML kan verdienen. Verder vallen in deze groep aan de
ene kant bijvoorbeeld mensen met een zeer ernstige ziekte die maakt dat
hun ā€˜loonwaardeā€™ nauwelijks hoger is dan het niveau van de
bovengrens van de dagopvang in de AWBZ. Aan de andere kant behoren tot
deze groep ook mensen (die nu vaak een uitkering op grond van de WWB
hebben) voor wie regulier werk nu te hoog gegrepen is maar uiteindelijk
wellicht wel tot de mogelijkheden behoort. Ook bestaan er grote
verschillen in het beroep dat men moet doen op andere voorzieningen
zoals thuiszorg of vervangend vervoer. Tot slot variƫren de
toekomstperspectieven en ā€“ wensen van de verschillende individuen; een
jonge licht verstandelijk gehandicapte heeft bijvoorbeeld geheel andere
ontwikkelingsmogelijkheden dan een persoon met een ernstig progressief
ziektebeeld of iemand die wegens een psychische aandoening zowel goede
als slechte periodes kent. Al deze verschillende persoonlijke
omstandigheden maken dat niet iedereen terecht kan op de reguliere
arbeidsmarkt.

Het brede scala aan mensen ieder met eigen participatiemogelijkheden,
noopt tot het leveren van maatwerk. Nu al ontvangen mensen die zich
inspannen om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken hun inkomen
uit verschillende bronnen. Zo kunnen zij werkzaam zijn op basis van
loondispensatie in de Wajong, werken met behoud van uitkering of tegen
een volledig loon, waarbij de werkgever als compensatie voor de
verminderde verdiencapaciteit een loonkostensubsidie ontvangt. Door
rekening te houden met wat individuele mensen wel en niet kunnen en
daarop de beloning aan te passen, kan een aanzienlijke bijdrage worden
geleverd aan het vergroten van de participatiemogelijkheden van Ɣlle
mensen met een arbeidsbeperking. Beschikbare voorzieningen op grond van
de AWBZ en de Wmo bieden daarbij de noodzakelijke verdere ondersteuning.

Een deel van de hiervoor omschreven doelgroep voldoet aan de criteria om
een Wsw-indicatie te verkrijgen. Voor een ander deel geldt echter dat
zij weliswaar niet voldoen aan deze criteria maar desondanks Ć³Ć³k niet
in staat zijn zonder structurele ondersteuning te participeren. Deze
groep is op dit moment vaak structureel aangewezen op een uitkering. 

De sociale werkvoorziening heeft te kampen met structureel lange
wachtlijsten en daarenboven is de voorziening relatief kostbaar. Naast
de wachtlijstproblematiek doet zich het probleem voor dat de
doelstellingen van de Wsw niet in voldoende mate worden gerealiseerd. De
Wsw is namelijk gebaseerd op het streven naar emancipatie van mensen met
een beperking: zo veel mogelijk meedoen in de reguliere samenleving. Dat
betekent enerzijds dat mensen een reƫle kans op arbeid moeten krijgen
en dat zij geen nadeel mogen ondervinden van bijvoorbeeld vooroordelen
bij werkgevers of mede-werknemers als gevolg van hun handicap. De andere
kant van de medaille is dat zich emanciperende mensen met een beperking
ook niet bevoordeeld wensen te worden louter vanwege hun handicap
(tenzij daarvoor een objectieve grond is). 

Aan de integratie in de reguliere samenleving, het zo veel mogelijk
gewoon meedoen als gewone burger en werknemer, schort echter nog het
nodige. Het CWI concludeerde op basis van de door deze instantie tot
voor kort uitgevoerde indicatiestelling, dat een substantieel deel
(ongeveer 50 procent van de nieuwe instroom) van de mensen met een
Wsw-indicatie in staat zou zijn om ā€“ met aanpassingen op de werkplek,
extra begeleiding en/of loonkostensubsidie - bij een reguliere werkgever
te werken (ā€˜begeleid-werkenā€™). In de praktijk werkt echter de
overgrote meerderheid (75 procent) in een beschutte omgeving, de sociale
werkplaatsen. Hierdoor wordt niet alleen geen optimaal gebruik gemaakt
van de (productieve) vermogens van de betreffende personen, ook blijft
een mogelijkheid tot verdere ontwikkeling op een reguliere werkplek
onbenut. Uit het perspectief van emancipatie valt hier nog een wereld te
winnen. 

Een van de oorzaken voor het gebrek aan doorstroming naar
begeleid-werken-plaatsen bij reguliere werkgevers is gelegen in de
gunstige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden die gelden voor
mensen op wie de CAO Sociale Werkvoorziening van toepassing is, die een
dergelijke overstap (financieel) onaantrekkelijk maken.Tevens hebben de
sociale werkplaatsen niet altijd belang bij die doorstroming, omdat zij
vanuit bedrijfsmatig oogpunt hun meest productieve krachten liever niet
kwijt raken. Tot is voor de doorstroming ook de bereidwilligheid van
gemiddelde reguliere werkgever om mensen uit de Wsw-doelgroep een
arbeidsovereenkomst aan te bieden van groot belang. 

Mede door voornoemd gebrek aan doorstroming naar zo regulier mogelijk
werk op individueel niveau, doet zich ook in het kader van de Wsw als
landelijke voorziening een steeds nijpender probleem voor. Ondanks het
(zeker in internationaal perspectief) hoge budget voor de Wsw, staat
namelijk, zoals gezegd, een toenemend aantal mensen met een
Wsw-indicatie op een wachtlijst voor plaatsing op een Wsw-plek. 

Een van de oorzaken van de steeds groter wordende groep mensen die een
beroep doet op de Wsw is onder meer gelegen in het feit dat er de
laatste jaren een aanscherping van de verschillende uitkeringsregimes
heeft plaatsgevonden. Ook is in het algemeen sprake van een toename van
het aantal jongeren dat een beroep doet op ondersteuning vanwege een
handicap of beperking. Deze is niet alleen zichtbaar in de Wsw, maar ook
in de Wajong, het speciaal onderwijs, de leerling-gebonden financiering,
de jeugdzorg en de AWBZ (persoonsgebonden budgetten). Niets wijst erop
dat de oorzaak van deze groei komt door een significante groei van het
aantal ernstige ziektes of handicaps. Er is hooguit sprake van een
toename van het aantal mensen met lichtere beperkingen. De oorzaak voor
de grotere aanspraak op de verschillende regelingen is veeleer gelegen
in de toenemende complexiteit van de samenleving (waar een lichte
beperking al snel wordt gezien als een grote belemmering op de
arbeidsmarkt), de grotere bekendheid van de regelingen, de vroege
indicatiestelling in de Wajong en het school- en zorgsysteem voorafgaand
aan het achttiende jaar (dat in veel gevallen is afgestemd op wat een
jongere niet kan en te weinig op het stimuleren van wat een jongere wel
kan).

In het verleden is gebleken dat het inzetten van extra budget de
Wsw-wachtlijst niet automatisch oplost; telkens als extra geld werd
uitgetrokken voor het wegwerken van de wachtlijst, werden weliswaar
extra plaatsen gecreƫerd, maar groeide desondanks de wachtlijst toch
sneller. Een ander probleem is dat de structuur (en uitvoeringspraktijk)
van de Wsw leidt tot relatief hoge kosten. Dit roept de vraag op of het
niet mogelijk is de algemene middelen efficiƫnter in te zetten.

De in het voorgaande gememoreerde knelpunten ten aanzien van het
functioneren van de huidige Wsw zijn in het overleg tussen de Tweede
Kamer en de staatssecretaris van SZW in het afgelopen jaar regelmatig
aan de orde geweest. Zij vormden de aanleiding voor het kabinet om begin
2008 een commissie te installeren met als opdracht een advies uit te
brengen over mogelijke maatregelen ter verhoging van de participatie van
mensen die niet zelfstandig een reguliere baan kunnen bemachtigen en
behouden maar wel tot regelmatige zinvolle aangepaste arbeid in staat
zijn onder gelijk blijvende budgettaire middelen. Vanwege de samenhang
met groepen uitkeringsgerechtigden die ook structureel niet zonder
ondersteuning aan het werk kunnen (maar geen Wsw-indicatie hebben), is
de commissie gevraagd alle regelingen voor mensen met beperkingen te
bezien in onderlinge samenhang. De Commissie fundamentele herbezinning
Wsw heeft op 9 oktober 2008 haar rapport gepresenteerd. 

Advies van de commissie

Werken naar vermogen is het kernthema van het advies. Daarbij stelt de
commissie een uniforme benadering voor van alle mensen die ondersteuning
nodig hebben; voor iedereen moet het zelfde instrumentarium beschikbaar
zijn ongeacht uitkeringsachtergrond, om vervolgens maatwerk te (kunnen)
bieden en hen zoveel mogelijk te laten participeren op de reguliere
arbeidsmarkt. Werk boven uitkering en werkzoekende en werkgever centraal
als basis om tot een sluitend en efficiƫnt stelsel van werk en inkomen
met gelijke kansen op participatie en ontwikkeling voor iedereen te
komen. Hierbij past wat de commissie betreft geen vrijwillige regeling
meer zoals de huidige Wsw waarbij het iedereen, ongeacht eventuele
uitkeringsachtergrond, vrij staat om zich aan te melden voor een
indicatieprocedure maar een regeling die mensen activeert om zoveel
mogelijk te participeren. 

De voornoemde systematiek dient wat de commissie betreft te gelden voor
Ɣlle mensen die niet zelfstanding een plaats op de reguliere
arbeidsmarkt kunnen verwerven (en dus niet in staat zijn het WML te
verdienen). Deze groep is daardoor aangewezen op langdurige
ondersteuning om te kunnen werken. Dus niet alleen voor mensen uit de
huidige Wsw-doelgroep maar ook voor hen die op grond van de huidige
Wsw-indicatiecriteria weliswaar geen toegang hebben tot de Wsw maar
desalniettemin niet zelfstandig het WML kunnen verdienen. Hun
arbeidspotentieel blijft nu onbenut hetgeen niet alleen vergaande
gevolgen heeft voor hun individuele maatschappelijke positie en
ontplooiingsmogelijkheden maar ook voor de maatschappij als geheel. Op
het moment dat ook deze groep - naar vermogen - meedoet, zal dit tot een
grotere betrokkenheid bij de samenleving leiden van mensen die anders
langdurig op een uitkering zijn aangewezen. 

Het beloningssysteem dat de commissie heeft ontworpen, maakt gebruik van
het middel loondispensatie. Hierdoor wordt de mogelijkheid gecreƫerd
dat een reguliere werkgever de betreffende werknemer betaalt voor de
daadwerkelijke productiviteit (minder dan het WML). Vervolgens vindt
vanuit de uitkering voor betrokkene een aanvulling plaats. Het systeem
dat de commissie voorstaat is zo ingericht dat het beoogt een ieder
financieel te stimuleren om, eenmaal aan de slag, zijn of haar
mogelijkheden verder te ontwikkelen. Ook de instanties verantwoordelijk
voor de uitvoering van de verschillende inkomensondersteunende
regelingen beoogt de commissie in de door haar ontworpen systematiek
financieel te prikkelen om uitkeringsgerechtigden zo regulier mogelijk
aan de slag te helpen en zich verder te laten ontwikkelen. (Meer)
werken, langer werken, productiever worden en geheel regulier aan de
slag gaan, wil de commissie met deze systematiek altijd laten lonen.
Voor de technische uitwerking van het beloningssysteem wordt verwezen
naar het rapport van de commissie.

Het beoogde stelsel kan volgens de commissie in beginsel budgetneutraal
functioneren, omdat de publieke baten (besparing op de uitkering) en de
kosten verbonden aan het stelsel (begeleidingskosten en de door de
commissie voorgestelde participatievergoeding) elkaar in evenwicht
houden. 

De commissie stelt voor om deze nieuwe aanpak zorgvuldig voor te
bereiden (onder andere door het starten van pilots) en geleidelijk in te
voeren. 

Reactie kabinet

Allereerst wil het kabinet de commissie danken voor een gedegen en
grondige analyse van de problematiek en het weldoordachte model dat zij
heeft uitgewerkt. Ook waardeert het kabinet het zeer dat de commissie
tijd heeft uitgetrokken om de vele betrokkenen en deskundigen te
consulteren. Het kabinet heeft ook met de verschillende betrokken
maatschappelijke organisaties gesproken alsmede met een aantal
Wsw-werknemers. Tevens is er alvorens onderhavig kabinetsstandpunt
definitief te maken een aantal werkbezoeken afgelegd bij verschillende
sw-bedrijven.

Het kabinet deelt de door de commissie gehanteerde uitgangspunten. Zo
sluit het advies van de commissie aan bij het motto van het kabinet
ā€˜Samen werken samen levenā€™, dat het kabinet als leidraad voor
beleidsontwikkeling hanteert. Het kabinet wil zo veel mogelijk mensen
aan het werk helpen en dit is zeker niet alleen ingegeven uit
economische motieven (vergrijzing), maar ook uit de behoefte de sociale
cohesie in de samenleving te bevorderen. Deze doelstellingen en de visie
van het kabinet stellen eisen aan alle systemen van arbeidsondersteuning
en aan hun onderlinge consistentie. De vereenvoudiging van het stelsel
zoals door de commissie voorgesteld spreekt het kabinet ten zeerste aan
omdat het kabinet streeft naar het vergroten van de effectiviteit van de
ingezette publieke middelen.

Het kabinet onderschrijft de nieuwe benadering van mensen met een
beperking waarin vrijblijvendheid in beginsel niet (meer) past. Daarmee
komt niet alleen tot uitdrukking dat mensen en hun mogelijkheden serieus
worden genomen door dit kabinet, maar ook dat van iedereen die een
beroep doet op een vorm van inkomensondersteuning in beginsel verlangd
mag worden om zijn capaciteiten zoveel mogelijk te benutten. Het is niet
in het belang van de emancipatie van mensen met een beperking om in dit
opzicht voor hen een uitzonderingspositie te handhaven: gelijke rechten
en plichten voor een ieder. Deze uitgangspunten zijn ook leidend geweest
bij het ontwikkelen van de werkregeling in het voorstel van wet tot
wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten
door werk en arbeidsondersteuning (Wajong), dat in november jl. aan de
Tweede Kamer is aangeboden.

Voor jonggehandicapten met arbeidsperspectief heeft het kabinet met de
nieuwe voorstellen voor de Wajong een oplossing geboden om hun
participatie te bevorderen. Tot de leeftijd van 27 jaar wordt in de
praktijk bij werkgevers vastgesteld wat de resterende verdiencapaciteit
van deze jongeren is. Zij kunnen daarbij inkomensondersteuning krijgen
waarbij meer werken loont. Vanaf de leeftijd van 27 jaar wordt het
inkomen van degenen die hun resterende verdiencapaciteit volledig
benutten, gegarandeerd doordat hun inkomensvoorziening in dat geval
wordt aangevuld tot het WML. Het kabinet is van oordeel dat hiermee voor
de Wajong doelgroep een systematiek is ontworpen die recht doet aan het
streven naar emancipatie en participatie. Een dergelijke stap was met de
introductie van de WIA reeds gezet voor de groep arbeidsongeschikten met
een arbeidsverleden. Het gaat hierbij enerzijds om het wegnemen van
belemmeringen en het creƫren van kansen en anderzijds om werknemers met
een beperking ook zo veel mogelijk te behandelen als reguliere
werknemers. 

Het advies van de commissie is wat het kabinet betreft belangwekkend
omdat het zich richt op de kern van de achterliggende problematiek en de
oplossing gebaseerd is op door het kabinet onderschreven beginselen. De
oplossing zoals voorgesteld door de commissie behelst echter een
fundamentele wijziging van het huidige stelsel, die vergaande
implicaties kan hebben. Alvorens hierover besloten kan worden, moet
duidelijk zijn of het kan werken. Daarom neemt het kabinet het advies
van de commissie ter harte om op experimentele basis de systematiek die
de commissie voorstaat in de praktijk nader te onderzoeken en te
beproeven. De onzekerheden hebben met name betrekking op de afbakening
(onder meer door de wijze van indiceren) en de omvang van de potentiƫle
doelgroep (de beheersbaarheid van het stelsel), de budgettaire
neutraliteit, het vaststellen van de loonwaarde, de opnamecapaciteit van
de arbeidsmarkt en het werken met loondispensatie. Het zijn deze
factoren die bepalen of de voorstellen van de commissie in de praktijk
de uitwerking zullen hebben die daarvan op voorhand verwacht mag worden.

Ter toelichting van het voorgaande nog het volgende. Voorop staat dat
een vorm van beschutte arbeid in de ogen van het kabinet altijd nodig
zal blijven. Echter in beginsel is het streven om bij een reguliere
werkgever te participeren. Het voorstel van de commissie kan hierop een
antwoord vormen maar moet dan wel eerst onderzocht worden om meer
duidelijkheid te krijgen. 

De commissie vertrouwt er - kort gezegd - op dat er geen gevaar dreigt
dat mensen ten onrechte aanspraak zullen maken op het instrument
loondispensatie of dat mensen dit langer dan strikt noodzakelijk zullen
doen (ā€˜blijven hangenā€™). Dit omdat het systeem zo is ingericht dat
iedereen (uitvoering zowel als betrokkene) er beter van wordt als er
geen of minder beroep op de regeling wordt gedaan. De werkelijkheid is,
gezien de vaak meervoudige problematiek van degenen met een grote
afstand tot de arbeidsmarkt, vaak weerbarstig(er) gebleken. Zo kunnen
bijvoorbeeld mensen de zekerheid van een baan in een bekende omgeving
verkiezen boven een financiƫle (prikkel tot) verbetering. Het kabinet
onderschrijft de veronderstelling van de commissie, gezien onder meer
deze ervaringen, dan ook niet op voorhand. Het kabinet maakt zich verder
ook zorgen om een mogelijk aanzuigende werking die van het stelsel uit
zou kunnen gaan en is van oordeel dat omwille van de praktische
beheersbaarheid de doelgroep vooraf nader dient te worden afgebakend en
de toegang tot het instrument alsook het gebruik ervan nauwlettend moet
worden bewaakt. De mate waarin aanzuigende werking zich kan
materialiseren is vanzelfsprekend mede afhankelijk van de kwaliteit van
de methode voor loonwaardebepaling. Dit is niet eenvoudig en vergt dan
ook nadere uitwerking in de praktijk. Ook zal nader onderzoek
duidelijkheid moeten verschaffen over de omvang van de potentiƫle
doelgroep.

In de pilots zal de vraag centraal staan in hoeverre er daadwerkelijk
sprake is van een verhoogde participatie van de doelgroep en in hoeverre
deze participatie ook als duurzaam valt te kwalificeren. Daarnaast is er
nog een aantal andere zaken waarover de pilots duidelijkheid moeten
geven. Zo zal de effectiviteit van de prikkels voor werknemers onderwerp
van onderzoek zijn. Verder is voor het welslagen van de door de
commissie ontworpen systematiek van doorslaggevend belang of er
voldoende werkgevers bereid worden gevonden om banen te bieden aan
mensen die niet in staat zijn op eigen kracht een reguliere functie te
vervullen. Aan dit aspect zal zowel in de pilots maar ook al in de
periode daaraan voorafgaand aandacht worden geschonken. Daarnaast zullen
de pilots bijdragen aan een groter inzicht in de macro-economische
effecten van een grootschalige implementatie van het instrument
loondispensatie. Het risico op verdringing (met bijbehorende negatieve
gevolgen voor het beroep op de sociale zekerheid) maakt dat een
eventuele invoering van de voorstellen langs de weg van geleidelijkheid
zal moeten plaatsvinden. 

Afbakening doelgroep

Waar de commissie het instrument loondispensatie in beginsel beschikbaar
wil stellen aan iedereen waarvan het vermoeden bestaat dat hij niet in
staat is om op eigen kracht 100% WML te verdienen (maar wel meer dan 20%
WML), ongeacht achterliggende oorzaak, wil het kabinet het instrument
loondispensatie pas na een zorgvuldig onderzoekstraject inzetten. Niet
enkel de afstand tot de arbeidsmarkt moet wat het kabinet betreft
doorslaggevend zijn voor het al dan niet inzetten van het instrument
loondispensatie, ook de achterliggende oorzaak voor die afstand is
relevant. Het enkele feit dat iemand een aantal jaren niet in staat is
gebleken werk te vinden, is niet voldoende om met loondispensatie aan de
slag te gaan. Ook het feit dat werkgevers in sommige gevallen bepaalde
mensen om uiteenlopende redenen (bijvoorbeeld een crimineel verleden of
problemen gerelateerd aan een verslaving) niet willen aannemen, terwijl
deze mensen wel degelijk in staat zijn om, eenmaal op een werkplek, 100%
WML te verdienen, is wat het kabinet betreft een problematiek van een
geheel andere orde welke niet door het inzetten van loondispensatie
dient te worden opgelost. Via de inzet van specifieke
re-integratiemiddelen als voorlichting aan werkgevers, bemiddeling,
scholing, participatieplaatsen, proefplaatsingen en het verlenen van
-Ā tijdelijkeĀ - loonkostensubsidies dienen deze barriĆØres uit de weg
te worden geruimd.

Het instrument loondispensatie zou om onterecht gebruik ervan te
voorkomen wat het kabinet betreft in eerste instantie toegankelijk
moeten zijn voor personen voor wie op basis van objectiveerbare, meestal
medische, criteria snel kan worden vastgesteld dat werken zonder
structurele ondersteuning niet mogelijk is (zoals bij de huidige
Wsw-doelgroep). Voor mensen voor wie dit niet relatief eenvoudig vast te
stellen is, kan loondispensatie wat het kabinet betreft pas in beeld
komen nadat alle andere re-integratiemiddelen gericht op reguliere
uitstroom (bijvoorbeeld een participatieplaats) zijn bezien en/of
beproefd en nadat duidelijk is dat reguliere arbeid voor die persoon
werkelijk niet mogelijk is. In een nog nader vorm te geven toegangstoets
zal aan voornoemde criteria getoetst moeten worden vooraleer aan
loonwaardebepaling in de praktijk wordt toegekomen. 

Het kabinet sluit zich aan bij het oordeel van de commissie dat de
loonwaardebepaling het beste in de praktijk kan worden uitgevoerd en
tevens dat deze periodiek dient te worden geƫvalueerd. Daarnaast kiest
het kabinet er dus voor om de systematiek van indiceren in de praktijk
verder aan te scherpen door het introduceren van een toegangstoets
welke, bij wijze van filter, de afbakening van de doelgroep vooraf zal
reguleren. Zowel de wijze waarop de loonwaardebepaling zo uniform en
objectief mogelijk kan worden vastgesteld in de praktijk als het nader
vormgeven van voornoemde toegangstoets zijn onderwerpen waar uitgebreid
aandacht voor zal zijn in de pilots.

Budgetneutraliteit

Eerste globale becijferingen lijken erop te wijzen uit dat het volledig
functionerend stelsel, zoals door de commissie beoogd, budgettair
neutraal kan worden gefinancierd. De uitkomsten van de becijferingen
zijn echter afhankelijk van de gehanteerde aannames ten aanzien van de
te realiseren loonwaarde (baat) tegenover de kosten van begeleiding,
ondersteuning en de hoogte van een eventuele participatievergoeding en
de additionele kosten voor de groep die alleen in een beschermde
werkomgeving kan functioneren (lasten). 

Cruciaal is verder dat in de commissievoorstellen de middelen die thans
voor de Wsw en voor re-integratie van de doelgroep bij het UWV en
gemeenten beschikbaar zijn, worden ingezet voor het nieuwe stelsel. Ook
de uitkeringen die deze mensen ontvangen zouden voor de financiering van
het stelsel moeten worden ingezet. Dit alles betekent dat met dezelfde
inzet van overheidsmiddelen veel meer mensen met een beperking aan het
werk kunnen worden geholpen. Tegelijkertijd sluit de commissie niet uit
dat een sluitende aanpak niet geheel mogelijk is en dat er toch opnieuw
wachtlijsten zouden kunnen ontstaan. 

De commissie stelt verder als bovengrens voor de netto kosten van
ondersteuning dat deze ten hoogste gelijk mogen zijn aan het
maximumbedrag van ā‚¬17.500. Dit bedrag is afgeleid van de kosten die
gemoeid zijn met de dagbesteding (een AWBZ-voorziening). Het kabinet is
van oordeel dat het gewenst is om ten aanzien van de kosten van
ondersteuning en begeleiding grenzen te stellen om deze beheersbaar te
houden. Wil het systeem budgettair neutraal zijn, dan zullen de
ondersteunings- en uitvoeringskosten gemiddeld niet hoger mogen zijn dan
de gemiddelde besparingen op de uitkeringen van betrokkenen. In een
pilotproject zal dan ook nader onderzoek moeten plaatsvinden naar onder
meer de gemiddelde potentiƫle loonwaarde van de doelgroep en naar de
gemiddelde noodzakelijke kosten van ondersteuning en begeleiding om te
kunnen komen tot een gefundeerd oordeel over de budgettaire
consequenties van een mogelijk landelijke implementatie van het stelsel.
Tevens zal worden bezien in hoeverre inzet van de re-integratiemiddelen
WWB, Wsw en andere uitkeringen nodig is.

Vraag en opnamecapaciteit van de arbeidsmarkt

Indien de opnamecapaciteit van de reguliere arbeidsmarkt onvoldoende
mocht blijken om de potentiƫle doelgroep een reƫel alternatief te
bieden, dan zouden betrokkenen in de praktijk aangewezen blijven op hun
uitkering (en daarmee de vraag naar beschutte werkplekken toenemen) en
functioneert het systeem als zodanig niet. De bereidwilligheid van
werkgevers om ook mensen met een beperking aan de slag te helpen, is dan
ook cruciaal voor het welslagen van het systeem. Zowel in de pilots als
voorafgaand aan de pilots zal worden bezien op welke wijze werkgevers
het beste kunnen worden geprikkeld om mensen met een arbeidsbeperking
een kans te bieden.

De adviezen van de commissie met betrekking tot het stimuleren van
werkgevers zijn, los van de eventuele uitkomsten van de pilotprojecten,
zeker de moeite van het overnemen waard, aangezien het kabinet ook
gedurende de looptijd van de pilots de huidige doelgroep en haar noden
niet in de kou wenst te laten staan. Wat het kabinet betreft moet dan
ook flink worden geĆÆnvesteerd in het vergroten van de bereidheid van
werkgevers om mensen een kans te bieden. Niet alleen negatieve
beeldvorming en koudwatervrees spelen hierbij een rol, maar ook de vrees
voor administratieve lasten en financiĆ«le risicoā€™s als gevolg van het
in dienst nemen van een persoon met een beperking. Met de start van de
campagne ā€˜Ik kanā€™ is het kabinet de strijd tegen de heersende
vooroordelen aangegaan. De vele positieve ervaringen van werkgevers die
op dit moment al werken met mensen met een beperking zullen breder onder
de aandacht worden gebracht. Niet alleen ideĆ«le motieven (ā€˜iedereen
verdient een kansā€™ of ā€˜mijn werknemersbestand moet een afspiegeling
zijn van de maatschappijā€™) blijken namelijk voor deze werkgevers van
belang; in veel gevallen spelen (ook) zakelijke argumenten een rol. Zo
blijken klanten het enorm te kunnen waarderen als mensen met een
arbeidsbeperking een kans wordt geboden. Tevens kan de aanwezigheid van
mensen met een andere productiviteit de zorgzaamheid tussen werknemers
onderling stimuleren en is er gemiddeld sprake van een grote loyaliteit
en hogere motivatie onder deze groep werknemers.

Per 1 januari 2010 zal de geĆÆntegreerde dienstverlening binnen alle
Locaties voor Werk en Inkomen volledig zijn ingevoerd, waarmee de
dienstverlening binnen de keten van werk en inkomen een stevige
kwaliteitsimpuls krijgt. Iedere werkgever krijgt Ć©Ć©n contactpersoon
die de contacten legt en onderhoudt met de overige professionals op het
Werkplein. Binnen de integrale dienstverlening zal de werkgever zo min
mogelijk worden belast met regels, subsidieaanvragen en formulieren.
Deze zullen door uitvoeringspartijen worden afgehandeld. Er zal in de
pilots aansluiting worden gezocht bij het werkgeverscentrum dat door het
UWV in het kader van de participatie van jonggehandicapten is ingericht
met als doel de administratieve lasten voor werkgevers zo veel mogelijk
weg te nemen. 

Bemoedigend in dit kader is dat diverse, vaak grote, werkgevers bij de
commissie al hebben aangegeven werkplekken te willen aanbieden aan de
doelgroep. Het kabinet zal deze contacten benutten en de toezeggingen
verzilveren om tijdens de pilots en ook al vooruitlopend daarop meer
werk- en leerplekken te realiseren voor personen met een
arbeidsbeperking. Ook zullen uitzendorganisaties worden ingeschakeld
voor het vinden van werk.

Het kabinet zal tot slot de suggesties en adviezen van de commissie om
de bereidwilligheid van werkgevers te vergroten om mensen met een
beperking een kans te bieden ook onder de aandacht brengen tijdens het
reguliere overleg met sociale partners en tevens gemeenten en het
Werkbedrijf vragen zich bij de hiertoe al ontplooide en de nog te
ontplooien initiatieven aan te sluiten.

Conclusie

Het kabinet wil voordat het zich definitief kan uitspreken over de
merites van het advies van de commissie en er tot definitieve
besluitvorming kan worden overgegaan door het opzetten van
pilotprojecten duidelijkheid verkrijgen ten aanzien van de voornoemde
zeer wezenlijke aspecten (kritische succesfactoren) van de voorstellen.
Verder zal de ervaring die wordt opgedaan met onder meer de
werkgeversbenadering en het grootschalige gebruik van het instrument
loondispensatie in de Wajong uiterst waardevol zijn in dit kader. Op
basis van de aldus verkregen inzichten en gegevens zal een gefundeerde
beslissing kunnen worden genomen over het al dan niet (in aangepaste
vorm) invoeren van de onderzochte wijze om de participatiegraad van
mensen met een arbeidsbeperking te verhogen. Te zijner tijd zal hierover
ook een SER-advies kunnen worden gevraagd.

In een apart onderzoekprogramma zullen onder meer vragen aan bod komen
welke zich, gezien hun aard en/of gezien de opzet en omvang van de
pilots, er niet toe lenen in de pilots te worden onderzocht. Te denken
valt aan belangrijke macro-economische vragen over de gevolgen voor het
functioneren van de arbeidsmarkt van het grootschalig inzetten van het
middel loondispensatie (zoals verdringing). Ook zullen bijvoorbeeld de
al ontwikkelde methoden om loonwaarde te bepalen al voordat er pilots
worden gestart nader worden onderzocht in de praktijk. Dit is nu al
mogelijk bij mensen die op een begeleid-werkenplek of gedetacheerd
vanuit een sw-bedrijf bij een reguliere werkgever werken. Verder zal een
nadere analyse plaatsvinden van de verschillende uitkeringsregelingen en
de wijze waarop zij in de toekomst eventueel ook op de systematiek
zouden kunnen aansluiten. Ook zullen voorbereidende onderzoeken naar de
wijze waarop de financiering aan gemeenten en het UWV moet worden
ingericht, worden gestart. De voorstellen van de commissie hierover
zullen als startpunt fungeren. 

In het navolgende zal globaal de opzet van de pilots worden geschetst
alsmede welke overige vragen het kabinet voor ogen staan bij het
inrichten van de pilotprojecten. Voor het zomerreces zal - na overleg
met de uitvoering ā€“ een plan van aanpak voor de pilots aan uw Kamer
worden gepresenteerd. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de
ervaringen die met experimenten in het kader van de WWB zijn opgedaan.
Het opzetten en uitvoeren van de pilots zal in nauw overleg met
betrokken, en op het terrein van de Wsw deskundige, organisaties als
VNG, Divosa, het Werkbedrijf en Cedris plaats vinden. Hierbij zullen
tevens werkgevers en werknemers(organisaties) worden betrokken alsook
het CPB.

Pilotprojecten

Op dit moment is alleen voor Wajongers het inzetten van het instrument
loondispensatie wettelijk voorzien. Alvorens met experimenten in de vorm
van integrale pilots kan worden gestart zal eerst een wettelijke
mogelijkheid moeten worden geschapen om beloning onder het WML in de
vorm van loondispensatie mogelijk te maken

Voor deelname aan de pilots komen wat het kabinet betreft twee groepen
in aanmerking:

Personen met een WWB-uitkering die momenteel op de Wsw-wachtlijst staan
en dus al over een Wsw-indicatie beschikken.

Personen met een WWB-uitkering zonder Wsw-indicatie voor wie de inzet
van het reguliere re-integratie-instrumentarium geen perspectief biedt
en voor wie enkel het instrument loondispensatie zicht geeft op
arbeidsparticipatie.

Het kabinet hecht eraan om nogmaals te benadrukken dat de rechten van de
mensen die momenteel in het kader van de Wsw werkzaam zijn, ongemoeid
zullen blijven. Deelname aan de pilot zal echter niet op basis van
vrijwilligheid geschieden. Voor degenen met een Wsw-indicatie wordt
echter wel gegarandeerd dat hun Wsw-indicatie en hun plaats op de
wachtlijst niet komen te vervallen door deelname aan een pilot (zoals nu
wel het geval is op het moment dat iemand een regulier dienstverband aan
gaat). Hiertoe zal de wet worden aangepast.

De voorstellen van de commissie sluiten zeer goed aan bij de systematiek
die in de wetswijziging van de Wajong (voor de jonggehandicapten die na
1 januari 2010 zullen instromen) wordt voorgesteld. Hen wordt op deze
manier een reƫel alternatief geboden op participatie. De keuze voor de
WWB-ers als doelgroep om de additionele pilots mee te bemensen, lag
daarmee om verschillende redenen voor de hand. Ten eerste is voor het
kabinet met name de afbakening van de doelgroep van belang alsmede het
nader vorm geven van de hierop gerichte toegangstoets. Ten tweede biedt
dit een uitgelezen mogelijkheid om ervaring op te doen met
loonwaardebepaling. Als de pilots zich alleen zouden richten op mensen
die op de wachtlijst staan, zou onderzoek hiernaar niet mogelijk zijn.
Dat geldt ook voor de invloed die de motivatie van betrokkenen speelt
bij het al dan niet succesvol participeren (onderzoek naar de
effectiviteit van de prikkels). Aangezien de Wsw een vrijwillige
voorziening is, zijn de mensen op de wachtlijst immers per definitie
gemotiveerd om te werken. Voorts is het uit onderzoektechnisch oogpunt
interessant dat het enige verschil tussen beide groepen waarmee pilots
zullen worden gestart het al dan niet beschikken over een Wsw-indicatie
is. 

Voor gemeenten kan het feit dat ze (juist) ook met de moeilijkste
groepen uit de WWB aan de slag kunnen een overweging zijn om zich voor
de pilots aan te melden. Op grond van de WWB kunnen gemeenten op hun
verzoek worden aangewezen om deel te nemen aan experimenten/pilots. Bij
de selectie van deelnemende gemeenten zal rekening worden gehouden met
de eisen van representativiteit (omvang doelgroep, arbeidsmarktsituatie,
landelijke spreiding). 

Het uiteindelijke doel van de pilots is om te beoordelen of het mogelijk
is een verhoogde duurzame arbeidsparticipatie te realiseren van mensen,
die zonder ondersteuning niet aan arbeid toekomen, zonder die mensen
ā€˜op te sluitenā€™ in arbeid met loondispensatie mochten zij na verloop
van tijd toch geschikt blijken voor reguliere arbeid. 

Naast het verkrijgen van helderheid over de haalbaarheid van de
randvoorwaarde van budgettaire neutraliteit, het wegnemen van
onzekerheden over de afbakening en de omvang van de potentiƫle
doelgroep, de kwaliteit van de methode voor loonwaardebepaling en
onzekerheden ten aanzien van de kritische succesfactor aanbod van werk,
beoogt het kabinet dan ook over de volgende twee elementen van de
voorstellen van de commissie meer inzicht te krijgen via het opzetten
van pilots.

1. Beloningssystematiek en prikkels voor de werknemers

In de integrale pilots zullen de beloningssystematiek en de daarin
verankerde prikkels voor werknemers moeten worden beoordeeld op
effectiviteit; wordt ook de WWB-doelgroep inderdaad gestimuleerd om het
beste uit zichzelf te halen? Is er daadwerkelijk sprake van verminderde
uitkeringsafhankelijkheid en is dit een duurzaam effect? Het stelsel mag
niet uitnodigend werken voor hen die er geen beroep op hoeven te doen
omdat zij wel in staat zijn zelfstandig een regulier salaris te
verdienen. Het dient aan de andere kant degenen die niet in staat zijn
om zelfstandig een reguliere baan te bemachtigen en te behouden te
stimuleren en verder te activeren.

In de pilots zal een beloningssysteem worden gehanteerd dat technisch
nauw aansluit bij het systeem dat in de Wajong zal worden ingevoerd.
Hierbij staat voorop dat meer werken moet lonen en dat voor iedereen uit
de doelgroep het perspectief bestaat om naar 100% WML toe te kunnen
groeien.

Van verschillende zijden is gesuggereerd dat er mogelijk een groot
positief psychologisch effect uit zou kunnen gaan als betrokkene aan het
eind van de maand slechts Ć©Ć©n loonstrook en Ć©Ć©n overmaking zou
kunnen ontvangen van de werkgever voor wie hij of zij werkzaam is. Het
kabinet wil daarom in de pilots de mogelijkheid (en de wenselijkheid)
onderzoeken om uitkeringsinstanties en werkgevers te verplichten om
ā€“op verzoek van de betrokken werknemer/uitkeringsgerechtigde- mee te
werken aan betaling van het uitkeringsdeel via de werkgever.

2. Financieringssystematiek en prikkels voor de uitvoering

Ander belangrijk element voor een goede werking van het systeem is dat
de gekozen financieringssystematiek ook de uitvoering daadwerkelijk in
de praktijk niet alleen aanzet tot het zo regulier mogelijk aan de slag
helpen van mensen maar hen ook stimuleert zich verder te ontplooien.
Voor de ā€˜meest kwetsbare groepā€™ waarvoor geldt dat de kosten van
ondersteuning en begeleiding de besparingen op de uitkering te boven
gaan, bestaat het risico dat de uitvoering voor hen, vanwege financiƫle
overwegingen, minder of zelfs geen inspanningen zal plegen. In de pilot
zal meer kennis ten aanzien van de omvang en de kenmerken van deze
ā€˜meest kwetsbare groepā€™ moeten worden vergaard, zodat er een
gefundeerd oordeel kan worden geveld over de vraag of een baangarantie
voor deze groep al dan niet op zijn plaats is. Ook zullen eventuele
alternatieven om ervoor zorg te dragen dat deze groep in ieder geval
niet buiten de boot valt, nader worden bestudeerd. Het kabinet is van
oordeel dat de mogelijkheid om te werken in een beschutte omgeving voor
een beperkte groep altijd zal moeten blijven bestaan, omdat dit voor hen
de enige mogelijkheid is om te participeren. Zo zal er ook altijd een
groep zijn die aangewezen is en blijft op de AWBZ dagbesteding.

De wachtlijstproblematiek Wsw

Op basis van de uitkomsten van de pilotprojecten zal de definitieve
besluitvorming over (onder meer) de toekomst van de Wsw plaats vinden.
Tot het moment dat er meer duidelijkheid bestaat over de voortgang van
deze ontwikkelingen, mede gelet op de wetswijziging en de daaraan
gekoppelde ontwikkeling van de pilots, zal de Wsw in zijn huidige vorm
in beginsel blijven bestaan en zal er dus ook nog nieuwe instroom (op de
wachtlijst) plaats kunnen vinden. Tegelijkertijd bestaat echter een
groot deel van de instroom op de Wsw-wachtlijst uit Wajongers. Voor hen
zal de nieuwe regeling voor Wajongers met het daarbij horende
re-integratie instrumentarium met ingang van 1 januari 2010 een reƫel
alternatief bieden om te participeren in plaats van de Wsw. Er zal nader
worden bezien op welke wijze kan worden voorkomen dat sprake zal zijn
van communicerende vaten tussen beide regelingen.

Als de pilots succesvol blijken, zal op iedereen die na 1 maart 2009 een
Wsw-indicatie heeft aangevraagd en nog op de wachtlijst staat ten tijde
van de eventuele invoering van een nieuwe systematiek het nieuwe regime
van toepassing worden verklaard. 

De ruim 20.000 mensen die nu op de Wsw-wachtlijst staan moeten gemiddeld
18 maanden wachten voordat zij een plaats in de Wsw aangeboden krijgen.
Met de wetswijziging Wsw van 1 januari 2008 is het mogelijk gemaakt voor
gemeenten en het UWV om re-integratiegelden in te zetten om de mensen op
de wachtlijst te activeren. Ruim de helft van de gemeenten en ook het
UWV maken veelvuldig van deze mogelijkheid gebruik.

De komende tijd zal het kabinet in ieder geval stevig blijven inzetten
op de beweging ā€˜van binnen naar buitenā€™ (detachering en met name
begeleid werken) in de Wsw en - daarmee nauw samenhangend - de
werkgeversgerichte benadering verder ontwikkelen en een flinke impuls
geven. 

Tot slot

Iedereen moet een kans krijgen. Gezien de enorme diversiteit binnen de
groep mensen die structureel ondersteuning behoeft, vergt dit maatwerk.
In de ogen van het kabinet zal de noodzaak tot beschutte arbeid in ieder
geval altijd aanwezig blijven. Tegelijkertijd bestaat de wens en de
noodzaak om de arbeidsparticipatie van hen die bij een reguliere
werkgever aan de slag kunnen maar daarbij wel een ruggesteun(tje) nodig
hebben, te bevorderen. De Commissie fundamentele herbezinning Wsw heeft
voor beide categorieƫn met haar rapport Werken naar vermogen een
waardevolle denkrichting ontwikkeld. De voorstellen van de commissie
bieden aanknopingspunten om dit gedachtegoed via pilots in de praktijk
verder te beproeven. Alleen dan kan blijken of de aangereikte oplossing
daadwerkelijk bijdraagt aan de doelstelling om de mensen met een
arbeidsbeperking op een zinvolle wijze duurzaam aan de slag te helpen.
De noodzaak om de diverse structurele problemen - zoals genoemd in de
inleiding van deze kabinetsreactie - aan te pakken staat bij het
inrichten van de pilots voorop.

Inmiddels is een aantal aanbiedingen ontvangen van gemeenten (onder meer
van de G4) en van sw-bedrijven om niet alleen mee te denken bij het
opzetten en inrichten van de pilots maar ook om deze te faciliteren.
Zoals gemeld zal voor het zomerreces en in nauw overleg met de
uitvoering aan uw Kamer een plan van aanpak voor pilots worden
gepresenteerd. Bijlage: toezeggingen aan de Tweede Kamer

Deze bijlage gaat in op drie toezeggingen waarvan het kabinet eerder
heeft aangegeven dat deze in de kabinetsreactie op het rapport Werken
naar vermogen aan de orde zullen komen.

Loonkostensubsidie, loondispensatie en participatieplaatsen

In het Wetgevingsoverleg met de vaste commissie SZW van de Tweede Kamer
op 19 november 2008 over begrotingsonderzoek SZW (Kamerstukken II, 31
700 XV) is toegezegd om onderhavige kabinetsreactie te benutten om het
verschil tussen loonkostensubsidie en loondispensatie uiteen te zetten.
Daarnaast is in het nader rapport bij het wetsvoorstel Wajong
(Kamerstukken II, 2008/09, 31 780, nr. 4) aangegeven dat in het kader
van deze kabinetsreactie nader zou worden ingegaan op de vraag hoe
verschillende instrumenten voor de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals
loonkostensubsidie, participatieplaatsen en dergelijke, ingepast dienen
te worden in een adequaat re-integratiebeleid, dat gericht aansluit bij
behoeften en mogelijkheden van mensen en zoveel mogelijk leidt tot
regulier werk. Hieronder volgt een reactie op beide punten.

Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat de arbeidsparticipatie moet
worden vergroot, ook waar het betreft mensen met een arbeidshandicap. Er
moet maatwerk kunnen worden geboden in de ondersteuning indien mensen
met een arbeidshandicap deze nodig hebben. Een breed palet aan
instrumenten is hiervoor noodzakelijk. Deze instrumenten worden ingezet
op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt. 

Loondispensatie en loonkostensubsidies zijn twee vergelijkbare
instrumenten met beiden als doel het ondersteunen van participatie aan
de onderkant van de arbeidsmarkt bij personen waarvan is vastgesteld dat
zij zonder (tijdelijke of langduriger) ondersteuning geen reguliere baan
kunnen bezetten. 

Bij loondispensatie krijgt een werkgever het recht om een werknemer een
loon onder het WML te betalen, indien de werknemer vanwege structurele
functionele beperkingen een lagere productiviteit heeft. De overheid
vult het inkomen van de werknemer aan, zodat het totale inkomen een
maatschappelijk aanvaardbaar niveau heeft. Bij een loonkostensubsidie
werkt de werknemer voor het WML (of laagste CAO-schaal). De werkgever
krijgt een subsidie, zodat de totale daadwerkelijke loonkosten voor de
werkgever onder de loonkosten van het WML komen te liggen. 

Voor beide instrumenten geldt dat de randvoorwaarden flexibel kunnen
zijn: bij beide instrumenten kan bijvoorbeeld gevarieerd worden met
afbakening van de doelgroep of de hoogte van de aanvulling of subsidie. 

Het fundamentele verschil is dat bij loondispensatie de werknemer een
directe bijdrage krijgt waardoor zijn inkomen op het beoogde niveau
komt, terwijl bij een loonkostensubsidie deze bijdrage aan de werkgever
wordt verstrekt, waardoor de werkgever wordt gecompenseerd voor het
hogere loon dat hij de werknemer betaalt. Een loonkostensubsidie is dus
een indirect instrument en zal de werknemer dus minder bewust maken van
het feit dat zijn productiviteit onder WML ligt. Bovendien zal de
werknemer weinig merken als zijn productiviteit wijzigt. Voor de
werkgever is er weinig verschil: bij beide regelingen liggen de
loonkosten voor de werkgever onder de loonkosten bij het WML. 

Verder wordt het instrument loonkostensubsidie door het kabinet ingezet
om werkgevers te stimuleren uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen
die weliswaar een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt maar die wel
direct bemiddelbaar zijn naar een reguliere baan. Het gaat hierbij dus
om regulier werk. De uitkeringsgerechtigde wordt in dienst genomen door
de werkgever en ontvangt hierbij het reguliere (CAO-)loon, met als bodem
het WML. Het instrument loonkostensubsidie is hierbij tijdelijk van
aard. Gemeenten hebben de mogelijkheid van loonkostensubsidie al. Met de
Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) beschikt het UWV vanaf 1
januari 2009 ook over dit instrument, waarbij een aantal randvoorwaarden
gelden. Het doel is dat zoveel mogelijk personen ingeschakeld blijven in
regulier werk na afloop van de tijdelijke subsidie. Verder worden de
begeleid-werken-plaatsen in het kader van de huidige Wsw gerealiseerd
met behulp van het instrument loonkostensubsidie. 

Het instrument loondispensatie wordt door het kabinet daarentegen voor
een andere doelgroep en met een ander karakter ingezet. Loondispensatie
is nu alleen mogelijk voor Wajongers op basis van een zorgvuldige
indicatie. Deze personen hebben naar verwachting in beginsel langdurig
en structureel ondersteuning nodig om te kunnen participeren.

Daarnaast is met het aannemen van het wetsvoorstel STAP de inzet van
participatieplaatsen mogelijk gemaakt. Belangrijk verschil met
loonkostensubsidie en loondispensatie is dat het bij
participatieplaatsen werken met behoud van uitkering in additionele
arbeid betreft. In tegenstelling tot de loonkostensubsidies worden
participatieplaatsen ingezet wanneer cliƫnten niet direct bemiddelbaar
zijn naar een reguliere baan. Participatieplaatsen zijn bedoeld voor
uitkeringsgerechtigden met een kleine kans op inschakeling in het
arbeidsproces ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen en die
daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het doel
daarbij is hun perspectief op re-integratie op termijn te vergroten.
Participatieplaatsen kunnen zowel voor cliƫnten van gemeenten als ook
voor UWV-cliƫnten een zinvol instrument zijn. Het maken van een stap op
de re-integratieladder is dan de aangewezen weg om cliƫnten in de
richting van betaald werk te leiden. Een participatieplaats biedt de
mogelijkheid te wennen aan dag- of arbeidsritme en tegelijkertijd kan
worden gewerkt aan het verminderen van problematische schulden,
psychische of lichamelijke klachten e.d. Van daaruit kan een volgende
stap naar regulier werk worden gezet. 

Reactie TNO rapport ā€˜Europese ervaring met sociale economieā€™

In de brief van de vaste Kamercommissie SZW (d.d. 25 april 2008,
SZW-08-B-42) is verzocht een reactie te geven op het TNO rapport
ā€˜Europese ervaring met sociale economieā€™ dat eerder dat jaar is
verschenen. Gezien de verwantschap met de problematiek waar de Commissie
fundamentele herbezinning Wsw zich over heeft gebogen, is toegezegd deze
reactie te geven op het moment dat het kabinet op het advies van de
commissie reageert.

Het rapport doet verslag van een onderzoek naar sociaal ondernemerschap
in Duitsland, Vlaanderen, Verenigd Koninkrijk, Italiƫ en Zweden. Het
rapport constateert dat het gegeven de (soms grote) verschillen in
context, type bedrijven en overheidsbeleid lastig is concrete
aanbevelingen te doen voor de Nederlandse situatie. De beleidskeuze die
aan het overheidsbeleid in de betrokken landen ten grondslag ligt, kan
grosso modo worden onderverdeeld in een generieke en een segmenterende.
In het eerste geval streeft de overheid naar een volwaardige positie van
mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie in het reguliere
bedrijfsleven. Positief hieraan is dat veel mensen een reguliere baan
vinden, maar tegelijkertijd blijven velen langdurig langs de kant staan.
De segmenterende beleidskeuze helpt ook moeilijker plaatsbare individuen
aan werk, maar in deze benadering is er vaak weinig aansluiting bij de
reguliere arbeidsmarkt. Illustratief voor de Nederlandse situatie is het
overzicht op pagina 79 waaruit blijkt dat in Nederland het meeste geld
wordt uitgegeven om personen uit de doelgroep te laten werken en te
helpen met scholing en re-integratie. Tegelijkertijd is de doorstroom
naar regulier werk in ons land heel gering. Dit onderstreept de
aanleiding voor het vragen van een advies over de fundamentele
herbezinning van de Wsw, met behoud van de goede elementen in het
stelsel die ervoor zorgen dat veel mensen werk verrichten.

In reactie op het TNO-rapport wil het kabinet in de eerste plaats
opmerken dat zogenaamde ā€˜sociale werkgeversā€™ (werkgevers voor wie
winstmaximalisatie niet het (enige) oogmerk is) in de ogen van het
kabinet een belangrijke voorbeeldrol vervullen. Deze werkgevers tonen
immers aan dat het ook met een werknemersbestand dat voor een groot deel
uit mensen met een beperking bestaat mogelijk is een organisatie te
laten functioneren. Het kabinet beraadt zich op de beste wijze om deze
ā€˜sociale ondernemersā€™ te stimuleren en te faciliteren. Het kabinet
onderkent dat de beschikbare subsidieregelingen voor individuele
werkplekaanpassingen niet afdoende kunnen zijn om het concurrentienadeel
waarmee sociale ondernemingen te maken hebben te compenseren. Het advies
van de commissie om een voorziening te treffen waaruit de kosten voor de
noodzakelijke algemene aanpassingen in een bedrijf kunnen worden
bekostigd, zal het kabinet in dit kader nader onderzoeken. Ook verkent
het kabinet op dit moment de mogelijkheden om in het kader van
maatschappelijk verantwoord ondernemen te komen tot een
ambassadeursnetwerk waarbij werkgevers niet alleen de gelegenheid wordt
geboden om van elkaars ervaringen te leren (ā€˜best practicesā€™), maar
waarbij ook die bedrijven die al relatief veel doen in dit kader een
blijk van waardering wordt gegeven. 

 Een uitgebreidere beschrijving van de oorzaken staat in het TNO-rapport
Participatiemogelijkheden van Wajongers uit 2008.

 Kamerstukken II, 2008/09, nr. 31 780

 Voor de jonggehandicapte die als gevolg van zijn ziekte volledig en
duurzaam niet (meer) in staat is om te werken, blijft de inkomens
bescherming voorop staan.

 PAGE   16 

 PAGE   2