[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beleidskader Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) 2009-2012

Bijlage

Nummer: 2009D06807, datum: 2009-02-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Vakbondsmedefinancieringsprogramma: beleidskader 2009-2012 (2009D06806)

Preview document (🔗 origineel)


Beleidskader Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) 2009-2012

Inhoud											pag.		

Inleiding											2

De rol van de vakbeweging bij duurzame armoedebestrijding				3

Doel van de vakbondssamenwerking via het VMP					3

Ondersteuning via Nederlandse vakcentrales						4

Inzet van de Nederlandse vakbeweging in ontwikkelingslanden			6

Informeel werk									6

Positie van vrouwen									7

Kinderarbeid										7

Arbeidsrechten									8

Groei & Verdeling									8

Opleiding en scholing								9

Capaciteitsopbouw									9

Inbreng Nederlandse vakbonden op internationaal niveau				10

Eerlijke handel en arbeidsnormen							10

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen						11

Verbetering van de positie van vrouwen: arbeidsrechten;
representativiteit	12

Voorlichting, campagnes & lobby							13

Aard en werkwijze van het VMP: Landen- en partnerkeuze				13

9. Procedure en toetsing									14

Procedure										14

Toetsing: beoordelingscriteria organisatie & aanvraag				15

10. Kwaliteitsbewaking en ontwikkeling							16

11. Rapportages										17

1. Inleiding

Ondanks positieve effecten van globalisering en mondiale groei is er in
toenemende mate sprake van ongelijkheid. Een aantal landen profiteert
nauwelijks van de wereldwijde economische groei. Lang niet iedereen
heeft gelijke kansen of mag meepraten. Armoede heeft meestal te maken
met betaling van arbeid, dus veel armoedeproblemen hebben te maken met
arbeidsrelaties en deze zijn onder invloed van globalisering aan
verandering onderhevig. In de gecompliceerde en globaliserende economie
heeft een aantal bepalende partijen zich in toenemende mate
georganiseerd, terwijl arbeid in toenemende mate wordt
geĂŻnformaliseerd. 

In de afgelopen decennia is de hoeveelheid formele arbeid in een aantal
ontwikkelingslanden teruggelopen, zijn bepaalde groepen werknemers
(waaronder veel vrouwen, jongeren en kinderen) in de informele sector
terecht gekomen en is het aanbod van arbeid gestegen. Het aantal mensen
zonder formeel arbeidscontract en niet vallend onder beschermende
secundaire arbeidsvoorwaarden is gestegen. Grote groepen mensen leven in
armoede doordat zij werkloos zijn of onderbetaald worden. Sommige
groepen, zoals vrouwen, jongeren, kinderen en werkenden in de informele
economie, zijn extra de dupe. HIV/aids versterkt het probleem. De
razendsnelle verspreiding van deze epidemie onder de seksueel en
economisch actieve bevolkingsgroep tast de maatschappelijke structuur en
economische capaciteit van landen aan.

Naleving van vakbonds- en arbeidsrechten helpt bij het oplossen van dit
probleem. Daarvoor is een sterke vakbeweging essentieel, maar in
ontwikkelingslanden zijn vakbonden vaak nog zwak en spelen een
betrekkelijk geringe rol. De minister wil een bijdrage leveren om betere
naleving van vakbonds- arbeidsrechten te bewerkstelligen en daartoe
indien nodig gericht de vakbeweging versterken om zo de Millennium
Development Goals (MDG’s) te realiseren, met name MDG 1, 3 en 8.

Globalisering heeft het probleem van kinderarbeid niet uitgebannen maar
juist versterkt. Kinderarbeid komt het meest voor in sectoren en landen
waar arbeidsrechten met grote regelmaat worden geschonden en waar
vakbonden niet of nauwelijks zijn georganiseerd. Dat maakt dat het
noodzakelijk blijft om flink te investeren in goed en toegankelijk
onderwijs voor kinderen in combinatie met gezondheidszorg en er tevens
voor te zorgen dat de inkomens- en werkgelegenheidssituatie van ouders
wordt verbeterd.

Overheden in een aantal ontwikkelingslanden hebben zich vaak restrictief
opgesteld ten opzichte van de fundamentele arbeidsnormen van de
International Labour Organisation (ILO). De vakbeweging zag in veel
ontwikkelingslanden het aantal vakbondsleden sterk teruglopen. Met hulp
van de westerse vakbeweging kon de lokale vakbondsbasis in stand worden
gehouden en de belangen van zijn leden op bedrijfsniveau behartigd
worden. In een aantal ontwikkelingslanden slaagde de nationale
vakbeweging er niet in het bondsniveau (bedrijfs, sectoraal, regionaal)
op het niveau van vakcentrales te bundelen, waardoor zij geen factor is
geworden waar rekening mee gehouden moest worden. Dit had ook gevolgen
voor de ontwikkeling van aansprekende nationale vakbondsleiders. De
vakbeweging heeft in een aantal ontwikkelingslanden onvoldoende
expertise en tegenkracht kunnen ontwikkelen op het terrein van
sociaal-economische politiek en is geen serieuze gesprekspartner van
belangrijke investeerders, werkgeversorganisaties, overheden en donoren.
Aan de andere kant werd de vakbeweging ook door investeerders en
overheden buiten de deur gehouden. 

2. De rol van de vakbeweging bij duurzame armoedebestrijding

Een sterke onafhankelijke vakbeweging draagt bij aan armoedebestrijding,
brengt veranderingen teweeg gericht op verbetering van de kwaliteit van
werk en leven van werknemers in de formele en informele economie en
levert een belangrijke bijdrage aan de naleving van mensenrechten. 

De kracht van vakbonden zit in het op de agenda zetten van tal van
arbeidsgerelateerde onderwerpen. Vakbonden zetten zich in voor de
collectieve belangen en rechten van werknemers, zowel richting
werkgevers als richting overheden. Zij vertegenwoordigen hun achterban
in onderhandelingen over collectieve arbeidsvoorwaarden en kunnen
diensten aanbieden aan werkenden die anderszins niet beschikbaar voor
hen zouden zijn. 

Vakbonden zijn een goede graadmeter als het gaat om het peilen van
democratische processen en structuren in een land. Naarmate de graad van
organisatie hoger is en er ruimte bestaat voor onderhandelen en het
voeren van een dialoog zal de kans op daadwerkelijke verbetering van
arbeidsomstandigheden toenemen.

Vakbondsorganisaties hebben wereldwijd formele posities in
overlegstructuren met overheden en werkgeversorganisaties die worden
erkend in de ILO. In bipartiete en tripartiete overlegorganen kunnen
vakbonden op nationaal en internationaal niveau sociaal-economisch
beleid beĂŻnvloeden. Via internationale (sectorale) koepels zijn
vakbondsorganisaties in het Noorden direct verbonden met
vakbondsorganisaties in het Zuiden. Het stelt de vakbeweging in staat om
vanuit verschillende posities overheden en werkgevers aan te spreken.
Rechtstreekse samenwerkingsrelaties met partnerorganisaties in
ontwikkelingslanden zijn daarbij onmisbaar en dragen bij aan de
verbetering van (lokale) arbeidsomstandigheden. 

De (internationale) vakbeweging kan vanwege haar focus op
arbeidsrechten, waaronder vakbondsrechten, een wezenlijke bijdrage
leveren aan duurzame armoedebestrijding en het realiseren van de
Millennium Development Goals (MDG’s). Ook bij het stimuleren van een
gunstig ondernemingsklimaat is de betrokkenheid van de vakbeweging van
groot belang. Daarnaast heeft de vakbeweging een belangrijke rol bij het
bevorderen van eerlijke handel en maatschappelijk verantwoord
ondernemen. 

3. Doel van de vakbondssamenwerking via het VMP

De algemene doelstelling van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(VMP) is het bevorderen van arbeids- en vakbondsrechten als bijdrage aan
duurzame armoedebestrijding.

Om dit te bereiken zet het VMP in ontwikkelingslanden in op de
uitvoering van de Decent Work Agenda, die zich richt op economische
groei in combinatie met sociale herverdeling. In deze agenda staan vier
essentiële elementen centraal: 

Het waarborgen van fundamentele arbeidsrechten 

Het bevorderen van werkgelegenheid

Het bevorderen van sociale zekerheid

Het bevorderen van een dialoog tussen de sociale partners

In praktische termen betekent dit: een leefbaar inkomen, respect voor
arbeidsrechten, voldoende maatregelen voor sociale zekerheid, goede
arbeidsomstandigheden voor werkenden in de formele en informele economie
en gelijkheid van mannen en vrouwen. Het VMP beoogt daarbij vooral de
positie van vrouwen, jongeren, kinderen en werkenden in de informele
economie te verbeteren.

Vanuit dit perspectief zijn sterke vakbondsorganisaties in
ontwikkelingslanden noodzakelijk, die een bijdrage kunnen leveren aan de
uitvoering van de Decent Work Agenda. 

De kracht van vakbonden wordt beoordeeld op basis van de mate waarin zij
in staat zijn bij te dragen aan de realisatie van de Decent Work Agenda.

Beoogde resultaten in ontwikkelingslanden waarop het VMP zich richt:

De essentiële elementen uit de Decent Work Agenda: fundamentele
arbeidsrechten, werkgelegenheid en sociale zekerheid zijn verbeterd, met
name voor kinderen,  jongeren, vrouwen en werkenden in de informele
economie;

Sociale dialoog vindt plaats;

Vakbondsorganisaties leveren aantoonbaar een bijdrage aan de twee
hierboven genoemde resultaten;

De capaciteit van vakbonden is waar nodig versterkt om hun beoogde
bijdrage aan de uitvoering van de Decent Work Agenda te kunnen
realiseren.

Nederlandse vakcentrales worden uitgenodigd toe te lichten hoe zij een
bijdrage kunnen leveren aan de realisatie van de Decent Work Agenda. Op
basis van gedegen context- en organisatieanalyses dient vastgesteld te
worden op welke specifieke onderdelen versterking van
vakbondsorganisaties wenselijk is, opdat zij hun bijdrage aan de Decent
Work Agenda kunnen leveren. 

4. Ondersteuning via Nederlandse vakcentrales

De Nederlandse vakcentrales zijn actief betrokken bij het ontwikkelen
van een sterke onafhankelijke vakbeweging wereldwijd. Zij beschikken
over brede kennis en expertise op politiek en sociaal-economisch vlak,
die zij inzetten om hun partners in ontwikkelingslanden te ondersteunen
en te versterken. EĂ©n aspect daarvan is politieke en morele steun aan
vakbondleiders, welke noodzakelijk is om beleidsbeĂŻnvloeding op
nationaal en internationaal niveau kracht bij te zetten. Vakcentrales in
ontwikkelingslanden spelen een essentiële en verantwoordelijke rol in
de ontwikkeling van de nationale economie en dragen zorg voor het
verdelen van economische groei, waardoor in ontwikkelingslanden een
positief effect op armoedebestrijding ontstaat. De Nederlandse
vakcentrales kennen een lange traditie als het gaat om het voeren van
een sociale dialoog en kunnen hun partners in ontwikkelingslanden helpen
bij het opzetten van een dergelijke dialoog.  

Ook kennen de Nederlandse vakcentrales een lange traditie van bundeling
en netwerkvorming op nationaal, regionaal en internationaal niveau. Zij
werken samen met democratische vakbonden en organisaties die opkomen
voor de rechten van werknemers en informeel werkenden,
vrouwenorganisaties en organisaties die zich richten op kinderarbeid.
Tevens is in toenemende mate sprake van de vorming van allerlei
vakbondsnetwerken binnen sectoren en binnen multinationals, waardoor
activiteiten op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(MVO) op een directe en geheel eigen wijze kunnen worden vormgegeven.
Bij het versterken van organisaties en internationale netwerkvorming
sluiten de Nederlandse vakcentrales aan bij uitgangspunten en
prioriteiten die gezamenlijk met en binnen de internationale vakbeweging
zijn afgesproken, zoals de Decent Work Agenda van de ILO.

Goede afstemming van projecten en programma’s in het Zuiden met lobby-
en campagne-activiteiten in Nederland is een randvoorwaarde om de
effectiviteit van lobby & campagnes te vergroten:

Bij de CAO onderhandelingen wordt de financiële ondersteuning van
vakbondsorganisaties in het Zuiden meegenomen. Delen van de loonsom
worden dan gereserveerd voor ontwikkelingsprojecten met vakbonden in het
Zuiden (‘loonruimte voor solidariteit’). Dit gebeurt uiteraard met
instemming van de leden, waardoor het draagvlak voor internationale
solidariteit binnen Nederland wordt versterkt. Zo wordt internationale
solidariteit direct gekoppeld aan een kernactiviteit van de Nederlandse
vakbeweging  

Vertegenwoordingen bij (inter)nationale overleggremia zoals de
Sociaal-Economische Raad (SER) zijn een belangrijke ingang voor
beleidsbeĂŻnvloeding door de vakbeweging. Met vertegenwoordigers bij
internationale organisaties zoals de International Labour Organization
(ILO) heeft de vakbeweging tevens een goed internationaal vertrekpunt
voor lobbyactiviteiten die geënt zijn op behoeften van de partners in
het Zuiden

Door de samenwerking met internationale partners (zoals de
internationale vakbondsfederaties en bilaterale partners) kunnen
campagne- of lobby-activiteiten internationaal opgepakt en uitgevoerd
worden. Het is van belang projecten, lokale en/of regionale
projectpartners en campagnes goed op elkaar af te stemmen. Dit draagt
bij aan de effectiviteit van campagnes en lobby-activiteiten.

Het voorlichtingswerk door de Nederlandse vakbeweging is uniek van
karakter en onderscheidt zich op diverse punten van andere
maatschappelijke organisaties: 

De vakcentrales hebben in potentie een zeer groot bereik van bijna 1,6
miljoen leden en daarmee een breed draagvlak in de Nederlandse
samenleving. Tevens hebben zij een goede ingang tot bedrijven;

Het arbeidsvoorwaardenoverleg vormt een uniek instrument van de
vakbeweging voor het creëren van bewustwording en betrokkenheid van
leden (en werkgevers)  bij ontwikkelingssamenwerking;

De Nederlandse vakcentrales hebben een belangrijke positie in de
overlegeconomie. Zij spelen een belangrijke rol in de stimulering van
aandacht en draagvlak voor arbeidsgerelateerde thema’s in het kader
van armoedebestrijding in de wereld. Ook door deel te nemen aan fora en
debatten kunnen vakbondsmedewerkers vanuit het werknemersperspectief een
bijdrage leveren aan discussies en de stem van hun partnerorganisaties
in het Zuiden vertolken.

5. Inzet van de Nederlandse vakbeweging in ontwikkelingslanden 

De inzet van de Nederlandse vakbeweging in ontwikkelingslanden is vooral
gericht op collectieve belangenbehartiging, het mobiliseren van leden en
werkenden om lobby kracht bij te zetten, individuele
belangenbehartiging, juridische steun, voorlichting en scholing. Daartoe
wordt beleid ontwikkeld en uitgedragen, waarbij het accent ligt op
informeel werk, de verbetering van de positie van vrouwen, kinderarbeid,
arbeidsrechten, sociale dialoog en verbetering van het
ondernemingsklimaat, opleiding en scholing, en capaciteitsopbouw van de
vakbeweging in ontwikkelingslanden.  

Informeel werk

De wereldwijde recessie van de jaren ‘80 heeft veel formele
werkgelegenheid doen verdwijnen in zowel de private sector als bij de
overheid. Liberalisering, onder druk van globaliseringsprocessen, heeft
veel bedrijven ertoe aangezet hun arbeidsproces te flexibiliseren en
delen van de productie uit te besteden. Overheden hebben dit mogelijk
gemaakt door arbeidswetgeving aan te passen, zodat de mate van
rechtsbescherming van arbeiders in veel landen afneemt. Daarnaast wordt
door het voortduren van de armoede een omvangrijke
‘overlevingseconomie’ in stand gehouden, zowel in de steden als op
het platteland.

De groei van de werkgelegenheid is niet gelijk opgegaan met de groei van
de wereldbevolking. Veel mensen die nu aangewezen zijn op de informele
sector of het micro- en kleinbedrijf hadden voorheen een baan in de
formele sector, bij ondernemingen of bij de overheid of semi-overheid.
Deze mensen hebben banen met redelijk veel zekerheid moeten inruilen
voor werk met een hoge mate van onzekerheid. Om hoeveel mensen het hier
precies gaat is moeilijk aan te geven, omdat er uiteenlopende definities
van informele economie bestaan (de verschillen per land, en binnen een
land per organisatie, zijn groot). De ILO schat dat de informele
economie de komende jaren 93% van alle nieuwe werkenden zal moeten
opvangen. 

In veel landen is de arbeidswetgeving niet algemeen van toepassing
waardoor bepaalde groepen werknemers zoals werknemers zonder vast
contract niet dezelfde arbeidsrechten genieten als werknemers met een
vast contract, zoals het recht op een wettelijk minimumloon of het recht
op een maximum aantal werkuren.  

Grote multinationale ondernemingen hebben steeds minder mensen in
directe dienst en besteden hun werk uit aan toeleveranciers of
onderaannemers. Ook worden mensen ingehuurd via verschillende
uitzendconstructies. Waar werknemers met een arbeidsrelatie met
(multinationale) ondernemingen naast salaris meestal ook recht hadden op
pensioen, ziektekostenverzekeringen, medische hulp,
huisvestingsprogramma’s en opleidingsmogelijkheden, hebben de nieuwe
‘flexibele’ werknemers dit niet.

Een andere trend die tot informalisering van arbeid leidt, is de
migratie van werknemers - binnen landen maar vooral ook
grensoverschrijdend. Het aantal migranten is toegenomen van 75 miljoen
in 1960 tot 200 miljoen in 2007. Als percentage van de wereldbevolking
is dit aantal echter vrijwel constant gebleven (2,5 tot 3 procent).
GeĂŻmmigreerde werknemers werken niet zelden in slechte omstandigheden
en met minder rechtsbescherming dan mensen van het land zelf. Voor
vakbonden zijn deze werknemers moeilijk bereikbaar. Dit is veelal te
wijten aan cultuurproblemen en een gebrek aan middelen, maar ook doordat
wetgeving het organiseren van werkenden soms verbiedt.

Het werk in veel zogenaamde ‘Export Processing Zones’ in
ontwikkelingslanden kan als onzeker werk bestempeld worden. Zo bestaat
er in deze zones geen recht op organisatie. Vanwege het vaak ontbreken
van georganiseerde werkgevers of werkgeversorganisaties kunnen er geen
collectieve afspraken gemaakt worden. Ook heeft men te maken met
bedrijven die zaken doen met malafide bonden. Vrouwelijke werknemers
worden vaak geconfronteerd met onveilige woon-werk afstanden. 

 

Hoewel het lastig blijkt de informeel werkenden te bereiken en te
organiseren, slagen de vakbonden in ontwikkelingslanden er dankzij niet
aflatende inspanningen evenwel steeds beter in om informeel werkenden te
organiseren en voor de belangen van organisaties van informeel werkenden
op te komen. Soms fungeert een uit zelforganisatie voortgekomen
organisatie als de motor voor verandering. Kortom, ook voor informeel
werkenden kunnen vakcentrales concrete verbeteringen (doen) realiseren,
met name wat betreft nationale sociale voorzieningen. 

Positie van vrouwen

Vrouwen hebben, ondanks hun enorme potentieel als actoren in
ontwikkelingsprocessen, in de praktijk nog steeds een achtergestelde
positie op de arbeidsmarkt. Informalisering en flexibilisering van werk
hebben tot gevolg gehad dat vrouwen steeds slechter betaald worden en
onveilig en onregelmatig werk moeten uitvoeren. Vrouwen hebben daardoor
een grotere kans in armoede te moeten leven dan mannen en kunnen daar
moeilijker aan ontsnappen. 

Millennium Ontwikkelingsdoel 3 richt zich specifiek op het verbeteren
van de positie van vrouwen. Inzet vanuit de vakbeweging richt zich
ondermeer op het bevorderen van deelname van vrouwen in bestuur en
beleid van vakbonden en verhoogde toegang tot de arbeidsmarkt. Gelijk
loon voor gelijk werk, de deelname van meisjes aan onderwijs, campagnes
tegen seksuele intimidatie en huiselijk geweld, CAO’s die de
combinatie werk en zorg voor moeders vergemakkelijken, meer maatregelen
ter bescherming van zwangere vrouwen en beter zwangerschapsverlof zijn
onderwerpen die steeds vaker prominent op de agenda van vakbonden staan.
De rol van de vakbeweging op het gebied van hiv/aids ligt met name op
het terrein van hiv-preventie en het tegengaan van stigmatisering en
discriminatie op de werkplek.

 

Kinderarbeid

Kinderarbeid is een harde realiteit in het leven van meer dan 200
miljoen kinderen. In VN-verband zijn afspraken gemaakt die kinderen
moeten beschermen tegen verdere economische uitbuiting en onveilig werk.
Het tegengaan van kinderarbeid in de wereld is Ă©Ă©n van de prioriteiten
in de Nederlandse mensenrechtenstrategie. Inzet is om via verschillende
fronten uiteindelijk alle vormen van kinderarbeid uit te bannen. Dat
betekent ondermeer met steun aan de vakbeweging via het
vakbondsmedefinancieringsprogramma. Immers, ook de vakbeweging is in
veel ontwikkelingslanden actief in de bestrijding van kinderarbeid. Het
betreft een groep werkers die officieel niet hoort te werken, maar op
school hoort te zitten en waar ook geen nieuwe leden te werven zijn. De
vakbeweging verdedigt de belangen van deze kinderen en vecht voor
het recht op goed formeel onderwijs. Tegelijkertijd proberen vakbonden
de positie van ouders te versterken door hen binnen de vakbond te
organiseren en voor volwaardig werk en leefbare lonen op te komen. 

 

Arbeidsrechten

Er bestaat een causaal verband tussen de versterking van arbeidsrechten
en de vermindering van armoede. Drie aspecten spelen hierbij een
belangrijke rol: democratisering, sociale dialoog en arbeidsrechten.
Wanneer mensen een stem krijgen (democratisering) en groepen  met
verschillende belangen met elkaar in overleg treden om het gezamenlijke
doel van een stabiel werk- en leefklimaat te bereiken (sociale dialoog),
heeft dit een sterke positieve invloed op armoedereductie. De
waarborging van arbeidsrechten, zoals het recht op organisatie, is een
belangrijke voorwaarde voor democratisering en ook voor het realiseren
van een rechtvaardiger verdeling van de economische groei. Indien
werknemers zich kunnen organiseren en er sprake is van serieuze dialoog
en onderhandelingen, is er ook ruimte om problemen op te lossen, zoals
discriminatie van vrouwen en kinderarbeid. Er is derhalve een direct
verband tussen arbeidsrechten en MDG’s.

Erkenning en naleving van vakbondsrechten zijn een noodzakelijke
voorwaarde om als vakbond in een land te opereren. De vakbeweging speelt
op verschillende manieren een rol in het verdelingsvraagstuk: door in
collectieve onderhandelingen een leefbaar loon en beloningsverschillen
aan de orde te stellen; door op nationaal niveau de dialoog met
overheden aan te gaan over lonen en uitkeringen en voor ‘decent
work’ te pleiten bij economische groei en toename van werkgelegenheid
en tegen het wegvloeien van  economische opbrengsten naar het
buitenland.

Groei & Verdeling

Om armoedevermindering te realiseren, moet economische groei ook leiden
tot productieve en volwaardige werkgelegenheid. De particuliere sector
(in dit geval de werkgevers en werknemers en hun organisaties) speelt
een cruciale rol in het bevorderen hiervan. Vakbonden komen op voor de
belangen van werknemers en dragen via collectieve onderhandelingen over
arbeidsvoorwaarden bij aan een eerlijker verdeling van de groei. Een
hogere organisatiegraad van werknemers leidt veelal tot een lagere
inkomensongelijkheid en inflatie, minder loondiscriminatie van vrouwen
en minderheidsgroepen, een hogere productiviteit en daardoor betere
economische prestaties. Dit past binnen de groei en verdelingsagenda uit
Een Zaak van Iedereen.

Een goede sociale infrastructuur als onderdeel van het ondernemen tegen
armoede is van groot belang. Stabiele sociale verhoudingen en een vorm
van sociale dialoog dragen bij aan een betere economie. Goed algemeen
overleg over lonen en arbeidsvoorwaarden gaat dikwijls samen met lagere
en minder langdurige werkloosheid, lagere loonsverschillen en minder en
kortere stakingen dan in landen waar het overleg minder sterk is
uitgebouwd. Goede industriële relaties kunnen het investeringsklimaat
bevorderen. Private sectorontwikkeling is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van vakbonden, werkgevers en overheid in
partnerlanden, daarbij ondersteund door hun Nederlandse
‘counterparts’ die hun interventies onderling nauwkeurig dienen af
te stemmen om synergie tot stand te brengen.   

Particulier initiatief en bedrijvigheid kunnen onder bepaalde
voorwaarden leiden tot economische groei, volwaardige werkgelegenheid,
goede sociale verhoudingen en ecologische duurzaamheid. Vakbonden kunnen
via sociale dialoog bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke
‘enabling environment’. Naast puur economische factoren zijn andere
aspecten ook van belang voor de concurrentiepositie van landen: een goed
functionerend rechtsstelsel, transparante besluitvorming, bescherming
van intellectueel eigendom, een opgeleide beroepsbevolking, geen
corruptie, veiligheid, goede gezondheidszorg en goed toegankelijk
onderwijs. 

Nederlandse vakcentrales worden uitgenodigd toe te lichten hoe zij
invulling geven aan concrete ondersteuningsacties die de sociale dialoog
tussen overheid, vakbonden en werkgeversorganisaties versterken om tot
een beter onderbouwd en breed gedragen sociaal-economisch beleid te
komen in partnerlanden. Hierbij kan samengewerkt worden met partijen die
hetzelfde doel nastreven, zoals ambassades, DECP en MFS-organisaties,
zodat optimaal gebruik gemaakt wordt van synergie-effecten. Het is met
name van belang dat de actuele ervaring en expertise van werkgevers en
vakbonden samen ingezet worden, bij voorkeur via de SER.   

Opleiding en scholing

Vakbonden zijn van oudsher betrokken bij (beroeps)opleidingen en
scholing. Ontwikkelingslanden die een grote economische groei kennen
investeren in de regel veel in onderwijs en het verhogen van het
opleidingsniveau van werknemers. Investeringen die aangetrokken worden
in sectoren waar een hoger opleidingsniveau nodig is, leveren in de
regel ook betere banen op. Werknemers die bijvoorbeeld in de ICT-sector
werken, behoren op een gegeven moment tot de middenklasse van een land.
Werknemers in de arbeidsintensieve maar laaggekwalificeerde sectoren als
de kledingsector, verdienen nauwelijks meer, vaak zelfs minder, dan een
leefbaar loon en hebben nauwelijks kans op enige loopbaanontwikkeling.
In veel landen spelen bonden een rol in het kader van
beroepsopleidingen. Daarnaast maken vakbonden zich ook sterk voor
‘Education for All’ als een basisrecht. Uiteraard spelen
onderwijsbonden en ambtenarenbonden hun specifieke rol in het verbeteren
van het opleidingsniveau en de kwaliteit van het onderwijs.   

Capaciteitsopbouw

Het is van belang dat vakbonden in ontwikkelingslanden in staat zijn hun
functie en daaruit volgende taken adequaat te vervullen. Ze moeten zich
kunnen aanpassen aan een verandering in de samenstelling van de
beroepsbevolking, veranderde economische omstandigheden zoals toenemende
informalisering, de grote verscheidenheid in arbeidsrelaties en
internationalisering. Vakbonden kunnen alleen representatief zijn als ze
in staat zijn zich constant te vernieuwen. Vakbonden zullen zich moeten
ontwikkelen tot onmisbare overlegpartners voor overheid en werkgevers
bij het realiseren van duurzame economische ontwikkeling. 

Dit betekent ook meer internationaal kunnen opereren, daar waar
multinationals en internationale financiële instellingen dat ook doen.
Vakbonden moeten belangen kunnen verdedigen via (internationaal)
vakbondswerk binnen multinationale ondernemingen en productieketens, via
internationale lobby rond handel, en door het stimuleren van
investeringen om economische groei en rendementen meer ten goede te
laten komen aan armen. Vakbonden die een goed draaiende organisatie
hebben, voldoende inkomsten genereren uit contributie en een
democratisch leiderschap hebben, kunnen iets betekenen voor hun leden,
een volwaardige overlegpartner zijn en internationaal aansluiting vinden
voor hun lobby-activiteiten.

In het kader van het VMP ontvangen vakbonden in ontwikkelingslanden
steun om hun organisatie te versterken, te herstructureren, zich te
professionaliseren en de krachten te bundelen. Voor de Nederlandse
vakcentrales is hierbij een actieve coachende rol weggelegd, onder meer
via overdracht van kennis en vaardigheden op bestuursniveau. 

6. Inbreng Nederlandse vakbonden op internationaal niveau 

De inzet van de vakbeweging op internationaal niveau concentreert zich
in dit verband met name op eerlijke handel en arbeidsnormen,
maatschappelijk verantwoord ondernemen, en verbetering van de positie
van vrouwen. De Nederlandse vakbeweging is aangesloten bij de
internationale vakbeweging, bestaande uit de sectorale Global Union
Federations (GUF’s), International Trade Union Confederation (ITUC) en
andere internationale organisaties. De internationale vakbeweging richt
zich ondermeer op lobby richting ILO, World Trade Organisation (WTO),
IMF en WB om de Decent Work Agenda en internationale beleidscoherentie
te bevorderen. Dit is tevens een bron van netwerken waarin men (nieuwe)
partnerorganisaties kan ontmoeten met kennis van lokale omstandigheden.
VMP-partners kunnen via de internationale vakbeweging hun stem laten
horen en invloed uitoefenen op het beleid van internationale
organisaties. Daarnaast voert de internationale vakbeweging op
internationaal niveau een sociale dialoog met het bedrijfsleven
(multinationals). Gezien de internationale rol van de Nederlandse
vakbeweging is het van belang dat in de VMP-aanvraag wordt aangegeven op
welke punten concrete resultaten kunnen worden geboekt, waarbij
aansluiting zal worden gezocht bij de groei- en verdelingsagenda van het
kabinet.

Eerlijke handel en arbeidsnormen 

Lokale (vak)organisaties hebben een belangrijke rol in het vergroten van
bewustwording rond fundamentele arbeidsnormen in bedrijven waar wordt
geproduceerd voor export. Vanuit het internationale perspectief heeft de
vakbeweging een rol als gesprekspartner c.q. controlerende partij om te
blijven wijzen op het toepassen van internationaal vastgestelde
arbeidsnormen, ondermeer via de onderhandelingen over multilaterale
handelsakkoorden. 

De ILO en de ITUC onderstrepen het belang van de strijd tegen hiv/aids
om de Decent Work Agenda en de capaciteit om duurzame armoedebestrijding
en de naleving van fundamentele mensenrechten te verwezenlijken. Bij de
ILO worden door de tripartiete delegaties van de lidstaten
internationale arbeidsnormen vastgesteld. Een speciale groep van deze
arbeidsnormen wordt gevormd door de zogenaamde fundamentele
arbeidsnormen. Dit zijn mensenrechten die voor iedereen en overal
gelden. Samenwerking tussen vakbonden, werkgevers en overheden moet
ertoe leiden dat deze internationaal erkende rechten van werknemers
universeel worden gerespecteerd.

De internationale vakbeweging zet zich er voor in dat de WTO de
fundamentele arbeidsnormen koppelt aan handelsakkoorden en dat zij zich
als organisatie duidelijk uitspreekt over het belang van de naleving van
deze arbeidsnormen. Dit is een uitvloeisel van het eerste gezamenlijke
ILO/WTO rapport ‘Trade and Employment: Challenges for Policy
Research’ (februari 2007). Sociale partners, en in het bijzonder de
vakbeweging, hebben de taak om de sociale dimensie van handel in beeld
te brengen en te houden. 

Daarnaast dringt de internationale vakbeweging via de Global Union Group
- een samenwerkingsverband bestaande uit de Internationale Vakcentrale
(ITUC) die 168 miljoen leden in 155 landen vertegenwoordigt, de Global
Union Federations (GUF’s) die hun sector op internationaal
vakbondsniveau vertegenwoordigen, en het adviesorgaan van vakbonden
(TUAC) bij de OESO - bij de internationale financiële instellingen IMF
en WB aan op meer aandacht voor de ‘pro poor’ benadering van
economische hervormingen. De ’Global Union Group’ heeft
tweejaarlijkse ’high level meetings’ met IMF en WB en stelt daarvoor
‘statements’ op (laatstelijk in april en oktober 2008). Bovendien
bieden PRSP’s voor de vakbeweging een kapstok om thema’s als sociale
dialoog, arbeidsnormen, sociale zekerheid en werkgelegenheid op de
agenda te krijgen. Steun via het VMP richt zich met name op
internationale vakbondssamenwerking en lobby rond handel en
investeringen om er voor te zorgen dat economische groei en rendementen
ook ten goede komen aan de armen.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Naarmate het globaliseringsproces voortschrijdt en de invloed van
multinationale ondernemingen toeneemt, wordt het steeds belangrijker dat
er duidelijkheid bestaat aan welke normen en voorwaarden zij zich in hun
internationale handelen moeten houden. Ketenverantwoordelijkheid is
hierbij een centraal begrip. Sociaal of Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (MVO) kan op verschillende manieren worden bevorderd: door
middel van gedragscodes, keurmerken, convenanten of ‘International
Framework Agreements’ met bedrijven over hun ondernemingsgedrag.
Vakbonden in het Noorden, vaak handelend vanuit hun lidmaatschap van
internationale beroepsfederaties, spreken bedrijven op grond van deze
afspraken aan op de arbeidsnormen die zij hanteren voor
collegawerknemers wereldwijd en de eisen die zij stellen aan hun
toeleveranciers in het kader van ketenverantwoordelijkheid.

Een sterk maatschappelijk middenveld kan een bijdrage leveren aan de
totstandkoming van MVO in ontwikkelingslanden. Daarnaast is het van
belang dat nationale vakbonden zich toerusten om ook internationaal te
opereren en zo via hun internationale netwerk onderhandelingen afdwingen
met multinationale ondernemingen.

Vanuit het VMP ligt de nadruk met name op het naleven van de
arbeidsnormen, sociale dialoog en overleg, en het betrekken van
werknemers/bonden als stakeholders bij processen. Zo kunnen lokale
bonden worden ondersteund die in overleg met de sociale partners en
andere stakeholders probleemsituaties rond het niet maatschappelijk
verantwoord ondernemen  van bedrijven aan de orde stellen en
verbetertrajecten inzetten. Te denken valt hierbij aan het aanpakken van
kinderarbeid, maar ook overwerk, veiligheid, ongelijke behandeling,
recht op organisatie en behoud van werkgelegenheid. Ondersteuning kan
hierbij dus zowel gericht zijn op organisatie (ledenwerving),
deskundigheidsbevordering als op specifieke lobby of
bewustwordingsactiviteiten of op internationale samenwerking van
vakbonden binnen een multinational of keten.

Nederland ondersteunt Publiek-Private Partnerschappen (PPP’s) gericht
op het aanpakken van knelpunten rond productieketens in partnerlanden.
Nederlandse vakcentrales worden uitgenodigd om met concrete voorstellen
te komen om via ondersteuning van lokale partnerorganisaties hierbij aan
te sluiten. Uitgangspunt is om elkaars interventies te versterken en
synergie te bereiken. Hetzelfde geldt voor een aantal strategische
partnerschappen waar Nederland aan deelneemt, zoals het Initiatief
Duurzame Handel (Schokland Akkoord) en sociale partnerschappen (SPP’s)
als het Fair Flower project en de Fair Wear Foundation. Nederlandse
vakcentrales worden uitgenodigd toe te lichten hoe zij hier concrete
invulling aan geven om deze strategische partnerschappen via lokale
vakbonden te versterken en/of uit te bouwen.  

Verbetering van de positie van vrouwen

Wereldwijd blijft de positie van vrouwen achtergesteld. Vrouwen
profiteren onvoldoende van economische groei en zijn
oververtegenwoordigd in de ‘informele sector’. Vrouwen hebben net
als veel jongeren, bepaalde etnische groepen of migranten, weinig kans
op toetreding tot de formele arbeidsmarkt. Daarnaast is het nog steeds
zo dat de participatie van vrouwen met name op de bestuurlijke niveaus
in vakbondsstructuren (lokaal, nationaal en internationaal) te wensen
overlaat. Vanuit twee invalshoeken wordt ingezet op de verbetering van
de positie van vrouwen.  

 

a. Arbeidsrechten

Inzet op gelijke arbeidsrechten voor mannen en vrouwen wordt door
diverse internationale verdragen en conventies onderschreven, maar in
werkelijkheid niet altijd uitgevoerd. Gelijke beloning voor
gelijksoortig/-waardig werk is Ă©Ă©n van de vele aandachtspunten die in
nieuwe nationale wetgeving (volgens de ILO conventie 100) moet worden
vertaald Ăłf in praktijk moet worden gebracht door middel van
collectieve arbeidsovereenkomsten. Internationale en nationale lobby
activiteiten van vakbonden kunnen hierin ondersteunend zijn en een
belangrijke rol spelen. 

Wereldwijde participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan zowel in
kwantitatieve als kwalitatieve zin worden bevorderd door
arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden meer gendersensitief te
maken. Ongewenste intimiteiten op de werkvloer, “unfair pay”, geen
flexibele werktijden, ongelijke toegang tot training en opleiding en de
onmogelijkheid om familie en gezin te combineren zijn factoren die van
invloed zijn op de (lagere) participatiegraad van vrouwen en de mate van
“decent work” dat zij uitvoeren. Door de participatie van vrouwen op
de arbeidsmarkt te vergroten, zal de economische zelfstandigheid van
individuen en gezinnen toenemen. Door de kwaliteit van het werk te
verhogen zal het plezier in werk, het aanzien, de trots en de voldoening
van werknemers toenemen.



b. Representativiteit 

Behalve gelijke arbeidsrechten is een andere belangrijke invalshoek voor
verbetering van de positie van vrouwen het vergroten van
representativiteit van vrouwen in vakbondsstructuren. Is de vakbeweging
voldoende vertegenwoordigd in die kwetsbare economische sectoren waarin
met name vrouwen werkzaam zijn (informele economie,
vrijhandelzones/textiel en huishoudelijk werk)? Alleen als deze
beroepsgroepen vertegenwoordigd worden door internationale
vakbondsstructuren kan door middel van sociale dialoog voldoende worden
gedaan aan de verbetering van hun arbeidsrechten, bijvoorbeeld middels
ILO conventies. Anderzijds is de man/vrouw ratio binnen de besturen op
lokaal, nationaal en internationaal niveau van belang.

Zuidelijke organisaties kunnen via mentorschap van elkaar leren over
strategieën en concepten gericht op het vergroten van
representativiteit. Daar waar vrouwen in bonden georganiseerd en actief
zijn is het zaak daadkrachtig de overstap te maken naar het concreet
verdedigen van hun belangen in collectieve onderhandelingen en het
opzetten van campagne en lobby activiteiten gericht op overheden waar
adequate arbeidswetgeving ontbreekt of niet gehandhaafd wordt.

In het algemeen kan versterking van de vakbeweging niet zonder aandacht
voor representativiteit. Een vakbond kan de belangen van werkenden
alleen behartigen als ze de werkenden in voldoende mate
vertegenwoordigt. Internationale samenwerking op dit vlak ondersteunt
lokale vakbonden met kennis, uitwisseling van best practices en
ledenwerfcampagnes gericht op nieuwe groepen. De economische
ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat vakbonden hun traditionele
achterban hebben verloren in bijvoorbeeld de industrie of bij de
overheid. Daarmee is de financiële basis alleen maar slechter geworden,
terwijl de uitdaging nieuwe werknemers te werven groot is en er nieuwe
strategieën moeten worden ontwikkeld. 

7. Voorlichting, campagnes en lobby

De voorlichting en campagnes van de Nederlandse vakcentrales dienen erop
gericht te zijn de resultaten van hun inzet in ontwikkelingslanden voor
het voetlicht te brengen. Zij moeten het projecten- en financieringswerk
van de vakcentrales en betrokken bonden in ontwikkelingslanden
zichtbaarder en herkenbaarder maken. 

Campagne en lobby zijn ook gericht op het beĂŻnvloeden van beslissingen
van overheden en het nemen van politieke maatregelen of op bedrijven en
maatregelen ten gunste van werknemers. Het werk kan zo de kans op het
behalen van resultaten groter maken voor collega-bonden in
ontwikkelingslanden. 

8. Aard en werkwijze van het VMP: Landen- en partnerkeuze

Subsidie in het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma kan
worden aangevraagd door Nederlandse vakcentrales. Om voor subsidie in
aanmerking te komen dient een Nederlandse vakcentrale een bijdrage te
leveren aan de ontwikkeling van de vakbeweging in ontwikkelingslanden.
De Nederlandse vakcentrales zullen er in een periode van vier jaar
geleidelijk naar toewerken dat 60% van de gesubsidieerde activiteiten in
OS-partnerlanden en Minst Ontwikkelde Landen (MOL’s) wordt uitgevoerd
en 40% in overige landen. Ondersteuning van het Initiatief Duurzame
Handel en aanvullende financiering van internationale ngo’s die
financiële ondersteuning uit het MDG 3 fonds ontvangen in
niet-partnerlanden kunnen ook onder deze 60% worden geschaard. Deze
verdeling dient binnen een periode van vier jaar te worden gerealiseerd.
Er zal strakke gezamenlijke monitoring plaatsvinden met betrekking tot
het verloop en de haalbaarheid van dit transitieproces.

De stroomlijning van de landenkeuze is niet bedoeld als keurslijf, maar
om meer samenhang tussen de verschillende beleidsinstrumenten te
bereiken en meer synergie tot stand te brengen in de partnerlanden. Dit
is ook in lijn met de keuze van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking om het beleid te richten op de armste landen.
In deze landen kan door de lokale partnerorganisaties van Nederlandse
vakbonden worden aangesloten bij de groei en verdelingsagenda. Specifiek
aandachtspunt is het versterken van de sociale dialoog tussen vakbonden,
overheid en werkgeversorganisaties om tot een beter onderbouwd en breed
gedragen sociaal-economisch beleid te komen, waar mogelijk via het
opzetten en stimuleren van SER-achtige instituties.  Het gaat hierbij
ook om het stimuleren van “domestic accountability”, waarbij lokale
vakbonden niet alleen hun overheden ter verantwoording roepen, maar zelf
ook (beter) verantwoording afleggen aan hun achterban.   

Daarnaast kunnen lokale vakbonden met steun van hun Nederlandse
counterparts aansluiten bij Publiek Private Partnerschappen (PPP’s) en
bij strategische partnerschappen zoals het Initiatief Duurzame Handel.
In fragiele staten gaat het vooral om het ondersteunen van lokale
initiatieven om de private sector in het kader van economische
wederopbouw te stimuleren. 

Synergie-effecten kunnen worden bereikt door bij de samenwerking in
partnerlanden waar mogelijk lokale werkgeversorganisaties, ambassades,
MFS-organisaties en andere instrumenten, zoals het werkgeversprogramma
DECP, te betrekken. Strategische overwegingen voor het kiezen van de
juiste partners zijn hierbij leidend.  

9. Procedure en toetsing

Dit beleidskader betreft de medefinanciering van Nederlandse
vakcentrales voor de periode 1 april 2009-31 december 2012 en zal
derhalve door het departement en de posten als zodanig worden
gehanteerd. De hierna volgende procedure voor subsidieaanvragen betreft
alleen de fondsen uit de centrale middelen. Voor de gedelegeerde fondsen
op ambassades gelden andere procedures. Het subsidieplafond bedraagt €
61.325.596. In aanvulling op de bepalingen van het Subsidiebesluit
Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van
Buitenlandse Zaken 2006 geldt gelet op het voorgaande het volgende.

Op basis van dit beleidskader kunnen Nederlandse vakcentrales
programmafinanciering ontvangen om een samenhangend onderdeel van het
totaal van activiteiten van de organisatie uit te kunnen voeren. De
subsidie wordt verleend voor een periode van maximaal 45 maanden.

Procedure

De Nederlandse vakcentrales die in aanmerking wensen te komen voor een
subsidie op basis van dit beleidskader dienen vóór 28 februari 2009
een daartoe strekkende schriftelijke en rechtsgeldig ondertekende
aanvraag in te dienen bij de afdeling Maatschappelijke Organisaties
(DSI/MY) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze aanvraag dient
een bedrijfsplan, een begroting en een liquiditeitsprognose te omvatten.
De aanvraag zal worden beoordeeld naar de mate waarin het voorstel
bijdraagt aan de doelstellingen van dit beleidskader en aan de criteria
die hieronder uiteengezet worden.

 

Toetsing

De ontvangen subsidieaanvragen worden getoetst op twee hoofdpunten:

De eigenschappen en kwaliteit van de aanvragende organisatie;

De inhoud en kwaliteit van de subsidie aanvraag.

Beoordelingscriteria betreffende de eigenschappen en kwaliteit van de
aanvragende organisatie:

De organisatie is een Nederlandse vakcentrale;

Geschiedenis en de relatie van de missie met armoedebestrijding;

Aard en de kwaliteit van relaties met partnerorganisaties, relatie met
goed donorschap;

Aard en kwaliteit van relaties met derden, waaronder de visie op
complementariteit en partnerschappen;

‘Track record’ van de organisatie met betrekking tot impact en
duurzaamheid van behaalde resultaten; 

Kwaliteit van het beleid ten aanzien van personeel ten dienste van
doelmatigheid;

Kwaliteit van de bestaande procedures en systemen op het gebied van
monitoring en evaluatie alsmede kwaliteitsmanagement;

Kwaliteit van het financieel en administratief management.

De organisatie toont lerend en innoverend vermogen, en is gericht op
overdracht van verantwoordelijkheden naar de lokale organisatie(s);

Beoordelingscriteria betreffende de inhoud en kwaliteit van de aanvraag:

Resultaten:

De mate waarin de ingediende voorstellen tegemoet komen aan de
resultaten en werkwijze zoals geformuleerd in hoofdstuk 3 en 8 van dit
beleidskader.

Strategie:

Kwaliteit van de strategische analyse, waarbij in het bijzonder gekeken
wordt naar de consistentie tussen contextanalyse, probleemstelling,
operationele doelstellingen, gehanteerde interventiestrategie en
resultaten;

De relevantie van de indicatoren voor landen- en partnerkeuze voor
realisatie van de resultaten benoemd in hoofdstuk 3; 

Uitgewerkt voorstel hoe in vier jaar naar nieuwe landenverdeling
toegewerkt wordt;

Concrete voorstellen hoe meer synergie te bereiken in de partnerlanden
op het terrein van groei & verdeling (in het bijzonder de sociale
dialoog), Publiek Private Partnerschappen (PPP’s) en strategische
partnerschappen. Hierbij dient tevens aandacht te worden besteed aan 
‘domestic accountability’ van lokale partnerorganisaties;

Concrete voorstellen hoe resultaten bereikt worden voor specifieke
doelgroepen zoals informeel werkenden, vrouwen, jongeren en kinderen;

Het voorgestelde initiatief is vraaggericht en aantoonbaar in nauwe
samenwerking met de lokale organisaties tot stand gekomen en uitgewerkt.

Efficiëntie:

Inzichtelijkheid van de toerekeningssystematiek met betrekking tot
overhead-kosten (toerekening middelen aan doelstellingen);

Efficiënte inzet van middelen op projectniveau, met name ook voor
internationale projecten;

Voldoende inzichtelijk maken van de doeltreffendheid van
(gediversificeerde) trainingsmethoden, door toe te lichten op welke
wijze het geleerde in de praktijk zal worden toegepast en tot
verandering zal leiden;

Afstemming en samenwerking tussen Nederlandse vakcentrales.

Planning, Monitoring & Evaluatie (PME):

Verankering van kwaliteitsbeheer, planning, monitoring & evaluatie en
lerend vermogen in het voorstel; 

In de aanvraag dient expliciet aandacht aan PME te worden besteed. Het
uitgangspunt is dat het ministerie middels rapportages goed
geĂŻnformeerd wordt over de outcomes, dat de outcomes effectief en
efficiënt worden gerealiseerd en dat het PME systeeem daarop wordt
ingericht. Hierbij is het essentieel een baseline en indicatoren te
formuleren om ontwikkelingen over de jaren te kunnen volgen.

Mate van afstemming met (lokale) partners over te hanteren methoden met
betrekking tot het PME- en kwaliteitssysteem. De Nederlandse
vakcentrales worden in de gelegenheid gesteld in de aanvraag hiervoor
een specifieke reservering van € 50.000 per jaar op te nemen, die
beoogt de advisering en coaching van partnerorganisaties te
intensiveren. Tegelijkertijd moet in het oog gehouden worden dat de
administratieve en financiële lasten in verhouding staan tot de
gebruikswaarde van de informatie.

Uitwerking van het voorstel in operationele doelen, beoogde resultaten,
voorgenomen activiteiten en middelen met een helder verband tussen de te
bereiken doelen en de daarvoor benodigde middelen, indien functioneel in
SMART-systematiek (Specifiek, Meetbaar/aantoonbaar, Acceptabel voor
relevante stakeholders, Realistisch, en realiseerbaar binnen een
duidelijk aangegeven Tijdvak);

10. Kwaliteitsbewaking en ontwikkeling 

De subsidie-ontvangende organisaties zijn verantwoordelijk voor een
adequaat systeem van monitoring en evaluatie en voor het ontwikkelen van
een kwaliteitssysteem in samenspraak met de minister en andere
‘stakeholders’. In de subsidieverleningsbeschikkingen zullen
hierover verplichtingen worden opgenomen. De monitoring van het verloop
en de haalbaarheid van de infasering van de landenlijst neemt hierin een
belangrijke plaats in. Organisaties worden geacht op basis van
bevindingen tijdig bijsturingen te verrichten en zonodig hiervoor
toestemming te vragen aan de minister. De minister houdt toezicht en is
verantwoordelijk voor de vaststelling van de verantwoording van de
toegekende subsidies. 

Het kwaliteitssysteem omvat de volgende aspecten:

 De organisaties dragen ieder voor zich verantwoordelijkheid voor de
eigen bedrijfsprocessen en resultaten en rapporteren hierover aan de
minister volgens in de subsidieverleningsbeschikking op te nemen
inhoudelijke en financiële standaarden, waarbij onder andere aandacht
wordt geschonken aan doeltreffendheid en doelmatigheid.

 De organisaties dragen ieder voor zich zorg voor een adequaat
monitoring- en evaluatiesysteem. De resultaten van evaluaties worden,
voorzien van beleidsconclusies, aan de minister ter beschikking gesteld.

 De organisaties laten ieder voor zich tenminste drie evaluaties op
landenniveau uitvoeren; Ă©Ă©n per jaar te beginnen in 2009. Deze
evaluaties dienen afgerond te zijn voordat de externe evaluatie van het
VMP start gaat.

 De minister laat in nauw overleg met de betrokken organisaties
tenminste eenmaal in de subsidieperiode een externe evaluatie van het
VMP uitvoeren.

11. Rapportages

De voortgang in de uitvoering van het bedrijfsplan wordt gemonitord aan
de hand van jaarplannen en jaarverslagen. Het uitgangspunt hierbij is
dat het ministerie jaarlijks goed geĂŻnformeerd wordt over de realisatie
van de vier typen resultaten zoals geformuleerd in hoofdstuk 3 van dit
kader. Het ministerie voert hierover halfjaarlijks overleg met de
vakcentrales die subsidie ontvangen, waarvan Ă©Ă©n keer in aanwezigheid
van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dit overleg betreft
zowel beleidsinhoudelijke als uitvoerende zaken. Tijdens dit overleg zal
tevens de gezamenlijke monitoring van het verloop en de haalbaarheid van
de infasering van de landenlijst besproken worden.

						--0--

 De beleidsbrief ‘Een zaak van iedereen – Investeren in ontwikkeling
in een veranderende wereld’ gaat nader in op de effecten van
globalisering in relatie tot armoedebestrijding. 

 De Decent Work Agenda is in 1999 door de International Labour
Organization (ILO) geĂŻntroduceerd met als doel de Fundamental
Principles and Rights at Work van 1998 te vertalen in pragmatisch
beleid. De agenda is gericht op economische groei in combinatie met
sociale herverdeling. Met de Decent Work Agenda definieert de ILO voor
het eerst ‘werkenden’ als doelgroep. Daarmee richt de ILO haar focus
nadrukkelijk niet alleen op formele werknemers, maar op alle werkenden,
ook die in de informele economie. De ILO definitie van Decent Work
luidt: ‘the promotion of opportunities for women and men to obtain
decent and productive work, in conditions of freedom, equity, security
and human dignity’.

 Bij de beoordeling van de versterkte capaciteit van de vakbeweging in
ontwikkelingslanden kunnen de volgende dimensies in beschouwing worden
genomen: organisatiegraad; inkomensdiversificatie; participatie;
representatie; accountability; professionele capaciteit; strategisch
potentieel; gender.

Zie ook het essay ‘Stop teaching, start learning. The mystery of
capacity development’ by Antoinette Gosses in: A Rich Menu for the
Poor: Food for Thought on Effective Aid Policies, publicatie van de
Directie Effectiviteit en Kwaliteit van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, juni 2007, te vinden op:
http://www.minbuza.nl/en/themes,poverty-reduction/quality-and-effectiven
ess/a-rich-menu-for-the-poor/essays.html

 Nota Internationale Migratie en Ontwikkeling, Ministerie van
Buitenlandse Zaken, 2008.

 MDG 3: In 2015 hebben mannen en vrouwen dezelfde rechten.

 Conform ‘An ILO code of practice on HIV/AIDS and the world of
work’.

 ‘Naar een menswaardig bestaan’ – een mensenrechtenstrategie voor
het buitenlands beleid – november 2007.

 VN-verdrag inzake de rechten van het kind en een aantal belangrijke
ILO-conventies zoals:

nummer 138 (stelt de minimumleeftijd voor werkende kinderen op 15 jaar);
en

nummer 182 (verplicht landen die de conventie hebben geratificeerd de
ergste vormen van kinderarbeid af te schaffen en te verbieden).

 Uit een rapport van de Wereldbank uit 2003 over de vakbeweging en
collectief onderhandelen blijkt dat de economie van een land er beter op
wordt als een groot aantal werknemers lid is van een vakbond. De
Wereldbank constateert in zijn onderzoek dat een hoge organisatiegraad
kan leiden tot lagere werkloosheid, minder inflatie, hogere
productiviteit en snellere aanpassing aan economische ups en downs. Daar
waar sterke vakbonden en een betere rechtsbescherming van werknemers op
het eerste gezicht economische ontwikkeling lijken te remmen, blijkt op
de iets langere termijn dat stabiele verhoudingen en sociaal overleg de
ontwikkeling stimuleren en dat het bovendien leidt tot een meer duurzame
ontwikkeling. Zie: Unions and collective bargaining: economic effects in
a global environment, World Bank, 2003.

 Volgens rapport Wereldbank Unions and Collective Bargaining: Economic
Effects in a Global Environment (februari 2003) en rapport ILO/WTO on
Trade and Employment 2007.

 Dit lidmaatschap heeft geen financiële relatie met het VMP.

 Aanbeveling IOB evaluatie no. 309 Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(maart 2008) pag. 24. De International Trade Union Confederation (ITUC)
is in 2006 ontstaan uit het samengaan van het Wereld Verbond van Arbeid
(WVA) en het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV). 

 ILO, 2006. ‘Decent Work – Safe Work – HIV/AIDS’.

‘New ITUC action plan to fight against HIV/AIDS’, Brussels, 30
November 2007.   HYPERLINK "http://www.ituc-csi.org"  www.ituc-csi.org 

 De vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO bestaan uit:

vrijheid van vereniging, vergadering en collectieve onderhandelingen;

afschaffing van alle vormen van slavernij en gedwongen arbeid;

afschaffing van discriminatie op het werk en in beroep;

afschaffing van kinderarbeid. 

 Voor voorlichting, campagnes en lobby kan in het nieuwe VMP kader
maximaal 10% van de begroting worden gereserveerd.  

 Conclusie IOB evaluatie no. 309 Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(maart 2008) pag. 17 en 22.

 Conclusie IOB evaluatie no. 309 Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(maart 2008) pag. 13.

 Conclusie IOB evaluatie no. 309 Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(maart 2008) pag. 22-23: “Het verdient aanbeveling naast trainingen
ook te denken aan methoden als coaching, advisering en management
ontwikkeling”.

 Conclusie IOB evaluatie no. 309 Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(maart 2008) pag. 19 en 23 en 155.

 PAGE   17 

 PAGE   1