[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel voor een kaderbesluit over het voorkomen en oplossen van jurisdictiegeschillen in strafzaken

Bijlage

Nummer: 2009D07127, datum: 2009-02-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda JBZ-Raad, 26 en 27 februari 2009 (2009D07097)

Preview document (🔗 origineel)






RAAD VAN

DE EUROPESE UNIE

Brussel, 20 januari 2009

(OR. en)





5208/09

  DOCVARIABLE "LWCons_CoteSec"    





COPEN 7

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN

Betreft:	Voorstel voor een KADERBESLUIT VAN DE RAAD over het voorkomen
en oplossen van jurisdictiegeschillen in strafzaken



Voorstel voor een

KADERBESLUIT 2009/
/JBZ VAN DE RAAD

van

over het voorkomen en oplossen van jurisdictiegeschillen 

in strafzaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op
artikel 31, lid 1, onder c) en d), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van de Tsjechische Republiek, de Republiek Polen,
de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Koninkrijk Zweden,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)	De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van
vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen.

(2)	Volgens het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid
en recht in de Europese Unie, dat tijdens zijn bijeenkomst van 4 en 5
november 2004 door de Europese Raad is aangenomen, moet met het oog op
efficiëntere vervolging bijzondere aandacht worden besteed aan de
mogelijkheden om in grensoverschrijdende multilaterale zaken de
vervolging in Ă©Ă©n lidstaat te concentreren, waarbij garanties worden
geboden voor een correcte rechtsbedeling en moet nadere aandacht worden
geschonken aan aanvullende voorstellen op dit gebied, ook wat betreft
jurisdictiegeschillen teneinde het uitgebreide programma van maatregelen
om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van
rechterlijke beslissingen in strafzaken te completeren.

(3)	De in dit kaderbesluit vervatte maatregelen om met name
jurisdictiegeschillen tussen de lidstaten te voorkomen en op te lossen,
zorgen ervoor dat het gerecht waar de procedure plaatsvindt het meest
geschikte is en dat, wanneer de feiten van een zaak onder de jurisdictie
van twee of meer lidstaten vallen, een meer transparante en objectieve
keuze van de rechtsmacht mogelijk wordt.

(4)	Wanneer feiten onder de jurisdictie van verscheidene lidstaten
vallen en tot jurisdictiegeschillen kunnen leiden, kan niet worden
gegarandeerd dat het met het oog op strafvervolging gekozen gerecht het
meest geschikte is of op een transparante en objectieve manier is
gekozen, gelet op de specifieke omstandigheden van een zaak en de
kenmerken van de in aanmerking komende gerechten. In een
gemeenschappelijke Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
moeten maatregelen worden genomen om te bewerkstelligen dat de nationale
autoriteiten in een vroeg stadium op de hoogte zijn van feiten die tot
jurisdictiegeschillen kunnen leiden en dat er een akkoord wordt gesloten
om dergelijke feiten zoveel mogelijk door Ă©Ă©n gerecht te laten
behandelen, met inachtneming van gemeenschappelijke, objectieve criteria
en van de noodzakelijke transparantie.

(5)	Dit kaderbesluit heeft betrekking op twee situaties. In de eerste
situatie - de bevoegde autoriteiten van een lidstaat gaan over tot
strafvervolging voor specifieke feiten en moeten achterhalen of er voor
dezelfde feiten een procedure loopt in andere lidstaten - wordt
voorzien in een procedure voor uitwisseling van informatie. In de tweede
situatie voeren de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een
strafrechtelijke procedure voor specifieke feiten en vernemen zij via
andere middelen dan de kennisgevingsprocedure dat voor dezelfde feiten
reeds een strafrechtelijke procedure wordt gevoerd door de bevoegde
autoriteiten van andere lidstaten. In dat geval is de
kennisgevingsprocedure niet van toepassing en moeten de respectieve
staten onmiddellijk rechtstreeks overleg plegen.

(6)	Het kaderbesluit heeft niet tot doel negatieve
jurisdictiegeschillen op te lossen. Daarvan is sprake wanneer geen
enkele lidstaat rechtsmacht heeft gevestigd voor het gepleegde strafbare
feit. In dit kaderbesluit wordt de situatie waarin een lidstaat
rechtsmacht heeft gevestigd, maar deze niet wil uitoefenen, als een
specifieke categorie van een positief jurisdictiegeschil aangemerkt.

(7)	Geen van de betrokken lidstaten is verplicht om rechtsmacht op te
geven of over te nemen. Wanneer er geen akkoord kan worden bereikt,
behouden de lidstaten het recht om strafvervolging in te stellen voor
alle strafbare feiten waarvoor zij bevoegd zijn.

(8)	Dit kaderbesluit laat het legaliteitsbeginsel en het
opportuniteitsbeginsel, zoals geregeld in het nationale recht van de
lidstaten, onverlet. Aangezien dit kaderbesluit juist tot doel heeft
onnodige parallelle strafrechtelijke procedures te voorkomen, mag de
toepassing van die beginselen echter niet leiden tot een
jurisdictiegeschil dat zich anders niet zou hebben voorgedaan.

(9)	Het kaderbesluit doet geen afbreuk aan en strekt niet tot regeling,
zelfs indirect, van het ne bis in idem-beginsel dat is neergelegd in
de Schengenuitvoeringsovereenkomst en de toepasselijke jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

(10)	Dit kaderbesluit laat de procedures op grond van het Europees
Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, ondertekend te
Straatsburg op 15 mei 1972, alsmede andere regelingen betreffende
overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten, onverlet.

(11)	Wanneer de verdachte onderdaan of ingezetene van een andere
lidstaat is, mag dit niet automatisch als een significante band worden
beschouwd.

(12)	Wanneer zij in de kennisgeving de feiten beschrijft die onderwerp
van een strafrechtelijke procedure zijn, moet de kennisgevende
autoriteit met name nauwkeurig aangeven waar, wanneer en hoe het
misdrijf is gepleegd, en de nadere gegevens van de verdachte of in
beschuldiging gestelde verstrekken, zodat de reagerende autoriteit kan
uitzoeken of in zijn lidstaat voor dezelfde feiten strafvervolging is
ingesteld.

(13)	Het rechtstreekse overleg kan worden geĂŻnitieerd door elk van de
betrokken lidstaten, via welk communicatiemiddel dan ook.

(14)	Dit kaderbesluit bepaalt wanneer de respectieve autoriteiten
verplicht zijn rechtstreeks overleg te plegen. Niets mag echter beletten
dat de autoriteiten in ieder ander geval vrijwillig rechtstreeks overleg
plegen om vast te stellen welke de meest geschikte jurisdictie is.

(15)	Wanneer de bevoegde autoriteiten vernemen dat over de feiten op
grond waarvan in een lidstaat strafvervolging is ingesteld of overwogen
wordt, in een andere lidstaat een onherroepelijke uitspraak is gedaan,
moet worden aangemoedigd dat naar aanleiding daarvan informatie wordt
uitgewisseld. Doel van die uitwisseling van informatie moet zijn de
bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een onherroepelijke uitspraak
is gedaan, informatie en bewijsmateriaal te verstrekken op grond waarvan
zij de zaak eventueel kunnen heropenen conform hun nationale recht.

(16)	Het kaderbesluit mag niet tot onnodige bureaucratie leiden wanneer
er voor de problemen waarop het betrekking heeft gemakkelijk betere
oplossingen kunnen worden gevonden. In gevallen waarin tussen de
lidstaten flexibeler instrumenten of regelingen van toepassing zijn,
prevaleren die boven dit kaderbesluit.

(17)	Dit kaderbesluit is complementair met en doet geen afbreuk aan
Kaderbesluit 2008/
/JBZ van de Raad van 
 inzake het versterken van
Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ*, en maakt gebruik
van mechanismen die reeds bij Eurojust bestaan.

(18)	Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake
de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van
de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, is van
toepassing op de bescherming van de persoonsgegevens die krachtens dit
kaderbesluit worden verstrekt.

(19)	Dit kaderbesluit neemt de grondrechten in acht en is in
overeenstemming met de beginselen van artikel 6 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie en van het Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.	Dit kaderbesluit bevat:

a)	het procedurele kader voor de informatie-uitwisseling tussen
nationale autoriteiten betreffende lopende strafrechtelijke procedures
voor specifieke feiten om na te gaan of er in andere lidstaten voor
dezelfde feiten parallelle strafprocedures lopen, en voor het aangaan
van rechtstreeks overleg tussen hun nationale autoriteiten om vast te
stellen welke jurisdictie het meest geschikt is om specifieke feiten die
onder de jurisdictie van twee of meer lidstaten vallen, te behandelen;

b)	voorschriften en gemeenschappelijke criteria die de nationale
autoriteiten van twee of meer lidstaten in acht moeten nemen wanneer zij
trachten vast te stellen welke jurisdictie het meest geschikt is om
specifieke feiten te behandelen.

2.	Dit kaderbesluit is van toepassing op de volgende situaties:

a)	wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een
strafrechtelijke procedure voeren en tot de bevinding komen dat uit de
feiten die onderwerp van die procedure zijn, blijkt dat er een
significante band is met Ă©Ă©n of meer lidstaten, en de mogelijkheid
bestaat dat de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat/lidstaten
een strafrechtelijke procedure voeren voor dezelfde feiten,

of

b)	wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een strafrechtelijk
procedure voeren en op welke wijze dan ook vernemen dat de bevoegde
autoriteiten van een of meer lidstaten een strafrechtelijke procedure
voeren voor dezelfde feiten.

3.	Dit kaderbesluit is niet van toepassing op situaties waarin geen
enkele lidstaat rechtsmacht voor het gepleegde strafbare feit heeft
gevestigd.

4.	Dit kaderbesluit is niet van toepassing op strafrechtelijke
procedures tegen ondernemingen indien deze procedures strekken tot
toepassing van het mededingingsrecht van de Europese Gemeenschap.

5.	Dit kaderbesluit verleent aan personen geen rechten die zij tegenover
de nationale autoriteiten kunnen doen gelden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

a)	"kennisgevende lidstaat": de lidstaat waarvan de bevoegde
autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat een
kennisgeving of een uitnodiging tot het aangaan van rechtstreeks overleg
doen toekomen;

b)	"reagerende lidstaat": de lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten
van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat een kennisgeving of
een uitnodiging tot het aangaan van rechtstreeks overleg ontvangen;

c)	"lopende procedures": op grond van de nationale wetgeving door de
bevoegde autoriteiten van een lidstaat ingestelde strafrechtelijke
procedures voor specifieke feiten, inclusief de aan het strafproces
voorafgaande fase;

d)	"kennisgevende autoriteit": de autoriteit die in de nationale
wetgeving is aangewezen om de autoriteiten van een andere lidstaat een
kennisgeving van lopende strafrechtelijke procedures te doen toekomen,
reacties daarop in ontvangst te nemen, en met de bevoegde autoriteit van
een andere lidstaat te bespreken en vast te stellen welke jurisdictie
het meest geschikt is om onder de jurisdictie van de betrokken lidstaten
vallende specifieke feiten te behandelen;

e)	"reagerende autoriteit": de autoriteit die in de nationale wetgeving
is aangewezen om kennisgevingen van in een andere lidstaat lopende
strafrechtelijke procedures voor een strafbaar feit in ontvangst te
nemen en erop te reageren, en met de bevoegde autoriteit van een andere
lidstaat te overleggen en vast te stellen welke jurisdictie het meest
geschikt is om onder de jurisdictie van de betrokken lidstaten vallende
specifieke feiten te behandelen.

Artikel 3

Vaststelling van de kennisgevende en de reagerende autoriteiten 

1.	Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke
autoriteiten zijn aangewezen als kennisgevende, respectievelijk
reagerende autoriteit. Een lidstaat kan besluiten dezelfde autoriteit
als kennisgevende en als reagerende autoriteit aan te wijzen.

2.	Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie
ter beschikking van alle lidstaten en van de Commissie en maakt deze
bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Mogelijkheid om de taken van een aangewezen autoriteit 

aan een andere nationale autoriteit toe te vertrouwen

1.	In iedere fase van de bij dit kaderbesluit ingestelde procedure kan
de kennisgevende of de reagerende autoriteit besluiten haar taken als
aangewezen autoriteit overeenkomstig artikel 3, lid 1, toe te
vertrouwen aan een andere nationale autoriteit, bijvoorbeeld een in de
nationale wetgeving met strafrechtelijke vervolging belaste autoriteit.

2.	Indien een besluit als bedoeld in lid 1 wordt genomen, wordt dit,
samen met de contactgegevens van de aangewezen autoriteit, onmiddellijk
ter kennis gebracht van de kennisgevende of de reagerende autoriteit van
de betrokken lidstaat.

3.	Det in lid 1 bedoelde besluit treedt in werking vanaf de ontvangst
van het bericht overeenkomstig lid 2.

HOOFDSTUK 2

INFORMATIE-UITWISSELING

Artikel 5

Kennisgeving

1.	Indien de volgens de nationale wetgeving tot strafvervolging bevoegde
autoriteiten van een lidstaat vaststellen dat feiten die onderwerp zijn
van een lopende strafrechtelijke procedure, een significante band hebben
met een of meer andere lidstaten, stelt de kennisgevende autoriteit van
de eerste lidstaat de reagerende autoriteit(en) van de lidstaat/de
lidstaten waarmee een significante band bestaat, daarvan zo snel als
doenbaar is in kennis, om na te gaan of de reagerende lidstaat/lidstaten
strafvervolging heeft/hebben ingesteld voor dezelfde feiten.

2.	De verplichting tot kennisgeving bedoeld in lid 1 geldt alleen voor
strafbare feiten die in de kennisgevende lidstaat gestraft worden met
een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel met een maximum
van ten minste een jaar, en volgens de delictsomschrijving naar het
recht van de kennisgevende lidstaat.

Artikel 6

Significante band

1.	Een band wordt altijd als "significant" beschouwd wanneer de
gedraging of de wezenlijke aspecten daarvan die het strafbare feit
opleveren, plaatsvond op het grondgebied van een andere lidstaat.

2.	In procedures waarin een andere dan de in lid 1 genoemde band met een
andere lidstaat bestaat, wordt per geval, in het bijzonder aan de hand
van de in artikel 15, lid 2, genoemde gemeenschappelijke criteria,
bepaald of de band als significant moet worden aangemerkt.

Artikel 7

Kennisgevingsprocedure

1.	De kennisgevende autoriteit doet aan de reagerende autoriteit
kennisgeving op een wijze die schriftelijk traceerbaar is en die de
reagerende staat in staat stelt zich van de echtheid ervan te
vergewissen.

2.	Indien de reagerende autoriteit niet bekend is, verzoekt de
kennisgevende autoriteit langs alle mogelijke kanalen, waaronder de
contactpunten van het Europees justitieel netwerk en Eurojust, de
reagerende staat om nadere gegevens over de reagerende autoriteit.

3.	Indien de autoriteit van de reagerende staat die de kennisgeving
ontvangt, niet de bevoegde uitvoerende autoriteit in de zin van
artikel 3 is, zendt zij de kennisgeving ambtshalve door naar de
bevoegde autoriteit en stelt zij de kennisgevende autoriteit daarvan in
kennis.

Artikel 8

Vorm en inhoud van de kennisgeving

1.	De kennisgeving bevat de volgende gegevens:

a)	contactgegevens van de bevoegde nationale autoriteit of autoriteiten
die de zaak behandelen;

b)	een beschrijving van de feiten die onderwerp zijn van de lopende
procedures waarop de kennisgeving betrekking heeft, met inbegrip van de
aard van de significante band;

c)	de fase waarin de lopende procedure zich bevindt, en

d)	de identificatiegegevens van de verdachte en, in voorkomend geval en
voor zover bekend, van de slachtoffers.

2.	De kennisgeving kan andere relevante aanvullende gegevens bevatten
over de in de kennisgevende staat lopende procedures, bijvoorbeeld of
daar problemen zijn gerezen.

3.	De kennisgevende autoriteit maakt gebruik van het in de bijlage
opgenomen formulier A.

Artikel 9

Vorm en inhoud van de reactie

1.	In de reactie worden de volgende gegevens verstrekt:

a)	in voorkomend geval, de contactgegevens van de nationale autoriteiten
die de zaak behandelen of behandeld hebben;

b)	of in de reagerende staat een strafrechtelijke procedure loopt met
betrekking tot sommige of alle feiten waarop de kennisgeving betrekking
heeft en de fase waarin deze zich bevindt;

c)	of sommige of alle feiten waarop de kennisgeving betrekking heeft, in
de reagerende staat zijn behandeld, alsmede de aard van de
onherroepelijke beslissing;

d)	of de autoriteiten van de reagerende staat voornemens zijn om voor de
specifieke feiten waarop de kennisgeving betrekking heeft, zelf
strafvervolging in te stellen.

2.	De reactie kan relevante aanvullende gegevens bevatten, in het
bijzonder over andere, maar gerelateerde feiten ten aanzien waarvan in
de reagerende staat een strafrechtelijke procedure loopt.

3.	Om op een kennisgeving te reageren maakt de reagerende autoriteit
gebruik van het in de bijlage opgenomen formulier B.

Artikel 10

Termijnen en aanvullende gegevens

1.	De reagerende autoriteit reageert op de kennisgeving binnen vijftien
dagen na de datum van ontvangst.

2.	Indien nodig kan deze termijn worden verlengd met ten hoogste
vijftien dagen. De reagerende autoriteit stelt de kennisgevende
autoriteit evenwel binnen de in lid 1 genoemde termijn in kennis van de
verlenging.

3.	Indien de reagerende autoriteit van oordeel is dat de door de
kennisgevende autoriteit meegedeelde gegevens onvoldoende zijn om haar
in staat te stellen te reageren, kan zij, binnen de in lid 1
vastgestelde termijn, verzoeken dat de nodige aanvullende gegevens
worden verstrekt en kan zij een uiterste datum voor de ontvangst ervan
vaststellen.

4.	De in lid 1 genoemde termijn gaat opnieuw in na ontvangst van
aanvullende informatie.

Artikel 11

Uitblijven van een reactie

Indien een reagerende autoriteit niet binnen de in artikel 10
vastgestelde termijn reageert, kan de kennisgevende autoriteit de
maatregelen nemen die zij dienstig acht om de zaak onder de aandacht van
de reagerende staat te brengen, waaronder kennisgeving aan Eurojust.

HOOFDSTUK 3

RECHTSTREEKS OVERLEG

Artikel 12

Rechtstreeks overleg

1.	Bij het toezenden van een reactie of na die toezending houden de
kennisgevende autoriteit en de reagerende autoriteit rechtstreekse
besprekingen om onderling vast te stellen welke jurisdictie het meest
geschikt is om specifieke feiten die onder de jurisdictie van de beide
autoriteiten kunnen vallen te behandelen indien:

a)	sommige of alle feiten waarop de kennisgeving betrekking heeft, in de
reagerende lidstaat onderwerp zijn van een lopende strafrechtelijke
procedure; of

b)	de autoriteiten van de reagerende staat voornemens zijn om voor
sommige of alle feiten waarop de kennisgeving betrekking heeft, een
strafrechtelijke procedure in te stellen.

2.	Indien de nationale reagerende autoriteiten van meer dan een
lidstaat een kennisgeving ontvangen betreffende dezelfde lopende
procedure, houden de betrokken autoriteiten rechtstreeks overleg als
bedoeld in lid 1. De betrokken kennisgevende autoriteit coördineert dit
overleg.

3.	Bij gebreke van kennisgeving gaan twee of meer lidstaten via hun
respectieve reagerende en kennisgevende autoriteiten rechtstreeks
overleg aan om vast te stellen welke jurisdictie het meest geschikt is,
indien zij op enigerlei wijze vernemen dat er parallelle strafprocedures
lopen of gepland zijn.

Artikel 13

Verstrekken van informatie over belangrijke procedurele handelingen 

of maatregelen

De kennisgevende en reagerende autoriteiten die rechtstreeks overleg
aangaan, stellen elkaar in kennis van alle belangrijke procedurele
maatregelen die zij na de aanvang van het overleg nemen.

HOOFDSTUK 4

VASTSTELLING VAN 

DE MEEST GESCHIKTE JURISDICTIE

Artikel 14

Doel van het overleg

1.	Het overleg over de meest geschikte jurisdictie heeft als algemeen
doel te bepalen dat de bevoegde autoriteiten van Ă©Ă©n lidstaat alle
feiten die onder de jurisdictie van twee of meer lidstaten vallen,
zullen behandelen.

2.	Indien in een lidstaat strafrechtelijke procedures lopen met
betrekking tot feiten die samenhangen maar niet samenvallen met de
feiten waarop het overleg over de meest geschikte jurisdictie betrekking
heeft, of indien het, met name gezien de complexiteit van de feiten of
het aantal verdachten, onmogelijk is de strafrechtelijke vervolging in
Ă©Ă©n lidstaat te doen plaatsvinden, kan het dienstig zijn
strafrechtelijke vervolging in te stellen in twee of meer lidstaten die
ieder verschillende feiten behandelen of verschillende personen
berechten.

Artikel 15

Criteria voor de vaststelling van de meest geschikte jurisdictie

1.	Het algemene uitgangspunt is dat de berechting plaatsvindt in de
lidstaat waar het merendeel van de strafbare feiten heeft
plaatsgevonden. Dit zal de plaats zijn waar het merendeel van de
feitelijke gedragingen van de betrokken personen heeft plaatsgevonden.

2.	Wanneer het in lid 1 bedoelde algemene uitgangspunt niet geldt omdat
er andere gewichtige factoren zijn die er sterk voor pleiten om de
strafvervolging onder een andere jurisdictie te laten plaatsvinden,
bezien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die aanvullende
factoren om tot overeenstemming te komen over de meest geschikte
jurisdictie. De andere gewichtige factoren kunnen met name bestaan uit:

de plaats waar de verdachte of verdachten zich na aanhouding bevindt,
respectievelijk bevinden, en de mogelijkheid van overlevering of
uitlevering naar andere mogelijke jurisdicties;

de nationaliteit of verblijfplaats van de verdachten;

het grondgebied van de staat waar het merendeel van de veroorzaakte
schade is geleden;

de wezenlijke belangen van de slachtoffers;

de wezenlijke belangen van de verdachten;

de plaats waar zich belangrijk bewijsmateriaal bevindt;

de bescherming van kwetsbare of bedreigde getuigen wier getuigenis
belangrijk is voor de betrokken zaak;

de woonplaats van de belangrijkste getuigen en hun vermogen om te reizen
naar de lidstaat waar het merendeel van de strafbare feiten heeft
plaatsgevonden;

het stadium waarin de strafrechtelijke procedure voor de betrokken
feiten zich bevindt;

het feit dat er verwante procedures lopen;

de opzet van de procedure.

Artikel 16

Samenwerking met Eurojust

1.	Het staat iedere nationale autoriteit vrij om in elke fase van de
nationale procedure:

a)	Eurojust om advies te verzoeken;

b)	te besluiten specifieke gevallen waarin de vraag naar de meest
geschikte jurisdictie rijst, aan Eurojust voor te leggen.

2.	Iedere lidstaat doet aan Eurojust melding van de gevallen waarin
voor onder de bevoegdheid van Eurojust vallende zaken geen
overeenstemming kon worden bereikt over de vraag welke jurisdictie van
een lidstaat het meest geschikt is om specifieke feiten te behandelen,
alsmede van de gevallen waarin binnen tien maanden na de aanvang van het
rechtstreekse overleg geen overeenstemming is bereikt.

Artikel 17

Gevallen waarin geen overeenstemming is bereikt

In de uitzonderlijke gevallen waarin

a)	zelfs na het beroep op Eurojust als bedoeld in artikel 16 geen
overeenstemming is bereikt,

of

b)	indien in niet onder de bevoegdheid van Eurojust vallende zaken het
rechtstreekse overleg in onenigheid is geëindigd of binnen zes maanden
na het aanvatten van het overleg geen overeenstemming is bereikt,

stellen de lidstaten Eurojust in kennis van de redenen waarom er geen
overeenstemming is bereikt.

HOOFDSTUK 5

DIVERSEN

Artikel 18

Andere vormen van informatie-uitwisseling

1.	Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat op enigerlei wijze
vaststellen dat de feiten die in die lidstaat onderwerp zijn van een
lopende of voorgenomen procedure, tevens onderwerp zijn geweest van een
procedure in een andere lidstaat waarin een onherroepelijke uitspraak is
gedaan, stelt zijn kennisgevende autoriteit de reagerende autoriteit van
die lidstaat daarvan zo snel mogelijk in kennis en stuurt zij haar alle
desbetreffende gegevens.

2.	Indien de reagerende autoriteit via een kennisgeving of anderszins
verneemt dat feiten die in haar lidstaat onderwerp zijn geweest van een
strafrechtelijke procedure waarin een onherroepelijke uitspraak is
gedaan, onderwerp zijn geworden van een lopende of voorgenomen procedure
in een andere lidstaat, kan zij overwegen om aanvullende informatie te
verzoeken teneinde de mogelijke heropening van de zaak naar nationaal
recht terdege te kunnen beoordelen.

HOOFDSTUK 6

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Talen

Elke lidstaat deelt in een bij het secretariaat-generaal van de Raad
neergelegde verklaring mee in welke talen hij de in artikel 5 bedoelde
kennisgevingen aanvaardt en in welke talen hij erop zal reageren.

Artikel 20

Verhouding tot rechtsinstrumenten en andere regelingen

1.	Voor zover andere rechtsinstrumenten of regelingen een uitbreiding
van de doelstellingen van dit kaderbesluit inhouden en bijdragen tot de
vereenvoudiging van de procedures voor de informatie-uitwisseling tussen
nationale autoriteiten over lopende strafrechtelijke procedures en voor
het aangaan van het overleg en het streven naar overeenstemming over de
vraag welke jurisdictie het meest geschikt is om specifieke feiten die
onder de jurisdictie van twee of meer lidstaten vallen, te behandelen,
kunnen de lidstaten: 

a)	bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het
tijdstip van de inwerkingtreding van dit kaderbesluit van kracht zijn,
blijven toepassen;

b)	ook na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit dergelijke
overeenkomsten of regelingen sluiten.

2.	De in lid 1 bedoelde overeenkomsten en regelingen laten in ieder
geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn,
onverlet.

3.	De lidstaten geven het secretariaat-generaal van de Raad en de
Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit
kaderbesluit kennis van de in lid 1, onder a), bedoelde bestaande
overeenkomsten en regelingen die zij willen blijven toepassen.

De lidstaten geven het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie
ook kennis van elke nieuwe overeenkomst of regeling als bedoeld in
lid 1, onder b), zulks binnen drie maanden na de ondertekening
daarvan.

4.	Dit kaderbesluit geldt onverminderd Besluit 2008/
/JBZ*.

Artikel 21

Uitvoering

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk 
ï€Ș aan dit
kaderbesluit te voldoen.

De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie
uiterlijk op dezelfde datum de tekst mee van de voorschriften waarmee
zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in nationaal
recht omzetten.

Artikel 22

Rapportering

Uiterlijk 
ï€Ș dient de Commissie bij het Europees Parlement en de
Raad een verslag in, waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de
nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen,
indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die
van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. 

Gedaan te Brussel, 

	Voor de Raad

	De voorzitter





COUNCIL OF

THE EUROPEAN UNION

Brussels, 20 January 2009





5208/09

ADD 2



COPEN	7



ADDENDUM TO THE INITIATIVE

from :	Council General Secretariat

to :	Delegations

Subject :	Proposal for a COUNCIL FRAMEWORK DECISION on prevention and
settlement of conflicts of jurisdiction in criminal proceedings



EXPLANATORY REPORT

Council Framework Decision 

on prevention and settlement of conflicts of jurisdiction in criminal
matters

Grounds and objectives of the proposal 

Owing to the increase in the movement of persons and capital in the
European Union ("EU"), advances in technology which took place in the
last decades and the extraterritorial application of national
jurisdictions in a number of Member States, the criminal justice systems
of the EU Member States are increasingly confronted with situations
where several Member States have criminal jurisdiction to investigate
and bring to trial the same facts relating to the commission of criminal
offences. 

This means that two or more Member States may for example be able to
establish their jurisdiction for the same facts in situations where the
commission of a criminal offence involves the territory of several
Member States or the effects of an offence are felt in the territory of
several Member States. If in these cases it is discovered that two or
more Member States are conducting criminal proceedings for the same
facts and against the same person,  this may lead to a conflict of
jurisdiction as the respective authorities exercise their respective
competences in parallel. Moreover, in such situations it may be also
discovered that two or more Member States are not conducting criminal
proceedings against the same person, but are doing so for the same facts
or for related facts involving different person(s). Even though such
cases do not lead necessarily to conflict as such, it may be appropriate
to ensure close cooperation between the respective authorities in order
to improve the efficiency of the criminal proceedings and thus enhance
the proper administration of justice.

In the interests of effective justice, in light of the aim of the EU to
create a common area of Freedom, Security and Justice where primarily
the legal certainty for citizens must be guaranteed by avoiding
situations which might result in ne bis in idem cases and in order to
improve judicial cooperation in criminal matters between the authorities
which exercise  parallel competence, it is necessary to ensure that in
situations where the facts leading to the commission of a criminal
offence fall within the jurisdiction of more than one Member State,
criminal proceedings are conducted in the best placed jurisdiction and
that this jurisdiction is chosen in a transparent and objective way. 

Therefore it should be the overriding aim for authorities of the Member
States, which are conducting criminal proceedings for the same facts
against the same person to agree to concentrate the proceedings in a
single jurisdiction, having regard to the specific circumstances of each
case In order to ensure that the jurisdiction chosen is the most
appropriate one to conduct the proceedings, it is imperative that the
respective authorities should be able to exchange information with each
other so as to become aware promptly and at an early stage of national
proceedings which are ongoing in another jurisdiction. Where proceedings
in two or more Member States are conducted for the same or related facts
but against different persons, a proper and early exchange of
information within the mechanism of direct consultations must be ensured
in order to discuss whether concentration of the proceedings in a single
jurisdiction is appropriate and effective or to find another effective
solution concerning the negative aspects of parallel exercise of
competence.

At present, the level of exchange of information relating to cases which
may give rise to the situations described above cannot be described as
satisfactory. Currently, national authorities may initiate proceedings
for facts that are significantly linked to another Member State and
proceed to the trial stage without having informed the authorities of
that Member State. It might be argued that the authorities of the Member
State which is linked to the ongoing proceedings of another Member State
would  eventually be informed of such proceedings because at some point
they would be requested to provide assistance, such as a request to
transfer the proceedings, gather evidence or request execution of an
European Arrest Warrant, or because the accused person or defendant
would raise the question during the trial. 

This, however, cannot be considered as sufficient for various reasons. 

First of all, such assistance would not always be necessary as sometimes
in a cross-border crime there would be enough evidence to bring the case
to trial in the jurisdiction where the crime has been detected or a
person arrested. Second, a request to assist another Member State does
not necessarily arrive at an early stage of the proceedings. Third,
jurisdiction issues would not usually be part of such requests and, most
importantly, the responsible authorities dealing with such requests are
not obliged to raise or even to discuss the question of the best placed
jurisdiction. 

Owing to the unsatisfactory level of information exchange and the lack
of an obligation to enter into consultations on the best placed
jurisdiction in situations where there are parallel ongoing proceedings
in two or more Member States for the same facts involving the same
persons, or for the same or related facts involving different
persons(s), in certain situations the choice of jurisdiction is made
without any transparency or consideration of any of the characteristics
of the various jurisdictions of Member States dealing with the case.
This may lead to situations where the jurisdiction in which the
proceedings actually take place is not the best placed one. Under the
current legal framework, it could be argued that the choice of
jurisdiction for specific facts which could be the subject of criminal
proceedings in several Member States is left to chance and that this is
governed by a "first come-first served" rule. Moreover, parallel
proceedings are ineffective, as they amount to dual investment of time,
money and energy on part of judicial authorities. This consideration is
all the more important in the light of the broad applicability of the EU
wide trans-national ne bis in idem principle, which is contained in
Articles 54-58 of the Convention Implementing the Schengen Agreement, as
interpreted by the ECJ in several recent cases. Within the scope of
applicability of this principle it is more than obvious that parallel
proceedings for the same facts involving the same persons will
eventually result in the impairment of the legal certainty of
individuals and one of the proceedings will in fact inevitably result
into a waste of resources. 



Thus the current legislative status quo does nothing to enhance 
national authorities' awareness of actual jurisdiction conflicts or
their ability effectively to resolve such conflicts. This would not be
the case if the national authorities concerned  took the initiative to
notify other Member States about their proceedings. 

In line with the aim of creating a common European area of freedom,
security and justice, it therefore becomes necessary to take action so
as to eliminate the deficits of the existing legal framework. 

The proposed action aims to achieve, in particular, the following
objectives:

avoid, as early in the proceedings as appropriate, situations where the
same person is subject to parallel criminal proceedings in different
Member States which might lead to ne bis in idem situations; 

ensure closer cooperation in the exercise of the competence of two or
more Member States to conduct criminal proceedings in respect of the
same facts involving the same person(s) or in respect of the same or
related facts involving different person(s) or in respect of the same
criminal organization.

Such objectives should be achieved through the following means: 

ensuring that there is sufficient exchange of information between Member
States, from an early stage, about ongoing proceedings which are
significantly linked to another jurisdiction, 



making it possible for the authorities of the Member States concerned to
enter into direct consultations with each other in order to agree which
one is the best placed jurisdiction for conducting the criminal
proceedings, 

putting in place transparent rules and common criteria which will be
applied when Member States are seeking the agreement on the best placed
jurisdiction. 

These improvements in the exchange of information and the creation of a
procedural framework for direct consultations and rules for reaching an
agreement could bring multiple benefits for judicial cooperation in the
EU. In addition to the more effective avoidance of negative aspects of
jurisdiction conflicts, the improved awareness of each other's
proceedings, the better determination of the place of the criminal
proceedings and the increased transparency and greater objectivity to
the way the place for the trial is chosen, the following further
benefits could also be expected: 

better coordination of parallel investigations and more efficient
allocation of resources between the authorities of the Member States
which are concerned by the same or related facts; 

more thorough consideration of the rights and interests of individuals
in relation to the place of the trial including the victims protection; 

less likelihood of parallel or repeated criminal proceedings for the
same facts; 

better application of the principle of mutual recognition both in the
pre-trial and post-trial stage as the Member States concerned could be
consulted on the place of the criminal proceedings from an early stage;
and

fewer instances where evidence is gathered in a manner which is
incompatible with the law of the place where the criminal proceedings
will be conducted since the venue of the trial can be decided jointly by
the Member States concerned before these measures are sought.  



The phenomenon of parallel criminal proceedings for the same facts
involving the same persons, or parallel criminal proceedings for the
same or related facts involving different person (s) that are conducted
in two or more Member States is  occurring ever more often throughout
the European Union. This observation is empirically supported by the
results of the survey based on the questionnaire the Czech Republic has
drawn up and submitted to the Member States and Eurojust in October
2008. 

The questions contained in the questionnaire sent to the Member States
was  intended to find out the indicative number of parallel criminal
proceedings for the same facts  that had been revealed in the Member
States in recent years, at what stage it was identified that there was a
conflict of jurisdiction, how it was resolved, and whether Eurojust was
involved or a report was issued on particular problems in communication
with the authorities of other Member States. The questionnaire also
included questions concerning the prediction of growth of such cases and
whether such cases might exist unknown to the authorities. 

Concerning the questionnaire sent to Eurojust, it addressed the numbers
of cases of conflicts of jurisdiction referred to Eurojust, the nature
of those cases, the timing of the referral and the methods of resolving
such conflicts. Officially there are 52 cases registered as conflicts of
jurisdiction in the Eurojust Case Management System, where approximately
two thirds of the cases are bilateral and the rest  multilateral.
Eurojust reported that such cases are often revealed through MLA
requests for competing European Arrest Warrants. Eurojust itself may
discover them when cross checking, and in the framework of coordination
meetings. Another question  concerned  the duration of the cases of
conflict of jurisdiction, where Eurojust stated that the average time
from  registration of the case until its closure is around 10 months;
however, this information refers only to the period of the registration
of the case in the Case Management System and  is not related to the
resolution of the cases of conflicts of jurisdiction. 

The replies to the questions (21 Member States plus Eurojust) are
presented in a separate document of the Council Secretariat General
(17308/08 COPEN 254 + ADD 1; a summary is set out in 17553/08 COPEN
263). 

An annex is also attached to this explanatory report to illustrate the
nature and description of the facts of some cases of conflicts of
jurisdiction which were identified  in Czech judicial practice, as well
as cases dealt with by Eurojust. 

Background and existing provisions in the area covered by the proposal 

As shown above, the current EU legal framework cannot ensure that the
authorities of the Member States are aware of each others’ ongoing
proceedings when the facts of a case could lead to a conflict of
jurisdiction or where the facts are related. Moreover, there is no
EU-wide binding procedure in place which would facilitate joint
discussions on the best placed jurisdiction for the criminal proceedings
in such cases. 

In 2000 in its Communication on mutual recognition of final decisions in
criminal matters, the Commission suggested laying down jurisdiction
rules which would have given exclusive jurisdiction to a single Member
State. The feasibility of such an approach was examined at an experts'
meeting in December 2001. A large majority of the experts and
practitioners were skeptical about such a system; they underlined the
need for flexibility and to ensure that the competent national
authorities would be able to take into account the specific
circumstances of each individual case when choosing the most appropriate
forum for trying a case. 



These findings were confirmed both by a project under the EU Grotius
programme  and a seminar organized by Eurojust in November 2003 on
Eurojust’s competence to issue requests on determining jurisdiction.
In this respect, it should be noted that the Guidelines laid down by
Eurojust following the seminar, which brought together practitioners and
researchers from a wide range of legal systems, state that: "each case
is unique and consequently any decision made on which jurisdiction is
best placed to prosecute must be based on the facts and merits of each
individual case".

Further, the initiative of the Hellenic Republic ( February 2003, a
proposal for a Framework Decision on ne bis in idem)  should be noted.
In addition to the principle of ne bis in idem  it contained provisions
which related to the resolution of jurisdiction conflicts. The proposal
also contained certain criteria for determining jurisdiction. It listed
the same determining factors as those in Article 9(2) of the Framework
Decision on combating terrorism, but without referring to an order of
priority unlike that Framework Decision or  the Framework Decision on
attacks against information systems. The Member States could not agree
on this initiative, in particular on various issues relating to the
subject of ne bis in idem, and as a result  discussions  came to a halt.
It should be however emphasized that the current proposal differs to a
great extent from the proposal of the Hellenic Republic, as it does not
deal with the principle of ne bis in idem as such and concentrates prima
facie on the exchange of information on ongoing criminal proceedings and
on rules on resolving the conflicts of jurisdiction. However, as pointed
out above, the very existence of ne bis in idem principle is a
fundamental reason for the establishment of mechanism as is the one laid
down in present proposal which as a kind of a preventive measure
approach diminishes the probability of the ne bis in idem situations.  



In 2005 the Commission gave consideration to the current legal framework
in the Green Paper on Conflicts of Jurisdiction and the Principle of ne
bis in idem  (the "Green Paper"). Additionally, in that Green Paper the
Commission outlined possibilities for creation of a mechanism which
would facilitate the choice of the most appropriate jurisdiction and
made suggestions which aimed at clarifying the scope and the
applicability of the EU wide trans-national ne bis in idem principle,
which is contained in Articles 54-58 of the Convention Implementing the
Schengen Agreement. The present proposal does not comprise nor does it
define the concept of ne bis in idem as such and generally  does not
follow other proposals included in the Green Paper;  for example it does
not establish a body which would give binding decisions. The present
proposal is also linked appropriately with the Eurojust decision in
order to have a complementary system, unlike  the Green Paper.

At present there are various EU instruments dealing with specific types
of criminality, which require Member States to extend their national
jurisdiction beyond the territoriality principle for certain offences
– e.g. with the active or passive personality principles. However,
these provisions do not oblige Member States to exercise their
jurisdiction in specific cases. Such provisions can be found in the
Convention on the Protection of the EC’s financial interests of 26
July 1995 (Article 4) and the Protocol thereto of 27 September 1996
(Article 6), the Convention on the Fight against Corruption of 26 May
1997 (Article 7), and the Framework Decisions on the protection of the
Euro against counterfeiting (Article 7), combating fraud and
counterfeiting of non-cash means of payment (Article 9),combating
terrorism (Article 9), combating trafficking in human beings (Article
6), strengthening the penal framework

to prevent the facilitation of unauthorized entry, transit and
residence (Article 4), combating corruption in the private sector
(Article 7), combating the sexual exploitation of children and child
pornography (Article 8), the laying down minimum provisions on the
constituent elements of criminal acts and penalties in the field of
illicit drug trafficking (Article 9) and on attacks against information
systems. It needs to be noted that these provisions aim at preventing
negative jurisdiction conflicts rather than avoiding or resolving
conflicts. 

As regards existing legal instruments which may facilitate the avoidance
or resolution of jurisdiction conflicts or facilitate the choice of
jurisdiction, it is of relevance to mention the European Convention on
Transfer of Proceedings of 15 May 1972, drawn up by the Council of
Europe, where several articles deal with preventing and resolving the
problem of parallel criminal proceedings However, this Convention has
only entered into force in 13 Member States and does not provide for a
shared, comprehensive and multilateral procedure to determine
jurisdiction. 

The second relevant instrument which may facilitate the avoidance or
resolution of jurisdiction conflicts is the Council Decision on
Eurojust. According to Article 7(a), Eurojust may ask the competent
authorities of the Member States to undertake an investigation or
prosecution of specific acts or to accept that one of them may be in a
better position to undertake an investigation or to prosecute specific
acts. If a case of conflict of jurisdiction is referred to Eurojust and
two or more national members cannot agree on how to resolve it, the
College must be asked to issue a written non-binding opinion on the
case, provided that the matter cannot be resolved through mutual
agreement between the national competent authorities concerned. 

While Article 7 applies to the Eurojust College as a whole, national
members of Eurojust may also ask the competent authorities “to
consider” these measures (Article 6(a)). In principle, the competent
authorities need to give reasons if they do not follow a reasoned
request by the College (Article 8). These two articles solve the problem
of conflicts of jurisdiction, once the case is referred to Eurojust.
However, there is no obligation to ask Eurojust to solve such cases. 

On the other hand, a new Article 13(8)(a) of Decision on strengthening
Eurojust states that the national member should be informed of cases
where conflicts of jurisdiction have arisen or are likely to arise. Thus
a duty to inform Eurojust has been newly set. However, it does not go
beyond the duty to inform, whereas the present proposal provides for a
comprehensive procedural framework in order to solve conflicts of
jurisdiction.

As regards specific types of criminality, EU criminal law obliges Member
States or their authorities to cooperate with each other for the purpose
of coming to a decision as to the appropriate jurisdiction under which a
case should be dealt with. This is so for Article 6(2) of the Convention
on the Protection of the EC’s Financial Interests and Article 9(2) of
the EU Corruption Convention, Article 4(2) of the Joint Action on
Criminal Organizations, Article 7(3) of the Framework Decision on Euro
Counterfeiting, Article 9(2) on the Framework Decision on combating
terrorism and Article 10(4) of the Framework Decision on attacks against
information systems. According to these provisions, the Member States
involved “must cooperate in order to decide which of them will
prosecute the offenders in question with the aim, if possible, of
centralizing proceedings in a single Member State”. First, these rules
do not provide for a specific procedure to avoid and, if need be,
resolve conflicts of jurisdiction and these rules are general and
abstract. 

Second, these rules are only applicable to specific types of
criminality. It should also be noted that the relevant provisions in the
Framework Decision on combating terrorism and in the Framework Decision
on attacks against information systems provide that in achieving the
centralizing of proceedings in a single Member State, "the Member States
may have recourse to any body or mechanism established within the EU in
order to facilitate cooperation between their judicial authorities and
the coordination of their action". This text indeed implies the use of
Eurojust. However, though provided the legal regime under the Eurojust
Decision, these provisions do not create an obligation on Member States
to refer a case to Eurojust. 

Finally. the role of the European Judicial Network should be mentioned
in this respect. The network was established primarily in order to
improve the relations between the competent authorities as regards the
exchange of information. This efficient and informal means of fast
information exchange may also often contribute to a better awareness of
ongoing criminal proceedings conducted in two or more Member States
regarding the same or related facts. 

Legal Framework 

This proposal is being presented with a view to legislative action on
the basis of, inter alia, Article 31(1)(d) of the Treaty on European
Union ("TEU"), according to which common action between judicial and
other competent authorities of the Member States on judicial cooperation
in criminal matters must include preventing conflicts of jurisdiction
between Member States.



Moreover, this proposal is designed to give effect to what has been
declared in the Hague Programme for strengthening freedom, security and
justice in the EU ("Hague Programme") which was approved by the European
Council at its meeting on 5 November 2004. In particular, it follows
point 3.3 which stated that "with a view to increasing the efficiency of
prosecutions, while guaranteeing the proper administration of justice,
particular attention should be given to possibilities of concentrating
the prosecution in cross-border multilateral cases in one Member State"
and point 3.3.1 which asked that further attention should be given to
additional proposals, including on conflicts of jurisdiction so as to
complete the comprehensive programme of measures to implement the
principle of mutual recognition of judicial decisions in criminal
matters. 

Summary of the present proposal and explanations concerning its most
important Articles

The proposed Framework Decision aims to create a mechanism to prevent
potential conflicts in parallel exercise of competence between two or
more authorities of the Member States and a mechanism for better
awareness of ongoing criminal proceedings which could be related to each
other.. It establishes a  procedural framework under which national
authorities must exchange information about ongoing criminal proceedings
for specific facts in order to find out whether there are parallel
ongoing proceedings for the same facts involving the same persons in
other Member State(s) and under which the national authorities must
enter into direct consultations in order to reach an agreement on the
best placed jurisdiction for conducting criminal proceedings for
specific facts which fall within the jurisdiction of two or more Member
States. It also aims at addressing the situations of parallel criminal
proceedings in respect of same facts or related facts involving
different persons, where in such cases the direct consultations would
improve the cooperation between the respective authorities.  Moreover,
it establishes rules and common criteria which must be taken into
account by the national authorities of two or more Member States
whenever they seek the agreement on the best placed jurisdiction for
conducting criminal proceedings for specific facts.



The instrument establishes a procedure for exchange of information where
competent authorities of one Member State are conducting  criminal
proceedings for specific facts and need to find out whether there are
ongoing proceedings for the same facts involving the same person in
other Member State(s). It also applies where competent authorities of
one Member State are conducting criminal proceedings for specific facts
and are already aware, by other means than a notification procedure,
that competent authorities of other Member State(s) have been conducting
criminal proceedings for the same facts involving the same person, or
for the same or related facts involving different person(s). In such
cases, the notification procedure (Articles 5 to 11) does not apply and
the respective States should enter straight into direct consultations.

The proposed Framework Decision is not intended to address the negative
conflicts of jurisdiction where a negative conflict means that no Member
State has established its jurisdiction over the committed criminal
offence. It is neither the aim of the proposed instrument to harmonize
the rules on jurisdiction in the Member State. 

One of the key provisions is Article 5 which establishes an obligation
for a competent authority to notify the authorities of other Member
State(s). The purpose of the notification is to find out whether there
are ongoing criminal proceedings for the same facts involving the same
person(s) in other Member State(s). Such obligation would apply in the
event that the authorities of a Member State discover that facts which
are the subject of ongoing proceedings demonstrate a significant link to
a Member State other than the one where proceedings are ongoing. In that
event, the competent notifying authority of a Member State where the
proceedings are ongoing must notify the existence of these proceedings
to the responding authority of a Member State which is significantly
linked to them. 

Article 6 gives a definition of a “significant link”. A link must
always be regarded as “significant” where the conduct or its
substantial part which give rise to the criminal offence took place in
the territory of another Member State. In other cases, such as for
example the location of important evidence or nationality of the accused
person, it must be decided on a case by case basis whether a link is of
such a significance that it might lead to a presumption that there could
be ongoing proceedings for the same facts in other Member State. When
deciding, reference should be made in particular to the common criteria
which are listed in Article 15. The notification procedure does not
cover criminal offences punishable in the notifying State by a custodial
sentence or a detention order for a maximum period of up to one year,
and thus the very minor cases, which could cause undue bureaucracy, are
excluded. The moment of such notification to the responding Member State
must happen as soon as practicable, that means a moment when it is
flexible and effective to make such notification having in regard the
specific circumstances of each case which might not allow to make the
notification always as soon as possible. Furthermore, the term “as
soon as practicable” also provides for flexibility in the discretion
of the judicial authority, whether to notify or not, in connection with
Article 20 which stipulates the relationship with other legal
instruments or arrangements. It should be understood that it might not
be deemed in any case practicable to notify in situations where EAW or
request for the transfer of criminal proceedings is sent to another
Member State.

Another important element of the proposal is to be found in Articles 9
and 10 which lay down an obligation for the responding authority to
respond to the notification. The response should contain the basic
information as to whether or not there are ongoing proceedings in the
responding State for some or all of the facts which are subject to the
ongoing proceedings in the notifying Member State,  or whether there 
have been proceedings for the same facts in the past. Article 10
provides for time limits within which the information should be conveyed
to the notifying authorities. These time limits are especially important
if delays in the criminal proceedings where there are not any ongoing
proceedings in the responding State are to be avoided.  The compulsory
elements suggested for Articles 9 and 10 will enable  the notifying
authority to perform a qualitative assessment of the circumstances of
the particular criminal offence which gave rise to the prosecution.



Article 12 opens Chapter 3 concerning direct consultations, which
represent another step towards settling conflicts of jurisdiction. The
respective authorities must enter into direct consultations. Firstly,
the obligation to enter into direct consultations arises when the
responding authority confirms that there are ongoing proceedings for
some or all of the facts involving the same persons which are the
subject of a notification, or it intends to initiate such criminal
proceedings. In this case the commencement of direct consultations is
directly linked to the procedure of notification and relates to the
contents of the response.  The consultation may be initiated by either
of the respective authorities, but in  all cases the response should be
sent to the notifying authority. Secondly, direct consultations are
obligatory if a competent authority of a Member States becomes aware, by
whatever means, that parallel criminal proceedings for the specific
facts involving the same persons are already ongoing or anticipated in
other Member State(s). In this case, the notification procedure is not
necessary as the conflict of jurisdiction is already known. It should be
understood that the consultation phase is not mandatory if the conflict
has already been resolved during the notification-response procedure.
This Article does not prevent the authorities from entering into direct
consultations where they feel them to be necessary  in order  to reach
agreement on the best placed jurisdiction or  to solve any other problem
related to the parallel ongoing proceedings concerning the same or
related facts involving different persons.



The aim of direct consultations, leading to effective closer cooperation
between the competent authorities conducting the criminal proceedings in
two or more jurisdictions, is to reach  agreement between the competent
authorities as regards the best placed jurisdiction. Where appropriate
and practical, the agreement should be such that the criminal
proceedings are concentrated in  a single Member State. If possible,
concentration of the criminal proceedings in one Member State, e.g.
through the transfer of criminal proceedings, should then take place; 
otherwise the setting, timeframe and modalities for any other effective
solution concerning the negative aspects of parallel exercise of
competence should be explored. Article 15 establishes the rules under
which the best placed jurisdiction must be chosen. There is a rebuttable
presumption in favour of conducting the proceedings in the territory of
the  State where most of the criminality occurred, that is in the place
where most of the factual conduct performed by the persons involved
occurred. This general presumption is based on the fact that presumably
the most important items of evidence as well as the victims will be 
located in the territory of the Member State where most of the criminal
activity has occurred. In addition the territoriality principle was
chosen because it is a leading principle of criminal jurisdiction common
to all Member States. However, where the general presumption according
to paragraph 1 does not apply due to the fact that there are other
sufficiently significant factors for conducting the criminal
proceedings, which strongly point in favour of a different jurisdiction,
the competent authorities of Member States must consider those
additional factors in order to reach  agreement on the best placed
jurisdiction. Article 15(2) gives a non-exhaustive list of those
factors, which are not in any order of priority. The set of criteria was
mainly inspired by the Eurojust guidelines, set out in the 2004 Annual
report as well as by the 1972 Convention on Transfer of proceedings.



Article 16 addresses the very important link to Eurojust and its
mechanisms in solving conflicts of jurisdiction. Generally, any
competent authority may ask for an opinion  or refer a case to Eurojust
at any time during the criminal proceedings, which is in line with the
Eurojust Decision. Article 16 par. 2 addresses situations before the
referral to Eurojust. It makes the referral of a case to Eurojust
mandatory for cases which fall within the jurisdiction of Eurojust where
it has not been possible to reach an agreement on the best placed
jurisdiction for conducting criminal proceedings for specific facts or
in situations where an agreement has not been reached within 10 months
following entry into direct consultations.

Article 17 addresses situations where even Eurojust cannot intervene
anymore, and  agreement has not been reached, either at all or within a
time limit. It covers cases which do not fall within the competence of
Eurojust and cases where Eurojust intervened but  agreement has not been
reached. In such cases, the Member States must have a duty  to inform
Eurojust of the failure and the reasons for it. The purpose of this
article is to provide for collection of such information and for
conclusions to be drawn on possible future improvements of the mechanism
on the settlement of conflicts of jurisdiction. 

Article 18 is of a slightly different nature, although related to the
exchange of information on parallel proceedings. It deals with the cases
where it becomes apparent, either through the notification procedure or
by any other means, that the facts which are the subject of ongoing or
anticipated criminal proceedings in one Member State were the subject of
proceedings which have been finally disposed of in another Member State.
This usually signifies the existence of a ne bis in idem situation, in
which only the authorities of the State where the proceedings have been
finally disposed of may further deal with the case and possibly reopen
proceedings , if this is permitted under their national law. This
Article encourages the exchange of information and evidence which should
help the respective authorities in duly assessing the possibility of
reopening as well as in the conducting of ensuing proceedings, if
appropriate. 



Article 20 deals with the relationship to other legal and non-legal
instruments which contain provisions related to prevention and
settlement of conflicts of jurisdiction. Basically it states that all
instruments which contribute to or reach the aims of this Framework
Decision more effectively must have priority over it.

Legal basis and choice of instrument

The proposal is based on Article 31(1)(c) and (d) and Article 34(2)(b)
Treaty on the EU and has the form of a Framework Decision based on
Article 34(2) (b) TEU.

Subsidiarity and proportionality principles

Member States do not currently provide through their national laws and
criminal procedure rules for an obligation to exchange information for
facts which demonstrate links to another Member State or for a duty to
exchange views and/or jointly to discuss on the basis of common criteria
which is the best placed jurisdiction for bringing to trial facts that
could be prosecuted by several Member States. Therefore, in the absence
of any common action and in order for there to be progress in terms of
better exchange of information about proceedings for facts which could
lead to a conflict of jurisdiction and of laying down a duty to discuss
jurisdiction issues on the basis of common criteria, Member States would
have to act unilaterally to make provision in their national law so as
to provide for these matters. This approach would be unlikely to succeed
since it would require uniformity of national provisions across 27
Member States acting separately. Such uniformity would be more readily
achievable by common action in the form of a Council Framework Decision.
This Framework Decision does not go beyond what is necessary to achieve
that objective. It is also without prejudice to Article 33 TEU.



Budgetary implication

It is expected that the implementation of the proposed Framework
Decision will entail no significant additional operational expenditure
to be charged to the budgets of the Member States or to the budget of
the European Union. Moreover, in the long run costs are expected to be
saved as in many cases it is assumed that the costs of conducting  the
whole proceedings in several  Member States will be prevented.

ANNEX

Examples of jurisdictional conflicts between EU Member States as
experienced by judicial authorities of the Czech Republic and by
Eurojust

To demonstrate better the existence of the problem in practice see a
short illustration of some real cases of conflict of jurisdiction that
have been revealed (i) in the Czech Republic, and (ii) cases dealt with
by Eurojust:

(I)	CZECH REPUBLIC

The Czech authorities were conducting criminal proceedings against a
German national. The case was brought to a trial in 2004; however the
accused person was evading the process. Consequently, the arrest warrant
was issued and sent to Germany, but German authorities refused to
execute the arrest warrant and decided to conduct the proceedings
themselves. Thus, the proceedings in the Czech Republic were suspended
(in 2005) and in about two years the German prosecuting authority
informed of the decision not to proceed with the case as all the
relevant witnesses and important evidence were available on the Czech
territory. At the end, the German authorities re-considered the previous
decision when saying that the Czech Republic was a better placed
jurisdiction for conducting this particular proceedings. The proceedings
are not ended by far. 

The Czech judge stated that if the matter would have been thoroughly
communicated with the German authorities already in the year 2004, the
case could have already been resolved and the proceedings would have
been finally disposed of by now. The lack of agreement caused more than
2 years delay and did not lead to the procedural economy. 

A German national was in 2007 convicted by a Czech court for smuggling
of drugs which he was buying in the Netherlands and transporting through
Germany to sell it in Plzen, in the Czech Republic. He was performing
this criminal activity since 2001 to 2006. German authorities issued a
European arrest warrant for the purpose of conducting the criminal
prosecution for a criminal offence of importing heroine from the
Netherlands in order to sell it in February 2006, which constituted one
of the acts of the criminal offence for which he was convicted in the
Czech Republic. The European Arrest Warrant was issued in about the same
time as the judgment of conviction by the Czech court. 

From the above-mentioned it is clear that without the existence of the
issued EAW, the German and Czech authorities would not know that they
are (or were) conducting parallel criminal proceedings for the same
facts. However, if there was a proper knowledge of the important facts
already at the very early stage, with most probability the German
authorities would have not started the proceedings, moreover, they could
have been in close cooperation with the Czech authorities and either
discovered other important relevant facts enabling to handover the case
to the Czech authorities or together with the Czech authorities decided
that the German authorities had better placed jurisdiction for
conducting the criminal proceedings. 

The above mentioned cases are just examples from the numerous cases of a
similar type that have happened in the Czech Republic during several
past years and we were lucky to get to know about them. The Czech
Republic, as well as some other Member States, does not have a
centralized information database concerning numbers of such cases of
conflicts of jurisdiction, but from the information of the judges,
prosecutors or evidence of the EAW issued or refused, it is clear that
the cases do exist and are not of marginal number. The parallel
proceedings are for example discovered via the transmission of the EAW
issued by German, Austrian or Slovakian authorities or via sending a MLA
request. Many cases are concerned with criminal offences of smuggling of
drugs or enabling other persons of illegal crossing of the border, where
one or more states have jurisdiction for conducting criminal
proceedings. 

The significant link to the other state(s) in such cases is usually
clear, e.g. the sustained loss or the nationality of the offender, but
currently the judicial authorities do not have any obligation to inform
the other state. When the EAW reaches the respective authority, the
proceedings are usually at an advanced stage, and it is not effective
anymore to agree that the authority which issued the EAW would continue
the proceedings. If the communication about the facts between the
respective authorities was commenced already at the early stage of the
proceedings, such approach would lead to the more effective
determination of the best placed jurisdiction. 

(II) EUROJUST

Below an illustration of cases of conflicts of jurisdiction which have
been referred to and dealt with by Eurojust is given: 

Portugal/France

In 2005, the French authorities seized in French territory a Portuguese
truck with a Portuguese driver who transported among other goods
considerable amount of packs of cigarettes of different brands. The
absence of proper legal documents that justified such cargo led the
investigators to assume that they were in the presence of a crime of
smuggling of cigarettes and tax fraud. Two different investigations
started in Portugal and in France partially for the same facts. Some
elements were retrieved that might let do the conclusion that all the
proceedings should be concentrated in Portugal, even including those
facts investigated in the French criminal file.



Spain/UK

In 2001 the British citizen “A” died in Alicante in Spain. The
British prosecution service was seeking assistance in co-ordinating
enquiries into the activities of another British citizen “B” bearing
in mind the forgery of various documents that belonged to “A”.  In
the file opened in 2001, there was a suspicion that the “B” had been
involved in the death of “A”, but it was decided that there was
insufficient evidence to prosecute her for murder.  In 2006, new
evidence of forgery and fraud were presented to the anti-fraud
prosecution services in the UK by the relatives of the victim. It was
decided that a new series of enquires should be conducted by the Spanish
authorities in order to reopen the criminal proceeding initiated in
2001.

Portugal/Spain

A criminal organization operated from Spain by recruiting Portuguese
workers, who were initially retained in Portugal and, at a later stage,
sent to Spain to work in similar conditions to slavery. The crime itself
and the respective criminal proceedings were initially discovered and
initiated by the Office of Prosecution Services of Porto in Portugal. It
was considered that there was a need to undertake parallel
investigations in both countries in a well coordinated way. This
coordination led to the concentration of the proceedings in Portugal
that was considered the best place to prosecute.

Germany/France/Spain

Between 1978 and 2006 19 murders were committed in different countries
(Germany, Spain, France, Italy and Czech Republic). A German national
was suspected having committed these crimes and was put in detention.
The Spanish authorities issued an EAW to Germany requesting the
surrender of the suspect but when all the investigations were connected,
the German authorities announced that the EAW could not be executed
because of the pending investigation in Germany. On the other hand, the
French and Spanish jurisdictions are not competent to deal with murder
offences when they are perpetrated in foreign countries by foreign
citizens. In 2006 a positive conflict of jurisdiction between Germany,
Spain and France had to be solved. 

For reason regarding the “fair trial principle”, the suspect should
have the possibility to stand trial in his own judicial system and
language and the victims’ relatives from foreign countries should take
part in the proceedings as parties. It was considered that the German
judicial authorities were better placed to handle the totality of the
crimes committed by the defendant.

Portugal/Germany

German authorities sent an EAW to Portugal, requesting the surrender of
a German citizen who was accused of drug trafficking. The suspect was in
custody in Portugal awaiting trial. Another Portuguese investigation
related to the same criminal activity and facts were in progress. In the
meantime, the time limit for the execution of the EAW was exceeded due
to ongoing co-ordination between both authorities. The final result of
this case was that the Portuguese proceedings were transferred to
Germany and Portuguese Court of Appeal – the executing authority –
after suspending the execution of the EAW, decided to surrender the
suspect to Germany.

Luxembourg/France

A French citizen based in Luxembourg used a complex company and account
structure, located in Luxembourg, Austria, Spain, UK, Channel Islands,
Monaco, Switzerland, Belgium and Liechtenstein, to defraud a large
number of persons in France and its Overseas Departments and
Territories. More than 400 people were defrauded. The suspect was
arrested in Luxembourg and the investigation and prosecution started in
that country. At the same time, France also claimed jurisdiction over
the same suspect and facts, citing the fact that several of the main
suspect’s accomplices, as well as the majority of the victims, lived
in France. It was decided and agreed by common consent that France
should carry on with the investigations and remaining judicial
procedures. The Public Prosecutor in Marseille was informed by the
Luxembourg authorities that they agreed on the principle not to proceed
with the case if the French authorities sent a certificate indicating
that they would take into account the period of preventive detention
carried out in Luxembourg, where the defendant served his sentence.

Spain/the Netherlands

Spanish and Colombian members of a criminal organization were arrested
in the Netherlands for drug trafficking. The drugs were coming from
Colombia and Venezuela through Rotterdam in order to be distributed in
Europe. The drugs were seized in Rotterdam and several Spanish and
Colombian citizens were arrested. The Dutch authorities initiated
criminal proceedings in the Netherlands and issued an EAW against a
Spanish suspect who had remained in Spain. A criminal investigation
commenced in Spain because part of the development of the crime was
carried out in that country. The Dutch authorities were in a better
position to carry out the necessary investigations and further judicial
procedures.

______________________





RAAD VAN

DE EUROPESE UNIE

Brussel, 20 januari 2009

(OR. en)





5208/09

ADD 1

  DOCVARIABLE "LWCons_CoteSec"    





COPEN 7

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN

Betreft:	Voorstel voor een KADERBESLUIT VAN DE RAAD over het voorkomen
en oplossen van jurisdictiegeschillen in strafzaken



KENNISGEVING

van lopende strafrechtelijke overeenkomstig artikel 8 (Formulier A)

Kennisgevende lidstaat: 

Reagerende lidstaat:

Reagerende autoriteit: 





Kennisgevende autoriteit (of bevoegde autoriteit in de zin van
artikel 4) - contactgegevens:

Benaming:

Adres:

Tel.: (landnummer) (zonenummer)

Fax: (landnummer) (zonenummer)

Gegevens van de contactpersoon of -personen:

Naam: 

Functie (titel/rang):

Dossiernummer: 

Tel.: (landnummer) (zonenummer)

Fax: (landnummer) (zonenummer)

E-mailadres (indien beschikbaar):

Talen waarin kan worden gecommuniceerd:





Beschrijving van de feiten die het voorwerp uitmaken van de lopende
procedures waarop de kennisgeving betrekking heeft: 

(inclusief het tijdstip waarop, de plaats waar en de manier waarop de
vermeende strafbare feiten zijn gepleegd):

Significante band / redenen op grond waarvan de kennisgevende autoriteit
vermoedt dat er in de reagerende staat lopende procedures zouden kunnen
zijn (indien de band te maken heeft met een welbepaalde plaats in de
reagerende staat, gelieve deze plaats dan zo nauwkeurig mogelijk aan te
geven): 

Procedurefase: 





Gegevens betreffende de verdachte(n) (indien van toepassing):

Naam: 

Nationaliteit: 

Geboortedatum:

Adres: 



Gegevens betreffende de slachtoffers (in voorkomend geval):





Aanvullende informatie: 





Handtekening en officiële stempel: 





REACTIE

op de kennisgeving ex artikel 9 (Formulier B)

Reagerende lidstaat:

Kennisgevende lidstaat: 

Kennisgevende autoriteit:

Reactie op kennisgeving (dossier nr.): 





Reagerende autoriteit (of bevoegde autoriteit in de zin van artikel 4)
- contactgegevens:

Benaming:

Adres:

Tel.: (landnummer) (zonenummer)

Fax: (landnummer) (zonenummer)

Gegevens van de contactpersoon of -personen:

Naam: 

Functie (titel/rang):

Dossiernummer: 

Tel.: (landnummer) (zonenummer)

Fax: (landnummer) (zonenummer)

E-mailadres (indien beschikbaar):

Talen waarin kan worden gecommuniceerd:



	Ja, er zijn lopende procedures in de reagerende staat:

	voor sommige of alle in de kennisgeving vermelde feiten, waarbij
dezelfde hieronder genoemde persoon betrokken is

Naam: 

Nationaliteit: 

Geboortedatum:

Adres: 

		voor sommige of alle in de kennisgeving vermelde feiten

		voor feiten die verband houden met de in de kennisgeving vermelde
feiten

Procedurefase:





 Ja, er zijn procedures gevoerd in de reagerende staat voor sommige
of alle in de kennisgeving vermelde feiten

Aard van de definitieve beslissing: 







 Neen, er zijn geen lopende strafrechtelijke procedures voor de in de
kennisgeving vermelde feiten





 Neen, er zijn geen lopende procedures voor sommige of al deze
feiten, maar de bevoegde autoriteiten van de reagerende staat zijn
voornemens procedures te voeren voor sommige of alle in de kennisgeving
vermelde feiten

Contactgegevens van de bevoegde autoriteit (in voorkomend geval):

Benaming:

Adres:

Tel.: (landnummer) (zonenummer)

Fax: (landnummer) (zonenummer)

Gegevens van de contactpersoon of -personen:

Naam: 

Functie (titel/rang):

Dossiernummer: 

Tel.: (landnummer) (zonenummer)

Fax: (landnummer) (zonenummer)

E-mailadres (indien beschikbaar):

Talen waarin kan worden gecommuniceerd:





Aanvullende informatie: 





Handtekening en officiële stempel: 





	Advies van 
 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

	PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

	PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

	PB 

*	PB: aub nummer, datum en PB-gegevens van het besluit in doc. 14927/08
invullen.

	PB 

*	PB: nummer van het besluit in doc. 14927/08 invoegen.

(	PB: 

(	PB: 

 	See for example cases C-187/01 and C-385/01 GözĂŒtok and BrĂŒgge,
C-469/03 Miraglia, C-436/04 Van Esbroeck, C-367/05 Kraaijenbrink

 	The precise moment will depend upon the discretion of the competent
authority in the MS.

	COM(2000)495 final, chapter 13, notably Chapter 13.2.

	Project no. 2001/GRP/025.

	OJ C100, 26.04.03, p.24

	OJ L69, 16.3.2005, p.67. 

 	COM (2005) 696

	OJ C 316, 27.11.1995, p. 49; OJ C 313, 23.10.1996, p. 2.

	OJ C 195, 25.6.1997, p. 2.

	OJ L 140, 14.6.2000, p. 1.

	OJ L 149, 2.6.2001, p. 1.

	OJ L 164, 22.6.2002, p. 3.

	OJ L 203, 1.8.2002, p. 1.

	OJ L 328, 5.12.2002, p. 1.

	OJ L 192, 31.7.2003, p. 54.

	OJ L 13, 20.1.2004, p. 44.

	OJ L 335, 11.11.2004, p. 8. 

	OJ L 69, 16.3.2005, p. 67

	Convention of 15.5.1972, ETS 073. 

	Decision on strengthening Eurojust XX/2008/JHA  amending Council
Decision 2002/187/JHA of 28 February 2002

	OJ L 192, 31/07/2003, p. 54

	Joint Action on making it a Criminal Offence to participate in a
Criminal Organisation in the Member States of the EU of 21.12.1998, OJ L
351, p. 1. 

	OJ L 69, 16.3.2005, p. 67

5208/09		CS/lg	

	DG H 2B		NL

5208/09 ADD 2		JF/NC/kr	  PAGE  49 

	DG H 2B	  EN

5208/09 ADD 1		CS/mg	

	DG H 2B		NL

5208/09 ADD 1		CS/mg	  PAGE  \* MERGEFORMAT  14 

	DG H 2B		NL