[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Uitslag over het niet aanpakken van een neuroloog met foute diagnoses

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2009D07885, datum: 2009-02-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z01236:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


> Retouradres Postbus 20350 2500 EJ  Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG

Datum 19 februari 2009

Betreft	Kamervragen

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Uitslag
(CDA) over het niet aanpakken van een neuroloog met foute diagnoses
(2080910740).

Hoogachtend,

de minister van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

dr. A. Klink

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Uitslag over het niet
aanpakken van een neuroloog met foute diagnoses.

(2080910740)

1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Omstreden neuroloog verzweeg
verleden»1 en «Ziekenhuis wist al lang van fouten neuroloog»?2

Zo ja, deelt u de mening dat de handelwijze van het toenmalige bestuur
van het Medisch Spectrum Twente (MST) in deze ernstige zaak afkeuring
verdient? Heeft u het huidige bestuur daar inmiddels op aangesproken?

1

Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. IGZ heeft op mijn verzoek een
rapportage over de casus opgesteld die ik (voorzien van een reactie
mijnerzijds) gelijktijdig met de antwoorden op uw vragen aan de Kamer
heb aangeboden. 

 

Ik heb het huidige bestuur hier niet op aangesproken. Ik ben van mening
dat het primair de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is om de
verantwoordelijke bestuurders van instellingen aan te spreken als blijkt
dat de zorgverlening tekortschiet en het bestuur daar onvoldoende actie
op zou ondernemen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.

2

Was de Inspectie op de hoogte van het betalen van zwijggeld en het
vernietigen van dossiers in 2001 en heeft de Inspectie in 2004
geadviseerd tot of ingestemd met het niet tuchtrechtelijk of
strafrechtelijk aanpakken van de neuroloog? Zo ja, hoe beoordeelt u deze
handelwijze?

2

Uit de rapportage van de IGZ blijkt dat de inspectie niet op de hoogte
was van het betalen van zwijggeld aan een vrouw met klachten over de
betreffende neuroloog, noch van het vernietigen van dossiers. Uit de
reconstructie van het handelen van de inspectie blijkt het volgende:
eind oktober 2001 heeft de vrouw na een gesprek met de Raad van Bestuur
van het MST telefonisch aangegeven dat zij met de klacht bij het MST en
de procedure die ze bij het Regionaal Tuchtcollege was gestart, wilde
stoppen. De inspectie sloot de melding af omdat het volgens haar om een
individuele klacht ging, door de patiënte een klachtprocedure en een
tuchtprocedure was gestart en de inspectie geen aanwijzingen stelde te
hebben  dat er sprake was van structurele problemen bij de uitvoering
van de zorg in het MST.

In 2004 had de inspectie meerdere wettelijke mogelijkheden om in te
grijpen. Er kon een tuchtklacht worden voorgelegd aan de tuchtrechter,
er kon een voordracht worden gedaan bij het College Medisch Toezicht
indien sprake was van een verslaving waardoor de beroepsbeoefenaar
ongeschikt is voor beroepsuitoefening (met het doel hem te laten
doorhalen uit het BIG-register) en er kon een bevel worden gegeven
waarin de beroepsbeoefenaar beperkt zou worden in zijn
beroepsuitoefening. Ten slotte, maar dat is geen in de wet omschreven
handhavingsmiddel, kon de inspectie de arts overreden zelf de
beroepsuitoefening geheel of ten dele neer te leggen.

Voor dat laatste is gekozen. De inspectie is tot zeer strikte afspraken
met de neuroloog gekomen die hij ook heeft geaccordeerd. De afspraken
voorzagen onder meer in het niet meer hervatten van de werkzaamheden in
het MST en medewerking aan onderzoek naar de problematiek van de
neuroloog. Bij schending van de afspraken zou de inspectie alsnog aan
het Regionaal Tuchtcollege een tuchtklacht voorleggen.

In de context van een mogelijk strafrechtelijk traject heeft de
inspectie in 2004 over deze casus overlegd met de Officier van Justitie.
De Officier van Justitie steunde het beleid van de inspectie.
Afgesproken werd dat de inspectie aangifte bij het OM zou doen als zich
strafbare feiten zouden voordoen. 

In haar onderzoeksverslag gaat de IGZ in op verbeteringen die er met het
oog op deze casus in het toezicht kunnen worden aangebracht, zoals
consequent gebruik van het IGZ-handhavingskader. De IGZ spreekt daarbij
de verwachting uit dat daardoor eerder, beter geborgd en meer uniform
tot inzet van hardere maatregelen kan worden overgegaan. Ook gaat IGZ
zorgverleners én instellingen nog duidelijker aanspreken op hun
verantwoordelijkheden. Ik verwijs hiervoor ook naar de rapportage van
IGZ en mijn reactie daarop. 

3

Heeft u aanwijzingen dat er meer zorginstellingen zijn waar bij het
nemen van maatregelen, al dan niet in samenspraak met de Inspectie, de
solidariteit met de arts prevaleert boven de wet, met als gevolg
herhaling van incidenten en dus ook onnodig persoonlijk drama van de
zorgvragers? Zo ja, bent u bereid bestuurders van zorginstellingen en de
Inspectie te wijzen op hun verantwoordelijkheid?

3

Die aanwijzingen heb ik niet ontvangen van de Inspectie. Instellingen
dienen onverkort zorg te dragen voor verantwoorde zorgverlening en
bestuurders hebben daarin de primaire verantwoordelijkheid. Die
verantwoordelijkheid volgt ook nu al uit de Kwaliteitswet
zorginstellingen en de instellingen weten dat. Desalniettemin ben ik van
mening dat op dit terrein nog winst te boeken valt bij het centraal
stellen van de positie van de cliënt door de zorgaanbieder. In het
verlengde daarvan ben ik – in overleg met de sector – voornemens de
posities van bestuur en interne toezichthouder verder te verstevigen in
het Wetsvoorstel Cliëntenrechten Zorg. Daarbij onderzoek ik tevens of
de norm voor het persoonlijk aansprakelijk stellen van bestuurders tegen
het belang van de zorginstelling zorgspecifieker moet worden ingevuld.

De onafhankelijke toezichthoudende rol van de Inspectie volgt uit de
Gezondheidswet. In het geval van de inspectie ben ik van mening dat de
IGZ zich voldoende bewust is van de eigen verantwoordelijkheid, hetgeen
ook blijkt uit het feit dat de IGZ de weergegeven feiten in haar
onderzoeksrapportage gebruikt om daar lessen uit te formuleren. Zie ook
mijn antwoord op vraag 2.

4

Welk middel kan het bestuur van een zorginstelling in vergelijkbare
gevallen inzetten om herhaling te voorkomen en passende maatregelen te
nemen tegen een arts? Hoe verhouden arbeidsrechtelijke, tuchtrechtelijke
en Strafrechtelijke maatregelen zich dan tot elkaar?

4

Het in gang zetten van een arbeidsrechtelijk traject behoort tot de
mogelijkheden als de arts in loondienst is. De belangrijkste maatregel
die een instelling kan nemen bij een arts die niet in loondienst is, is
het opzeggen van de toelatingsovereenkomst met de arts. Daarbij kan het
behulpzaam zijn indien de inhoud van afgesloten toelatingsovereenkomst
tussen ziekenhuis en specialist daar al aanknopingspunten voor biedt.
Ook het medisch tuchtcollege kan met het indienen van klacht gevraagd
worden om passende maatregelen te treffen tegen de arts. Zowel de IGZ,
een betrokken patiënt als de instelling kunnen zo’n procedure
starten. Strafrechtelijke maatregelen kunnen gevorderd worden door het
Openbaar Ministerie. Indien een instelling kennis neemt van feiten die
onder het strafrecht vallen dient zij daarvan aangifte te doen. Voor
alle stappen (opzeggen arbeidsovereenkomst, opzeggen
toelatingsovereenkomst, indienen klacht medisch tuchtcollege, aangifte
openbaar ministerie) staat uiteindelijk een gang naar de (tucht)rechter
open.

5

Deelt u de mening dat het systeem van inwinnen van referenties bij het
aannemen van een arts blijkbaar onvoldoende is om de patiëntveiligheid
te garanderen? Zo ja, welke mogelijke alternatieven ziet u voor een
sluitend systeem?

5

Ik deel de mening dat inwinnen van referenties één aspect is waarlangs
het adequaat functioneren van artsen geborgd kan worden. Visitatie door
de beroepsgroep en het voldoen aan de eisen van herregistratie zijn
andere maatregelen die op individueel niveau kunnen bijdragen aan
verantwoorde zorgverlening.  Gegevens over bevoegdheidsbeperkingen in
het BIG-register vormen eveneens een belangrijke informatiebron.
Bevoegdheidsbeperkingen die door de tuchtrechter zijn opgelegd worden
openbaar gemaakt. Het gaat dan om openbaarmaking van aantekeningen in
het BIG-register (van een schorsing, van opgelegde voorwaarden, een
gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid) en  van doorhaling van
inschrijving alsmede signalering van herinschrijving (na eerdere
doorhaling).

De wijze van bekendmaking is geregeld in het Registratiebesluit.
Publicatie vindt o.m. plaats in een dag- of weekblad en in ieder geval
in de Staatscourant. Op grond van de Wet BIG (artikel 12) op verzoek
worden medegedeeld of een persoon ingeschreven staat in het
BIG-register. Om de toegankelijkheid van de gegevens te verbeteren vindt
momenteel departementale voorbereiding van aanpassing van het
Registratiebesluit plaats. Daardoor zal het ook mogelijk worden om de
hiervoor genoemde gegevens op de website van het BIG-register,  
HYPERLINK "http://www.ribiz.nl"  www.ribiz.nl , te plaatsen. 

6

Is een arts, of een andere wettelijk geregistreerde zorgprofessional die
zich onbehoorlijk heeft gedragen met betrekking tot de beroepsnormen
(BIG) als zodanig herkenbaar, ook buiten het Nederlandse rechtsgebied?
Kunt u aangeven hoe ons tuchtrecht zich verhoudt tot Europese
regelgeving, en hoe in het belang van de patiëntveiligheid
grensoverschrijdende toepassing van het tuchtrecht kan worden
bewerkstelligd?

6

Het belang van het tuchtrecht is gelegen in het feit dat als maatregel
een (tijdelijke of definitieve, volledige of gedeeltelijke) beperking in
de bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep kan worden opgelegd
(zoals schorsing, doorhaling van de inschrijving). Richtlijn 2005/36/EG
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties verplicht de bevoegde
autoriteiten van de ontvangende lidstaat en van de lidstaat van
oorsprong informatie uit te wisselen over met name tuchtrechtelijke
maatregelen (of strafrechtelijke sancties) die van invloed kunnen zijn
op de uitoefening van de betrokken werkzaamheden (artikel 56, lid 2).
Het uitwisselen van informatie leidt echter niet automatisch tot een
ontzetting uit het recht om het beroep in het ontvangende land uit te
oefenen. Dat wordt aan het ontvangende land overgelaten.

In 2005 zijn afspraken gemaakt tussen de lidstaten over een standaard
verklaring van bevoegdheid die de beroepsbeoefenaren bij migratie naar
een andere lidstaat altijd moeten overleggen. Deze verklaring heet het
European Certificate of Current Professional Status (ECCPS). De wijze
waarop Nederland invulling geeft aan de verplichting tot
informatie-uitwisseling is de volgende. Het CIBG (onderdeel Registratie
en Informatie Beroepsbeoefenaren in de Zorg, afgekort tot RIBIZ) streeft
ernaar om het ECCPS rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit te sturen.
Ingeval naderhand een bevoegdheidsbeperking tegen de betrokken
beroepbeoefenaar van kracht wordt, stelt RIBIZ die bevoegde autoriteit
in de lidstaat waar betrokkene naar is geëmigreerd alsnog op de hoogte.
Indien RIBIZ bericht over van kracht zijnde bevoegdheidsbeperkingen
ontvangt van een buitenlands gediplomeerde uit een ander lidstaat,
controleert het of de betrokken beroepsbeoefenaar is ingeschreven in het
BIG-register. Als dat zo is kan doorhaling plaatsvinden o.g.v. artikel
42, derde lid, van de Wet BIG.

Indien RIBIZ een bevoegdheidsbeperking, opgelegd door een Nederlandse
strafrechter of tuchtcollege, verwerkt in een van de registers,
controleert het aan de hand van de via internet toegankelijke registers
in andere lidstaten (voor zover die bij RIBIZ bekend zijn) of de
betrokken beroepsbeoefenaar in een andere lidstaat (of andere lidstaten)
is geregistreerd. Indien dat het geval is stuurt RIBIZ de bevoegde
autoriteit in die lidstaat (of lidstaten) bericht. Daarnaast stuurt
RIBIZ standaard bericht aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (1)
waarvan betrokkene de nationaliteit bezit en/of (2) waar betrokkene zijn
diploma heeft behaald.

1 AD.nl, 20 januari 2009.

2 de Volkskrant, 23 januari 2009.

Bezoekadres:

Parnassusplein 5

2511 VX  DEN HAAG

T	070 340 79 11

F	070 340 78 34

www.minvws.nl

Ons kenmerk

CZ-K-U-2910021

Bijlagen

1

Uw brief

27 januari 2009

Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding
van de datum en het kenmerk van deze brief.