[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Bijlage

Nummer: 2009D08275, datum: 2009-02-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag Informele Raad van 22 en 23 januari 2009 en de geannoteerde agenda bij de Raad WSBVC van 9 maart 2009 (2009D08273)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage II: Verslag van de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal
beleid op 

22 en 23 januari 2009

De vergadering werd voorgezeten door de Tsjechische minister, de heer
Petr Necas. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de  EU Lidstaten. De
Europese Commissie werd vertegenwoordigd door Commissaris Vladimir
Špidla. De Nederlandse delegatie stond onder leiding van minister
Donner.

Het Tsjechische Voorzitterschap heeft mobiliteit en het vrije verkeer
van werknemers in de EU als hoofdthema aangemerkt. De Informele Raad was
in hoofdzaak gewijd aan de vraag op welke wijze de mobiliteit van
werknemers kan worden verbeterd. Daarnaast heeft het Voorzitterschap de
ontstane impasse tussen Raad en EP over de herziening van de
arbeidstijdenrichtlijn als onderwerp ingelast ten einde de standpunten
van de afzonderlijke lidstaten te inventariseren bij een aantal
kernthema’s van de richtlijn.

1. Mobiliteit van Europese werknemers

Het thema mobiliteit werd vanuit drie verschillende invalshoeken
benaderd: beroepsmobiliteit, geografische mobiliteit en sociale
mobiliteit. Laatstgenoemd concept wordt in Nederland met „de sluitende
aanpak“ aangeduid. Volgens het Voorzitterschap toont de huidige
financiële en economische crisis aan dat de Europese beroepsbevolking
mobieler moet worden. Er is behoefte aan werknemers die zich snel aan
veranderende omstandigheden kunnen aanpassen en die zich verplaatsen
naar de regio’s waar werk voor hen is. Werknemers die onverhoopt
werkloos raken moeten via snelle interventieprogramma’s voorbereid
worden op hun volgende baan. 

Beroepsmobiliteit – Ministers deelden hun ervaringen bij het vergroten
van de efficiency van arbeidsmarkten en de kwaliteit van
personeelsbeleid. Als follow up wil het Voorzitterschap Raadsconclusies
voorbereiden bij de Commissie mededeling “New Skills for New Jobs:
anticipating and matching labour market and skills needs". 

Geografische mobiliteit – Ministers bespraken hoe de mogelijkheden en
voordelen van mobiliteit beter voor het voetlicht kunnen worden
gebracht. Sommige lidstaten benadrukten de enorme bijdrage die
werknemers uit andere EU landen de afgelopen jaren aan de groei van hun
economie hebben geleverd. Er werd ook gewezen op de noodzaak om
werknemers uit andere EU landen voldoende over hun rechten te informeren
en ook effectief te controleren of hun arbeidsvoorwaarden en
omstandigheden in orde zijn. Verder vond een aantal lidstaten het
belangrijk om te investeren in werknemers die laag instappen,
bijvoorbeeld via seizoensarbeid, zodat zij later ook hoger op de
banenladder ingezet kunnen worden. Als belangrijke verbeterpunten werd
naast de erkenning van formele diploma’s ook de erkenning van
informeel verworven competenties genoemd evenals het opheffen van
taalbarrières. Als follow up stelt het Voorzitterschap Raadsconclusies
voor waarin ook aandacht zal worden besteed aan het Commissie rapport
over het effect van het vrije verkeer van werknemers in de context van
de uitbreiding van de EU.

Sociale mobiliteit richting werk (actieve insluiting):
Ministers deelden ervaringen m.b.t. beleid gericht op participatie van
achterstandsgroepen waaronder incentives om een plaats op de
arbeidsmarkt te veroveren of heroveren, inkomensondersteuning en de
toegang van kwalitatief hoogwaardige sociale dienstverlening. Het
Voorzitterschap heeft voorgesteld om op basis van vrijwilligheid een
Europees kader te ontwikkelen voor kwaliteitsstandaarden voor sociale
diensten op basis van werk dat door Commissie en lidstaten verricht
wordt in het Comité voor de sociale bescherming (SPC). 

In zijn bijdrage benadrukte Minister Donner dat het vrije verkeer van
werknemers ook in tijden van crisis een fundamenteel recht is. Dat neemt
niet weg dat er sociale problemen uit kunnen voortvloeien die met
flankerend beleid dienen te worden aangepakt. 

Minister Donner vroeg verder speciale aandacht voor het wegnemen van
praktische obstakels bij grensarbeid. De groeimogelijkheden van
grensregio’s hangen hier in belangrijke mate van af. Er is regionaal
maatwerk nodig, de obstakels in de verschillende grensregio’s kunnen
van uiteenlopende aard zijn en vergen dus een verschillende aanpak. Wel
kan de Europese Commissie een belangrijke bijdrage leveren door een
„stock taking exercise“ te faciliteren. De voor grensarbeiders
beschikbare informatie is vaak omvangrijk maar de toegankelijkheid en
duidelijkheid ervan dient belangrijk verbeterd te worden

2. Herziening arbeidstijdenrichtlijn

Er is een besloten lunchbespreking gewijd aan de ontstane impasse tussen
Raad en EP over de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn. Het dossier
verkeert thans in tweede lezing nadat het EP het gemeenschappelijk
standpunt van de Raad niet heeft goedgekeurd en 22 daarvan sterk
afwijkende amendementen heeft aangenomen. 

De basis voor de bespreking was een discussiepaper van het Tsjechische
Voorzitterschap. De Ministers is gevraagd een standpunt in te nemen over
vier vragen die betrekking hebben op de definitie van
aanwezigheidsdiensten, compenserende rusttijd en de opt-out regeling. In
het bijzonder werd gefocust op de vraag of het inactieve deel van een
aanwezigheidsdienst als werktijd kan worden beschouwd. Daarna werd aan
de orde gesteld of compenserende rusttijd binnen een bepaalde periode
kan worden verleend (bijvoorbeeld 7 dagen) met de optie van een
verlenging van een bepaalde periode via een CAO. Verder kwam voor de
opt-out aan de orde wat  het standpunt is betreffende een compromis
oplossing als de opt-out regeling in het geheel niet voorwerp is van het
voorstel voor de herziening van de richtlijn en hoe er tegen aan worden
gekeken als het gebruik van de opt-out wordt beperkt tot enkele sectoren
(zoals gezondheidszorg of brandweer).

Nederland heeft zich, net als de meeste andere Lidstaten, in algemene
zin coöperatief opgesteld teneinde een compromis te kunnen vinden met
het EP. De drie thema’s die door het Tsjechisch Voorzitterschap waren
gedestilleerd, worden door de Lidstaten herkend als grote geschilpunten
tussen Raad en EP. 

Het merendeel van de Lidstaten heeft grote moeite met het tornen aan de
opt-out zoals in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad staat
verwoord. De opt-out wordt momenteel in 15 Lidstaten gebruikt. Een
aantal van de Lidstaten heeft aangegeven slechts te kunnen instemmen met
de aanpak van de definitie van aanwezigheidsdiensten op uitdrukkelijke
voorwaarde dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met
betrekking tot de opt- out wordt gehandhaafd. Er bestaat in de Raad
onvoldoende draagvlak voor het uitfaseren van de opt-out dan wel voor
een beperking tot bepaalde sectoren. 

Het aanpassen van de definitie van aanwezigheidsdiensten kan op meer
steun rekenen, waarbij de Lidstaten wel hebben aangegeven dat er een
heldere derogatie in de richtlijn moet worden opgenomen. De instemming
met de verdere aanpak van het Voorzitterschap zal afhangen van een nader
te formuleren tekstvoorstel.

Voor wat betreft het verlenen van compenserende rusttijd hebben vrijwel
alle Lidstaten aangegeven zoveel mogelijk te willen vasthouden aan het
gemeenschappelijk standpunt van de Raad, zonder toevoeging van een
specifieke termijn waarbinnen de compenserende rusttijd moet worden
verleend. 

Commissaris Špidla heeft aangegeven de aanpak van het Tsjechisch
Voorzitterschap te steunen en gaf aan dat de Commissie op 3 februari
haar advies zal uitbrengen met betrekking tot de afzonderlijke EP
amendementen.  Tenslotte gaf de Commissie aan dat als het niet lukt een
compromis te vinden tussen Raad en EP, de Commissie niet zal aarzelen om
de reeds sinds lange tijd aangekondigde inbreukprocedures in te zullen
leiden tegen de overgrote meerderheid van de lidstaten. Dit zal gebeuren
voor het verstrijken van het mandaat van de huidige Commissie.

Het Voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze uitvoerige discussie
geconcludeerd dat alle Lidstaten een compromis wenselijk achten. Het
Voorzitterschap stelde tevens vast dat er brede steun is voor de gekozen
aanpak richting het EP, waarbij zal worden gefocust op de drie
thema’s, te weten aanwezigheidsdiensten, compenserende rusttijd en
opt-out. 

De planning van het Voorzitterschap is dat de maand februari zal worden
gewijd aan het voeren van de trilogen en dat de richtlijn vervolgens
wordt geagendeerd voor het bemiddelingscomité van 17 maart.