[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota Overgewicht Uit balans: de last van overgewicht

Bijlage

Nummer: 2009D13530, datum: 2009-03-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Nota Overgewicht (2009D13529)

Preview document (🔗 origineel)


									Bijlage bij brief VGP/2918362

Nota 

Overgewicht 

Uit balans: de last van overgewicht

Kabinetsnota overgewicht

13 maart 2009

INHOUDSOPGAVE 

  TOC \o "1-3" \h \z \u    HYPERLINK \l "_Toc224620457"  VOORWOORD	 
PAGEREF _Toc224620457 \h  3  

  HYPERLINK \l "_Toc224620458"  1	SAMENVATTING	  PAGEREF _Toc224620458
\h  4  

  HYPERLINK \l "_Toc224620459"  2	INLEIDING	  PAGEREF _Toc224620459 \h 
7  

  HYPERLINK \l "_Toc224620460"  3	OVERGEWICHT EN OBESITAS: WAT IS HET
PROBLEEM?	  PAGEREF _Toc224620460 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc224620461"  3.1	DE GEVOLGEN VAN OVERGEWICHT EN
OBESITAS	  PAGEREF _Toc224620461 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc224620462"  3.1.1	De individuele gevolgen	  PAGEREF
_Toc224620462 \h  12  

  HYPERLINK \l "_Toc224620463"  3.1.2	De gevolgen voor het zorgstelsel	 
PAGEREF _Toc224620463 \h  14  

  HYPERLINK \l "_Toc224620464"  3.1.3	Maatschappelijke gevolgen	 
PAGEREF _Toc224620464 \h  15  

  HYPERLINK \l "_Toc224620465"  3.1.4	Gevoelige groepen	  PAGEREF
_Toc224620465 \h  16  

  HYPERLINK \l "_Toc224620466"  3.2	HOE HEEFT HET ZOVER KUNNEN KOMEN?	 
PAGEREF _Toc224620466 \h  19  

  HYPERLINK \l "_Toc224620467"  3.3	INTERNATIONALE ONTWIKKELINGEN EN
INZICHTEN	  PAGEREF _Toc224620467 \h  22  

  HYPERLINK \l "_Toc224620468"  3.3.1	Overgewicht als internationaal
verschijnsel	  PAGEREF _Toc224620468 \h  22  

  HYPERLINK \l "_Toc224620469"  3.3.2	Verschillen en overeenkomsten in
aanpak	  PAGEREF _Toc224620469 \h  22  

  HYPERLINK \l "_Toc224620470"  3.3.3	Aanpak op internationaal niveau	 
PAGEREF _Toc224620470 \h  23  

  HYPERLINK \l "_Toc224620471"  4	OVERGEWICHT EN OBESITAS: WAT KUNNEN WE
ERAAN DOEN?	  PAGEREF _Toc224620471 \h  25  

  HYPERLINK \l "_Toc224620472"  4.1	CONSUMENTEN INFORMEREN OVER DE
GEZONDE KEUZE	  PAGEREF _Toc224620472 \h  25  

  HYPERLINK \l "_Toc224620473"  4.1.1	Wat doet de markt?	  PAGEREF
_Toc224620473 \h  26  

  HYPERLINK \l "_Toc224620474"  4.1.2	Onafhankelijke voorlichting over
gezonde voeding en bewegen	  PAGEREF _Toc224620474 \h  28  

  HYPERLINK \l "_Toc224620475"  4.2	HOE MAKEN WE DE OMGEVING GEZONDER?	 
PAGEREF _Toc224620475 \h  30  

  HYPERLINK \l "_Toc224620476"  4.2.1	Op lokaal niveau moet het gebeuren
  PAGEREF _Toc224620476 \h  30  

  HYPERLINK \l "_Toc224620477"  4.2.2	Ondersteuning lokaal beleid	 
PAGEREF _Toc224620477 \h  35  

  HYPERLINK \l "_Toc224620478"  4.2.3	Gezond op het werk	  PAGEREF
_Toc224620478 \h  37  

  HYPERLINK \l "_Toc224620479"  4.2.4	Convenant overgewicht; versterking
van het gemeenschappelijk belang	  PAGEREF _Toc224620479 \h  38  

  HYPERLINK \l "_Toc224620480"  4.2.5	Olympisch Plan 2028	  PAGEREF
_Toc224620480 \h  40  

  HYPERLINK \l "_Toc224620481"  4.3	VERBINDEN VAN PREVENTIE EN ZORG	 
PAGEREF _Toc224620481 \h  41  

  HYPERLINK \l "_Toc224620482"  4.3.1	Preventie vanuit een dynamische
eerste lijn	  PAGEREF _Toc224620482 \h  41  

  HYPERLINK \l "_Toc224620483"  4.3.2	Ketenzorg en zorgstandaarden	 
PAGEREF _Toc224620483 \h  43  

  HYPERLINK \l "_Toc224620484"  4.3.3	Overgewicht in zorginstellingen	 
PAGEREF _Toc224620484 \h  45  

  HYPERLINK \l "_Toc224620485"  4.3.4	Verzekerde zorg	  PAGEREF
_Toc224620485 \h  46  

  HYPERLINK \l "_Toc224620486"  4.3.5	Opleiding	  PAGEREF _Toc224620486
\h  48  

  HYPERLINK \l "_Toc224620487"  4.4	EXTRA INSPANNINGEN VOOR KINDEREN EN
JONGEREN	  PAGEREF _Toc224620487 \h  49  

  HYPERLINK \l "_Toc224620488"  4.4.1	Ouders en kinderen informeren over
de gezonde keuze	  PAGEREF _Toc224620488 \h  49  

  HYPERLINK \l "_Toc224620498"  4.4.2	Opgroeien in een gezonde omgeving	
 PAGEREF _Toc224620498 \h  51  

  HYPERLINK \l "_Toc224620499"  4.4.3	Integrale aanpakken werken het
best	  PAGEREF _Toc224620499 \h  61  

  HYPERLINK \l "_Toc224620500"  4.4.4	Verbinden van preventie en zorg
voor de jeugd	  PAGEREF _Toc224620500 \h  63  

  HYPERLINK \l "_Toc224620501"  5	MONITORING EN ONDERZOEK	  PAGEREF
_Toc224620501 \h  67  

  HYPERLINK \l "_Toc224620502"  5.1	MONITORING	  PAGEREF _Toc224620502
\h  67  

  HYPERLINK \l "_Toc224620503"  5.1.1	Volwassenen	  PAGEREF
_Toc224620503 \h  67  

  HYPERLINK \l "_Toc224620504"  5.1.2	Jeugd	  PAGEREF _Toc224620504 \h 
68  

  HYPERLINK \l "_Toc224620505"  5.2	ONDERZOEK	  PAGEREF _Toc224620505 \h
 69  

  HYPERLINK \l "_Toc224620506"  5.2.1	Kennis genereren	  PAGEREF
_Toc224620506 \h  69  

  HYPERLINK \l "_Toc224620507"  5.2.2	Kennis delen	  PAGEREF
_Toc224620507 \h  70  

  HYPERLINK \l "_Toc224620508"  5.2.3	Kennis toepassen	  PAGEREF
_Toc224620508 \h  71  

  HYPERLINK \l "_Toc224620509"  6	AANSLUITING BREDE PREVENTIEVISIE	 
PAGEREF _Toc224620509 \h  73  

 

VOORWOORD 

Regelmatig besteden de media aandacht aan de stijgende trend van
overgewicht in Nederland. Voor gymleraren is de toename van overgewicht
en obesitas bij kinderen een dagelijks zichtbaar feit. De oorzaak van
overgewicht op individueel niveau lijkt simpel, want het is een gevolg
van een positieve energiebalans: te veel eten en/of te weinig bewegen.
Hieruit voortgeredeneerd is ook de oplossing ‘eenvoudig’. Als mensen
minder eten Ă©n meer bewegen, stopt vanzelf de toename van hun gewicht. 

De verleiding om te veel te eten en te weinig te bewegen, ligt echter
elke dag 24 uur lang op de loer. Het voedselaanbod is overdadig, terwijl
er geen sprake meer is van tijden van schaarste. Het wordt alsmaar
makkelijker om meer te eten en minder te bewegen. De diverse omgevings-
en leefstijlfactoren hebben een dikmakende werking, waarmee de condities
zijn gecreëerd voor de huidige sterke toename aan overgewicht. Het
tegengaan van overgewicht en obesitas betreft een complex vraagstuk, met
zowel de leefstijl als de fysieke en sociale leefomgeving als
belangrijke componenten tegen de achtergrond van onze genetische opmaak.

Overgewicht kan worden gezien als ‘moderne variant’ van de grote
gezondheidsproblemen aan het eind van de 19e eeuw. Destijds stonden
leefomstandigheden, gewoonten en infectieziekten hoog op de agenda. Veel
successen werden bereikt door het gezonder maken van de omgeving via
riolering, goede drinkwatervoorzieningen en volkshuisvesting. Door
gezamenlijke actie van verschillende partijen, zoals gemeentebesturen,
werkgevers en woningcorporaties, werden onder de arbeidersbevolking de
leefgewoonten en de hygiëne verbeterd. Hierdoor steeg de gemiddelde
levensverwachting van de Nederlander in de 20e eeuw sterk. Aan het begin
van deze nieuwe eeuw is een vergelijkbare saamhorigheid nodig om
dikmakende prikkels in onze leefomgeving aan te pakken. Daardoor kunnen
we helpen voorkomen dat grote groepen Nederlanders onnodig jaren van hun
leven doorbrengen in een slechtere gezondheid. 

De uitdaging van het overgewichtprobleem is vergelijkbaar, maar er is
ook een cruciaal verschil met de situatie aan het eind van de 19e eeuw.
Overgewicht en obesitas ontstaan geleidelijk en de gezondheidsgevolgen
openbaren zich met name op latere leeftijd. Dit staat in schril contrast
tot de acute en ernstige gevolgen van een infectieziekte. Die maakten
destijds dat de noodzaak van preventie snel werd onderkend. Hoewel de
bedreiging voor de volksgezondheid bij overgewicht en obesitas
vergelijkbaar is, wordt door de sluipende ontwikkeling van deze
problemen de noodzaak van preventie vaak pas ervaren als het al te laat
is. 

Gelukkig begint het besef van de ernst van overgewicht steeds meer door
te dringen. Mede door het Convenant overgewicht bezinnen steeds meer
partijen zich op hun mogelijke bijdrage aan de aanpak van overgewicht.
Maar dat is nog niet genoeg. Deze Nota Overgewicht wil een opmaat zijn
naar een volgende stap om onze bevolking gezond te houden in een gezonde
omgeving.

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

dr. A. Klink 

de minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet

de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

dr. M. Bussemaker

SAMENVATTING 

Ernst en omvang van het probleem

De snelle ontwikkeling van overgewicht en obesitas zijn zowel op
wereldschaal als in Nederland een toenemende bedreiging van de
volksgezondheid. De maatschappelijke gevolgen van met name obesitas
worden in steeds meer sectoren merkbaar, denk alleen al aan verminderde
productiviteit, uitval en verzuim. Overgewicht leidt vaak na verloop van
tijd tot obesitas, een chronische ziekte waar je bijna niet meer vanaf
komt als je deze eenmaal hebt. Preventie van (verdere) gewichtstoename
is eigenlijk de enige remedie. 

De groei van overgewicht en obesitas onder kinderen is bijzonder
verontrustend. Ook groepen met een lage sociaaleconomische status en
bepaalde groepen allochtonen vertonen relatief veel overgewicht. De
overheid zet stevig in op extra maatregelen voor kinderen en hun ouders.
Dat heeft verschillende achtergronden. Allereerst zijn kinderen
gevoeliger voor de gevolgen van obesitas. Verder zijn ze zelf nog niet
verantwoordelijk voor hun leefstijl. En effectieve preventie van
overgewicht is op jonge leeftijd goed mogelijk, waarbij de effecten ook
op latere leeftijd nog doorwerken.

Afbakening van de nota

Het ontstaan van overgewicht wordt door veel factoren veroorzaakt. Het
probleem hangt sterk samen met de inrichting van onze moderne
maatschappij. De landelijke overheid kan en wil dit niet alleen
oplossen. Met de Nota Overgewicht pretendeert de rijksoverheid niet om
definitief af te rekenen met het overgewichtprobleem, maar wel om de
volgende stap te zetten in een gezamenlijke aanpak.

Veel maatschappelijke organisaties en lokale overheden zijn betrokken
bij de overgewichtproblematiek, en worden erdoor geraakt in hun
belangen. Door een toenemende actiebereidheid laten zij merken dat ze
zich dit realiseren. De huidige inspanningen van de diverse partijen
zijn echter nog onvoldoende. De rijksoverheid wil met deze nota
maatschappelijke actoren en lokale overheden laten zien hoe zij een
bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van overgewicht, en roept
hen op om dit ook te doen. De Nota Overgewicht beschrijft diverse
maatregelen om hen daarbij te faciliteren. Daarnaast gaat de nota dieper
in op de aanpak van overgewicht en obesitas vanuit het
volksgezondheidsdomein en het domein van het programmaministerie voor
Jeugd en Gezin.

Omdat de gevolgen van overgewicht in veel sectoren merkbaar zijn en veel
partijen betrokken zijn bij effectieve preventie van overgewicht, wil de
rijksoverheid een politieke en maatschappelijke dialoog op gang brengen
over de optimale aanpak van overgewicht. Partijen als het Convenant
overgewicht, het Partnerschap Overgewicht Nederland en het Kenniscentrum
Overgewicht zullen daarbij een rol spelen. De invulling van deze dialoog
zal – mede naar aanleiding van politieke besluitvorming – verder
vorm krijgen in het communicatietraject bij de implementatie van deze
nota. 

Individuele verantwoordelijkheid

Slank zijn is het schoonheidsideaal in een groot deel van de moderne
westerse samenleving. Toch wordt juist dit ideaal voor steeds meer
mensen onbereikbaar, ondanks alle afslankdiëten, tips om te lijnen of
cursussen om het gewicht onder controle te krijgen en te houden. De
meeste mensen beginnen daar ook pas aan als ze al duidelijk te zwaar
zijn. Het is heel moeilijk om dan blijvend weer op een goed gewicht te
komen. Zeker wanneer men al van jongs af aan gewend is aan een eet- en
beweegpatroon dat leidt tot een dagelijkse calorie-inname die ruim uit
gaat boven wat het lichaam nodig heeft. 

Mensen kiezen zelf voor wat ze eten en drinken en hoe ze bewegen. In het
beleid van de overheid staat het respect voor deze vrijheid voorop. Wel
is het belangrijk mensen zodanig te informeren dat zij in staat zijn om
bewust en geĂŻnformeerd te kiezen. Zo is voor gezond, gevarieerd en
gematigd eten een behoorlijke kennis van waren nodig. En voor voldoende
beweging helpt het om op de hoogte te zijn van het sport- en
beweegaanbod in de omgeving. De markt maakt de gezonde keuze
gemakkelijker door etikettering en logo’s en de overheid stelt
daarvoor randvoorwaarden. Zo krijgt de burger betrouwbare informatie die
hem of haar in staat stelt te kiezen voor een gezonde leefstijl met
verantwoorde voeding en voldoende beweging.

De keuzes, het gedrag en de leefstijl van mensen worden echter slechts
ten dele bepaald door kennis en informatie. Vanuit de psychologie is
bekend dat motieven als geld, genot, gemak en gewoonten sterke
drijfveren zijn. Ook psychosociale drijfveren (identiteit, uiterlijk,
groepsdruk) en emoties spelen een grote rol. De eigen gezondheid in de
(verre) toekomst is in dit hele scala aan drijfveren meestal van
ondergeschikt belang. Ook al begrijpen en beseffen mensen vaak heel goed
dat hun leefstijl onverstandig is, emotioneel blijven ze gehecht aan hun
vertrouwde voedingspatroon en de smaken die ze gewend zijn. Daarin
worden ze meestal gesterkt door de sociale omgeving, te beginnen met de
leden van het eigen huishouden met wie ze die smaak delen. Wie al jong
geleerd heeft ongezond te eten en onvoldoende te bewegen, zal op latere
leeftijd niet gemakkelijk kunnen overstappen naar een gezondere
leefstijl. Het is daarom belangrijk dat kinderen en hun ouders al vroeg
leren hun energiebalans in de gaten te houden. Voor volwassenen zal de
keuze voor gezond gedrag vooral gemakkelijker moeten worden gemaakt. Dat
kan door voorlichting, productinformatie en aanpassing van het
productaanbod. Voor zowel volwassenen als kinderen is de wens om te
beantwoorden aan de idealen van slankheid, jeugdigheid en fitheid een
belangrijk motief om te kiezen voor een gezonde leefstijl. Sociaal
gezien wordt het begrip gezondheid vooral in die termen uitgedrukt. 

Preventie en een gezondere omgeving

De inrichting van onze moderne maatschappij draagt bij aan het ontstaan
van overgewicht.  Door het gebruik van moderne hulpmiddelen als auto’s
en computers is de noodzaak voor fysieke inspanning afgenomen. Ook is
het voedingsaanbod overvloedig. Een preventieve aanpak op lokaal niveau
die de omgeving gezonder maakt, is essentieel voor succes. De directe
omgeving bepaalt immers de bandbreedte van de mogelijke keuzes voor
mensen. Ook bepaalt de inrichting van de omgeving hoe gemakkelijk die
keuzes zijn. De sleutel voor een duurzame oplossing ligt dan ook bij
gezamenlijke actie van maatschappelijke partijen om de leefomgeving weer
gezonder te maken. Het gaat dan om de fysieke aspecten, bijvoorbeeld een
gezond aanbod aan voedsel en een omgeving die bewegen stimuleert en
mogelijk maakt. Maar ook om de sociale leefomgeving, zoals gewoonten
binnen het gezin en bijvoorbeeld op scholen of op het werk. Het
Convenant overgewicht heeft hiervoor een belangrijke aanzet gegeven. Ook
na afloop van het convenant in 2010 zal VWS blijven investeren in het
bijeenbrengen en stimuleren van maatschappelijke partners op het thema
overgewicht. 

De gemeente speelt bij dit alles een belangrijke rol. De rijksoverheid
ondersteunt gemeenten om hun regierol op het terrein van preventie waar
te maken, onder andere door de krachtwijkenaanpak, en het beschikbaar
stellen van middelen voor sport en bewegen en voor een adequate openbare
gezondheidszorg. Daarbij hoort de ontwikkeling en uitrol van effectieve
interventies, en praktische ondersteuning van gemeenten, bijvoorbeeld
door het Centrum Gezond Leven en ZonMw. Maar uiteindelijk is de
preventie van overgewicht in het belang van veel meer maatschappelijke
partijen dan de lokale en landelijke overheid. Al deze partijen moeten
de aanpak gezamenlijk gestalte geven. 

Preventie en zorg

In samenspraak met het zorgveld wordt een zorgstandaard obesitas
ontwikkeld die zal leiden tot adequate ketenzorg voor mensen met
obesitas. Van de zorgstandaard, waarin de patiënt centraal staat, maken
zowel preventie- als zorgactiviteiten deel uit. De zorgstandaard omvat
een beschrijving van de noodzakelijke onderdelen van deze zorg. Basis
voor de zorgstandaard,is de multidisciplinaire richtlijn ’Diagnostiek
en behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen’ die het
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO in november 2008 heeft
gepubliceerd.  

Preventie is een belangrijk doel voor de gezondheidszorg als het om
overgewicht en obesitas gaat. Preventie en zorg zullen op een aantal
manieren steviger met elkaar worden verbonden. Een concreet voorbeeld is
de zogeheten BeweegKuur, een leefstijlinterventie vanuit de zorg, die
mensen aan het bewegen zet. Het ministerie van VWS onderzoekt of en hoe
vergoeding van de BeweegKuur in het basispakket kan worden gebracht. Een
andere maatregel is burgers te stimuleren tot een gezonde leefstijl en
deelname aan preventieactiviteiten, door verzekeraars de mogelijkheid te
geven om hun verzekerden het eigen risico kwijt te schelden bij
aantoonbare deelname aan een preventieprogramma (zie paragraaf 4.3.4).
Diverse initiatieven stimuleren de eerste lijn in haar rol bij lokale
preventieactiviteiten en het voorlichten over een gezonde leefstijl.

Kinderen

Het kabinet acht marketing van ongezonde voedingsmiddelen gericht op
kinderen jonger dan twaalf jaar onwenselijk. Het kabinet gaat ervan uit
dat deze beperking door zelfregulering haalbaar is, bijvoorbeeld via een
aanscherping van de Reclamecode voor voedingmiddelen. 

De uit Frankrijk afkomstige EPODE-systematiek (‘Ensemble PrĂ©venons
l‘ObesitĂ© Des Enfants’) laat zien hoe initiatieven van een
invloedrijke persoon (in Frankrijk gaat het om de burgemeester) kunnen
leiden tot samenwerking op lokaal niveau, waarbij partijen zich kunnen
profileren. Op de plaatsen waar EPODE al langer loopt, blijkt deze
aanpak zeer effectief te zijn. Via ZonMw wordt budget beschikbaar
gesteld om een aan de Nederlandse omstandigheden aangepaste aanpak op
basis van deze systematiek uit te rollen. Ook zal een ambassadeur worden
benoemd voor een integrale en samenhangende lokale aanpak van
overgewicht bij kinderen. 

Daarnaast zijn er effectieve interventies beschikbaar voor preventie van
overgewicht bij kinderen die werken via een gezonde schoolomgeving,
zoals JUMP-in, Lekker fit! en De Gezonde Schoolkantine. Bovendien worden
gemeenten ondersteund bij de bevordering van bewegen en sportdeelname
door de jeugd. 

Onderzoek

Onderzoek vindt plaats op verschillende terreinen. Monitoringonderzoek
is essentieel voor het volgen en eventueel bijsturen van de aanpak van
overgewicht. Goede monitoring wordt geborgd en verbonden met de aanpak
op lokaal niveau.

Basaal onderzoek vindt plaats naar fysiologische, genetische en
gedragsfactoren. Dit gebeurt op meerdere plaatsen in Nederland. Dit
onderzoek zal verder op elkaar worden afgestemd in zogeheten
kennisarena’s.

Gezondheid en calorie-inhoud zijn belangrijke aandachtspunten bij het
onderzoek van het bedrijfsleven naar innovatie van voedingsproducten. In
het kader van de Food & Nutrition Delta wordt hier een aanzienlijke
inspanning geleverd. Ten aanzien van kennislacunes, onder meer op het
gebied van eetstoornissen bij heel jonge kinderen, zijn twee
adviesaanvragen neergelegd bij de Gezondheidsraad. 

Onderzoek naar effectieve manieren van gezondheidsbevordering loopt al
decennia en heeft inmiddels een schat aan inzichten en kennis
opgeleverd. Om deze kennis beter te delen en toe te passen, is het
Centrum Gezond Leven bij het RIVM opgericht en heeft ZonMw een aparte
aanwijzing gekregen in het kader van het Programma Preventie. 

INLEIDING 

Afbakening 

Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw werden overgewicht en
obesitas in ons land vooral gezien als een individueel probleem. De
laatste decennia van de vorige eeuw signaleerden steeds meer
professionals stijgende trends in overgewicht en obesitas, en begon men
zich zorgen te maken over de gevolgen daarvan. De afgelopen jaren wordt
de ernst en omvang van het probleem dat inmiddels is ontstaan breed
uitgemeten in de media. Veel maatschappelijke organisaties en lokale
overheden zijn betrokken bij de overgewichtproblematiek en beginnen
blijk te geven van een toenemende actiebereidheid. De huidige
inspanningen zijn echter nog onvoldoende. 

Tegen deze achtergrond verschijnt nu deze kabinetsnota overgewicht met
als ondertitel ‘Uit balans; de last van overgewicht’. De
rijksoverheid pretendeert niet om met deze Nota Overgewicht definitief
af te rekenen met het overgewichtprobleem. Wel wordt een beroep gedaan
op de maatschappelijke actoren en lokale overheden om – meer nog dan
nu al het geval is – een passende bijdrage te leveren aan de aanpak
van overgewicht. De nota beschrijft maatregelen om hen daarbij te
faciliteren. Daarnaast gaat de nota dieper in op de aanpak van
overgewicht en obesitas vanuit het volksgezondheidsdomein. Een speciale
paragraaf is gewijd aan de aanpak bij kinderen en jongeren, en hun
ouders of verzorgers.

Legitimatie overheidsingrijpen

Overgewicht wordt voor een groot deel veroorzaakt door individuele
leefstijl. Elk individu is vrij en in eerste instantie zelf
verantwoordelijk in de keuze van zijn of haar leefstijl. De overheid wil
verre blijven van het opdringen van een gezonde leefstijl aan de burger.
WĂ©l is het belangrijk om mensen zodanig te informeren dat zij in staat
zijn om bewust en geĂŻnformeerd te kiezen. De individuele keuze voor een
bepaalde leefstijl staat niet los van de context waarbinnen die wordt
gemaakt. Keuzemogelijkheden en inzicht daarin zijn belangrijk.

De rijksoverheid wil lokale overheden en maatschappelijke actoren, die
vanuit eigen gerechtvaardigde belangen willen en kunnen bijdragen,
zoveel mogelijk faciliteren. Een integrale samenhangende aanpak en het
stellen van randvoorwaarden vanuit de hele rijksoverheid zijn daarbij de
insteek. 

Doel van de nota 

Het doel van deze nota is om de omvang van de gevolgen van overgewicht
en obesitas naar voren te brengen, en de urgentie van de aanpak van dit
volksgezondheidsprobleem uit te dragen. Deze urgentie wordt in de nota
aangetoond met relevante feiten en cijfers. 

De nota wil laten zien dat voor het oplossen van dit probleem een
gezamenlijke inzet van vele partijen nodig is. Een brede en gezamenlijke
aanpak is noodzakelijk op alle niveaus: overheid, bedrijfsleven,
scholen, professionals en burgers moeten de handen in elkaar slaan om
dit maatschappelijke probleem op te lossen. 

De nota wil richting geven aan de concrete acties die vanuit het beleid
in de domeinen van VWS en Jeugd en Gezin worden ondernomen. Overgewicht
is een van de belangrijkste risicofactoren voor het ontstaan van
chronische ziekten. Preventie hiervan is een belangrijke
beleidsprioriteit van VWS en legitimeert ook waarom VWS actief is op dit
terrein. Voor kinderen, jongeren en hun ouders of verzorgers worden er
extra acties genomen vanuit de beleidsprioriteiten van het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin.

Relatie tussen overgewicht en obesitas 

Overgewicht leidt vaak na verloop van tijd tot obesitas. Obesitas is een
chronische ziekte. Wie deze aandoening eenmaal heeft, komt er bijna niet
meer vanaf. Afvallen door het aanpassen van de leefstijl en met name
door minder te eten, is heel erg moeilijk, zo niet onmogelijk.
Fysiologische regelmechanismen zorgen ervoor dat mensen met obesitas
calorieën efficiënter omzetten in lichaamsvet. Dit heeft tot gevolg
dat zij onevenredig veel minder calorieën via hun voedsel moeten
opnemen voordat er gewichtsverlies optreedt. De hongergevoelens die
daarmee gepaard gaan, blijven een sterke prikkel om toch weer meer te
gaan eten. Het duurt een aantal jaren voordat het lichaam aan de nieuwe
situatie gewend is en deze hongergevoelens verdwijnen.

Deze fysiologische mechanismen en het chronische karakter van de
aandoening, maken het op eigen kracht ontsnappen aan obesitas niet goed
mogelijk. Dikmakende prikkels uit de omgeving werken als een hellend
vlak,voor mensen met overgewicht die nog geen obesitas hebben
ontwikkeld, waardoor ook zij in de ‘obesitas-val’ dreigen te
belanden. Preventie van (verdere) gewichtstoename is zowel bij
overgewicht als obesitas eigenlijk de enige remedie.

Verhouding tot andere beleidstrajecten

Deze nota over de preventie van overgewicht en obesitas is een vervolg
op het eerdere beleid zoals beschreven in de twee landelijke
preventienota’s: ‘Langer Gezond Leven, ook een kwestie van gezond
gedrag’ en ‘Kiezen voor gezond leven 2007-2010’. Tevens is de nota
een uitwerking van de voornemens die zijn beschreven in de brede
preventievisie ‘Gezond zijn, gezond blijven; een visie op gezondheid
en preventie’. Hoofdstuk 6 laat zien hoe de maatregelen uit deze nota
zich verhouden tot de programmalijnen uit ‘Gezond zijn, gezond
blijven. Een visie op gezondheid en preventie’. 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

De nota geeft een uitgebreid overzicht van lopende maatregelen van de
ministeries van VWS en J&G en van diverse andere departementen. Hiermee
zijn aanzienlijke budgetten gemoeid. Veel van deze maatregelen worden
primair genomen met het oog op andere of bredere beleidsdoelen, zodat
de mate waarin deze maatregelen bijdragen aan de preventie van
overgewicht niet nauwkeurig is aan te geven.

De nota bevat tevens een aantal nieuwe maatregelen, die vragen om extra
investeringen. Het gaat om een ambassadeur voor de lokale aanpak bij
kinderen, stimulering van de gezonde schoolkantine, organisatie van
debatten op scholen en verdere ondersteuning van het Partnerschap
Overgewicht Nederland en het Kenniscentrum Overgewicht. Het hiermee
gemoeide budget bedraagt 2 miljoen euro over 4 jaar. Deze middelen
worden binnen de eigen begroting van VWS en J&G gevonden. Omdat de
nieuwe maatregelen binnen de bestaande (subsidie)kaders vallen, heeft
de nota geen gevolgen voor administratieve lasten en regeldruk.

Relatie met andere nota’s over kinderen en achterstandgroepen

De Nota Overgewicht heeft een belangrijke relatie met het recent
verschenen VWS beleidsplan ‘Brede aanpak sociaaleconomische
gezondheidsverschillen (SEGV)’ verschenen. Overgewicht is een van de
leefstijlfactoren die samenhangt met sociaaleconomische factoren. Omdat
in het deel van de bevolking met overgewicht achterstandsgroepen
relatief sterk vertegenwoordigd zijn, draagt de preventie van
overgewicht op zich al bij aan het terugdringen van sociaaleconomische
gezondheidsachterstanden. Het beleidsplan SEGV verwijst naar deze nota
voor concrete maatregelen. Naast de generieke werking van het
overgewichtbeleid op het terugdringen van gezondheidsverschillen,
beschrijft de nota specifieke maatregelen om deze groepen effectief te
bereiken. Voor een groot deel zijn deze maatregelen gericht op
achterstandswijken en de leerlingen in het vmbo. 

Ongeveer gelijk met het verschijnen van de Nota Overgewicht zal het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin de nota 'Onze jeugd van
tegenwoordig. Over de leefwereld en leefstijl van jongeren' uitbrengen.
Deze nota is vooral kaderstellend van karakter en verwijst voor de
inhoudelijke uitwerking van onderwerpen als alcohol, drugs en
overgewicht naar thematische nota’s en beleidsbrieven, waarvan de Nota
Overgewicht er dus Ă©Ă©n is.

In het kader van de nota 'Onze jeugd van tegenwoordig. Over de
leefwereld en leefstijl van jongeren' heeft de Nationale DenkTank 2008
eind vorig jaar advies uitgebracht op de vraag hoe jongeren te
stimuleren zijn om zelf voor een gezonde leefstijl te kiezen. Deze
non-profitorganisatie is opgericht met het doel de samenwerking te
verbeteren tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen met
behulp van een innovatief, interdisciplinair netwerk. Dit netwerk wordt
jaarlijks versterkt met een team van twintig tot vijfentwintig jonge
ambitieuze academici, die de nieuwe lichting van de Nationale DenkTank
vormen. Bij de totstandkoming van de Nota Overgewicht is over de beste
aanpak van preventie van overgewicht bij jongeren diverse malen
afstemming geweest met de Nationale DenkTank. In beide stukken komen een
aantal dezelfde elementen terug, zoals het belang van beperking van
reclame gericht op kinderen, de veelbelovende Franse lokale
voorbeeldaanpak van overgewicht bij kinderen (Ensemble Prévenons
l’ObĂ©sitĂ© des Enfants) en de werking die uitgaat van het meten van
overgewicht bij kinderen in de schoolomgeving. 

Relatie met andere nota’s over voeding

De gezamenlijke voedingsnota van de ministeries van VWS en LNV is
specifiek gericht op het onder handbereik brengen van een gezond
voedingspatroon bij de consument. De te verwachten nota ‘Voedsel en
Consument’ van het ministerie van LNV zal de productie en consumptie
van voedsel in een breder perspectief behandelen. Het gaat hierbij onder
andere om aspecten zoals dierenwelzijn, duurzaamheid en betrokkenheid en
beleving van burgers en consumenten bij hun voedsel. In figuur 1 is de
afbakening tussen de Nota Overgewicht, de voedingsnota en de nota van
LNV schematisch weergegeven.

Figuur 1: De afbakening tussen de Nota Overgewicht (gestippeld), de
voedingsnota (gestreept), gezamenlijke onderwerpen in beide nota’s
(grijs gearceerd) en de nota van LNV (geruit).  

OVERGEWICHT EN OBESITAS: WAT IS HET PROBLEEM?

Waar hebben we het over?

Overgewicht wordt bepaald aan de hand van de BMI (body mass index). Dit
is het lichaamsgewicht gedeeld door de het kwadraat van de
lichaamslengte. Bij volwassenen wordt de diagnose overgewicht gesteld
bij een BMI ≄ 25 kg/mÂČ en obesitas bij een BMI ≄ 30 kg/mÂČ. 

De gezondheidsrisico’s van obesitas betreffen diabetes type 2, hart-
en vaatziekten, aandoeningen van het bewegingsapparaat (bijvoorbeeld
artrose en chronische lage rugpijn) en chronische aandoeningen van de
luchtwegen (zoals slaapapneu en astma). Ook bestaat een verband tussen
obesitas en verschillende vormen van kanker (zoals borstkanker na de
overgang en kanker aan dikke darm, baarmoederslijmvlies, slokdarm en
nieren). Verder is het een risicofactor voor leververvetting (een
verstoring van de vetstofwisseling), hormonale stoornissen (bijvoorbeeld
subfertiliteit, ofwel het uitblijven van zwangerschap) en psychische
aandoeningen. Mensen met obesitas hebben vaak twee of meer aandoeningen
tegelijkertijd. Dit heet comorbiditeit.

Volgens recente inzichten is voor het bepalen van gezondheidsrisico’s
de middelomtrek een belangrijke ‘maat’ naast de BMI. De BMI zegt
namelijk nog niets over hoe het vet over het lichaam verdeeld is. Bij de
Ă©Ă©n zit het rond de middel, bij de ander op de billen en heupen.
Iemand met een goed BMI maar wel veel buikvet loopt toch
gezondheidsrisico's. Onderstaande tabel combineert de BMI en de
buikomtrek in een aantal categorieën met oplopende
gezondheidsrisico’s. De normen in de tabel gelden voor volwassenen van
18 tot ongeveer 70 jaar. Tevens toont de tabel de invloed die
comorbiditeit (de aanwezigheid van andere ziekten) heeft op het
gezondheidsrisico.

BMI (kg/m2)	Buikomvang 	Comorbiditeit

	<102 cm (m), <88cm (v)	( 102 cm (m), ( 88 cm (v)	 

20-25	Geen verhoogd risico	Geen verhoogd risico	Geen verhoogd risico

25-30	Licht verhoogd risico	Hoog risico	Hoog risico

30-35	Hoog risico	Hoog risico	Zeer hoog risico

35-40	Zeer hoog risico	Zeer hoog risico	Extreem hoog risico

>40	Extreem hoog risico	Extreem hoog risico	Extreem hoog risico



Tabel 1: Gezondheidsrisico’s gerelateerd aan BMI, buikomvang bij
mannen (m) en vrouwen (v) en aanwezigheid van comorbiditeit.

DE GEVOLGEN VAN OVERGEWICHT EN OBESITAS 

De snelle toename van overgewicht is een wereldwijd verschijnsel. De
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) schat dat elk jaar 2,6 miljoen mensen
sterven als gevolg van overgewicht en obesitas. Vorig jaar waren er voor
het eerst in de wereldgeschiedenis evenveel mensen met overgewicht als
mensen met ondervoeding. Dikke mensen domineren het straatbeeld in de
Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Deze landen zijn er tot op heden
niet in geslaagd de ongunstige trend te keren. Bij voortzetting van de
huidige trend is over 25 jaar maar liefst de helft van de Amerikaanse
bevolking obees. Nederland loopt een aantal jaren achter op deze
ontwikkeling, maar ook hier kan het dezelfde kant op gaan. 

Figuur 2: Ontwikkeling van zelfgerapporteerde obesitas bij mannen en
vrouwen sinds 1981. 

Op dit moment heeft ongeveer de helft van de volwassen Nederlanders
overgewicht (inclusief obesitas). Begin jaren ‘80 was dat nog 30
procent. In diezelfde periode verdubbelde het aantal mensen met obesitas
tot Ă©Ă©n op de tien. Bij groepen met een zwakkere sociaaleconomische
positie en bij allochtonen komt overgewicht twee tot vijf maal vaker
voor. De stijgende trend sinds 1980 is echter vergelijkbaar voor alle
bevolkingsgroepen, en staat los van geslacht, leeftijd, urbanisatiegraad
en opleidingsniveau. 

De individuele gevolgen

Obesitas is een chronische aandoening waar je bijna niet meer vanaf komt
als je het eenmaal hebt. Door leefstijlaanpassing, soms met hulp en
begeleiding binnen de gezondheidszorg, is het wel mogelijk om gewicht
kwijt te raken. Als dit verantwoord gebeurt – met een blijvende
verbetering van de leefstijl – dan heeft dit op zichzelf positieve
effecten op de gezondheid. Het moet echter benadrukt worden dat een
‘gezond gewicht’ zeer zeker niet meer voor alle personen met
obesitas is weggelegd. Het perspectief voor ruim de Ă©Ă©n miljoen
volwassenen (in de groep 18-65 jarigen) en ruim  60 duizend kinderen met
obesitas is op dit moment dus bepaald ongunstig te noemen. Preventie van
gewichtsstijging is voor deze groep cruciaal, en dat geldt ook voor de
– nog veel grotere – groep met ‘matig overgewicht’. 

Volwassenen 

Overgewicht is de belangrijkste risicofactor voor diabetes type 2
(suikerziekte). Bij deze aandoening van de stofwisseling kan het lichaam
onvoldoende energie uit glucose (suikers) halen. Op de lange duur geeft
suikerziekte kans op schade aan de ogen of de nieren, neurologische
klachten en hart- en vaatziekten. Zelfs mensen met matig overgewicht
hebben al twee keer meer kans om diabetes te krijgen dan mensen zonder
overgewicht. Daarnaast veroorzaakt obesitas andere aandoeningen zoals
hart- en vaatziekten, bepaalde vormen van kanker, slaapapneu, blaas- en
leveraandoeningen, verminderde vruchtbaarheid en gewrichtsslijtage.
Overgewicht en obesitas gaan gepaard met depressies, psychosociale
klachten en een verminderde kwaliteit van leven. Ook is er een relatie
tussen overgewicht en eetstoornissen. 

De gevolgen van obesitas voor de gezondheid worden goed zichtbaar door
het medicijngebruik van mensen met obesitas te vergelijken met mensen
met matig overgewicht of met een gezond gewicht. Voor vrijwel alle
aandoeningen geldt dat de medicijnen daarvoor het meest gebruikt worden
door mensen met obesitas. Ruim Ă©Ă©n op de drie obese volwassenen
gebruikt medicijnen voor hart- en vaatziekten en ook Ă©Ă©n op de drie
gebruikt medicijnen vanwege klachten aan het bewegingsapparaat. 

Figuur 3: Verschillen in medicijngebruik tussen mannen met gezond
gewicht (lichtblauw), overgewicht (rood) en obesitas (geel) voor
verschillende aandoeningen.

Obesitas heeft ook duidelijke psychosociale en maatschappelijke
gevolgen. Werknemers met overgewicht en obesitas hebben een minder goede
kans op de arbeidsmarkt. Werkgevers zijn geneigd om te dikke werknemers
minder gunstige eigenschappen toe te schrijven. 

Overgewicht komt aanzienlijk meer voor bij achterstandsgroepen en draagt
zo bij aan de maatschappelijke tweedeling. 

Kinderen

De gevolgen van overgewicht en obesitas voor kinderen zijn desastreus.
Kinderen en jongeren met overgewicht vertonen een toename van de
glucose-intolerantie en ontwikkelen in toenemende mate diabetes type 2.
Vroeger ontstond deze ziekte vooral op oudere leeftijd en werd derhalve
’ouderdomssuiker’ genoemd, . Diabetes type 2 is op jonge leeftijd
een ernstige ziekte, vanwege mogelijke complicaties als hart- en
vaatziekten en oog-, nier- en zenuwaandoeningen op relatief jonge
leeftijd. Bovendien gaat het gepaard met een hoge sterftekans en een
verminderde kwaliteit van leven. 

De schadelijke gevolgen van overgewicht en obesitas bij kinderen zijn al
op korte termijn merkbaar. 8-jarigen met obesitas bezoeken vaker de
huisarts, hebben meer last van infecties (bijvoorbeeld oorontsteking) en
gebruiken vaker antibiotica dan kinderen met een gezond gewicht. Obese
tieners hebben een grote kans ook op volwassen leeftijd te zwaar te
zijn. De ziektegeschiedenis van kinderen met ernstig overgewicht op
jonge leeftijd vertoont een correlatie met hun gewicht. De
levensverwachting voor een 20-jarige met obesitas is 4,5 jaar korter dan
voor een 20-jarige met een gezond gewicht.

Obesitas tekent individuen voor hun leven. Een vroege ontwikkeling van
obesitas kan gepaard gaan met verminderde vruchtbaarheid en galstenen.
Bij jongens met obesitas kan borstvorming en onvoldoende ontwikkeling
van de secundaire geslachtskenmerken optreden. Meisjes met obesitas
hebben vaak duidelijk aanwezige lichaamsbeharing en acne. 

Kinderen en adolescenten met obesitas hebben niet zelden gebrek aan
zelfrespect en zelfvertrouwen. Ze hebben vaak minder vriendjes, zijn
meer geĂŻsoleerd in de klas en zijn een gemakkelijker doelwit voor
pesterijen dan niet-obese kinderen. Dikke kinderen kampen vaker met
depressieve gevoelens en verzuimen vaker op school dan kinderen zonder
overgewicht. Dit leidt tot veranderingen in gedrag en kans op sociale
isolatie. Het spreekt voor zich dat dit directe gevolgen kan hebben voor
de schoolprestaties. 

De gevolgen voor het zorgstelsel

Door het duidelijke verband van overgewicht met diabetes kan goed
voorspeld worden hoeveel extra patiënten met deze chronische aandoening
er komen als de stijgende trend in overgewicht doorgaat, of als we
dezelfde kant opgaan als de Verenigde Staten. Dat zijn er
respectievelijk 64 duizend (9 procent) en 135 duizend (19 procent) extra
in de komende twintig jaar (zie figuur 5).

Figuur 5: In de komende 20 jaar te verwachten extra patiënten met
diabetes mellitus type 2 (verticale as) ten gevolge van overgewicht en
obesitas. Weergave per 10-jaars leeftijdsklasse (horizontale as) bij het
doorzetten van de huidige trend (donkerblauw) of bij een
trendontwikkeling als in de Verenigde Staten (lichtblauw).

Overgewicht veroorzaakt ongeveer 10 procent van de totale ziektelast in
Nederland. Daarmee is overgewicht na roken (13 procent) de belangrijkste
determinant van de volksgezondheid die aangepakt kan worden via de
leefstijl. Overgewicht gaat ook gepaard met hoge kosten voor de
gezondheidszorg, namelijk € 1,2 miljard per jaar. Dit komt overeen met
2 procent van de totale jaarlijkse zorguitgaven. De ontwikkeling van
obesitas en overgewicht legt in toenemende mate een beslag op de
capaciteit van de beroepsbevolking in de zorgsector voor de begeleiding
van chronische aandoeningen. 

De kosten voor de gezondheidszorg zijn van dusdanige omvang dat
preventie van overgewicht bij de groep tot 40 jaar kostenbesparend
beleid kan zijn, ondanks het feit dat mensen door preventie van
overgewicht langer leven en in deze gewonnen levensjaren ook kosten
maken. 

Bij een verdere stijging van obesitas zou de toegenomen ziektelast die
daarmee samenhangt kunnen leiden tot een opwaartse premiedruk. Door
premiestijging kan het solidariteitsbeginsel van het stelsel onder druk
komen te staan.

Maatschappelijke gevolgen 

Ook buiten de gezondheidszorg zorgt overgewicht voor hoge
maatschappelijke kosten. Zo is er sprake van productiviteitsverliezen
door ziekteverzuim en vervroegde uittreding uit het arbeidsproces. Deze
indirecte kosten bedragen naar schatting zo’n € 2 miljard per jaar.
Bij een ongewijzigde trend worden het bedrijfsleven en de economie in
toenemende mate in hun groei geremd. De effecten van overgewicht op de
beroepsbevolking komen in een tijd dat het personeelsbestand aan het
vergrijzen is. Nederlanders zullen waarschijnlijk langer moeten
doorwerken om het voorzieningenniveau in stand te houden. Een gezonde
leefstijl stelt werknemers in staat langer (en langer zonder klachten)
door te werken. Steeds vaker nemen werkgevers dan ook maatregelen tegen
overgewicht.

Van andere maatschappelijke gevolgen zijn de kosten nu nog moeilijk te
kwantificeren. Ze zijn ook nog niet in de modellen verwerkt. Een
voorbeeld hiervan zijn de minder goede kansen van werknemers met
obesitas op de arbeidsmarkt. Er is geen aanleiding om vooropgezette
discriminatie of stigmatisering van deze groep te veronderstellen. Wel
speelt mogelijk een negatieve perceptie van toegeschreven
karaktereigenschappen van te dikke sollicitanten mee bij het
aannamebeleid. Of werkgevers wegen de risico’s van overgewicht bij hun
(potentiële) werknemers af. 

De verminderde kansen op de arbeidmarkt maakt het voor mensen met
overgewicht uit achterstandsgroepen – waar overgewicht relatief veel
voorkomt – moeilijker om hun sociaaleconomische status te verhogen. Zo
draagt overgewicht indirect bij aan de maatschappelijke tweedeling en
consolidatie van sociaaleconomische gezondheidsachterstanden. 

Er zijn allerlei aanwijzingen voor de samenhang van overgewicht en
obesitas met leerprestaties, . Er zijn ook directe aanwijzingen voor een
verband tussen leefgewoonten die ten grondslag liggen aan overgewicht en
minder goed presteren op school. Denk bijvoorbeeld aan een gewoonte als
niet ontbijten. De causaliteit van de relatie tussen overgewicht en
leerprestaties is echter nog onduidelijk.

Gevoelige groepen

Binnen de bevolking zijn kinderen, allochtonen en mensen uit
achterstandsgroepen om verschillende redenen extra gevoelig voor
overgewicht. Bij lichamelijk gehandicapten komt overgewicht relatief
veel voor (zie paragraaf 4.3.4). Omdat overgewicht is gerelateerd aan
het Downsyndroom, is de prevalentie van overgewicht ook hoger bij mensen
met een verstandelijke beperking. 

Kinderen

Figuur 6: Percentage overgewicht en obesitas bij kinderen (4-19 jaar)
vanaf 1980.

Het percentage kinderen met (ernstig) overgewicht is sinds 1980 fors
toegenomen – relatief nog sterker dan bij de volwassenen – en neemt
nog steeds toe, met name ook in de jongste leeftijdsgroepen (zie figuur
6). Uit de recente Nederlandse Voedselconsumptiepeiling van het RIVM
blijkt dat inmiddels Ă©Ă©n op de zeven kinderen van 2-6 jaar overgewicht
heeft. In totaal telt Nederland 450 duizend kinderen met overgewicht,
waaronder ruim 60 duizend met obesitas. Ook het aantal kinderen met zeer
ernstig overgewicht (morbide obesitas; BMI ≄ 40) is de laatste jaren
sterk gestegen. Gebaseerd op wachtlijsten in de gezondheidszorg wordt
dit aantal momenteel geschat op enkele duizenden.

Achterstandsgroepen

Er bestaan in Nederland aanzienlijke verschillen in gezondheid op basis
van sociaaleconomische achtergronden. Laagopgeleide mensen leven korter
dan de gemiddelde Nederlander. De verschillen tussen laagste en hoogste
groep zijn voor mannen zeven jaar in levensverwachting en negentien in
jaren die als gezond worden ervaren. Voor vrouwen is dit zes jaar,
respectievelijk zestien jaar. 

De slechtere gezondheid van deze groep komt door zowel een minder
gezonde leefstijl en overgewicht, als door slechtere materiële
omstandigheden. Die bepalen op hun beurt weer mede de leefstijl.
Andersom kan een slechtere gezondheidstoestand juist ook leiden tot een
lagere sociaaleconomische positie, bijvoorbeeld omdat men door
gezondheidsproblemen niet of minder aan het arbeidsproces deelneemt. Tot
op heden blijft een deel van de samenhang tussen sociaaleconomische
achtergrond en gezondheid echter onverklaard. 

Overgewicht en obesitas komen vaker voor bij personen met een lager
opleidingsniveau, vooral in de leeftijdsgroep onder de 65 jaar. Dat
blijkt uit de Monitor Gezondheidsachterstanden van het RIVM. In de
categorie met de laagste opleiding heeft 56 procent overgewicht en 18
procent obesitas. In de hoogste opleidingscategorie zijn deze cijfers
respectievelijk 33 procent en 7 procent. Sinds 1990 is het aantal mensen
met overgewicht en vooral obesitas flink toegenomen. In groepen met een
lage sociaaleconomische status (SES) is dat voor overgewicht gegroeid
van bijna 50 procent tot bijna 60 procent. Bij een hoge SES is het
aantal mensen met overgewicht en obesitas gestegen van ruim 20 procent
naar ruim 30 procent. Obesitas is zelfs gegroeid van 10 procent naar 18
procent bij lage SES, en van 2 procent naar 6 procent bij hoge SES. De
verschillen tussen lage en hoge SES nemen wel wat af, vooral omdat de
hoogst opgeleiden zwaarder worden. 

Voor vrouwen blijkt vooral de SES op kinderleeftijd bepalend voor het
volwassen gewicht, terwijl bij mannen de huidige SES van groter belang
is. Kansen in de maatschappij voor vrouwen lijken sterker te worden
beĂŻnvloed door hun gewicht dan bij mannen.

De overheid informeert burgers over wat zij zelf kunnen doen om gezond
te blijven en gezond te leven. Het probleem is dat deze informatie juist
het minst aanslaat bij degenen die er het meest van zouden kunnen
profiteren. Het gaat dan vaak om bevolkingsgroepen met sociale
achterstand en van allochtone herkomst. Mensen die belangstelling hebben
voor informatie over gezond leven, zijn vaak al doordrongen van het
belang van een gezonde leefstijl. Uit praktijkervaring blijkt overigens
dat gezondheidsinterventies in achterstandsgroepen succesvol kunnen
zijn, als wordt gewerkt met sleutelfiguren binnen de gemeenschap. 

Allochtonen

Turken, Marokkanen, Creoolse Surinamers en Antillianen zijn vaker te
zwaar dan autochtonen. Vooral oudere allochtonen hebben vaak (ernstig)
overgewicht, in het bijzonder oudere Turken en Marokkanen. De meesten
van hen staan langdurig buiten het arbeidsproces, doen weinig aan sport
of bewegen en hun leefwereld is klein. Ze zijn vaker ongezond en kampen
meer met psychische problemen. Eten lijkt voor deze groep allochtone
ouderen – die soms als min of meer ontworteld wordt beschouwd – een
vorm van ‘troost’. 

Ook bij kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst komen overgewicht en
obesitas vaker voor. Kinderen van Marokkaanse afkomst hebben tot
anderhalf keer vaker overgewicht of obesitas. Bij kinderen van Turkse
afkomst komen overgewicht en obesitas –afhankelijk van de leeftijd-
drie tot wel tien keer meer voor dan bij kinderen van autochtone
afkomst. 

Allochtonen bevinden zich relatief vaak in een lage sociaaleconomische
situatie. Integratie lijkt gunstig voor het lichaamsgewicht. Allochtonen
van de tweede generatie die goed zijn geĂŻntegreerd doordat ze het
Nederlands goed beheersen en veel contacten hebben met autochtone
Nederlanders, hebben dezelfde kans op overgewicht als autochtonen. Het
is nog onduidelijk of dit komt door een verbeterde sociaaleconomische
positie, verandering van hun voedingsgewoonten, het hebben van een druk
leven, een ander schoonheidsideaal of door andere factoren. 

Ook bij allochtonen kunnen gezondheidsinterventies succesvol zijn als
wordt gewerkt met sleutelfiguren binnen de gemeenschap. 



HOE HEEFT HET ZOVER KUNNEN KOMEN? 

Slank zijn is het schoonheidsideaal van de moderne samenleving. Toch
wordt het voor steeds meer mensen een onbereikbaar ideaal, ondanks alle
afslankdiëten, tips om te lijnen of cursussen om het gewicht onder
controle te krijgen en te houden. De meeste mensen beginnen daar ook pas
aan als ze al duidelijk te zwaar zijn. Het is heel moeilijk om dan
blijvend weer op een goed gewicht te komen. Zeker wanneer men al van
jongs af aan gewend is aan een eet- en beweegpatroon dat leidt tot een
dagelijkse calorie-inname die ruim uit gaat boven wat het lichaam nodig
heeft. 

Tal van factoren zijn van invloed op de toename van overgewicht en
obesitas. Deze paragraaf verkent de belangrijkste oorzaken van de sterke
toename van overgewicht en obesitas. Directe oorzaken als voeding en
beweging worden beĂŻnvloed door leefstijl, sociaaleconomische
achtergrond, omgeving en genen. Daarnaast blijken ook factoren zoals
immigratie, slaapgebrek, bijwerkingen van medicijnen of partnerkeuze van
belang. 

Energiebalans 

Het overgrote deel van overgewicht en obesitas is leefstijlgerelateerd.
Slechts in een klein deel (5 procent) van de gevallen zijn overgewicht
en obesitas een bijverschijnsel van ziekte. Leefstijlgerelateerd
overgewicht is te verklaren aan de hand van het concept van de
energiebalans. De uit voeding opgenomen calorieën worden verbrand bij
de instandhouding van het lichaam (ten behoeve van lichaamstemperatuur
en spijsvertering) en bij lichamelijke activiteit. Als inname en
verbranding met elkaar in balans zijn, blijft het lichaamsgewicht
constant. Als gedurende langere tijd meer calorieën worden opgenomen
dan verbruikt, ontstaat overgewicht. Overgewicht kan dus worden
voorkomen door balans aan te brengen tussen de opname van calorieën via
voeding en de verbranding van calorieën door lichamelijke activiteit. 

Genen

Levensloopstudies laten zien dat lichaamsgewicht voor een deel
‘erfelijk’ is, al is de afzonderlijke bijdrage van genen, opvoeding
en omgeving nog onduidelijk. Door hun erfelijk materiaal reageren mensen
verschillend op veranderingen in energie-inname en -verbruik. Ongeveer
40 procent van de variatie in het lichaamsgewicht tussen personen kan
verklaard worden door genetische verschillen. Van vijf genvarianten die
bekend zijn, is overtuigend bewezen dat ze van invloed zijn op de BMI en
het risico op obesitas. Zij verklaren mogelijk 10 procent van de
gevallen van overgewicht en 20 procent van de gevallen van obesitas. De
genetische verschillen tussen personen zijn echter complexer dan
voorheen werd gedacht. Daarom is naar verwachting de genetische bijdrage
aan het ontstaan van obesitas groter dan momenteel bekend is. Welke
specifieke genetische factoren daarbij betrokken zijn, is echter nog
niet vastgesteld. Daarom is het op dit moment niet gerechtvaardigd om
genetische informatie te gebruiken om obesitas te voorkomen of te
behandelen. 

Leefstijl 

Mensen kiezen zelf voor wat ze eten en drinken en hoe ze bewegen. Bij
het beleid van de overheid staat het respect voor deze vrijheid voorop.
Wel is het belangrijk mensen van goede informatie te voorzien, zodat zij
in staat zijn om bewust en geĂŻnformeerd te kiezen. Voor gezond,
gevarieerd en gematigd eten is een behoorlijke mate van warenkennis
nodig. En voor voldoende beweging helpt het om op de hoogte te zijn van
het sport- en beweegaanbod in de eigen omgeving. 

De keuzes, het gedrag en de leefstijl van mensen worden echter slechts
ten dele bepaald door kennis en informatie. Vanuit de psychologie is
bekend dat motieven als geld, genot, gemak, en gewoonten sterke
drijfveren zijn. In de Verenigde Staten is verantwoord eten vaak duurder
dan gemaksvoedsel. Voor de Nederlands situatie is niet eenduidig
vastgesteld dat gezond eten duurder is dan fastfood. In het kader van de
voornemens uit de kabinetsnota 'Gezonde voeding, van begin tot eind' zal
de Vrije Universiteit hier een onderzoek naar gaan doen.

Sportactiviteiten kunnen kosten met zich meebrengen. Ook psychosociale
drijfveren (identiteit, uiterlijk, groepsdruk) en emoties spelen een
grote rol. De gezondheid in een (verre) toekomst is in dit hele scala
aan drijfveren meestal van ondergeschikt belang. 

Ook al begrijpen en beseffen mensen vaak heel goed dat hun leefstijl
onverstandig is, emotioneel blijven ze toch zeer gehecht aan wat ze
gewend zijn om lekker en prettig te vinden. Daarin worden ze meestal
gesterkt door de sociale omgeving, te beginnen met de leden van het
eigen huishouden met wie ze die voorkeuren delen. Wie niet al jong
geleerd heeft matig en gezond te eten en voldoende te bewegen, zal op
latere leeftijd niet gemakkelijk kunnen overstappen naar een andere
leefstijl. Het is daarom belangrijk kinderen en hun ouders al vroeg te
leren hun energiebalans in de gaten te houden

Voor volwassenen zal de keuze voor gezond gedrag vooral gemakkelijker
moeten worden gemaakt. Dat kan door voorlichting, productinformatie en
aanpassing van het aanbod. Een belangrijk motief ten gunste van een
gezonde leefstijl is zowel voor volwassenen als kinderen de wens zo goed
mogelijk te beantwoorden aan de idealen van slankheid, jeugdigheid en
fitheid. Sociaal gezien wordt het begrip gezondheid vooral in die termen
uitgedrukt. 

Dikmakende prikkels in de omgeving 

Mensen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor hun gedrag, ook voor
een gezonde en bewuste keuze. De omgeving waarin we van moment tot
moment verkeren, bepaalt echter de bandbreedte waarin keuzes mogelijk
zijn. Het is daarom belangrijk dat de omgeving de ‘gezonde keuze’
ook daadwerkelijk mogelijk Ă©n gemakkelijk maakt. Dat is nu vaak niet
het geval. Dikmakende prikkels in de omgeving werken als een hellend
vlak in de richting van overgewicht en obesitas. 

In vroeger tijden was voedsel in principe schaars en vaak alleen
verkrijgbaar na het verrichten van lichamelijke inspanning. Het is een
evolutionair bepaalde overlevingsstrategie om in tijden van overvloed
calorieën op te slaan om tijden van schaarste door te komen. In
evolutionaire termen is het huidige overvloedige voedingsaanbod,
gecombineerd met de sterk afgenomen noodzaak tot lichamelijke
activiteit, een heel recente ontwikkeling. Het menselijk lichaam heeft
zich daaraan nog onvoldoende kunnen aanpassen. Overgewicht is in die zin
te beschouwen als een natuurlijke reactie op de dikmakende werking van
de omgeving. Er is een overdaad aan voedselaanbod, waarbij calorierijke
en ongezonde voeding ook nog vaak relatief goedkoop is. Tijden van
schaarste bestaan niet meer. De verleiding om te veel te eten en weinig
te bewegen is groot. Samen met de reclame voor voedsel en tussendoortjes
en de tijdsdruk om snel en weinig afwogen te eten en drinken, creëert
deze situatie de condities voor het ontstaan van de huidige sterke
toename van overgewicht. Deze dikmakende werking van de moderne
samenleving heeft overigens niet voor alle SES-groepen dezelfde
uitwerking. 

Steeds meer onderzoek onderbouwt de invloed van de fysieke omgeving op
overgewicht. Zo laat TNO-onderzoek zien dat overgewicht vaker voorkomt
in sectoren waar werknemers niet of weinig gezond bewegen en minder
gezonde voeding vaak de norm is. Bijvoorbeeld in het wegvervoer en de
bouw komt overgewicht veel vaker dan in 'gezonde' sectoren als de
landbouw en de sport - en recreatiesector.   

Onderzoek in een viertal – qua bevolkingssamenstelling vergelijkbare-
wijken in Amsterdam heeft laten zien hoe verschillen in beweegpatroon en
daaraan gerelateerde BMI waarden deels te maken hebben met de
stedenbouwkundige opbouw. 

Uit een recent onderzoek van Alterra, kennisinstituut voor de groene
leefomgeving (WUR), blijkt dat kinderen in wijken met veel groen 15
procent minder overgewicht hebben. 

Opgroeien in een dikmakende omgeving 

Ook bij kinderen ontstaat overgewicht uit een verstoring van de
energiebalans: teveel eten en te weinig bewegen. Ernstig overgewicht bij
kinderen concentreert zich vaak in gezinnen die het niet breed hebben,
of waarvan Ă©Ă©n of beide ouders van allochtone afkomst is of zelf
overgewicht heeft. Het aanleren van vaardigheden in de jeugd is van
groot belang voor later. Door ouders te ondersteunen bij het de
opvoeding op het gebied van voeding en bewegen kan nog grote winst
behaald worden.

INTERNATIONALE ONTWIKKELINGEN EN INZICHTEN

Overgewicht als internationaal verschijnsel 

Obesitas vormt volgens de WHO een van de ernstigste bedreigingen voor de
volksgezondheid in de Europese regio. De helft van alle volwassenen en
Ă©Ă©n op de vijf kinderen in deze WHO-regio heeft overgewicht. Van hen
lijdt een derde aan obesitas en het aantal gevallen stijgt snel. Ziekten
die verband houden met overgewicht zijn jaarlijks verantwoordelijk voor
meer dan Ă©Ă©n miljoen sterfgevallen in de Europese regio. Het aantal
gevallen met obesitas bij kinderen stijgt gestaag en is momenteel tien
keer zo hoog als in 1970. 

Vergeleken met andere Europese landen en de Verenigde Staten scoort
Nederland verhoudingsgewijs tamelijk gunstig, ook voor overgewicht bij
volwassenen. Voorbeelden van landen met hogere prevalenties zijn het
Verenigd Koninkrijk en Turkije en voorbeelden van landen met
vergelijkbare of lagere prevalenties zijn Denemarken, Oostenrijk en
Frankrijk. Volgens de WHO-cijfers varieert de prevalentie van 30 procent
in Noorwegen (5 procent obesitas) tot 60 in Albanië (25 procent
obesitas). De trends in deze gegevens zijn echter unaniem. Wel is de
onderlinge vergelijkbaarheid lastig, omdat verschillende
onderzoeksmethoden worden gebruikt. 

Net als in Nederland geldt ook voor andere landen dat overgewicht en
obesitas vooral de groepen met een lagere SES treffen en dat het
probleem bijdraagt aan grotere ongelijkheid op het gebied van gezondheid
en op andere terreinen. Ook buiten de Europese regio wijzen
verontrustende cijfers op een zeer hoge prevalentie van obesitas. Het
bekendste voorbeeld is hierbij de Verenigde Staten waar op dit moment
bijna 70 procent van de bevolking te zwaar is.  Ruim 70 miljoen
Amerikanen lijden aan obesitas.

Verschillen en overeenkomsten in aanpak

Internationaal zijn verschillen zichtbaar in de ideologie achter de
aanpak van overgewicht. In de Verenigde Staten is men van mening dat
overgewicht is ontstaan in een klimaat van voortschrijdende civilisatie
en techniek. Voor de oplossing van het probleem wordt vanuit die
invalshoek vooral gekeken naar nieuwe ontwikkelingen van technische
middelen en de inzet daarvan. In de Verenigde Staten is men dan ook veel
minder terughoudend dan in Europa met het uitvoeren van maagverkleinende
operaties. 

Min of meer lijnrecht daartegenover staat de aanpak van overgewicht in
bijvoorbeeld Singapore. Daar zijn op hoog niveau commissies ingesteld
die vergaande maatregelen in gang zetten bij het bevorderen van een
gezonde leefstijl. Deze sterke sturing lijkt succes te hebben, want het
percentage overgewicht onder 7-18-jarigen daalde van 12 procent in 1993
tot 10 procent in 2006. 

In Europa zet men zowel in op een leefstijlbenadering (van het individu)
als het veranderen van de leefomgeving. Leefstijl wordt terecht gezien
als de primaire verantwoordelijkheid van de burger zelf. De dikmakende
werking van de omgeving vraagt echter om een goede
informatievoorziening, en om bewustwording en weerbaarheid van het
individu, gezinnen en andere maatschappelijke organisaties. 

Naast verschillen zijn er ook overeenkomsten tussen de verschillende
aanpakken. De noodzaak tot gezamenlijke actie van verschillende partijen
om vooral op lokaal niveau tot een gezondere omgeving te komen wordt in
veel landen breed gedragen en ook de jeugd heeft overal specifiek de
aandacht. In diverse landen zijn aanpakken al ver gevorderd. Een
voorbeeld in Europa is de EPODE-aanpak (‘Ensemble PrĂ©venons
l‘ObĂ©sitĂ© Des Enfants’) die in Frankrijk inmiddels in 120
gemeenten is uitgerold, en nu ook is gestart in een aantal gemeenten in
België en Spanje (zie ook paragraaf 4.4.3).

In Engeland heeft de overheid begin 2008 een veelomvattend plan
gelanceerd om met name de jeugd aan te zetten tot gezonder eet- en
beweeggedrag. De doelstelling is in 2020 het overgewicht bij jeugdigen
terug te brengen tot het niveau van 2000. 

In Frankrijk wordt de preventie van overgewicht en obesitas ondersteund
met wetgeving die onder meer de verkoop van voedingsmiddelen in
automaten op school verbiedt en gezondheidswaarschuwingen verplicht
stelt bij televisiereclame.

In nog weinig landen is sprake van beleid rond opvoedingsondersteuning
aan ouders. Nederland vormt met het programma ’Hallo Wereld’ een
gunstige uitzondering. Duitsland heeft er voor gekozen de nationale
ouderraden bij de beleidsuitvoering te betrekken.

Aanpak op internationaal niveau

Uit oogpunt van subsidiariteit is de preventie van overgewicht een
nationale aangelegenheid. Het beleid voor de preventie van overgewicht
uit deze nota is wel in lijn met beginselen uit de WHO Charter on
Counteracting Obesity. Dit handvest voor het terugdringen van obesitas
is half november 2006 ondertekend door minister van Gezondheid van
Turkije, namens de lidstaten van de WHO-regio EU en de directeur
WHO-regio EU. Het doel van de Charter is ’om overal in de Europese
regio van de WHO de maatregelen ter bestrijding van obesitas verder aan
te scherpen.’ 

In het verlengde van het handvest ligt het WHO Second Action Plan for
Food and Nutrition Policy (2007-2012). Met dit actieplan wil de WHO de
algemene gezondheid op het terrein van voeding en voedselveiligheid in
relatie tot de niet overdraagbare ziekten (zoals obesitas) krachtig
aanpakken en de huidige aanpak waar nodig verbeteren.

Ook de EU heeft een gemeenschappelijk kader voor aanpak van overgewicht
en obesitas gelanceerd. Eind mei 2007 bracht de Europese Commissie het
zogeheten Witboek over voeding, overgewicht en obesitas uit. Dit
document heeft tot doel ‘een geïntegreerde EU-aanpak uiteen te zetten
om bij te dragen tot het terugdringen van gezondheidsproblemen als
gevolg van ongezonde voeding, overgewicht en obesitas.’ Ook in de
aanpak van de Europese Commissie is het opzetten van doeltreffende
partnerschappen de hoeksteen. De Commissie heeft initiatieven
aangekondigd gericht op voorlichting en preventie op scholen, een
verplichte kleurcode op levensmiddelen, afspraken met de
levensmiddelenindustrie over zelfregulering van reclame, een verbod op
kunstmatige vetzuren en een lager btw-percentage op groente en fruit.

De Europese Commissie werkt op het terrein van overgewicht sinds kort
nauw samen met de WHO om een monitoringsysteem voor voeding en
lichaamsbeweging voor de 27 EU-lidstaten te ontwikkelen. Dit is een van
de follow-up-acties van de WHO Charter. De Europese Commissie zal in
2010 overgaan tot een evaluatie van de geboekte vooruitgang in de
lidstaten. Daaruit moet blijken of het beleid van de lidstaten en van
andere actoren in overeenstemming is gebracht met de doelstellingen van
het Witboek. Als sprake is van zelfregulerende maatregelen door
relevante sectoren, moet de evaluatie aantonen hoe goed deze maatregelen
worden uitgevoerd en wat het effect ervan is.

Nederland is actief deelnemer aan activiteiten in het kader van Charter
en Witboek. Zo neemt ons land deel aan een EU High Level Group die onder
meer een overzicht opstelt van nationale en regionale acties. Deze
informatie wordt voor de afzonderlijke lidstaten toegankelijk gemaakt.
Een recente studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) concludeerde dat veel verschillende initiatieven
bekend zijn. Er bestaat echter onvoldoende zicht bestaat op welke aanpak
nu als ‘best practice’ geldt. Dit is een onderwerp dat de EU High
Level Group kan oppakken. Verder zullen via uitwisselingsprogramma’s
en expertmeetings ervaringen uitgewisseld worden met andere landen.  

Doelstelling

Betere afspraken met de – veelal internationaal opererende –
voedingsindustrie, bijvoorbeeld op gebied van marketing en reclame
gericht op kinderen en jongeren.

Totstandkoming van Europese regelgeving op relevante beleidsterreinen,
bijvoorbeeld voedseletikettering.

Onderling vergelijkbare internationale monitoring van de
overgewichtsituatie en trendontwikkelingen in EU-lidstaten.

Aanpak 

Informatie-uitwisseling, netwerken en het maken van internationale
werkafspraken.

OVERGEWICHT EN OBESITAS: WAT KUNNEN WE ERAAN DOEN?

Elke maatregel die teveel eten ontmoedigt of bewegen bevordert, draagt
bij aan preventie van overgewicht. Er zijn dus veel aanknopingspunten
voor een preventieve aanpak van overgewicht en obesitas. Maatregelen
kunnen worden gericht op de individuele burger, op de professionals in
de (openbare) gezondheidszorg en op het veranderen van de leefomgeving.
Dit laatste maakt de gezonde keuze ‘vanzelf’ gemakkelijker en is
belangrijk voor het slagen van de maatregelen die zich richten op de
burger. In het algemeen kunnen maatregelen uitgevoerd worden via
verschillende ‘settings’, zoals de wijk, de werkplek, de school en
de gezondheidszorg. 

Het beleid van het ministerie van VWS gaat ervan uit dat de gezonde
keuze de eigen verantwoordelijkheid is van de burgers. De taak van de
overheid ligt in het objectief informeren van de burgers, het
faciliteren van maatregelen (genomen door andere partijen) om de
omgeving gezonder te maken en het optimaliseren van de
preventiemogelijkheden via de gezondheidszorg. Dit hoofdstuk gaat daar
per onderdeel nu verder op in.   

CONSUMENTEN INFORMEREN OVER DE GEZONDE KEUZE

Burgers zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun leefstijl. Om een
bewuste en geĂŻnformeerde keuze te kunnen maken is het van groot belang
dat zij kunnen beschikken over objectieve informatie. De overheid
subsidieert het Voedingscentrum en het Nederlands Instituut voor Sport
en Bewegen voor het uitvoeren van (nationale) voorlichtingscampagnes en
het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal. Daarnaast bestaan
verschillende initiatieven in de markt om via betere productinformatie
en supermarktacties de burgers te informeren. 

Normen voor eten en bewegen

Een dieet met een lage energiedichtheid en met veel groente, fruit en
granen is het beste voor een goede energiebalans. De hoeveelheid energie
die wordt opgenomen via de voeding (uitgedrukt in kilocalorieën, ofwel
kcal) is de belangrijkste factor die samenhangt met het gewicht. De
gemiddelde dagelijkse energiebehoefte voor mannen is 2500 kcal en voor
vrouwen 2000 kcal. Een kleine verstoring van de energiebalans (20-50
kcal per dag te veel) kan na een jaar al leiden tot een kilo
gewichtstoename. 

Naast voeding is lichamelijke activiteit een bepalende factor voor de
energiebalans. De norm voor de hoeveelheid lichamelijke activiteit die
– bij het aanhouden van de bovengenoemde energienorm – nodig is om
op gewicht te blijven, is een combinatie van de Nederlandse Norm Gezond
Bewegen (NNGB) en de Fitnorm. De NNGB vereist voor volwassenen minimaal
30 minuten matig intensief bewegen op minstens vijf dagen in de week.
Voor de jeugd tot 18 jaar is dat 60 minuten bewegen op zeven dagen per
week, op een iets hoger inspanningsniveau. Van het behalen van de NNGB
gaat een positief effect uit op risicofactoren (overgewicht, bloeddruk,
cholesterol) en ziekten als diabetes, hart- en vaatziekten en depressie.
Om af te vallen is de 30 minuten per dag bewegen van de NNGB echter te
weinig. Daarom wordt de NNGB gecombineerd met de Fitnorm. Die vereist
minimaal 20 minuten intensief bewegen (sport of fitness) op minstens
drie dagen per week.

Wat doet de markt?  

Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat consumenten bij de aankoop van
voedingsmiddelen de gezonde keuze als de gemakkelijkste ervaren.
Gelukkig delen vele partijen dit uitgangspunt. De rijksoverheid vindt
bovendien dat de gezonde keuze mede gebaseerd moet zijn op betrouwbare
informatie van producten. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor de
eenduidige en betrouwbare informatieverstrekking over zijn producten. 

Voedingswaardedeclaratie

Een voedingswaardedeclaratie is een opsomming van de hoeveelheid energie
en voedingsstoffen per 100 gram of 100 ml, en soms per portie. De
verpakking van naar schatting zo’n 80 procent van de levensmiddelen
bevat inmiddels informatie over de voedingswaarde. Dit is een positieve
ontwikkeling, die bijdraagt aan het gemakkelijker maken voor de
consument van de dagelijkse gezonde voedingskeuze. Deze informatie moet
wel uniform en begrijpelijk zijn. De Europese Commissie heeft recent aan
de Europese Raad een voorstel aangeboden voor een verordening over
voedselinformatie. Het gaat deels om consolidatie van bestaande Europese
regelgeving op het gebied van voedseletikettering. Nieuw aan het
voorstel is dat de voedingswaardeninformatie verplicht volgens een
bepaald stramien op de voorkant van alle verpakte levensmiddelen zou
moeten worden geplaatst. Nederland vindt dergelijke verplichtingen
onnodig, omdat de markt feitelijk al grotendeels vrijwillig een
voedingswaardedeclaratie verstrekt. Dit standpunt is eerder aan de
Tweede Kamer overgebracht.

Het bedrijfsleven is van plan daarnaast ook andere vormen van
voedingswaardedeclaraties te introduceren, zoals de zogenoemde
‘dagelijkse voedingsrichtlijn’. In dit systeem vermeldt men de
hoeveelheid energie en de hoeveelheden van een aantal voedingsstoffen in
een bepaald levensmiddel als percentage van het dagelijkse verantwoorde
maximum. Het is niet duidelijk of deze alternatieve vorm van
voedingswaardeninformatie een meerwaarde heeft ten opzichte van de reeds
gebruikte systematiek. De Gezondheidsraad heeft recent advies
uitgebracht over de dagelijkse voedingsrichtlijn. 

Vermelding van met name caloriegehalte of keuzebevorderende logo’s bij
bereide maaltijden, zoals in de horeca en de catering, wordt meer en
meer gerealiseerd. Het verdient aanbeveling de consument dergelijke
informatie te verschaffen. 

 

Doelstellingen 

Betrouwbare, begrijpelijke en eenduidige informatie van voedingswaarden
op alle voorverpakte voedingsmiddelen.

Vermelding van voedingswaarden en caloriegehalte op menu’s en
prijslijsten voor maaltijden in de horeca en catering.

Aanpak 

Het Voedingscentrum faciliteert de horeca met de ‘Caloriechecker voor
de horeca’.

De Gezondheidsraad adviseert over de dagelijkse voedingsrichtlijn. 

Keuzebevorderende logo’s

Steeds meer levensmiddelenfabrikanten maken gebruik van logo’s op de
verpakking, zoals het ‘Ik Kies Bewust-logo’ of het ‘Gezonde Keuze
Klavertje’. Dergelijke logo’s helpen consumenten om de gezondere
keuze binnen Ă©Ă©n productgroep te maken. Uniformiteit en
wetenschappelijke onderbouwing van de gehanteerde criteria is
belangrijk. De afgifte van het logo dient op dat punt transparant te
zijn. Belangrijk is te beseffen dat een logo een onderscheid aangeeft
binnen dezelfde productgroep. Een logo is voor de consument dus niet een
hulpmiddel om te bepalen of het betreffende product bijdraagt aan
verminderde energie-inname binnen zijn of haar totale voedingspakket. In
de communicatie rond het logo is het daarom ook noodzakelijk aandacht te
besteden aan het belang van matig en gevarieerd eten en voldoende
bewegen. 

De Gezondheidsraad heeft, op verzoek van de ministeries van VWS en LNV,
in december 2008 advies uit gebracht over de criteria en transparantie
van de huidige keuzebevorderende logo’s. De direct betrokken partijen
in het Convenant overgewicht zullen het advies gebruiken om verder te
werken aan optimale inzet van het ‘Ik Kies Bewust-logo’. De minister
van VWS zal binnenkort op dit advies reageren.

http://www.consuwijzer.nl/"  www.Consuwijzer.nl , het gezamenlijke
informatieloket van de Consumentenautoriteit, de Nederlandse
Mededingingsautoriteit en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie
Autoriteit. Keurmerken op deze site zijn getoetst door de Raad voor
Accreditatie, die de betrouwbaarheid van het keurmerk waardeert op een
schaal van 1 tot 10. Dit cijfer staat vermeld op de site. Het staat
andere aanbieders van (voedings)keurmerken en logo's vrij zich voor
plaatsing op Consuwijzer aan te melden.

Doelstelling 

Uniforme en eenduidige toepassing van keuzebevorderende logo’s met
transparante criteria op alle productgroepen. 

Aanpak 

Het in het kader van het Convenant overgewicht uitwerken van het advies
van de Gezondheidsraad over logo’s.  

Wettelijke kaders

De randvoorwaarden voor informatieverstrekking door de markt zijn
neergelegd in Europese regelgeving over bijvoorbeeld de
voedingswaardedeclaratie. Binnen de EU wordt gewerkt aan herziening van
deze regels. Ook de regelgeving over het gebruik van voedings- en
gezondheidsclaims is in Europees verband geharmoniseerd. Aanprijzingen
op voedingsmiddelen, zoals 'light' , 'vetarm' en 'rijk aan vezels' zijn
na een overgangsperiode niet zonder meer toegestaan op producten die
te veel verzadigd vet, suiker of zout bevatten.

In Nederland geeft de Warenwet onder andere voorschriften voor de
toegestane naamgeving van voedingsmiddelen. Een onbedoeld neveneffect
daarvan kan zijn dat voedingsmiddelen door aan het voorschrift te
voldoen soms méér calorieën bevatten dan strikt genomen noodzakelijk
is. Zo mag consumptie-ijs alleen de benaming ‘roomijs’ krijgen als
het een zeker percentage room bevat. Daarmee bevat het product echter
ook relatief veel vetten. Met de huidige voedselinnovaties is het echter
mogelijk ijs te maken zonder room, maar met hetzelfde smaak- en
mondgevoel als roomijs. De Warenwet zal op dit soort onbedoelde
neveneffecten van voorschriften worden gescreend. De Wet oneerlijke
handelspraktijken verbiedt misleidende handelspraktijken waarbij
informatie, waaronder reclame, wordt verstrekt die feitelijk onjuist is
of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, bijvoorbeeld
ten aanzien van de aard of de voordelen van een product. De
wet verbiedt onder alle omstandigheden agressieve reclame gericht op
kinderen, die hen rechtstreeks aanzet om geadverteerde producten te
kopen of om ouders ertoe over te halen die producten voor hen te kopen.

Doelstelling

Warenwet bevat geen voorschriften die bijdragen aan onnodige
calorie-inname.

Aanpak 

Doorlichting Warenwet en aanpassing van voorschriften.

Onafhankelijke voorlichting over gezonde voeding en bewegen

Het ministerie van VWS subsidieert het Voedingscentrum voor het geven
van onafhankelijke informatie over gezonde voeding, en het Nederlands
Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) voor het verzorgen van
onafhankelijke voorlichting over sport en bewegen. Deze organisaties
werken samen en stemmen hun campagnes op elkaar af.  

De ruime aandacht in de media heeft er toe geleid dat de Nederlandse
bevolking bewuster is geworden van de noodzaak van een goede balans
tussen eten en bewegen. Dit blijkt uit de vragen die beide instituten
krijgen. Deze vragen verschuiven van het ‘waarom’ naar het
‘hoe’. Consumenten, ouders, opvoeders, docenten en hulpverleners
vragen steeds vaker naar wat men kan doen om een goede balans te
bereiken. Het ministerie van VWS blijft steun geven aan de
voorlichtingsactiviteiten van het Voedingscentrum en het NISB gericht op
bewustwording en handelingsperspectieven voor het bereiken van een goede
energiebalans. 

Voedingscentrum

Het Voedingscentrum ontvangt jaarlijks een apart budget voor het
uitvoeren van het Masterplan Preventie Overgewicht 2005-2010. Dit
Masterplan is een communicatiestrategie over kennisoverdracht en
handelingsperspectieven voor de aanpak van overgewicht, gericht op zowel
individuen als intermediairs. 

Het Voedingscentrum heeft in 2004 het begrip Balansdag geĂŻntroduceerd,
als instrument voor de consument om beter grip te krijgen op zijn
energie-inname. Het principe is eenvoudig en door iedereen te volgen.
Wie een keer meer heeft gegeten (een feestje, uit eten, een borrel), eet
de daarop volgende dag minder. Ook kun je een balansdag nemen in het
vooruitzicht op een dag met veel eten. De communicatie over het hoe en
waarom van een balansdag was in eerste instantie gericht op
jong-volwassenen, maar is later uitgebreid naar de gehele volwassen
bevolking. De afgelopen jaren is de communicatie over het hoe en waarom
van de balansdag gedifferentieerd naar de verschillende omgevingen
waarin burgers voedsel nuttigen. De balansdag op het werk is hiervan de
bekendste. 

TNO heeft de balansdag in 2006 op effectiviteit onderzocht. Uit dit
onderzoek bleek dat het begrip bij een ruime meerderheid van de
volwassen bevolking bekend is en dat een even groot deel wel eens een
balansdag inlast. Overigens doen vrouwen dat vaker dan mannen.

Het Voedingscentrum heeft in 2007 twee nieuwe voorlichtingscampagnes
geĂŻnitieerd in het kader van de introductie van het begrip
‘energiebalans’. EĂ©n campagne richt zich op het werk, de ander is
specifiek gericht op mannen. Het begrip energiebalans refereert aan de
eerder beschreven balans tussen eten en bewegen. De basis voor de
communicatie van het Voedingscentrum – ook voor overgewichtpreventie
– is en blijft de Schijf van Vijf. Het gaat bij het voorkomen van
overgewicht immers om het bevorderen van gezonde keuzes binnen het
voedingspatroon als geheel.  

NISB

Het NISB wil mensen aan het sporten en bewegen krijgen. Daarmee wil het
instituut de gezondheid, participatie en leefbaarheid helpen bevorderen.
Hiervoor zijn verschillende programma’s en actieplannen ontwikkeld,
zoals het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen, de BeweegKuur, de Buurt,
Onderwijs en Sport-impuls en het programma Meedoen allochtone jeugd door
Sport. Ook voert het NISB diverse campagnes. De activiteiten van het
NISB richten zich op individuele burgers en op intermediairs in
onderwijs, bedrijfsleven, sportverenigingen en gemeenten. Het NISB
ondersteunt intermediairs bij het aanbieden van beweegmethodieken,
coördineert de ontwikkeling en organisatie ervan en verzorgt de
informatievoorziening via   HYPERLINK "http://www.nasb.nl"  www.nasb.nl
. Jongeren zijn een belangrijke doelgroep. Twee voorbeelden van
specifieke activiteiten voor jongeren, het project scoren voor
gezondheid en het project Jump In, staan in aparte tekstboxen in
paragraaf 4.4.2.  

Sinds 2003 loopt via de landelijk en lokale media de campagne
‘30minutenbewegen’ (voorheen FLASH!). Het doel is dat Nederlanders
vijf dagen per week minstens 30 minuten matig intensief actief zijn.
Volgens de laatste cijfers is inmiddels de helft van de Nederlandse
bevolking bekend met de campagne. Ruim een derde van de Nederlanders is
bekend met deze campagne. Vanaf 2008 ligt het accent van de campagne op
‘persoonlijk, dichtbij en actiegericht’ met de slogan ’mijn 30
minuten bewegen’. Hiervoor zijn instrumenten ontwikkeld als de
calorie-checker, de website www.beweegmaatje.nl voor het maken van een
‘sportdate’, en het online coachingsprogramma Gezond Gewicht
Assistent. 

Doelstelling 

Individuen en intermediairs zijn zich bewust van het belang van de
energiebalans en beschikken over kennis en instrumenten hoe zij deze
balans kunnen waarmaken. 

Aanpak 

Verdere versteviging van kennis over en bewustwording van de
energiebalans. 

Operationalisatie van de energiebalans door het aanreiken van
handelingsperspectieven voor de aanpak van overgewicht.

Uitvoeren van Energiebalans-campagnes op het werk en specifiek voor
mannen. 

Voortzetting en verdere uitwerking van algemene en doelgroepgerichte
communicatie, voorlichting en instrumentontwikkeling door
Voedingscentrum en NISB.

HOE MAKEN WE DE OMGEVING GEZONDER? 

De omgeving bepaalt de ‘bandbreedte’ van de keuzes die burgers
hebben om gezond te leven. De huidige prevalentie van overgewicht is
sluipend ontstaan en vrijwel niemand betwijfelt de toename van
dikmakende (omgevings)prikkels in de afgelopen decennia. De sleutel voor
een duurzame oplossing ligt dan ook bij gezamenlijke actie van
maatschappelijke partijen om de leefomgeving weer gezonder te maken.
Elke verandering in de omgeving die teveel eten ontmoedigt het
voedselaanbod gezonder maakt, of die bewegen bevordert, draagt bij aan
preventie van overgewicht. De sociale leefomgeving kan vaak gezonder,
bijvoorbeeld binnen scholen en het gezin. En ten slotte is de
economische leefomgeving van belang. Door omgeving gezonder te maken,
wordt de gezonde keuze ‘vanzelf’ makkelijker. Daardoor heeft
voorlichting die zich direct richt op de burger – bijvoorbeeld via
leefstijlbegeleiding in de zorg – ook meer kans van slagen. 

Veel maatregelen met een preventief effect op overgewicht worden genomen
in een ander domein dan dat van de volksgezondheid. Een voorbeeld
daarvan is het terugdringen van autogebruik in de stad. Deze maatregel,
bedoeld om fijnstof terug te dringen en verkeersoverlast te beperken,
stimuleert tevens burgers om de fiets te pakken en meer te lopen.
Partijen als werkgevers, schoolbesturen, het bedrijfsleven in de
food-sector, verzekeraars, arbodienstverleners en lokale besturen kunnen
elk vanuit hun eigen motieven en belangen bijdragen aan preventie van
overgewicht en het stimuleren van een gezonde leefstijl. Er kan winst
geboekt worden door (nog meer) gebruik te maken van de gerechtvaardigde
eigen belangen van deze partijen, die hierdoor parallel gaan lopen aan
het volksgezondheidsbelang. Hun initiatieven zijn nu nog niet altijd
voldoende afgestemd. De rijksoverheid wil deze initiatieven voorzien van
gunstige en faciliterende randvoorwaarden. Op nationaal niveau krijgt de
afstemming gestalte in het Convenant Overgewicht, een nationaal
samenwerkingsverband tussen verschillende partijen die gezamenlijk actie
ondernemen. 

De term ‘gezond’ zorgt voor een goed imago onder de bevolking. Dit
kan bijvoorbeeld een reden zijn voor ondernemers om producten gezonder
te maken of om calorieën te vermelden op de verpakking. Het kan
zorgverzekeraars motiveren om te investeren in preventieprogramma’s.
Het kan voor scholen reden zijn om meer gezonde producten aan te bieden
in de kantine, ook al vanwege het positieve verband tussen gezondheid,
bewegen en leerprestaties. Nationale publiekscampagnes dragen bij aan
bewustwording rond overgewicht en daarmee impliciet aan imagoverbetering
van het thema ’gezond’. Ook de berichtgeving in de media speelt
hierbij een grote rol. 

Op lokaal niveau moet het gebeuren

Internationale instanties propageren een integrale aanpak met actie op
meerdere terreinen omdat deze kansrijk is om overgewicht tegen te gaan.
Dit komt overeen met de visie van het ministerie van VWS op gezondheid
en preventie, zoals neergelegd in de nota ‘Gezond zijn, gezond
blijven’. Daarin staat dat een samenhangende aanpak nodig is op lokaal
niveau. Daar kunnen initiatieven optimaal worden afgestemd en op maat
gesneden naar de lokale omstandigheden en behoeften van de bevolking. De
gemeente heeft hierbij een belangrijke rol. In deze paragraaf
presenteren we enkele positieve voorbeelden van samenhangende aanpakken
die aangrijpen op dit lokale niveau.

Openbare Gezondheidszorg

Gemeenten hebben een in de Wet publieke gezondheid vastgelegde eigen
verantwoordelijkheid voor de gezondheid en welzijn van hun ingezetenen,
en dus ook voor het bevorderen van een gezonde leefomgeving.
Gemeentelijk beleid raakt letterlijk aan de directe omgeving van
burgers. Nederland telt ruim 400 gemeenten. Een groot deel daarvan heeft
overgewicht benoemd als speerpunt in de lokale preventienota, die zij op
grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid elke vier jaar
moeten opstellen. Daarin stellen zij  prioriteiten die zijn afgestemd op
de lokale gezondheidssituatie. In de kabinetsnota ‘Kiezen voor gezond
leven 2007-2010’ zijn speerpunten benoemd die richtinggevend zijn voor
het gemeentelijke gezondheidsbeleid. Een daarvan is overgewicht. 

Bij het uitvoeren van het gemeentelijk gezondheidsbeleid zetten
gemeenten zelf hun ambities en inspanningen af tegen de hun beschikbare
middelen. Ook kan een gemeente veel doen in andere sectoren zonder extra
beslag te doen op het gemeentelijk budget, bijvoorbeeld op het gebied
van ruimtelijke ordening en vergunningverlening. 

Uiteraard hoeven gemeenten niet alles zelf te doen. Op het terrein van
lokale en regionale preventie zijn vele organisaties en partijen actief:
GGD’en, gezondheidszorg, thuiszorg en welzijn. Buiten de directe
invloed van de gemeente zijn er organisaties als projectontwikkelaars,
scholen voor bijzonder onderwijs, sportverenigingen, supermarkten,
werkgevers en zorgverzekeraars. Tussen deze partijen kunnen creatieve
netwerken ontstaan, waarin zij allen hun steentje bijdragen. 

Van de gemeente mag worden verwacht dat zij de afstemming en samenhang
van de vele preventieactiviteiten op lokaal niveau aanmoedigt. Naast de
middelen uit de komende Wet publieke gezondheid (Wpg) en de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgen zij aanvullende
rijksmiddelen voor de bevordering van bewegen en sportdeelname, en het
creëren van gezonde en leefbare wijken.

In 2005 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gekeken naar de
kwaliteit van de openbare gezondheidszorg. Zij heeft geconstateerd dat
in ongeveer de helft van de gevallen het lokale beleid niet concreet is
benoemd. Verder is vaak sprake van versnippering in de aanpak, worden
interventies onvoldoende integraal ingebed en betrekt men de doelgroep
onvoldoende bij de voorbereiding. Ook constateert de IGZ dat gemeenten
en GGD’en veel behoefte hebben aan hulp bij implementeren van goede
interventies. De evaluatie van maatregelen gebeurt zelden, waardoor er
vrijwel geen kennis is over het bereik van de activiteiten. 

De IGZ heeft in 2008 opnieuw de uitvoering van interventies gemonitord
bij GGD’en. In 2010 zal daarover worden gerapporteerd. Een eerste
analyse van het Centrum Gezond Leven laat zien dat gemeenten nog steeds
onvoldoende zicht hebben op het bereik van interventies. 

Doelstellingen

De werking van de Wmo en Wpg zijn sterker met elkaar verbonden.

De Wpg structureert de lokale nota’s gezondheidsbeleid naar analogie
van de Wmo-nota’s

Gemeenten besteden meer aandacht aan de implementatiemogelijkheden van
de lokale preventienota. 

Aanpak

Gemeenten benoemen expliciete doelstellingen en resultaten in de lokale
nota volksgezondheid en deze voorzien van actieplannen. 

De zogeheten ‘preventiecyclus’ (Volksgezondheidstoekomstverkenning
van het RIVM > Landelijke preventienota met landelijke speerpunten >
gemeentelijke nota’s > toezicht door de IGZ wordt duidelijker
opgenomen in de Wpg.

Maatschappelijke ondersteuning

De Wmo beoogt mensen te activeren tot maatschappelijke participatie, zo
nodig ondersteund door de sociale omgeving en de lokale overheid.
Hoewel de Wmo dus niet gaat over zorgverlening, geeft ze wel een impuls
aan preventieve activiteiten. Investeringen in sociale  participatie
dragen indirect bij aan de preventie van overgewicht en voorkomen dat
mensen een beroep doen op zwaardere (individuele) ondersteuning en
zorg. 

De kern van de Wmo is dat elke burger meedoet. Uitgangspunt is wat
mensen nog wel (zouden) kunnen en niet zozeer wat ze niet (meer zouden)
kunnen. De Wmo legt de verantwoordelijkheid hiervoor bij gemeenten,
omdat zij het beste kunnen nagaan welke burgers geactiveerd en/of
ondersteund moeten worden, en op welke wijze dat moet
gebeuren. Gemeenten voeren in dat kader de regie voor een
samenhangend aanbod op terrein van wonen, gezondheidszorg, welzijn en
dienstverlening.  

Zowel gemeenten als uitvoerende (welzijns)instellingen hebben behoefte
aan verdere ondersteuning bij de uitwerking van het Wmo-beleid. Het gaat
dan om innovatieve manieren van sturing (governance) op basis van de
Wmo-filosofie. Die kenmerkt zich door de termen integraal,
vraag/probleemgericht, maatwerk en verbinden. Ook gaat het om het
verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering bij
(welzijns)instellingen. Om dit te faciliteren heeft de staatssecretaris
het vijfjarig programma Beter in Meedoen opgezet, waarvoor per jaar 2,8
miljoen beschikbaar is. Het programma richt zich vooral op de
vernieuwing en kwaliteitsverbetering binnen de huidige Wmo en in de
relatie met andere beleidsterreinen. 

Sporten en bewegen 

Gemeenten doen al veel aan het stimuleren van sport en bewegen, veelal
gefinancierd uit eigen middelen. Zij spannen zich in om weinig actieve
burgers te verleiden meer te gaan bewegen. Daarbij kunnen gemeenten
onder andere putten uit middelen en instrumenten van een tweetal
impulsen.

Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen  

De staatssecretaris van VWS heeft met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en NOC*NSF in het voorjaar van 2008 een overeenkomst
gesloten voor de Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB). De
Impuls NASB loopt tot en met 2014, Met deze impuls beogen de partijen
een groot aantal sport- en beweegactiviteiten uit te voeren in circa
honderd gemeenten met relatief grote gezondheidsachterstand. Het NASB
biedt mogelijkheden voor aanpakken en interventies gericht op meer
bewegen in uiteenlopende situaties: thuis, in de wijk, op school, op het
werk, revalidatiecentra, vanuit de eerstelijnszorg en natuurlijk de
sportclub. Het NIVEL, het Nederlands instituut voor onderzoek van de
gezondheidszorg, heeft hiervoor zestig interventies onderzocht. Deze
zijn beoordeeld op de criteria relevantie, effectiviteit,
en uitvoerbaarheid, ofwel hoe makkelijk is de interventie lokaal op te
starten en welke ondersteuningsmogelijkheden zijn er? De meest
effectieve en/of kansrijke interventies worden actief ondersteund door
het NISB en zijn partners. Daarnaast zijn er regionale adviseurs die
gemeenten ondersteunen bij het opstellen en uitvoeren van hun plannen.
De campagne 30minutenbewegen zorgt voor de communicatieve ondersteuning.


Het NASB heeft tot doel dat overal in Nederland beweeginterventies
worden uitgevoerd en dat deze worden ingebed in het gezondheidsbeleid.
De middelen van de Impuls NASB dienen lokaal vooral te worden ingezet
voor het terugdringen van bewegingsarmoede bij te weinig actieve
burgers. Doorgaans zijn dat de meest kwetsbare groepen in de
samenleving. Deelnemende gemeenten is gevraagd ook te investeren in een
beweegvriendelijke omgeving. 

Er is overigens niet alleen ondersteuning voor gemeenten die deelnemen
aan de financiële impuls. Alle Nederlandse gemeenten kunnen met hun
ondersteuningsvragen bij het NISB terecht. Zo is er
ondersteuning-op-maat bij het realiseren van kansrijke en/of effectieve
beweeginterventies. Die ondersteuning bestaat uit kennisoverdracht en
uitwisseling en verspreiding van good practices. Het NISB ontwikkelt
daarnaast innovatieve methodieken ter voorkoming en bestrijding van
overgewicht. Zo wordt momenteel in zes gemeenten het pilotproject
‘overgewicht in de wijk’ opgezet. Daarbij ligt de focus op de
relatie tussen overgewicht en de sociale en fysieke omgeving. Deze
aanpak wordt in samenwerking met het Voedingscentrum en het NIGZ
ontwikkeld. 

Momenteel doen al 44 gemeenten mee aan de Impuls NASB. De verwachting is
dat binnen twee jaar niet alleen de 100 gemeenten die een uitkering
krijgen zullen meedoen, maar dat ook andere gemeenten stappen zetten om
te komen tot een structurele aanpak van beweegachterstanden.

Doelstellingen

Bewegingsarmoede bij te weinig actieve burgers is teruggedrongen.

Gemeenten investeren in een beweegvriendelijke omgeving.

Aanpak

Financiële impuls aan deelnemende gemeenten.

Interventieaanbod voor thuis, in de wijk, op school, op het werk,
revalidatiecentra, vanuit de eerstelijnszorg en natuurlijk de sportclub.

Regionale adviseurs ondersteunen gemeenten bij het opstellen en
uitvoeren van plannen.

Groen en de stad, natuur en gezondheid

Een groene leefomgeving stimuleert tot bewegen. Daarmee levert een
groene leefomgeving een bijdrage aan het voorkomen of terugdringen van
overgewicht bij zowel kinderen als volwassenen. Het platteland en groen
in en om de stad bieden vele mogelijkheden om de omgeving waarin mensen
recreëren gezond en aantrekkelijk te maken. Uit onderzoek blijkt dat
het percentage kinderen met overgewicht in wijken met groen 15 procent
lager ligt dan in vergelijkbare wijken zonder groen. 

In het programma Groen en de Stad werkt het ministerie van LNV samen met
VROM, WWI, steden, provincies en maatschappelijke partners. Het
programma wil stimuleren dat overheden, bedrijven en maatschappelijke
partners samen werk maken van groen. Dat gebeurt onder meer via de
aanleg en inrichting van groengebieden, voorbeeldprojecten,
leer-werkateliers, bijeenkomsten en een actief kennisnetwerk. 

Groen in en om de stad levert veel op. Stedelingen wandelen en sporten
in groen, en kinderen kunnen er spelen. Dat helpt in de strijd tegen
overgewicht. Mensen ontmoeten elkaar in parken, hetgeen bijdraagt aan de
leefbaarheid in wijken. In een groene stad zijn huizen meer waard en
vestigen bedrijven zich graag. Bomen en planten houden de lucht schoon,
zuiveren regenwater en verbeteren het stadsklimaat op warme dagen.
Kortom: groen maakt de stad meer waard.

Doelstelling

Overheden, bedrijven en maatschappelijke partners maken samen werk van
een groene leefomgeving. 

Aanpak

Aanleg en inrichting van groengebieden.

Voorbeeldprojecten en leer-werkateliers.

Bijeenkomsten en een actief kennisnetwerk. 

Krachtwijken 

De minister van Wijken, Wonen en Integratie is in 2007 begonnen met een
actieplan voor de zogeheten ‘krachtwijken’. Veertig wijken in
achttien steden krijgen extra hulp om problemen die in deze buurten
spelen het hoofd te bieden. Het kabinet wil deze veertig wijken
binnen tien jaar veranderen in gebieden waar mensen kansen hebben en
waar het prettig is om te wonen. De problemen in de wijken worden
aangepakt in nauw overleg met wijkbewoners en lokale professionals.
Samen met hen hebben gemeenten in het najaar van 2007 wijkactieplannen
opgesteld. Gemeenten hebben vervolgens met de rijksoverheid zogeheten
‘charters’ afgesloten.

De bewindspersonen van WWI en VWS hebben afgesproken te gaan
experimenteren met het concept Gezonde Wijk in krachtwijken. De helft
van de betrokken gemeenten heeft in hun charter opgenomen daaraan mee te
doen. Doel van de experimenten is de gezondheid van de inwoners in de
krachtwijken te verbeteren via een integrale aanpak. Deze richt zich op
gezonde bewoners, een gezonde en veilige omgeving en een gezonde zorg
inclusief een goed preventieaanbod. Met negen gemeenten worden nu
afspraken gemaakt over plannen van aanpak. 

Het ministerie van WWI heeft een Platform Gezonde Wijk opgericht, dat
bestaat uit landelijke organisaties die de betreffende gemeenten kunnen
ondersteunen. Deelnemers zijn onder meer gezondheidsfondsen,
thema-instituten, de Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn en
Zorgverzekeraars Nederland. Een van de plannen is de oprichting van
‘werkplaats Gezonde Wijk’, die gemeenten met krachtwijken adviseert
en ondersteunt bij het toepassen van beschikbare, liefst bewezen
effectieve interventies. Een onderdeel wordt de bestrijding van
overgewicht. Het is de bedoeling dat het Centrum Gezond Leven bij het
RIVM deze werkplaats gaat huisvesten. 

Doelstelling

Krachtwijken in de grote steden zijn een prettige en gezonde plek om te
wonen en maken een gezonde leefstijl mogelijk. 

Aanpak

Overgewicht is een speerpunt in de experimenten Gezonde Wijk van de
krachtwijken. 

Het Centrum Gezond Leven ondersteunt dit met een werkplaats Gezonde
Wijk.

Ondersteuning lokaal beleid 

De rijksoverheid ondersteunt de gemeenten bij het vormgeven van een
integrale en structurele aanpak van overgewicht. De insteek daarbij is
om de toepassing van effectieve interventies te stimuleren en te
voorkomen dat iedereen het wiel opnieuw gaat uitvinden. Met het
ondersteuningsaanbod wil de overheid tevens een continue aanpak
bevorderen. In internationaal verband wordt de noodzaak van
continuĂŻteit in het preventiebeleid benadrukt. 

Beleidsontwikkeling ten behoeve van de lokale nota volksgezondheid 

De Handleiding Preventie van Overgewicht in Lokaal Gezondheidsbeleid van
het Voedingscentrum ondersteunt gemeenten bij het ontwikkelen van een
preventiebeleid om overgewicht tegen te gaan. Deze handleiding helpt bij
het formuleren van het overgewichtbeleid in de lokale beleidsnota’s en
geeft tips voor het uitvoeren van het beleid met concrete activiteiten
en een stappenplan. De handleiding, ontwikkeld in samenwerking met het
NISB, is in 2007 verzonden aan alle gemeenten en wordt in 2008
geëvalueerd door het Centrum Gezond Leven van het RIVM. 

De handleiding bevat een zogenoemde ‘leeflijn’ voor de aanpak van
overgewicht bij de verschillende leeftijdsgroepen. De leeflijn geeft
advies over communicatie-ingangen, contactmomenten en settings, en geeft
een overzicht van intermediairs, kansrijke activiteiten,
(les)programma’s en projecten. De leeflijn wordt periodiek geĂŒpdatet.

Doelstelling

Gemeenten zijn in staat een eigen beleid te formuleren voor de aanpak
van overgewicht en dit praktisch uit te werken in een actieprogramma. 

Aanpak

Handleiding voor gemeenten met praktische informatie, concepten en
voorbeelden van de preventie van overgewicht ten behoeve van het
opstellen van een lokale preventienota. 

‘Leeflijn’ met ingrediĂ«nten van voor de aanpak van overgewicht bij
de verschillende leeftijdsgroepen met onder andere communicatie-ingangen
en contactmomenten. 

Lokale monitoring

Voor het voeren van volksgezondheidsbeleid zijn actuele gegevens nodig
over het vóórkomen van risicofactoren en ziekten. Daarom doen GGD'en
in opdracht van de gemeenten regelmatig onderzoek naar gezondheid en
onderwerpen die daarmee samenhangen. Door de resultaten met voorgaande
jaren te vergelijken, kunnen gemeenten lokale prioriteiten vaststellen,
hun beleid afstemmen op trends en ontwikkelingen en een beeld krijgen of
het gevoerde beleid zijn vruchten afwerpt. Overgewicht is uiteraard een
van de onderwerpen die worden gemonitord. 

Monitoring gebeurt via de Lokale en Nationale Monitor Gezondheid. Als
het gaat om overgewicht gebeurt op dit moment vaak nog via standaard
vragenlijsten en niet via gemeten gegevens. De IGZ benadrukt in haar
rapport over de kwaliteit van de openbare gezondheidszorg het grote
belang van goede monitoring. In 2005 had de helft van de gemeenten
slecht zicht op de gezondheidstoestand en omvang van risicogroepen. In
die gevallen is ontwikkeling en inzet van gerichte beleidsmaatregelen
niet mogelijk. 

In 2007 en 2008 zijn twee grote nationale studies gestart naar het
vóórkomen van overgewicht. Het voornemen van VWS is deze studies met
gemeten gegevens te laten uitmonden in een structureel monitoringsysteem
dat bij voorkeur aansluit bij de Lokale en Nationale Monitor Gezondheid.
Paragraaf 5.1 gaat verder in op monitoringsonderzoek. 

De overheid wil bereiken dat de gemeenten niet alleen preventief beleid
voeren, maar ook een aantoonbare rol spelen in het
gezondheidszorgbeleid. Daarbij formuleren zij met zorgverzekeraars en
zorgaanbieders gemeenschappelijke doelen. Deze partijen stemmen af hoe
zij de zorg integraal kunnen organiseren. Tevens legt het beleid een
verbinding met het Wmo-beleid van de gemeente. In samenwerking met het
NIVEL wordt een zogeheten Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM)
ontwikkeld. Dit instrument verschaft gemeenten inzicht in de verwachte
vraag naar eerstelijnsgezondheidszorg in een gemeente, wijk of buurt. De
analyse is gebaseerd op de bevolkingssamenstelling van de gemeente, wijk
of buurt. De VAAM beoogt een bijdrage te leveren aan de discussie over
een goede afstemming van het aanbod op de lokale vraag. Het gaat om de
vraag naar zorg voor specifieke aandoeningen als chronische ziektes en
psychosociale problemen, en de vraag naar zorg van specifieke
zorgverleners als huisartsen, apothekers, fysiotherapeuten en
eerstelijns psychologen. De VAAM combineert epidemiologische gegevens
van de gemeenten met demografische achtergrondstatistieken van gemeente,
wijk of buurt.

Doelstelling

Gemeenten zijn in staat beleidsprioriteiten te stellen en hun beleid te
evalueren aan de hand van de actuele gezondheidssituatie van de
bevolking en ontwikkelingen en trends hierin.  

Aanpak

Lokale monitoring van overgewicht en obesitas bij volwassenen en
kinderen door GGD’en. 

Ontwikkeling van de Vraag Aanbod Analyse Monitor. 

Effectieve interventies: Centrum Gezond Leven 

Het Centrum Gezond Leven van het RIVM, dat in september 2007 officieel
van start is gegaan, geeft betrouwbare informatie over
leefstijlinterventies aan professionals. Het bevordert de aansluiting
tussen aanbod van voorlichtingsmateriaal door landelijke instellingen en
de lokale vraag van bijvoorbeeld de GGD of scholen. Een belangrijk
functie van het Centrum Gezond Leven is dat het Ă©Ă©n loket vormt voor
lokale afnemers van interventies. Per december 2008 is een internetloket
geopend voor professionals. Daarmee voorkomt het versnippering en gebrek
aan afstemming in het aanbod. Het centrum ontwikkelt een
certificeringssysteem voor interventies. Ook wordt het reeds bestaande
Gezonde School-model verder uitgewerkt. Tot slot evalueert het Centrum
Gezond Leven bestaande handleidingen voor professionals in de openbare
gezondheidszorg en monitort het de implementatiegraad en het bereik van
interventies. 

het Centrum Gezond Leven heeft met verschillende partijen afspraken
gemaakt voor samenwerking, waaronder ZonMw, IGZ, VNG, GGD Nederland,
NIGZ, TNO en individuele GGD’en. In vier academische werkplaatsen
wordt samengewerkt aan realisatie van de doelstellingen. In 2009 is
hiervoor € 2 miljoen beschikbaar..

Doelstellingen

Professionals kunnen beschikken over betrouwbare informatie over
leefstijlinterventies ter preventie van overgewicht en obesitas.

De lokale vraag en het landelijke aanbod van interventies en
voorlichtingsmateriaal voor overgewicht komen bij elkaar.

Aanpak

Internetloket voor professionals

Certificeringssysteem. 

Monitoring van implementatiegraad en bereik van interventies. 

Samenwerking van Centrum Gezond Leven met ZonMw, IGZ, VNG, GGD
Nederland, NIGZ, TNO en individuele GGD’en in vier academische
werkplaatsen.

Praktische ondersteuning 

Vooral minder grote gemeenten hebben behoefte aan praktische advisering
op maat over hoe zij een effectief lokaal overgewichtbeleid kunnen
ontwikkelen en uitvoeren. Aan ZonMw is de opdracht gegeven om hiervoor
een ondersteuningsstructuur op te zetten binnen het vierde Programma
Preventie. De aanpak van ZonMw is erop gericht gemeenten van elkaar te
laten leren. Gemeenten kunnen bij het ZonMw-programma een aanvraag
indienen. Het programma gaat vier jaar lopen en per jaar zullen naar
verwachting tien tot vijftien gemeenten op het gebied van overgewicht
daadwerkelijk ondersteund kunnen worden. Voorkeur wordt gegeven aan
gemeenten die het in Frankrijk ontwikkelde EPODE-concept (‘Ensemble
Prevenons l‘ObĂ©sitĂ© Des Enfants’) gaan hanteren (zie paragraaf
4.4.3).

Doelstelling

Gemeenten worden ondersteund bij het implementeren van best practices op
het gebied van overgewicht en obesitas.  

Aanpak

Verruiming (door herallocatie) van de in het vierde ZonMw-Programma
Preventie beschikbare capaciteit voor de implementatie van veelbelovende
projecten in de openbare gezondheid. 

Gezond op het werk

Veel bedrijven doen in toenemende mate aan leefstijlbevordering, al dan
niet samen met hun verzekeraars. De werkvloer is een goede ingang
voor preventie van ongezonde leefstijl, bijvoorbeeld via het aanbieden
van gezonde voeding in kantines en het tegengaan van bewegingsarmoede
van werknemers. Werkgevers en werknemers hebben beiden belang bij de
preventie en bestrijding van overgewicht. Werknemers omdat het hun
eigen gezondheid en werkplezier verbetert, werkgevers omdat het de
productiviteit en inzetbaarheid van werknemers vergroot. Bovendien kan
een gezond imago en gezonde faciliteiten zorgen voor extra
wervingskracht in een krappe arbeidsmarkt. Een actuele kwestie is de
vergrijzing van het personeelsbestand. Nederlanders zullen
waarschijnlijk langer moeten doorwerken om het voorzieningenniveau in
stand te houden. Een gezonde leefstijl stelt werknemers in staat langer
(en langer zonder klachten) door te werken.  

Het is verheugend te zien dat aanbieders van diensten, zoals cateraars,
'beweegbedrijven’ en arbodiensten, inspelen op deze ontwikkeling. Zij
proberen zich steeds meer te onderscheiden met een gezond aanbod. Hoewel
aannemelijk is dat inzet op een gezonde leefstijl van werknemers lonend
is in termen van minder verzuim en hogere productiviteit, is nog weinig
bekend over kosteneffectiviteit van afzonderlijke interventies op de
werkplek. 

Een verdere ontwikkeling van deze positieve trend is primair een
verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. De overheid
stimuleert de sociale partners waar nodig met het beschikbaar stellen
van kennis, goede voorbeelden, praktische instrumenten en
ondersteuning. VWS heeft tezamen met de ministeries van SZW en BZK het
meerjarige kennisinvesteringsprogramma ’Participatie en Gezondheid’
gestart (2009 - 2012). Kerndoelstelling is het verbeteren van de
participatie en de gezondheid van werknemers door ontwikkeling en
ontsluiting van kennis en de implementatie daarvan in bedrijven en
instellingen. Dergelijke kennis is toepasbaar bij verzuimbeleid,
preventie, re-integratie en ouderenbeleid. 

In de eerste fase in het programma zijn zes deelstudies opgeleverd, die
de kennisleemtes hebben onderzocht op zes terreinen van participatie en
gezondheid. Een daarvan is de invloed van leefstijlfactoren en de
invloed van arbeidsrisico's. Momenteel wordt mede op basis van deze
deelstudies gewerkt aan nadere invulling van het
kennisinvesteringsprogramma. Daarnaast voert TNO enkele zogenoemde
vraaggestuurde programma’s uit op dit terrein (zie paragraaf 5.2).

Het NISB onderzoekt in opdracht van VWS samen met TNO en een arbodienst
hoe de bedrijfsarts in samenwerking met een preventieconsulent niet
alleen een beweegadvies aan werknemers kan geven, maar ook daadwerkelijk
begeleiding kan bieden om meer te bewegen. 

Het NISB implementeert in het kader van het NASB ook interventies binnen
de setting werk gericht op mensen die te weinig bewegen. Onderzoek van
onder meer TNO heeft aangetoond dat bepaalde specifieke interventies
gericht op het bevorderen van bewegen het meest kansrijk zijn,
Voorbeelden zijn lunchwandelen, fietsen naar het werk, individuele
coaching en bedrijfssport. Een goed voorbeeld is de campagne Balansdag
op het Werk die het Voedingscentrum met overheidsgeld binnen bedrijven
organiseert.

Doelstelling

Werkgevers bevorderen een gezonde leefstijl en een gezond gewicht bij
hun werknemers. 

Aanpak 

Start kennisinvesteringsprogramma 'Participatie en Gezondheid' van VWS
en SZW in 2009.

Arboportaal en Centrum Gezond Leven stellen concrete informatie, best
practices en instrumenten beschikbaar. 

Het NISB biedt kennis en praktische ondersteuning bij 'bewegen op het
werk'-programma's.

Het Voedingscentrum biedt de Balansdag op het werk aan. 

De Stichting van de Arbeid biedt in de brochure ‘Bied tegenwicht aan
overgewicht’ voor CAO-onderhandelaars, management en
personeelsafdelingen van bedrijven, ondernemingsraden en
werknemers informatie aan over het waarom en hoe van de preventie van
overgewicht op de werkvloer. 

Convenant overgewicht; versterking van het gemeenschappelijk belang

Op initiatief van de toenmalige minister van VWS hebben maatschappelijke
partijen in 2005 het Convenant overgewicht afgesloten. Dat deden zij met
de ministeries van VWS en OCW die namens de rijksoverheid optreden. Aan
het convenant nemen inmiddels twintig partners deel. Het Voedingscentrum
en het NISB zijn ook bij het convenant betrokken. Concreet oogmerk is de
groei van het overgewicht onder volwassenen in Nederland een halt toe te
roepen en overgewicht onder kinderen te verminderen. Het convenant heeft
het overgewichtprobleem definitief op de maatschappelijke agenda
geplaatst en fungeert als aanjager van nieuwe activiteiten en ideeën.
De partners voeren activiteiten uit gericht op bewustwording en aanpak
van de overgewichtproblematiek aan de hand van het gezamenlijke
actieprogramma ’Energie in Balans’ en van onderliggende eigen
actieplannen. Voorbeelden zijn de samenstelling en innovatie van
voedingsproducten, het verkleinen van portiegroottes, het uitbreiden en
aantrekkelijker maken van het gezonde voedingsaanbod in supermarkten,
het bevorderen van effectieve leefstijlinterventies op de werkvloer en
de aanpassing van reclame en marketing van voedingsmiddelen gericht op
kinderen. Daarnaast zijn de acties gericht op belangrijke doelgroepen
zoals scholieren en wijkbewoners. Voorbeelden zijn een gezonder
kantineaanbod op scholen en sportverenigingen, en het bevorderen van
beweging onder jongeren en volwassenen. Het convenant loopt eind 2009
af.

De bewindslieden van VWS zijn positief over hetgeen het convenant tot nu
toe heeft bereikt. Zij vinden het verheugend dat zo veel private
nationale organisaties en de vier grote steden actief meedoen en zich
verantwoordelijk voelen voor de aanpak van de overgewichtproblematiek.
Alle partijen hebben belang bij een gezamenlijke en gecoördineerde
aanpak. Het convenant biedt hen een platform voor afstemming en
informatie-uitwisseling. Door de samenwerking worden de eigen
initiatieven van partners versterkt. De deelnemende private partijen
zetten zelf activiteiten in gang en pakken gezamenlijk issues op. Uit de
tussenevaluatie die in 2007 is uitgevoerd, blijkt dat men op de goede
weg is. De partners zullen het laatste jaar van het convenant gebruiken
om nog een concrete slag te maken. Niemand kan echter verwachten dat bij
afloop van het convenant de overgewichtproblematiek in ons land is
opgelost. Het komt in de komende jaren vooral aan op doorvoeren van de
ontwikkelde plannen en aanpakken. Dat moet gebeuren bij de achterbannen
van de aangesloten organisaties en bij de rest van de samenleving. 

Nu het einde van het huidige convenant nadert, is het belangrijk de
energie die het convenant bij partijen en personen heeft opgewekt vast
te houden en de ontwikkelde plannen en aanpakken om te zetten in
integrale en structurele activiteiten. De minister van VWS wil de
organisaties aanmoedigen te verkennen –voor zover dat niet al
gebeurt– welke concrete baten ze kunnen hebben door overgewicht in hun
sector te bestrijden en welke aanpak daar het beste bij past. In die
verkenning kan men aansluiten bij de reacties van de diverse
adviesorganen op de recente adviesaanvragen van het kabinet over
parallellie van belangen bij gezondheid en preventie.

De minister van VWS vindt het wenselijk dat convenantpartijen in de
toekomst op nationaal niveau blijven samenwerken en investeren in de
bestrijding van overgewicht en gaat er vanuit dat het belang van elk van
de partners hiervoor de motor is. VWS is bereid om deze samenwerking ook
in de toekomst te faciliteren. De vorm die dat zal krijgen is nog open
(commissie, taskforce, nieuw convenant, etc.). De minister van VWS wil
hierover vóór eind 2009 een besluit nemen. Hij wil daarover eerst in
gesprek gaan met de partners van het convenant. 

Doelstelling

Maatschappelijke partijen nemen hun verantwoordelijkheid en dragen bij
aan het verminderen van overgewicht onder kinderen en het tot stilstand
brengen van de groei van overgewicht onder volwassenen. 

Aanpak

De convenantpartners benoemen voor het laatste jaar van het convenant
concrete acties en termijnen die bijdragen aan vermindering van het
overgewicht in Nederland, en voeren deze uit.  

Belanghebbende partijen verkennen de concrete winst die zij kunnen
boeken door overgewicht in hun sectoren te bestrijden, ontwikkelen daar
een passende aanpak bij en voeren deze uit.

De minister van VWS is bereid voortgaande samenwerking van de partijen
na afloop van het convenant te faciliteren. Hij zal in 2009 met de
partijen nader overleggen over de wijze waarop dat gaat gebeuren.

Olympisch Plan 2028

Op initiatief van NOC*NSF hebben de sportsector, de overheid en het
bedrijfsleven zich in 2007 en 2008 gebogen over de haalbaarheid van en
het draagvlak voor de organisatie van Olympische en Paralympische Spelen
en over de vraag wat die Spelen voor Nederland kunnen betekenen. De
positieve uitkomsten en de goede respons in de samenleving waren
aanleiding op dit pad verder te gaan. Dit resulteert in het voorjaar van
2009 in een plan van aanpak voor het Olympisch Plan 2028 (OP2028).
Vanuit de Rijksoverheid is het Ministerie van VWS de trekker voor dit
plan. 

Met het mogelijk organiseren van de Olympische Spelen in 2028 als
inspirerende stip op de horizon, is het hoofddoel van het OP2028 om
Nederland op Olympisch Niveau te brengen. Het naar een hoger plan tillen
van de sport in Nederland is daarvan een voorbeeld. Daarmee levert het
OP2028 ook een bijdrage aan de gezondheid en lichamelijke conditie van
de bevolking. Regelmatige sportbeoefening heeft een preventieve werking
op overgewicht en obesitas.

Om dit te bereiken dient de sport meer in het dagelijks leven van mensen
door te dringen, bijvoorbeeld door sport in de wijken te stimuleren,
incorporatie van sport bij naschoolse opvang en een breder aanbod op
school. Om mensen meer met sport in aanraking te laten komen kan ook
gedacht worden aan het organiseren van meer grote sportevenementen met
bijbehorende side events in het teken van sport. Besluitvorming over het
OP2028 zal medio 2009 door het kabinet plaatsvinden.

Doelstelling

Nederland als sportieve samenleving op Olympisch niveau brengen. 

Aanpak 

Plan van aanpak voorbereiden met als partners NOC*NSF,
sportorganisaties, bedrijfsleven en overheden gericht op een grotere
participatie aan sport binnen de Nederlandse samenleving. 

VERBINDEN VAN PREVENTIE EN ZORG 

In de vorige hoofdstukken hebben we de belangrijkste aangrijpingspunten
beschreven die het de burger mogelijk maakt zelf overgewicht te
voorkomen. Ook hebben we aangegeven hoe gemeenten en andere
maatschappelijke partijen een rol kunnen spelen in het inrichten van een
gezonde leefomgeving en het bevorderen van een gezonde leefstijl van
burgers. In al deze gevallen gaat het om universele preventie. Daarvan
is sprake bij maatregelen die zich richten op de algemene bevolking,
ongeacht of sprake is van een verhoogd risico op overgewicht. In dit
hoofdstuk gaat het over de op het individu gerichte interventies binnen
de gezondheidszorg. Deze vorm noemt men selectieve preventie, omdat ze
zich richt op bepaalde groepen met Ă©Ă©n of meer objectieve
risicofactoren. 

Vooral de eerstelijns gezondheidszorg speelt een belangrijke rol in deze
vorm van preventie. De eerste lijn kan bij uitstek effectieve
individugerichte preventie vormgeven, omdat zij dicht bij de burger
staat en in diens directe woonomgeving is gesitueerd. Bovendien zijn
eerstelijns hulpverleners door het persoonlijk contact en de
vertrouwensrelatie met patiënt of cliënt in het algemeen goed in staat
om hen op het gebied van gezonde leefstijl te informeren en te
motiveren. 

Selectieve preventie binnen de alledaagse praktijk van de
gezondheidszorg richt zich op individuen die een beroep doen op de
gezondheidszorg. Als deze mensen een hoog risico lopen op ziekte spreken
we van geĂŻndiceerde preventie. Als zij al ziek zijn, is sprake van
zorggerelateerde preventie.

Preventie vanuit een dynamische eerste lijn

De plaatselijke (eerstelijns)zorg en lokale preventieactiviteiten kunnen
elkaar versterken als ze meer met elkaar worden verbonden. Er bestaan
verschillende initiatieven om dit te bewerkstelligen. Het doel hierbij
is het tot stand brengen van integrale lokale afstemming tussen de
preventie en curatie. Gemeenten hebben op grond van de nieuwe Wet
publieke gezondheid hierin een wettelijke taak. Belangrijk voorwaarde
voor het slagen van die afstemming is dat gemeenten de eerstelijnszorg
actief betrekken bij hun gemeentelijk preventief gezondheidsbeleid, dat
zich via universele preventie richt op een gezonde leefomgeving en
leefstijl van burgers. Andersom mag van de eerstelijnszorg worden
verwacht dat ze patiënten doorverwijst naar bestaande cursussen of
beweegprogramma’s die lokaal worden aangeboden door de GGD of
gemeente. Dat is een vorm van selectieve preventie.

Vanuit het ministerie van VWS is een aantal initiatieven gestart om de
eerstelijnszorg dynamischer te maken. De bedoeling is om zorgvraag en
aanbod beter op elkaar te kunnen afstemmen. De eerste lijn moet
kwalitatief hoogstaand, klantgericht, innoverend en investerend zijn om
tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van de patiënten.
Zorgverleners in de eerste lijn brengen in de toekomst met hun patiënt
diens zorgbehoefte in kaart en stellen samen een behandelplan op. Deze
gezamenlijke aanpak van de behandeling vergt een verandering in houding
ten opzichte van de patiënt, en andere competenties van zorgverleners.
De rol van de overheid is om prikkels in te bouwen voor de gewenste
verandering. Zo kan een hoogwaardig en transparant eerstelijns
zorgaanbod ontstaan met meerwaarde voor patiënt en cliënt. 

NEO en LOVE

De ontwikkeling naar een dynamische eerste lijn wordt ondersteund door
het Landelijk Overleg Versterking Eerstelijnszorg (LOVE) en Netwerk
Eerstelijns Organisaties (NEO). Het uitgangspunt van het LOVE is dat op
landelijk niveau de randvoorwaarden worden gecreëerd, maar dat
eerstelijnszorg regionaal en lokaal wordt vormgegeven. Een van de
thema’s binnen het programma is ’zorg voor specifieke doelgroepen en
problematiek’. Binnen dit thema kan de bestrijding van overgewicht
opgepakt worden.

Het NEO is opgericht voor de ontwikkeling van richtlijnen en
ondersteuning van de kwaliteit. Negen beroepsorganisaties hebben zich
verenigd om samen te werken aan de afstemming en ondersteuning van het
kwaliteitsbeleid in de eerste lijn. Om geĂŻntegreerde eerstelijnszorg te
bereiken, ontwikkelt het NEO zogeheten LESA’s (Landelijke Eerstelijns
SamenwerkingsAfspraak). Dit zijn richtlijnen en samenwerkingsafspraken
rondom specifieke gezondheidsproblemen. Het LOVE functioneert hierbij
als advies- en klankbordgroep van het NEO. Het Partnerschap Overgewicht
Nederland (zie paragraaf 4.3.2) is in dit kader nauw betrokken bij de
ontwikkeling van afspraken met NHG en LHV rondom overgewicht en obesitas
bij volwassenen en kinderen. 

Het ministerie van VWS is samen met NHG en LHV gestart met het online
communicatieplatform De Nieuwe Praktijk. In dit initiatief stimuleren
huisartsen elkaar en andere eerstelijnszorgverleners tot vernieuwingen.
De Nieuwe Praktijk is er ‘voor en door huisartsen’; het is een
platform waarop huisartsen goede voorbeelden kunnen uitwisselen. Een van
de concrete producten van De Nieuwe Praktijk is de ‘handreiking
Leefstijl en Bewegen’. Deze multidisciplinaire handreiking geeft
huisartsen houvast bij het organiseren van
leefstijlinterventieprogramma's. Het is een boekje vol tips en goede
voorbeelden over het aanvragen van financiering en het creëren van
overlegstructuren. De handreiking moet de samenwerking op gang brengen
tussen verschillende eerstelijns zorgverleners. 

BeweegKuur

Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen is in 2007 met subsidie
van VWS gestart met het ontwikkelen van de BeweegKuur. Dit is een
effectieve, uitvoerbare interventie, waarmee mensen met diabetes (of een
hoog risico hierop) vanuit de eerste lijn begeleid worden naar een
actievere leefstijl met een gezond voedingspatroon en voldoende
beweging. Doel is dat mensen na een jaar begeleiding zelfstandig blijven
bewegen in de eigen omgeving. De huisarts beoordeelt of mensen in
aanmerking komen en gemotiveerd zijn voor de BeweegKuur en schrijft het
recept uit. Centrale spil in de BeweegKuur is de leefstijladviseur, een
vaste coach op weg naar een gezonde leefstijl. Vaak is dit een
praktijkondersteuner van de huisarts. De leefstijladviseur stelt een
begeleidingsplan op voor voeding en bewegen en verwijst naar diëtist,
fysiotherapeut en/of lokaal beweegaanbod.

Er zijn binnen de BeweegKuur drie programma’s ontwikkeld: een
zelfstandig beweegprogramma voor mensen die met ondersteuning van de
leefstijladviseur meteen aan gang kunnen, een opstartprogramma voor
mensen die door de fysiotherapeut over een drempel geholpen moeten
worden en een begeleid beweegprogramma voor mensen met lichamelijke
problemen (ook bij de fysiotherapeut). Paragraaf 4.3.4. gaat dieper in
op de verhouding van de BeweegKuur tot de verzekerde zorg.

Doelstellingen

De eerste lijn biedt adequate selectieve preventie (zowel geĂŻndiceerd
als zorggerelateerd) voor mensen met overgewicht of obesitas.

Zorgverleners uit de eerste lijn sluiten met hun activiteiten aan op
universele preventie van overgewicht en obesitas.

Aanpak

Ontwikkeling van de BeweegKuur om mensen vanuit de eerste lijn naar een
actieve leefstijl te begeleiden.

Creëren van landelijke randvoorwaarden voor een dynamische eerste lijn
via het Landelijk Overleg Versterking Eerstelijnszorg (LOVE) en Netwerk
Eerstelijns Organisaties (NEO).

Ontwikkeling van richtlijnen via het NEO.

Verspreiding van goede voorbeelden via De Nieuwe Praktijk.

Ketenzorg en zorgstandaarden 

Het voorkomen van verdere gewichtsstijging dient een volwaardige plaats
te krijgen bij de zorg voor patiĂ«nten met (risico’s op) aandoeningen
als gevolg van overgewicht en obesitas. Daarbij gaat het om diabetes
type 2, hart- en vaatziekten, aandoeningen van het bewegingsapparaat,
chronische aandoeningen van de luchtwegen, hormonale stoornissen en
psychische aandoeningen. Preventieve activiteiten kunnen zorgen voor
vroege onderkenning van een verhoogd risico op deze aandoeningen,
waardoor men tijdig met interventies kan starten. Het gaat dan om
geĂŻndiceerde preventie. Ook maken preventieve activiteiten deel uit van
de integrale zorg voor patiënten met deze aandoeningen. In dat geval
spreken we over zorggerelateerde preventie, waarin het vooral gaat om
begeleiding, behandeling en het bevorderen van zelfmanagement.

Het geheel moet een sluitende keten vormen van vroege opsporing,
preventie, diagnostiek, begeleiding en behandeling. Het bevorderen van
ketenzorg maakt deel uit van de 

programmatische aanpak van chronische ziekten, die het ministerie van
VWS nastreeft. Patiënten hebben zelfs een afdwingbaar recht op
ketenzorg. Zorgaanbieders die tegelijk of na elkaar zorg verlenen,
moeten overleggen en afstemmen over de behandeling, de juiste informatie
tijdig overdragen en nazorg verlenen. Dit recht geldt in de preventieve,
curatieve en langdurige zorg. Voor mensen met chronische of complexe
aandoeningen – zoals obesitas – is dit recht zeer relevant, omdat ze
vaak meerdere behandelaars hebben.

Zorgstandaard overgewicht en obesitas

De beoogde ketenzorg dient te worden vastgelegd in een zorgstandaard. De
zorgstandaard omvat tevens een beschrijving van de noodzakelijke
onderdelen van deze zorg op basis van evidence-based medicine, inzichten
uit de praktijk van zorgverleners (practice based medicine) en inzichten
van patiënten (het patiëntenperspectief). De zorgstandaard beschrijft
hoe de professional zich tegenover de patiënt kan opstellen, zodat deze
kan worden toegerust om zijn of haar risicofactoren zelfstandig te
verminderen en te beheersen (zelfmanagement). De zorgstandaard is zo
omschreven dat de patiĂ«nt eruit kan afleiden wat ‘goed
patiĂ«ntschap’ inhoudt. De patiĂ«nt heeft immers niet alleen rechten,
maar ook verantwoordelijkheden in de wederzijdse relatie tussen hem of
haar en de zorgverlener. 

De zorgstandaard moet passen bij de ontwikkelingen rondom bekostiging
van zorg en preventie. Adviezen en beslissingen daarover komen van het
College voor zorgverkeringen en de Nederlandse Zorgautoriteit. De
financiers van de zorg kunnen de zorgstandaard vervolgens gebruiken als
richtinggevend voor de zorginkoop. 

Om tot een zorgstandaard voor overgewicht en obesitas te komen, heeft
het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO in november 2008 een
multidisciplinaire richtlijn ’Diagnostiek en behandeling van obesitas
bij volwassenen en kinderen’ ontwikkeld. Een praktische uitwerking van
deze behandelrichtlijn is onderdeel van de zorgstandaard.

Partnerschap Overgewicht Nederland

De zorgstandaard voor de zorg aan mensen met overgewicht en obesitas
wordt op verzoek van de minister van VWS in 2009 ontwikkeld door het
Partnerschap Overgewicht Nederland. Het Partnerschap Overgewicht
Nederland, is op 15 april 2008 gelanceerd. Zeventien organisaties – de
betrokken zorgverleners, patiĂ«ntenorganisaties en zorgverzekeraars –
maken deel uit van het partnerschap. Het doel van het partnerschap is om
zorgaanbieders, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en de overheid
te ondersteunen bij het verbeteren van de zorg voor mensen met
overgewicht en obesitas en de gezondheidsproblemen die daarmee gepaard
gaan. 

Om de te ontwikkelen zorgstandaard te implementeren, stelt het
Partnerschap Overgewicht Nederland in 2010 een plan op, waarin doelen,
resultaten en activiteiten worden uitgesplitst naar patiënten,
professionals, zorgorganisaties, verzekeraars en overheid. Hierin wordt
ook afgestemd met de BeweegKuur.

Omdat obesitas een belangrijke risicofactor is voor veel andere
chronische aandoeningen (bijvoorbeeld diabetes type 2, hart- en
vaatziekten, aandoeningen van het bewegingsapparaat) en bij mensen met
obesitas vaak sprake is van comorbiditeit, dient de zorgstandaard
overgewicht en obesitas goed aan te sluiten bij zorgstandaarden voor
gerelateerde (chronische) aandoeningen, zoals de zorgstandaard van de
Nederlandse Diabetes Federatie, de zorgstandaard voor cardiovasculair
risicomanagement van het Platform Vitale Vaten en de (voorlopige)
zorgstandaard voor COPD.

Het Partnerschap Overgewicht Nederland bewaakt de onderlinge samenhang
van de monodisciplinaire standaarden of protocollen in de verschillende
beroepsgroepen. Zo werkt het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) in
nauwe samenwerking met het partnerschap aan een huisartsenstandaard
obesitas. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde is begonnen
met een richtlijn behandeling van obesitas, die zal aansluiten bij de
CBO-richtlijn ‘Diagnostiek en Behandeling van Obesitas bij volwassenen
en kinderen’. Binnen de jeugdgezondheidszorg zal in opdracht van ZonMw
in 2009 een multidisciplinaire richtlijn overgewicht worden ontwikkeld.

Doelstellingen

Ketenzorg voor mensen met overgewicht en obesitas is omschreven in een
zorgstandaard.

De zorgstandaard voor obesitas sluit aan bij die van andere (chronische)
ziekten.

De beroepsgroepen stellen op basis van de zorgstandaard hun eigen
richtlijnen of protocollen bij. 

Behandeling van overgewicht en obesitas is multidisciplinair.

Aanpak

Het Partnerschap Overgewicht Nederland ontwikkelt in 2009 een
zorgstandaard voor volwassenen en kinderen met overgewicht en obesitas.

Het Partnerschap Overgewicht Nederland stelt in 2010 een
implementatieplan op voor deze zorgstandaard.

Het Partnerschap Overgewicht Nederland stimuleert en coördineert de
ontwikkeling van standaarden en/of protocollen bij de beroepsgroepen, en
bewaakt de onderlinge samenhang.

Evaluatie van de zorgstandaard zal op termijn plaatsvinden.

Registratie van veilige geneesmiddelen die de multidisciplinaire
behandeling ondersteunen.

Overgewicht in zorginstellingen

Goed en gezond eten en drinken en voldoende bewegen is voor iedereen
essentieel, en bepaalt ook mede de kwaliteit van leven. In de care wordt
daarom veel aandacht besteed aan de voedingstoestand van cliënten. Dit
thema is ook in het Kwaliteitskader Verantwoorde Zorg VVT en in het
Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg opgenomen. Aandacht voor eten en
drinken moet standaard onderdeel uitmaken van de ondersteuning en zorg
aan cliënten . Ook moet het in het zorgplan zijn opgenomen. Daarnaast
krijgt beweegstimulering inmiddels aandacht in de care.

Verbetertraject Eten en Drinken

In verpleeghuis- en verzorgingshuizen is er soms sprake van onbedoelde
ondervoeding en gewichtsverlies. In de gehandicaptenzorg – en ook in
kleinschalige settings voor ouderen, waar bewoners zelf koken – is
daarentegen juist vaker sprake van ‘overvoeding’ en overgewicht.
Zeker voor cliënten die weinig mobiel zijn, kan dit problemen voor de
gezondheid met zich meebrengen. Om daar wat aan te doen, zijn in het
kader van het programma Zorg voor Beter Verbetertrajecten Eten en
Drinken opgezet, waarvan een aantal inmiddels is afgerond. De insteek
van deze trajecten is identiek voor de verpleeg- en verzorgingshuizen en
de gehandicaptenzorg: aandacht besteden aan het lekker, maar ook gezond
eten en drinken. Het is niet altijd even gemakkelijk om de juiste balans
te vinden tussen het vrijlaten van de cliënt in het maken van keuzes en
het beschermen van de cliënt tegen ongezonde situaties. 

Elf instellingen in de gehandicaptenzorg hebben inmiddels ervaringen
opgedaan met het Verbetertraject Eten en Drinken. De continue aandacht
voor de voedingstoestand van cliënten heeft een positief resultaat.
Cliënten maken bewustere keuzes voor wat ze eten. Door hen meer te
betrekken bij eten en drinken – zoals samen boodschappen doen, de
tafel te dekken of te helpen in de keuken – komen cliĂ«nten ook meer
in beweging. Een positief bijkomend effect is dat ook de samenwerking
tussen zorgprofessionals (waaronder paramedici) verbetert. 

Omdat professionals en instellingen veel van elkaar kunnen leren, is het
een goede zaak dat de ervaringen uit de verbetertrajecten hun weg vinden
naar andere afdelingen binnen de instelling, Ă©n naar medewerkers van
andere instellingen. Het inmiddels gestarte Verbetertraject Plus van
Zorg voor Beter maakt gebruik van de ervaringen uit de eerdere
verbetertrajecten. Instellingen kunnen in dit traject aan de slag met
methodieken die hun waarde in de praktijk hebben bewezen. Het
Verbetertraject Plus richt zich van meet af aan op veranderingen in de
hele organisatie. 

Sport en bewegen

De sportparticipatie bij mensen met een beperking blijft nog steeds ver
achter in vergelijking met mensen zonder beperking. De staatssecretaris
van Sport wil de sportdeelname van mensen met een verstandelijke
handicap vergroten. Hiervoor wil zij alle instellingen met woon- en
dagvoorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking activeren,
zodat deze in 2010 beleid voeren om een actieve en gezonde leefstijl bij
hun bewoners te realiseren. 

Gehandicaptensport Nederland (GN) heeft de afgelopen jaren met steun van
VWS onderzoek binnen instellingen gedaan naar het beweegaanbod en naar
de belangrijkste knelpunten en succesfactoren voor de ontwikkeling
daarvan. De komende jaren zal GN het sport -en beweegaanbod bij
zorginstellingen stimuleren met een uitvoeringsprogramma. Via sport
kunnen patiënten worden gestimuleerd hun grenzen te verleggen, waar zij
vanuit de zorg vaak nog beschermend worden behandeld. Het
uitvoeringsprogramma richt zich met best practices op het management van
instellingen en wil de sport- en zorgwereld bij elkaar brengen.

Doelstellingen

Verpleeg- en verzorgingshuizen en de gehandicaptenzorg besteden aandacht
aan de voedingstoestand van cliënten, met aandacht voor lekker en
gezond eten en drinken.

Alle instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap voeren in
2010 beleid voor een actieve en gezonde leefstijl van hun bewoners.

Aanpak

De verbetertrajecten Eten en Drinken en het Verbetertraject Plus.

Uitvoeringsprogramma van Gehandicaptensport Nederland. 

Verzekerde zorg

Preventieve zorg in het basispakket van de zorgverzekering

Voor een sterkere verbinding tussen preventie en curatie is het nodig
dat de zorgverzekering dekking biedt voor preventieve zorg. Het beleid
van de overheid richt zich wat dit betreft op vijf speerpunten. Tussen
nu en 2012 wil het kabinet bezien of in de Zorgverzekeringswet adequate
dekking geboden kan worden voor ondersteuning van mensen bij het stoppen
met roken, begeleiding van mensen om meer te bewegen, voorkomen van
depressie en voor vormen van zelfmanagement. Vooruitlopend op deze
maatregelen krijgen zorgverzekeraars met ingang van 1 januari 2009 al de
ruimte om hun verzekerden te stimuleren tot het volgen van preventie- of
gezondheidsbevorderende programma’s. 

Het huidige basispakket van de Zorgverzekeringswet bevat vier klokuren
diëtiek per jaar op medische indicatie. Het RIVM heeft inmiddels
aangetoond dat uitbreiding van leefstijlbegeleiding in het basispakket
bijna twee keer meer gezondheidswinst oplevert dan het huidige
basispakket. Het betreft dan gecombineerde leefstijlbegeleiding die zich
richt op zowel voeding als bewegen. Een gecombineerde interventie kan
volgens het RIVM leiden tot – matige – gewichtsreductie na een jaar,
en tot blijvend verhoogde lichamelijke activiteit, ook in het tweede
jaar.

De BeweegKuur

De bevindingen van het RIVM roepen de vraag op of snellere opname van de
BeweegKuur in het wettelijk verzekerde pakket mogelijk is, dan in de
preventienota ‘Gezond zijn, gezond blijven’ is uitgesproken. In die
nota is uiteengezet dat de BeweegKuur een tijdelijke interventie voor
mensen met een medische indicatie (dus geen vergoeding van de sportclub
voor iedereen).  

In 2007 is het NISB met subsidie van VWS gestart met het ontwikkelen van
een BeweegKuur, die beantwoordt aan de criteria voor dekking via de
basisverzekering en die in de praktijk goed uitvoerbaar is. Hierbij
wordt geĂŻnvesteerd in de samenwerking van alle lokale partijen om te
zorgen dat er voldoende beweegaanbod dichtbij huis beschikbaar is. In de
ontwerpfase is goed gekeken naar reeds lopende leefstijlprojecten die
vergelijkbaar zijn, zoals ‘Big!Move’ in Amsterdam, ’Bewegen op
recept’ in Den Haag en ’Van Klacht naar Kracht’ in Rotterdam. De
ontwikkeling van de BeweegKuur is vooralsnog gericht geweest op mensen
met diabetes of een hoog risico op deze ziekte. In 2008 zijn in zeven
regio’s pilots gestart om een prototype voor de BeweegKuur te
ontwikkelen, begeleid met onderzoek door de Universiteit Maastricht.
Half december vorig jaar is het prototype gepresenteerd. Belangrijk in
het prototype is dat de interventie om mensen tot meer bewegen aan te
zetten wordt gecombineerd met voedingsadvisering en -begeleiding. 

Het ministerie van VWS wil de positieve conclusie uit het RIVM-onderzoek
leggen naast de binnenkort te verwachten pakketrapportages over
overgewicht en diabetes van het College voor zorgverzekeringen. Aan de
hand daarvan – en met inachtneming van de budgettaire mogelijkheden
– zal de minister van VWS de Tweede Kamer op een later tijdstip nader
informeren over het tempo van implementatie van de BeweegKuur.

Doelstelling

Preventieve zorg voor mensen met overgewicht en obesitas wordt adequaat
gedekt in de Zorgverzekeringswet.

Aanpak

Ontwikkeling van aantoonbaar effectieve preventieprogramma’s, zoals de
BeweegKuur.

Mogelijkheid tot kwijtschelding door verzekeraars van het eigen risico
bij deelname aan preventieprogramma’s.

Opleiding

Opleidingen van toekomstige professionals in de zorg vergen de nodige
aandacht als het gaat om preventie en ketenzorg. De opleiding
geneeskunde richt zich doorgaans nog in te beperkte mate op preventie.
Sommige klinische beroepsgroepen zijn nog te weinig bewust van hun rol
in preventie en hun rol binnen een ketenaanpak van overgewicht en
obesitas. Hier ligt een opdracht voor de nascholing. 

Het Partnerschap Overgewicht Nederland ontwikkelt een set competenties
die nodig zijn voor de uitvoering van de zorgstandaard. Ook de
BeweegKuur ontwikkelt competentieprofielen voor de disciplines die
betrokken zijn bij de verwijzing vanuit de eerste lijn van mensen met
(een hoog risico op) diabetes, met de bedoeling hen op weg te helpen
naar een actievere leefstijl. De BeweegKuur wil deze disciplines
ondersteunen door scholing en met een handleiding.

Doelstelling

Zorgprofessionals ontvangen gerichte opleiding en nascholing in hun
preventieve rol rond overgewicht en obesitas.

Aanpak

Vastleggen van de competenties die nodig zijn voor de uitvoering van de
zorgstandaard van het Partnerschap Overgewicht Nederland. 

Ondersteuning van de bij de BeweegKuur betrokken disciplines door
competentieontwikkeling, een handleiding en scholing.

EXTRA INSPANNINGEN VOOR KINDEREN EN JONGEREN 

Obesitas op jonge leeftijd tekent individuen voor hun hele leven.
Overgewicht bij kinderen en jongeren vraagt om extra inspanningen van de
overheid en andere maatschappelijke partijen, en van ouders en
opvoeders. Kinderen zijn nog niet in staat zelfstandig gezond te kiezen.
Kinderen en jongeren  zijn bovendien kwetsbaar in hun gezondheid. En de
jonge jaren vormen dé sleutelperiode voor preventie van overgewicht op
latere leeftijd.

Volwassenen zijn verantwoordelijk voor hun eigen leven en de keuzes die
ze daarin maken. Bij kinderen en jongeren ligt dat anders. Primair zijn
de ouders en opvoeders verantwoordelijk voor de gezonde ontwikkeling van
hun kind. De overheid op haar beurt heeft de verantwoordelijkheid om hen
in hun opvoedingstaak te ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld via het
creëren van omgeving waarin kinderen veilig en gezond kunnen opgroeien,
het bieden van onderwijs, speel- en sportvoorzieningen, en het
beschikbaar stellen van laagdrempelige voorlichting en zorg.  

Overgewicht bij kinderen is gerelateerd aan uiteenlopende factoren op
het gebied van leefstijl en omgeving, en van persoons- en gezinsgebonden
eigenschappen. Voor het voorkomen of verminderen van overgewicht is het
dan ook belangrijk dat activiteiten vanuit verschillende sectoren
plaatsvinden en zich richten op verschillende factoren tegelijkertijd.
Samenwerking tussen diverse beroepsgroepen en organisaties is hiervoor
noodzakelijk, maar is nog niet vanzelfsprekend. Integraal Toezicht
Jeugdzaken constateerde in 2007 een onsamenhangende en weinig
resultaatgerichte samenwerking rondom de aanpak van overgewicht op
lokaal niveau.  Al eerder stelde de Raad voor Volksgezondheid en Zorg
vast dat veel partijen in meer of mindere mate met het probleem bezig
zijn, maar dat de samenhang tussen de activiteiten veelal ontbreekt. 

Integraal Toezicht Jeugdzaken doet in 2008 en 2009 onderzoek in
gemeenten waar overgewicht onder jongeren een groot probleem is. Ze
onderzoekt in hoeverre organisaties er gezamenlijk in slagen om
overgewicht bij kinderen van 0-19 jaar te voorkomen, te signaleren en op
te lossen. Het onderzoek moet duidelijk maken waar de samenwerking leidt
tot goede resultaten voor jongeren, waar dat niet het geval is en hoe
het beter kan. In 2009 verschijnt een rapport met de eerste bevindingen.
Integraal Toezicht Jeugdzaken beraadt zich op onderzoek onder nog eens
twintig gemeenten met grote overgewichtproblematiek onder de jeugd. Ze
zal de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om bij de betrokken
gemeenten verbeteringen op gang te brengen.

Ouders en kinderen informeren over de gezonde keuze

Voorlichting aan ouders en opvoeders over gezonde voeding

De opvoeding bepaalt bij jonge kinderen zeer direct het gedrag van het
kind. Ook bij oudere kinderen en tieners is een goede opvoeding van
groot belang voor de ontwikkeling van een gezonde leefstijl. Het gezin
is de meest nabije leefomgeving voor kinderen. De rol van de ouders en
opvoeders is dan ook bepalend bij de verwerking van de informatie die
kinderen ‘buiten’ opdoen, zoals op school of uit de media (zie ook
paragraaf 4.4.2). 

Het Voedingscentrum zal de komende jaren specifiek investeren in
informatie en bewustwording van kinderen en jongeren met betrekking tot
gezonde voeding. Ze zet daarvoor speciaal op de jeugd gerichte sites en
magazines in. Daarnaast zal het Voedingscentrum zich richten op ouders
met voorlichtingsmiddelen over verantwoorde voeding voor kinderen van
0-12 jaar. Dit gebeurt onder meer in samenwerking met de
jeugdgezondheidszorg.   

Doelstelling

Kinderen en ouders zijn zich bewust van nut en plezier van een gezonde
leefstijl en de energiebalans, en weten hoe ze die kunnen
verwezenlijken.

Aanpak

In 2009 en 2010 gerichte voorlichtingscampagnes en -middelen van het
Voedingscentrum.

Wat leren kinderen op school over gezonde leefstijl? 

Kinderen brengen een groot deel van hun tijd door op de school. Het
bevorderen van gezond gedrag is een van de kerndoelen van het onderwijs.
Scholen in het primair en voortgezet onderwijs zijn verplicht in het
curriculum aandacht te besteden aan gezonde leefstijl en bewegen. 

In het primair onderwijs komt leefstijl en gezondheid vooral aan bod in
het natuuronderwijs. SLO, nationaal expertisecentrum voor
leerplanontwikkeling, heeft in opdracht van het ministerie van OCW
lesmethoden en leermiddelen over voeding en bewegen voor het primair
onderwijs onderzocht. SLO adviseert basisscholen over de kwaliteit
ervan.

In het voortgezet onderwijs wordt een aantal lesuren per jaar besteed
aan de relatie tussen voeding, lichamelijke activiteit en gezondheid.
Dit gebeurt overwegend in het vak verzorging, maar ook bij biologie komt
het thema aan de orde. Er worden verschillende lesmethoden gebruikt,
waarvan de inhoud varieert. Het voornaamste doel van de lessen is
kennisoverdracht, bijvoorbeeld over voedingsstoffen. Het ministerie van
OCW laat SLO in 2009 onderzoek doen naar de verschillende lesmethoden
biologie en verzorging in het voortgezet onderwijs. 

In 2003 en 2004 heeft de Inspectie van het Onderwijs onderzoek gedaan
naar voeding en bewegen in het onderwijs. Scholen besteden naast het
leerstofaanbod ook op andere manieren aandacht aan eetgedrag van
leerlingen, namelijk met regels en afspraken over wat en hoe er tijdens
de schooluren word gegeten. Bij echt zichtbaar overgewicht ondernemen ze
aanvullende acties. Op ruim een derde van de scholen voor primair
onderwijs is geen vastgesteld leerstofaanbod voor voeding en gezond
gedrag beschikbaar. De inspectie concludeert dat veel scholen zich nog
te weinig bewust zijn van de toenemende overgewichtproblematiek onder
kinderen. De onderwijstijd voor de thema’s voeding en gezond gedrag en
bewegen is al jaren ongewijzigd. 

De nationale scholenactie ‘Ga voor Gezond!’ bevat een lespakket voor
kinderen in groep 1 tot en met 8 van de basisschool. De actie heeft als
doel op school de gezondheid van kinderen te verbeteren. Ga voor Gezond!
brengt samenhang aan tussen alle activiteiten, lesprogramma’s en
projecten die op school worden geĂŻnitieerd op het gebied van gezondheid
en veiligheid. Het gaat in deze scholenactie om het activeren en
stimuleren van gezond en veilig gedrag op de basisschool. Ook bevordert
de actie het verwerven van kennis en sociale vaardigheden met betrekking
tot een gezonde leefstijl en veiligheid. In het lespakket komen onder
andere gezonde voeding, voldoende bewegen en gezonde mobiliteit van en
naar school aan bod. De scholenactie komt voort uit een
samenwerkingsverband tussen publieke en private partijen.

Met specifieke lesprogramma’s als ‘Smaaklessen’ en
‘SchoolGruiten’ wordt de schooljeugd gestimuleerd om meer
vanzelfsprekend en bewust voor gezonde producten als groenten en fruit
te kiezen. De ministeries van VWS en LNV financieren de opzet van het
lesprogramma ‘Jeugd en voedsel’, waarin SchoolGruiten en Smaaklessen
worden geĂŻntegreerd. Het aanbod van dit integrale programma aan scholen
wordt afgestemd met het Centrum Gezond Leven en de acties van het
Convenant overgewicht op dit gebied. 

Veel scholen in het primair en voortgezet onderwijs doen mee met
specifieke programma’s en projecten die zich richten op gezond gedrag
rond de thema’s gezonde voeding en bewegen (zie ook paragraaf 4.4.2). 

Doelstellingen

Kinderen en jongeren doen op school voldoende kennis op over gezondheid
en het belang van een gezonde leefstijl, in het bijzonder voeding en
bewegen. 

Scholen zijn zich bewust van de toenemende overgewichtproblematiek onder
kinderen en jongeren. 

Scholen vullen het onderwijskerndoel gericht op het bevorderen van
gezond gedrag optimaal in. 

Aanpak

Scholen worden betrokken bij integrale lokale aanpakken van overgewicht
onder de jeugd en worden gestimuleerd een ‘gezonde school’ te worden
(zie ook paragraaf 4.4.2). 

Onderzoek door SLO ter ondersteuning van de keuze voor lesmethoden voor
kennis en bewustwording ten aanzien van gezonde voeding en bewegen. 

Advies en ondersteuning van scholen door gezondheidsbevorderende
instellingen, onder coördinatie van het Centrum Gezond Leven (zie ook
paragraaf 4.4.2). 

De nationale scholenactie ‘Ga voor Gezond!’ 

Aanbod integraal lesprogramma ‘jeugd en voedsel’. 

Leerlingendebatten op scholen in het voortgezet onderwijs over
bewustwording van gezonde leefstijl. 

Opgroeien in een gezonde omgeving

De leefomgeving van kinderen en jongeren bestaat uit het gezin waarin ze
opgroeien, de school die ze bezoeken en de buurt waar ze in wonen,
sporten en buitenspelen. Ook de media waaraan ze worden blootgesteld
hebben invloed. 

Het gezin: goed voorbeeld doet goed volgen 

Ouders en opvoeders vervullen een cruciale rol als het gaat om het
gezond opgroeien van hun kinderen. De voorbeeldfunctie van ouders en
opvoeders is van groot belang bij het ontwikkelen van een gezonde
leefstijl. Het voedings- en beweeggedrag van ouders zelf is bepalend
voor de leefstijl van de kinderen. Om overgewicht bij kinderen tegen te
gaan is het dus nodig om ouders bewust te maken van en (indien gewenst)
te ondersteunen in hun rol als opvoeder op dit terrein. Dat dit nodig is
blijkt uit signalen uit de praktijk van de jeugdgezondheidszorg: ouders
zijn vaak geneigd te ontkennen dat hun kind overgewicht heeft, ook als
dat feitelijk wel degelijk zo is. Ze relativeren regelmatig de problemen
die er mogelijk het gevolg van zijn en hebben weinig kennis over gezonde
voeding. Bovendien vinden ze het lastig om ‘nee’ te zeggen en
grenzen te stellen. Ook relativeren ze het belang van hun eigen
voorbeeldfunctie. De ouders wijten de ongezondheid van hun kind veelal
aan de ongunstige omstandigheden die buiten hun invloed liggen, zoals
het gebrek aan mogelijkheden in de buurt (bijvoorbeeld het ontbreken van
een veldje om te spelen). 

Kinderen van niet-westerse afkomst zijn al op jonge leeftijd gemiddeld
vaker te zwaar dan kinderen uit westerse gezinnen. De voedingsgewoonten
van hun ouders blijken een belangrijke factor bij het ontstaan van
overgewicht bij allochtone kinderen.

In consultatiebureaus wordt intensief ingezet op het informeren en
adviseren van aanstaande en jonge ouders (zie ook paragraaf 4.4.4). In
het bijzonder richt men zich op het bereiken van allochtone ouders en
opvoeders. Voorlichting in eigen taal en cultuur blijkt hieraan een
positieve bijdrage te leveren. De consultatiebureaus worden ondersteund
door landelijke organisaties die methodieken en materialen hebben
ontwikkeld en voorlichtingscampagnes uitvoeren, onder andere het NIGZ,
het NISB en het Voedingscentrum. 

Voor de preventie van overgewicht is de zwangerschap en de periode kort
na de geboorte van bijzonder belang. Het geven van borstvoeding heeft
een preventief effect op het ontwikkelen van overgewicht in de
kinderleeftijd. In deze vroege ontwikkelingsfase kunnen kleine
‘afwijkingen’ van gezond gedrag grote gevolgen hebben voor de
verdere ontwikkeling van het kind. Veel ouders hebben in deze periode
behoefte aan betrouwbaar en deskundig advies bij dagelijkse vragen en
zorgen rondom gezond opgroeien en opvoeden. Zij zijn in de periode voor
en na de geboorte van hun kind ontvankelijk voor informatie over gezond
gedrag, en bereid om hun eigen leefstijl in positieve zin aan te passen.

Het digitale voorlichtingsprogramma ‘Hallo Wereld’ vormt een
basisvoorziening die aansluit op deze behoefte. Hallo Wereld biedt
ouders via internet 24 uur per dag en zeven dagen per week betrouwbare
en begrijpelijke opgroei- en opvoedingsondersteuning, onder andere over
het belang van een gezonde leefstijl en een gezonde opvoeding. 

Uiteindelijk is het de zorgprofessional (de verloskundige en de
medewerker jeugdgezondheidszorg) die een belangrijke rol zal krijgen in
het doorverwijzen naar Hallo Wereld als digitale aanvulling op hun
preventieve taken. Op deze manier kan het programma een bijdrage leveren
aan de doelen van een laagdrempelig Centrum voor Jeugd en Gezin.

Opvoedingsondersteuning van ouders wordt versterkt als de professionals
in kinderopvang en peuterspeelzalen goed zijn opgeleid en getraind in
het bevorderen van gezonde voeding en bewegen bij baby’s en peuters.
Met de methodiek ’Beweegkriebels’ van het NISB krijgen ouders en
professionals ideeën, tips en informatie over bewegen met baby's en
peuters. Het trainen van professionals die werken met de doelgroep 0-4
jarigen is onderdeel van Beweegkriebels. Zij worden geschoold in het
ontwikkelen en uitvoeren van een uitdagend en speels beweegaanbod dat is
afgestemd op de leeftijd van de kinderen. Enkele ROC’s hebben
Beweegkriebels opgenomen in de opleiding tot sociaalpedagogisch werker.

Vanuit het Convenant overgewicht is een interventie ontwikkeld gericht
op ouders van kinderen van 0-4 jaar. Het gaat om een methodiek voor
medewerkers van peuterspeelzalen, kinderopvang en zogeheten
‘voorscholen’ om ouders te informeren en te adviseren gezond eet- en
beweeggedrag bij hun kind kunnen stimuleren. De methodiek ‘Eetplezier
en Beweegkriebels’ wordt gelanceerd op Valentijnsdag 2009. Het
ministerie van VWS financiert samen met het convenant Overgewicht de
ontwikkeling en uitrol van deze methodiek.

Doelstellingen

Ouders en opvoeders zijn zich bewust van hun belangrijke rol als
opvoeder bij het bevorderen van de gezondheid en gezonde leefstijl van
hun kinderen.

Ouders en opvoeders zijn toegerust om deze rol waar te maken. 

Professionals die werken met jeugd 0-4 jaar zijn voldoende opgeleid en
getraind in het thema gezonde voeding en bewegen. 

Aanpak

Landelijke voorlichtingscampagnes over gezonde voeding en de
energiebalans gericht op jonge ouders. 

Ouders stimuleren in het aanleren van gezonde voeding en bewegen aan hun
kinderen met behulp van professionals in kinderopvang, peuterspeelzalen
en ‘voorscholen’, onder andere door het programma ‘Eetplezier en
Beweegkriebels’. 

Een laagdrempelige en betrouwbare digitale hulpbron voor opgroei- en
opvoedingsondersteuning voor aanstaande en jonge ouders: Hallo Wereld.

Reclame gericht op kinderen

Naast de informatie die kinderen krijgen op school en via hun ouders of
opvoeders, spelen ook de media een cruciale rol. De overheid juicht het
toe dat in populaire kinderprogramma’s ‘stoere en gezond levende
rolmodellen’ steeds vaker een plek lijken te krijgen. Aan de andere
kant wijzen opvoeders en deskundigen op de grote invloed van bepaalde
reclame-uitingen – ook gericht op jonge kinderen – die het
moeilijker maakt om de gezonde keuze te maken. Een beperking van
dergelijke marketing zou zowel kinderen als ouders en opvoeders kunnen
helpen. 

In 2006 hielden de Consumentenbond en de Nederlandse Hartstichting een
pleidooi voor maatregelen om kinderen te beschermen tegen de grote
invloed van reclame voor ongezonde producten. De Voedsel en Waren
Autoriteit concludeerde in datzelfde jaar dat bij ruim een derde van de
geteste ongezonde producten bij jonge kinderen marketingtechnieken
werden ingezet, zoals kleine cadeautjes (zogeheten ‘premiums’) en
het gebruik van populaire figuren op de verpakking. Twee op de drie
producten werden ook via internet aangeprezen. Hierbij moet wel worden
opgemerkt dat dit de situatie in 2005 betreft. In dat jaar was de
Reclamecode voor voedingsmiddelen, opgesteld door de Federatie
Nederlandse Levensmiddelen Industrie, nog niet van kracht (zie kader). 

 

Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van marketing op kinderen,
en ook specifiek naar de beĂŻnvloeding van het eetpatroon en van de
houding en het begrip van kinderen als het gaat om voeding. Marketing
beĂŻnvloedt de voorkeuren en voedselconsumptie van kinderen. Het
grootste deel van de voedingsmiddelenreclame gericht op kinderen,
betreft ongezonde, energierijke voedingsmiddelen die niet passen in een
goede basisvoeding. 

Nederlands onderzoek bij kinderen van 4-12 jaar laat zien dat
televisiereclame leidt tot meer consumptie van de geadverteerde
voedingsmiddelen en het risico op overgewicht en obesitas kan verhogen
bij kinderen onder de twaalf jaar. In Noorwegen, Zweden, Ierland en het
Verenigd Koninkrijk heeft de overheid dergelijke reclame aan beperkingen
onderworpen, op grond van wetenschappelijke aanwijzingen dat
(televisie)reclame voor ongezonde voedingsproducten de gezondheid van
kinderen en jongeren negatief beĂŻnvloedt en het risico op overgewicht
vergroot. 

De minister voor Jeugd en Gezin heeft de levensmiddelenindustrie
opgeroepen geen reclame voor ongezonde voeding te maken die gericht is
op kinderen onder de twaalf jaar. Deze leeftijdsgrens is genomen omdat
kinderen onder de twaalf nog niet goed in staat zijn het commerciële
karakter van reclameboodschappen te onderkennen. Diverse internationale
bedrijven doen al vrijwillig aan reclamebeperking voor kinderen. Elf
grote food-multinationals, verantwoordelijk voor tweederde van de
advertentie-uitgaven voor voedingsmiddelen binnen de EU, hebben
aangekondigd uiterlijk eind 2008 te stoppen met reclame voor ongezonde
producten gericht op kinderen onder de twaalf. Een van deze elf
bedrijven is het grootste voedingsmiddelenconcern van Nederland. Dit
concern beperkt de marketing op kinderen onder de twaalf jaar al langer
vrijwillig tot producten die zijn voorzien van het Ik Kies Bewust-logo. 

Uitgangspunt voor het kabinet is dat beperking van reclame voor
ongezonde voeding

gericht op kinderen door zelfregulering tot stand komt. Dit is ook in
lijn met de

recente EU-richtlijn Audiovisuele mediadiensten. Op grond van deze
richtlijn

dienen lidstaten aanbieders van audiovisuele mediadienst aan te moedigen
een

gedragscode te ontwikkelen voor reclame in en rondom kinderprogramma’s
voor

producten die niet passen in een gezond voedingspatroon. Deze richtlijn
wordt

door middel van een wijziging van de Mediawet in de Nederlandse
wetgeving

geĂŻmplementeerd. Het wetsvoorstel zal de Tweede Kamer in het eerste
kwartaal van

2009 bereiken. Voor Nederland kan de eerder genoemde Reclamecode voor

voedingsmiddelen worden beschouwd als de gedragscode die de EU-richtlijn
op het

oog heeft. Mede in het licht van de implementatie van de richtlijn doet
de overheid

een dringend beroep op de voedingsmiddelenindustrie om de huidige code
aan te

scherpen, zodat ook kinderen tot 12 jaar onder de bescherming vallen
tegen reclame

voor voedingsmiddelen die niet in een gezond voedingspatroon passen.

Doelstelling

Kinderen onder de 12 jaar worden zoveel mogelijk gevrijwaard van een
reclameaanbod voor voedingsmiddelen die niet passen in een gezond
voedingspatroon.

Aanpak

Betrokken partijen aanzetten tot het uiterste te gaan om uit de impasse
rond aanpassing van de Reclamecode te komen.

Vervolgmeting ‘Kidsmarketing’ door de VWA in 2009.

Internationale samenwerking en afstemming zoeken, bijvoorbeeld in
EU/WHO-verband.

Een gezonde schoolomgeving 

In paragraaf 4.4.1 is al beschreven dat scholen verplicht zijn om
onderwijs te bieden rond bevordering van gezond gedag bij kinderen en
jongeren. De nadruk lag in die paragraaf op kennisoverdracht en
bewustwording. In deze paragraaf gaan we nu verder in op welke wijze de
schoolomgeving gezond gedrag en een gezonde leefstijl van leerlingen kan
stimuleren. 

De Gezonde Schoolkantine

De minister voor Jeugd en Gezin wil bevorderen dat meer scholen hun
voedingsaanbod gezonder maken. Lesprogramma’s over gezonde
leefgewoonten in combinatie met een gezond aanbod van voeding op school,
dragen namelijk bij aan het verminderen van overgewicht bij kinderen.
Dat blijkt uit recent onderzoek in achttien vmbo-scholen. Toch is een
gezond voedingsaanbod op scholen bepaald nog geen gewoonte. Uit
RIVM-onderzoek blijkt dat op ruim 90 procent van de schoollocaties in
het voortgezet onderwijs een frisdrankautomaat staat en op ruim 75
procent een snoepautomaat. EĂ©n op de vijf locaties bieden geen
light-frisdranken aan via de automaten. Een bewuster en actiever beleid
van scholen zou hier verschil kunnen maken. Als bijvoorbeeld in de
automaten op school een groter assortiment van gezonde voedingsmiddelen
beschikbaar is, blijken scholieren vaker te kiezen voor deze producten. 


Het programma ‘De Gezonde Schoolkantine’ van het Voedingscentrum
biedt scholen praktische informatie en ondersteuning om van hun
schoolkantine een gezonde schoolkantine te maken. De ministeries van
LNV, VWS, OCW en VROM financieren de jaarlijkse Stimuleringsprijs
Gezonde Schoolkantine. 75 scholen in het voortgezet onderwijs konden in
2008 hiervan gebruik maken. Knelpunt is dat veel scholen wel willen,
maar dat het hen vaak ontbreekt aan capaciteit om mee te doen. 



Werkplaats Gezonde School

De werkplaats Gezonde School is een van de samenwerkingsverbanden binnen
het Centrum Gezond Leven van het RIVM. Het doel van de werkplaats is om
meer samenhang te bereiken in gezondheidsbevorderende initiatieven in
het onderwijs. Hiervoor wordt samengewerkt met onder andere de
gezondheidsbevorderende instellingen, de GGD’en en het onderwijsveld
(scholen en onderwijsbegeleidingsdiensten). Idealiter werken de GGD en
de onderwijsbegeleidingsdienst op lokaal niveau samen met de school aan
een samenhangend gezondheidsbeleid, ook rond overgewicht, dat goed
aansluit bij het onderwijssysteem. 

De werkplaats Gezonde School ontwikkelt een predikaat ’Gezonde
School’ dat de scholen mogen voeren als ze voldoen aan bepaalde
criteria. Het kan aantrekkelijk zijn voor scholen om dit predikaat te
verwerven, omdat ze dit kunnen gebruiken als promotie richting
toekomstige leerlingen en hun ouders. Voorbeelden van scholen die zich
profileren met het imago ‘gezond’ staan in Bilthoven en Breda. 

Analoog aan de zogeheten ‘leeflijnen’ die horen bij de
‘Handleiding Preventie van Overgewicht in Lokaal Gezondheidsbeleid’
van het Voedingscentrum, wordt ook voor de scholen gewerkt aan een
dergelijk overzicht van kansrijke interventies en maatregelen. In het
kader van de Gezonde School heet deze de ‘leerlijn’. 

Doelstellingen

Er is meer samenhang en eenheid in aanbod van gezondheidsbevorderende
initiatieven in het onderwijs. 

Scholen werken structureel aan een gezonde schoolomgeving met een gezond
voedingsaanbod. 

In 2010 heeft 25 procent van de scholen in het voortgezet onderwijs een
gezonde schoolkantine. 

160 scholen in het voortgezet onderwijs doen in 2009 en 2010 mee met de
Stimuleringsprijs Gezonde Schoolkantine. 

Aanpak

Verdere ontwikkeling werkplaats Gezonde School. 

Scholen wijzen op het belang van aandacht voor gezondheid op school
(imago, leerprestaties). 

Ontwikkelen en bevorderen van het predikaat Gezonde School. 

De Gezonde Schoolkantine onderdeel maken van criteria voor het predikaat
Gezonde School.

Competitie stimuleringsprijs Gezonde Schoolkantine in 2009 en 2010.

Impuls brede scholen, sport en cultuur 

Sport en bewegen zijn een belangrijk onderdeel van gezond opgroeien en
dragen bij aan sociale vaardigheden en leerprestaties. De ‘Impuls
brede scholen, sport en cultuur’ versterkt de sport-, onderwijs- en
cultuursector met 2500 ‘combinatiefuncties’. De staatssecretarissen
van VWS en OCW willen door deze combinatiefuncties zowel het bewegen van
jongeren stimuleren als hen kennis laten maken met een actieve
beoefening van cultuur. Combinatiefunctionarissen zijn professionals,
die deels werkzaam zijn in het onderwijs en deels in de sport- of
cultuursector. Hierdoor krijgt de samenwerking tussen school en sport
een structurele stimulans. Combinatiefunctionarissen worden ingezet om
extra activiteiten te organiseren op lokaal niveau. Daarbij letten veel
gemeenten op mogelijke valkuilen als deelname van steeds dezelfde groep
al sportieve kinderen en het niet bereiken van de inactieve jeugd. De
gemeente Amsterdam heeft bijvoorbeeld combinatiefuncties aangesteld die
worden ingezet voor het project JUMP-in (zie voorgaande tekstbox). Deze
combinatiefunctionarissen worden bijgeschoold in het hanteren van het
leerlingvolgsysteem. 

De ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’ komt rechtstreeks ten
goede aan cultuur-, sport- en beweegactiviteiten op lokaal niveau. De
combinatiefuncties worden gerealiseerd in samenwerking met gemeenten –
die vanaf het tweede jaar circa 60 procent cofinanciering voor hun
rekening nemen – en met de onderwijs-, sport- en cultuursector. De
eerste tranche van dertig gemeenten uit de zogeheten G31 uit het
Grotestedenbeleid, is per 1 januari 2008 begonnen. De komende jaren
volgen nog meer tranches, waarbij gemeenten in aanmerking komen op
volgorde van hun inwonertal onder de 18 jaar. In 2012 is de Impuls op
volle sterkte. Zij biedt een enorme kans om het aanbod voor de jeugd te
vergroten, maar ook om scholen en sportverenigingen verder te
ontwikkelen, het percentage vakleerkrachten in het primair onderwijs te
laten toenemen en de samenwerking tussen scholen en sportverenigingen te
verbeteren.

Beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs 

Het beleidskader ‘Sport, Bewegen en Onderwijs’ is vooral bedoeld
voor de grootste risicogroepen op het gebied van bewegingsarmoede,
overgewicht en schooluitval in de veertig krachtwijken. Het gaat om een
gerichte aanpak voor het speciaal onderwijs, en voor vmbo- en
mbo-scholen. Juist in de krachtwijken blijken sportvoorzieningen onder
de maat. Het is belangrijk dat scholen – gesteund door gemeenten –
in deze wijken het initiatief nemen om meer sport- en beweegaanbod te
creëren via de context van de brede school. 

In het beleidskader geven de ministeries van VWS en OCW aan hoe zij de
verbinding tussen sport en onderwijs verder willen versterken. Het doel
is een samenhangend en dekkend sport- en beweegaanbod voor de jeugd. De
combinatiefuncties uit de ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’
zijn een belangrijk instrument. Het is de bedoeling langs die weg een
sterke samenwerking tussen sport, onderwijs en andere relevante partners
te bewerkstelligen. Sport en beweging kan een bijdrage leveren aan de
doelen van het kabinet op het gebied van overgewicht, maar ook aan die
op het terrein van het beperken van schooluitval en het bevorderen van
talentontwikkeling.

Kinderen doen mee!

In 2008 heeft de staatssecretaris van SZW met honderd gemeenten
convenanten ‘Kinderen doen mee!’ gesloten. De betrokken gemeenten
krijgen middelen om kinderen uit kansarme gezinnen maatschappelijk te
laten deelnemen. Dit betekent een aanzienlijke impuls om kinderen uit
achterstandssituaties meer te laten sporten. Aanvullend heeft VWS het
Jeugdsportfonds gesubsidieerd om gemeenten te helpen met het oprichten
van lokale jeugdsportfondsen.

Het programma ‘Meedoen allochtone jeugd door sport’ van de
staatssecretaris van VWS (zie ook paragraaf 4.1.2) loopt van 2006 tot
2010. In de elf gemeenten met de meeste allochtone jeugd, werken in dit
kader ruim vijfhonderd sportverenigingen uit negen takken actief mee om
de achterstand in sportdeelname van allochtone jeugd (met name de
meisjes) weg te werken.

Doelstellingen

Er is een groter dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen.

Het aantal brede scholen in het primair en voortgezet onderwijs met een
sport- en cultuuraanbod is uitgebreid.

Circa 10 procent van de sportverenigingen is versterkt.

Professionals en vrijwilligers zijn goed toegerust voor hun taak. 

Risicogroepen – zowel in termen van bewegingsarmoede als schooluitval
– op het vmbo en het mbo zijn geactiveerd. 

Talenten krijgen kansen zich te ontwikkelen tot toptalenten.

Kinderen uit achterstandsgezinnen gaan meer sporten.

Allochtone jeugd gaat meer sporten.

Aanpak

Aanstelling van 2500 fte ‘combifunctionarissen’ in het kader van de
Impuls brede scholen, sport en cultuur.

Ontwikkeling van effectieve interventies en een aangepast sport- en
beweegaanbod in de sportsector.

Innovatie op het gebied van accommodaties (vooral renovatie, inrichting,
beheer en beter gebruik). 

Afsluiten van convenanten ‘Kinderen doen mee!’

Ondersteuning lokale jeugdsportfondsen.

Jeugd, voedsel en groen 

Voor een gezonde geestelijke en lichamelijke ontwikkeling is
verbondenheid met voedsel en groen van belang. Regelmatig contact met de
groene omgeving en kennis over de herkomst van voedsel is niet meer
vanzelfsprekend. Onderzoek toont aan dat verbondenheid met groen en
voedsel een bijdrage kan leveren aan het voorkomen en terugdringen van
diverse maatschappelijke problemen, waaronder overgewicht. Zo laat het
project ‘Natuursprong’ – een samenwerking van Jantje Beton,
Staatsbosbeheer, NISB en LNV – kinderen buiten spelen onder
begeleiding van een sportinstructeur op een Staatsbosbeheer-terrein. Ook
wordt overwogen ‘meester Bert’ als ambassadeur van schooltuinen te
laten optreden. Bert Ydema was ruim veertig jaar natuuronderwijzer op
een schooltuin in Amsterdam en schreef daarover het boek ‘De Groene
Hemel’.

De minister van LNV ziet de jeugd als een belangrijke doelgroep. De
LNV-aanpak richt zich op jeugd, natuur, voedsel en gezondheid.
Activiteiten zijn gericht op het stimuleren van het tot stand komen van
netwerken en het scheppen van voorwaarden om jeugd te betrekken via
natuur- en milieueducatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van
subsidieregelingen, zoals de Regeling draagvlak natuur.

Ook in de sector toerisme en recreatie kunnen bedrijven gezondere
voeding aanbieden. De staatssecretaris van EZ  en de minister van LNV
ondersteunen in de Toerismebrief het initiatief van een aantal
attractieparken om gezonder voedsel aan te bieden aan consumenten
(campagne 'Friss fruit').

Doelstelling

Kinderen zijn meer verbonden met de groene omgeving.

Aanpak

Subsidies via de Regeling draagvlak natuur. 

Project ‘Natuursprong’.  

Ontwerpwedstrijd voor groene speelplekken. 

Integrale aanpakken werken het best 

Ook bij kinderen en jongeren is een integrale en samenhangende lokale
benadering een belangrijke sleutel om overgewicht goed te kunnen
aanpakken. Die integrale aanpak voor de jeugd kan op lokaal niveau
versterkt worden door een betere regie vanuit het lokale bestuur.

de EPODE-methodiek 

De in Frankrijk ontwikkelde EPODE-aanpak (‘Ensemble PrĂ©venons
l‘ObĂ©sitĂ© Des Enfants’; zie kader) lijkt ook in Nederland
kansrijk. Het bedrijfsleven is bereid om een aan de Nederlandse
omstandigheden aangepaste aanpak op basis van deze systematiek te
promoten en heeft daar geld voor beschikbaar gesteld. Ook het Convenant
overgewicht gaat in 2009 aan de slag met het promoten en verspreiden
daarvan. De rijksoverheid zal de introductie van deze aanpak bij
Nederlandse gemeenten ondersteunen.  

 

Doelstelling

Gemeenten voeren regie op een integrale en samenhangende aanpak van
overgewicht bij kinderen en jongeren, bij voorkeur volgens de beginselen
van EPODE, aangepast aan de Nederlandse omstandigheden.

Aanpak

Benoeming van een ambassadeur voor een integrale en samenhangende lokale
aanpak van overgewicht bij kinderen. 

Bundeling van diverse initiatieven voor de uitrol van een integrale en
samenhangende lokale aanpak van overgewicht bij kinderen.

ZonMw krijgt de opdracht om een infrastructuur op te zetten ter
ondersteuning van gemeenten die met een integrale en samenhangende
lokale aanpak van overgewicht bij kinderen aan de slag gaan. 

Integraal Toezicht Jeugdzaken onderzoekt in 2009 in hoeverre gemeenten
met grote overgewichtproblematiek onder de jeugd er in slagen een
samenhangend en integraal beleid te voeren.

Kindvriendelijke steden

Het netwerk Child Friendly Cities is in ons land een initiatief van de
VNG en Jantje Beton. Het netwerk richt zich op het leefbaarder maken van
de leefomgeving voor kinderen. De internationale beweging Child Friendly
Cities is in 1996 gestart door Unicef/UN-Habitat. Het is een wereldwijd
initiatief, gerelateerd aan de implementatie van het Verdrag inzake de
Rechten van het Kind. 

Op 5 november 2008 ondertekenden alle partijen van het Europese netwerk
Child Friendly Cities een verklaring voor het kindvriendelijker maken
van steden. De verklaring stelt dat er meer aandacht moet zijn voor de
positie van kinderen. De ondertekenaars streven naar een goede
inrichting van de openbare ruimte, en naar een veilige, gezonde
en beschermde omgeving voor kinderen om op te groeien. Ook willen zij
voldoende scholen en goede gezondheidszorg voor kinderen, en
mogelijkheden voor ouders om te wonen en werken. Dit is nodig voor
kinderen om op te kunnen groeien en zich te kunnen ontwikkelen. Een
integrale aanpak van al deze onderwerpen staat centraal. 

Verbinden van preventie en zorg voor de jeugd

Preventieve zorg voor alle kinderen tot negentien jaar

Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is preventieve gezondheidszorg die aan alle
kinderen en jongeren van 0-19 jaar wordt aangeboden. Het doel van de JGZ
is het volgen van de ontwikkeling van de jeugd, het signaleren van
stoornissen daarin en het tijdig aanbieden van interventies. In de
eerste vier levensjaren ligt het accent voornamelijk op de lichamelijke,
psychische en cognitieve ontwikkeling, en op mogelijke risico’s in het
gezin waarin kinderen opgroeien. Gedurende de basisschoolleeftijd
verschuift het accent naar de sociale ontwikkeling (vriendjes, pesten)
en vanaf het voortgezet onderwijs is daarnaast ook aandacht voor de
maatschappelijke positie (school, schoolverzuim, vrijetijdsbesteding)
van de jongere.

Het in kaart brengen van de groei en ontwikkeling van kinderen in de
leeftijd van 0-4 jaar gebeurt op het consultatiebureau. Kinderen krijgen
er de vaccinaties in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma. Op een
aantal momenten worden zij ook gewogen en gemeten, en krijgen ouders
vragenlijsten voorgelegd over eet- en beweeggedrag en verdere
ontwikkelingen van het kind. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw
heeft het consultatiebureau een bereik van vrijwel 100 procent. De
medewerkers zien dus bijna alle kinderen. Al deze taken zijn opgenomen
in het zogeheten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Het
consultatiebureau zal op termijn opgaan in de Centra voor Jeugd en
Gezin.

Diagnostiek, signaleringsprotocol en richtlijnontwikkeling

Met het oog op preventie is het van belang om zo vroeg mogelijk
overgewicht en obesitas bij kinderen te kunnen signaleren. Er zijn voor
0-2 jarigen echter nog geen zogeheten ‘afkappunten’ gedefinieerd
voor de diagnostiek van overgewicht en obesitas. Aan de Gezondheidsraad
is advies gevraagd over de preventie en behandeling van overgewicht bij
0-2 jarigen waarbij de bevindingen worden betrokken van het Partnerschap
Overgewicht Nederland over dit onderwerp. 

Voor de professionals in de JGZ is een uniform signaleringsprotocol
ontwikkeld voor het meten en signaleren van overgewicht bij de jeugd.
Dit was nodig omdat voorheen veel diversiteit bestond in de manier van
meten van lengte en gewicht en de interpretatie daarvan. Het protocol
beschrijft de methode, het meetinstrument en de criteria voor
signalering van overgewicht. Een en ander past binnen het
basistakenpakket van de JGZ. 

In het ZonMw-programma ’Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg’ is in 2008
een aanvraag gehonoreerd om een multidisciplinaire richtlijn overgewicht
jeugd te ontwikkelen. Als vertrekpunt voor het ontwikkelen van deze
richtlijn gelden onder andere het signaleringsprotocol en de
vroegdiagnostiek overgewicht bij 0-2 jarigen. 

Overbruggingsplan

Naast het signaleringsprotocol is er een overbruggingsplan opgesteld dat
professionals houvast biedt voor de begeleiding (van ouders met)
kinderen met overgewicht. Het is een methode voor gedragsverandering op
de verschillende contactmomenten in de JGZ. Het overbruggingsplan
bestaat uit onder meer anamneselijsten, adviezen, aanwijzingen voor
motiverende gespreksvoering en ondersteunende informatie. De speerpunten
zijn borstvoeding, het drinken van minder zoete dranken, meer buiten
spelen en bewegen, minder tv-kijken en computeren, en regelmatig en
gezond ontbijten. 

In het thematisch toezicht op de jeugdgezondheidszorg dat de Inspectie
voor de gezondheidszorg het afgelopen jaar uitvoerde, is gekeken in
hoeverre professionals van de jeugdgezondheidszorg werken volgens het
signaleringsprotocol en het overbruggingsplan. De eerste resultaten
laten zien dat nog veel verbetering mogelijk is. De definitieve
rapportage verschijnt naar verwachting voorjaar van 2009.

Richtlijn, signaleringsprotocol en overbruggingsplan zullen onderdeel
gaan uitmaken van de zorgstandaard die het partnerschap ontwikkelt (zie
paragraaf 4.3.2). Daarbinnen wordt ook gewerkt aan een ketenzorgmodel
voor kinderen.

Doelstelling

JGZ en eerstelijns gezondheidszorg worden effectief ingezet bij
gegevensverzameling, signalering en aanpak van overgewicht en obesitas
bij kinderen en jongeren. 

Aanpak

Advies van de Gezondheidsraad over diagnose en aanpak overgewicht 0-2
jarigen.

Uniforme toepassing van het signaleringsprotocol door de
jeugdgezondheidszorg.

Ontwikkelen van een multidisciplinaire richtlijn overgewicht jeugd. 

Verbetering van de uitvoering van het overbruggingsplan. 

Beweegstimulering door de jeugdgezondheidszorg

VWS heeft aan het Centrum Jeugdgezondheid van het RIVM opdracht gegeven
een standpunt op te stellen over beweegstimulering door de JGZ. In dit
standpunt moet worden aangegeven welke mogelijkheden de JGZ heeft om
binnen de reguliere contactmomenten van het basistakenpakket bewegen
bespreekbaar te maken, erover te adviseren en kinderen zo nodig gericht
te verwijzen naar passende beweegactiviteiten. Uiteindelijk doel is te
komen tot een JGZ-Richtlijn Beweegstimulering. In het standpunt zal het
RIVM eerst moeten aangeven of aanvullend onderzoek nodig is,
bijvoorbeeld over de effectiviteit van beweeginterventies, voordat men
kan beginnen met de ontwikkeling van een richtlijn. Het standpunt is
eind 2008 afgerond.

Naast de individuele signalering en advisering, kan de JGZ ook een
belangrijke rol spelen bij het stimuleren van bewegen binnen de Gezonde
School. Te denken valt aan intensivering van de lessen lichamelijke
opvoeding en het stimuleren van sportieve activiteiten buiten schooluren
of bij de naschoolse opvang. Ook kan het gaan om het stimuleren van
lopen of fietsen naar school in plaats van met auto of bus.

Doelstelling

De jeugdgezondheidszorg draagt bij aan de beweegstimulering van kinderen
en jongeren.

Aanpak

RIVM-standpunt over de rol van de jeugdgezondheidszorg bij
beweegstimulering van kinderen en jongeren.

Zorg voor kinderen en adolescenten met zeer ernstig overgewicht (morbide
obesitas)

Het aantal kinderen en adolescenten met zeer ernstig overgewicht
(‘morbide obesitas’) is de afgelopen decennia sterk gestegen. In
Nederland gaat het nu om circa 0,3 tot 0,5 procent van de kinderen en
adolescenten. Bij deze groep is vaak sprake van bijkomende aandoeningen,
bijvoorbeeld diabetes type 2, verhoogde bloeddruk, verstoorde
vetstofwisseling en leververvetting, ademhalingsstoornissen en
orthopedische problemen. Ook is soms sprake van psychische problemen,
bijvoorbeeld een negatief zelfbeeld, angststoornissen, depressie en
suĂŻcidegedachten. De levenskwaliteit van deze groep is vaak sterk
verminderd, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal. Meer dan 80
procent van deze groep is ook obees als volwassene. Daardoor zullen hun
gezondheidsproblemen op latere leeftijd nog sterk toenemen.

Goede medische zorg voor kinderen en adolescenten met zeer ernstig
overgewicht is van groot belang. Beschikbare interventies variëren van
gecombineerde intensieve leefstijlinterventies en medicatie tot
chirurgische ingrepen (bijvoorbeeld het plaatsen van een maagband). De
recent gepubliceerde multidisciplinaire CBO-richtlijn ’Diagnostiek en
behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen’ ontraadt het
gebruik van geneesmiddelen bij kinderen en adolescenten, en beveelt
chirurgische interventies niet aan. De eerste keus is een behandeling
die allereerst bestaat uit het verminderen van de energie-inname door
een dieet dat leidt tot verbetering van het eetgedrag. Verder gaat het
om het verhogen van de lichamelijke activiteit. Psychologische
interventies ter ondersteuning van gedragsverandering kunnen op maat
worden toegevoegd. Bij de behandeling worden de eet- en leefgewoonten
van het gehele gezin betrokken.

Tijdens de werkconferentie van het Partnerschap Overgewicht Nederland is
uitvoerig gesproken over chirurgie bij kinderen en adolescenten. In 2009
zal het partnerschap op basis van de werkconferentie met een advies
komen op dit punt dat kan worden opgenomen in de zorgstandaard
overgewicht en obesitas bij kinderen.

 MONITORING EN ONDERZOEK 

Monitoring is belangrijk om de ontwikkeling van overgewicht en obesitas
in de Nederlandse bevolking te kunnen volgen. Dit hoofdstuk beschrijft
ook het onderzoek dat plaatsvindt in het kader van overgewicht en
obesitas. Het genereren van nieuwe kennis en deze effectief te delen en
toe te passen is van belang om te komen tot een effectievere preventie
van overgewicht en obesitas. 

MONITORING 

Volwassenen

Monitoring is belangrijk om de ontwikkeling en verdeling van overgewicht
en obesitas in de Nederlandse bevolking goed te kunnen volgen. Het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vraagt in het Permanent
Onderzoek LeefSituatie (POLS) elk jaar aan tienduizend personen hun
lichaamslengte en gewicht. Dit onderzoek loopt sinds de jaren tachtig
van de vorige eeuw en is een waardevolle bron voor informatie over de
trends in overgewicht en obesitas bij volwassenen en kinderen. Zo werd
bijvoorbeeld duidelijk dat de stijgende trend in Nederland sinds 1980
optrad bij alle leeftijden en dat de stijging gelijk is verdeeld over
stad en platteland. Uit de cijfers kunnen we voorzichtig concluderen dat
het percentage volwassenen met overgewicht zich sinds 2000 stabiliseert.
In ieder geval is deze stijging minder duidelijk dan in de jaren
negentig. Het percentage obesitas blijft echter gestaag verder stijgen,
ook in de laatste jaren.

Het POLS-onderzoek is een onmisbare bron van informatie maar heeft als
nadeel dat gewicht en lengte zelf gerapporteerd wordt door de
respondenten. Om een correct beeld te hebben van de stand van zaken en
de trends, is een objectieve meting van lengte en gewicht met een
representatieve steekproef noodzakelijk. In het algemeen overschatten
mensen namelijk hun lengte, en onderschatten hun gewicht, hetgeen
resulteert in de rapportage van te gunstige BMI–waarde. 

De meest recent gemeten representatieve gegevens over overgewicht bij
volwassenen stammen uit 1993-1997, namelijk uit het zogeheten
MORGEN-project van het RIVM (Monitoring van Risicofactoren en Gezondheid
in Nederland). Het RIVM heeft daarom in 2007 van VWS de opdracht
gekregen om een nieuwe monitorstudie uit voeren met als titel
‘Nederland de maat genomen’. De studie onderzoekt, naast lengte en
gewicht, ook de middel- en heupomtrek, de bloeddruk en het cholesterol-
en glucosegehalte in het bloed. Met een vragenlijst wordt bovendien
informatie verzameld over voeding, beweging, roken,
ziekte(geschiedenis), gedragsdeterminanten, houding ten aanzien van
gezondheidsbevorderende campagnes en sociaaldemografische kenmerken.
Alles bij elkaar levert ’Nederland de maat genomen’ de komende jaren
een goede gegevensbasis voor het beleid rond overgewicht en obesitas en
aandoeningen die daarmee samenhangen. 

De studie ‘Nederland de maat genomen’ mondt ook uit in een module
voor het meten van lengte, gewicht en buikomvang. Deze module wordt
verankerd in de Lokale en Nationale Monitor Gezondheid, de huidige
infrastructuur voor het uitvoeren van monitoronderzoek door GGD’en. 

 Jeugd

Inzicht in de omvang en ontwikkeling van de problematiek bij de jeugd is
van groot belang voor effectieve preventie. De monitoring van
overgewicht en obesitas bij kinderen en jongeren is verdeeld over een
aantal onderzoeken en monitors.

De jeugdgezondheidszorg meet bij alle kinderen van 0-19 jaar regelmatig
lengte en gewicht en legt dit vast in de Lokale en Nationale Monitor
Gezondheid (voorheen de JGZ-monitor). Zowel op het gebied van meten van
de kinderen als op het gebied van ICT-toepassingen bij de invoering van
de data blijken er nog grote verschillen te bestaan tussen GGD’en en
Thuiszorgorganisaties. De invoering van het Elektronisch Kind Dossier
(EKD) maakt het mogelijk om in de toekomst de ontwikkeling van
overgewicht en obesitas in deze leeftijdsgroep wel op de voet te volgen.


Zover is het nu nog niet. De meest recente gemeten gegevens over lengte
en gewicht bij de jeugd zijn afkomstig uit de Vierde Landelijke
Groeistudie, die liep van 1993-1997 en de intermediaire studie van TNO
(2002-2004) die is gebaseerd op metingen van lengte en gewicht bij
kinderen van 4-15 jaar bij elf GGD’en. TNO heeft in 2007 van VWS de
opdracht gekregen om de Vijfde Landelijke Groeistudie uit voeren. Samen
met de derde (1980), de vierde (1997) groeistudie en de intermediaire
TNO-studie (2002-2004), geeft deze nieuwe studie straks een betrouwbaar
beeld van de ontwikkelingen in overgewicht en obesitas bij kinderen van
0- 19 jaar sinds 1980. 

Figuur 8: Overzicht uit drie groeistudies van overgewicht en obesitas
bij jongens (links) en meisjes (rechts) van 4-15 jaar in 1980, 1997 en
2004.

In opdracht van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin is in 2007
een aparte Jeugdmonitor gelanceerd. Overgewicht en obesitas bij de jeugd
maken deel uit van deze monitor. De gegevens van de Jeugdmonitor zijn
afkomstig van de jaarlijkse CBS-POLS steekproef van tweeduizend kinderen
in de leeftijd van 2-19 jaar. Ook hier gaat het om door de jeugdigen
zelf of hun ouders of opvoeders gerapporteerde gegevens over lengte en
gewicht.

Ook in het kader van het Convenant Grotestedenbeleid is er onderzoek
gedaan naar overgewicht bij de jeugd. De 31 grote en middelgrote steden
in ons land hebben dit onderwerp als speerpunt benoemd onder de Sociale
Pijler van het Convenant Grotestedenbeleid. Het RIVM voert in dit kader
een benchmark uit naar de gegevensverzameling door gemeentes van
overgewicht bij 0-19 jarigen. In 2009 zal het RIVM hiervoor de derde en
laatste meting uitvoeren.

In Europees verband is Nederland betrokken bij de WHO-studie
‘monitoring childhood obesity’.

Als basis van deze studie heeft de WHO een format ontwikkeld om EU-breed
de prevalentie van overgewicht en obesitas onder kinderen in kaart te
brengen. 

Doelstelling

Het structureel monitoren van de prevalentie van overgewicht en obesitas
in de Nederlandse bevolking op basis van gemeten lengte- en
gewichtgegevens.

Het volgen van de trends in ontwikkeling en verdeling van overgewicht en
obesitas in de Nederlandse bevolking op basis van zelfrapportage.

Aanpak

Uitvoeren monitorstudie ‘Nederland de maat genomen’ door het RIVM. 

Uitvoeren vijfde landelijke Groeistudie door TNO.

Bijhouden van trends in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas
ontwikkeling bij volwassenen en kinderen via het Permanent Onderzoek
LeefSituatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en
de Jeugdmonitor.  

Uitvoeren derde en laatste benchmark van overgewicht bij 0-19 jarigen in
het kader van het Grotestedenbeleid (RIVM).

Ontwikkelen van een module die aansluit bij de Nationale en Lokale
monitor Gezondheid voor het uniform meten van gegevens over lengte en
gewicht voor volwassenen.

Aansluiting van monitoren van overgewicht en obesitas bij de jeugd op
het Elektronisch Kinddossier.

ONDERZOEK

Naast objectieve metingen van ontwikkelingen in lengte en gewicht bij de
Nederlandse bevolking, is basaal onderzoek nodig. Zo is het voor een
effectieve aanpak van overgewicht van belang onderzoek te doen naar het
proces waarmee het menselijk lichaam op een ‘natuurlijke’ wijze
reageert op een ‘onnatuurlijke’ omgeving waarin veel meer voedsel
voorhanden is dan nodig. Hoe dit proces precies in elkaar zit, is nog
steeds slechts gedeeltelijk ontrafeld. Meer basaal onderzoek is nodig
naar de factoren die hierbij een rol spelen zoals de menselijke
bouwstenen (genetica), de fysiologie en het menselijk gedrag. Ook is er
onderzoek nodig naar de gezondheidsrisico’s en naar de determinanten
in de omgeving die de ‘natuurlijke’ reactie op overvloed kennelijk
uitlokken. 

Deze kennis kan behulpzaam zijn bij de ontwikkeling van interventies die
ervoor zorgen dat mensen het gewenste gedrag (blijvend) vertonen, niet
dikker worden of zelfs afvallen. Evaluatieonderzoek moet de werkzaamheid
en effectiviteit van interventies en beleidsmaatregelen vaststellen.

Kennis genereren

Wetenschappelijk onderzoek heeft de laatste jaren veel relevante
inzichten opgeleverd over de gezondheidsrisico’s van overgewicht. Zo
werd bijvoorbeeld aangetoond dat ook bij matig overgewicht het risico op
hart- en vaatziekten met 30 procent is verhoogd, en dat dit voor
ongeveer de helft komt door ongunstige effecten op de bloeddruk en het
cholesterolgehalte. Voor de jeugd hebben vergelijkingen van de zogeheten
E-MOVO-gegevens geleid tot het inzicht dat tieners met overgewicht de
negatieve gevolgen ondervinden van de vele extra kilo’s die ze
meedragen. Leven in minder goede gezondheid als gevolg van overgewicht
start dus al in de tienerleeftijd.

Onderzoeksprogramma’s voor de praktijk

Het RIVM en TNO voeren in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek
uit. Jaarlijks worden de twee instituten aangestuurd met een afgestemde
onderzoeksopdracht. Voor een klein deel vloeien opdrachten van VWS aan
deze instituten voort uit wettelijke en/of Europese verplichtingen, of
uit toezeggingen van de ministers en staatssecretaris aan de Tweede
Kamer. Het leeuwendeel wordt gevormd door beleidsondersteunende
opdrachten. .

Recent is ook gestart met meer integrale, langlopende
onderzoeksprojecten vanuit de departementen VWS, LNV en EZ. Daarbij zijn
de volgende onderzoeksinstituten aangehaakt: TNO Kwaliteit van Leven,
Het DLO-onderzoeksprogramma van LNV, diverse universiteiten, ZonMw, NWO,
het RIVM en de Gezondheidsraad. Het eerste recent gestarte
onderzoeksproject in deze context is het samenwerkingsproject ‘Wat
gaan we eten? Groente!’. Er bestaan ideeĂ«n om de
kennisinformatiesystemen ten aanzien van informatie over overgewicht en
obesitas van de verschillende onderzoeksinstituten aan elkaar te
koppelen, zodat dezelfde informatie en resultaten door alle onderzoekers
en beleidsambtenaren kunnen worden geraadpleegd. 

In 2007 zijn vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven,
kennisinstellingen, maatschappelijke partijen en de overheid op de
gebieden van eten en bewegen voor het eerst bijeengekomen in een
kennisarena. Zij hebben zich gebogen over de belangrijke
onderzoeksthema’s op de gebieden eten en bewegen. In gezamenlijkheid
hebben deze partijen twee speerpunten afgesproken, te weten ‘het
vitale kind van de toekomst’ en ‘beweging in de zorg van de
toekomst/de kwetsbare oudere’. Deze twee speerpunten zullen vanaf 2009
verder worden uitgewerkt in de onderzoeksprogrammering van TNO Kwaliteit
van Leven en RIVM. 

Een voorbeeld is een eerste opzet voor een model dat al bij de geboorte
de kans kan schatten op overgewicht op latere leeftijd. Dit model is
door het RIVM op basis van verzamelde gegevens uit de PIAMA-studie
(Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie) opgesteld. In
samenwerking met TNO Kwaliteit van Leven kan dit model verder worden
verfijnd. Een dergelijk model zou hulpverleners in de JGZ kunnen helpen
om de selectie van doegroepen voor preventie van overgewicht beter te
onderbouwen.

Ook binnen de kennisarena ‘voeding’ is aandacht voor overgewicht
binnen de onderzoekslijnen ‘determinanten van voedselkeuze gedrag’
en ‘Chronische ziekten en voedingsfysiologie’.

Doelstelling

Wetenschappelijke inzichten in het ontstaan, de preventie en behandeling
van overgewicht zijn beschikbaar. 

Aanpak

Bevordering van uiteenlopende vormen van onderzoek via
onderzoeksprogramma’s en de kennisarena’s.

Kennis delen

Kenniscentrum Overgewicht

Om een krachtige impuls te geven aan de aanpak van overgewicht en
obesitas is in 2002 met subsidie van het ministerie van VWS het
Kenniscentrum Overgewicht (KCO) opgericht. Het KCO maakt kennis
toegankelijk op het terrein van de oorzaken, preventie en behandeling
van overgewicht. Het KCO fungeert als vraagbaak voor het veld en voor
het ministerie van VWS. Ook bevordert het de afstemming tussen de vele
betrokken veldpartijen, door middel van het Platform Overgewicht, dat
vier keer per jaar bij elkaar komt. Binnen het Platform wordt informatie
over nieuwe ontwikkelingen en projecten uitgewisseld en afgestemd, en
wordt samenwerking gestimuleerd. Sinds de oprichting heeft het KCO een
druk bezochte website opgebouwd (  HYPERLINK
"http://www.overgewicht.org"  www.overgewicht.org ). In 2008 is de
website verder geprofessionaliseerd. Zij wordt maandelijks meer dan
zesduizend keer bezocht, ook vanuit diverse andere landen.

Wanneer informatie op belangrijke punten ontbreekt of ontoereikend is,
zal het KCO proberen deze kennis te verbeteren en aan te vullen. In 2009
wordt bekeken hoe het KCO meer kan aansluiten bij de activiteiten van
het Centrum Gezond Leven van het RIVM (zie ook paragraaf 5.2.3).

Academische werkplaatsen

In november 2004 ontving ZonMw de gezamenlijke opdracht van het
ministerie van VWS en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO) om onderzoek door onderzoeksinstellingen en
uitvoeringsorganisaties op het gebied van de publieke gezondheid te
bundelen in de vorm van academische werkplaatsen. Deze opdracht is
gebaseerd op het RGO-advies 'Kennisinfrastructuur Public Health’. Het
ZonMw-programma Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid heeft als
doel het structureel versterken en verankeren van vraaggestuurde
onderzoeksactiviteiten op het gebied van de publieke gezondheid door de
inrichting van academische werkplaatsen. Het programma moet leiden tot
een betere samenwerking tussen praktijk, beleid, onderzoek en onderwijs.
Het investeert primair in de infrastructurele voorzieningen die nodig
zijn voor de inrichting van academische werkplaatsen en streeft naar
zelfstandige voortzetting van de werkplaatsen na afloop van het
programma. ZonMw financiert maximaal 80 procent van het totale
subsidiebedrag. De overige 20 procent dient door de deelnemers aan de
betreffende werkplaatsen uit eigen middelen te worden bijgedragen. Het
ontstaan van vergelijkbare samenwerkingsverbanden zonder financiering
vanuit ZonMw wordt overigens ook toegejuicht en aangemoedigd.

Doelstelling

Relevante kennis over preventie en behandeling overgewicht en obesitas
wordt gedeeld door de betrokken partijen in praktijk, beleid, onderzoek
en onderwijs.

Aanpak

Afstemming van de activiteiten tussen Kenniscentrum Overgewicht (KCO) en
Centrum Gezond Leven.

Voortzetting ZonMw-programma Academische Werkplaatsen Publieke
Gezondheid.

Kennis toepassen

Programmeringsstudie

In opdracht van ZonMw heeft de programmeringsstudie overgewicht
systematisch de kennis in kaart gebracht over veelbelovende en/of
effectieve strategieën, die ingrijpen op (determinanten van)
overgewicht en obesitas bij kinderen en jongeren (tot 18 jaar). Deze
studie laat zien waar de belangrijkste lacunes liggen op basis van een
uitgebreide literatuurstudie, een expertmeeting en aanvullende
consultaties. Ook doet de studie aanbevelingen voor
onderzoeksprioriteiten en implementatieactiviteiten. De onderzoekers
hebben de prioriteiten vastgesteld op basis van aangetoonde
effectiviteit, op draagvlak in de praktijk, en op een inschatting van de
mogelijkheden tot toepassing van de betreffende strategieën.

De resultaten van de programmeringstudie worden gebruikt bij de verdere
invulling de preventie van overgewicht in het Programma Preventie van
ZonMw. Ook andere programma’s die te maken hebben met preventie,
zullen gebruik maken van deze programmeringsstudie.

Het Programma Preventie van ZonMw

Om de meest veelbelovende lokale initiatieven de kans te geven zich
verder te ontwikkelen en vervolgens breder te worden geĂŻmplementeerd,
heeft de minister van VWS aan ZonMw een aanwijzing gegeven voor het
derde deel van het derde Programma Preventie. Een deel van het
preventiebudget wordt beschikbaar gesteld voor de ondersteuning van
veelbelovende lokale initiatieven in de openbare gezondheidszorg via een
stimulans vanuit het Programma Preventie. In eerste instantie gaat het
hierbij om lokale interventies rond overgewicht, roken, alcohol en
drugs.

VWS heeft ZonMw verzocht om het vierde Programma Preventie (2012-2015)
te baseren op de vier thema’s uit de kabinetsvisie op gezondheid en
preventie: koesteren en innoveren, samenhangend en integraal
gezondheidsbeleid, verbinding tussen preventie en zorg, en verbinden,
samenwerken en moderniseren van de bestuurlijke omgeving. Om sterker op
deze pijlers van de kabinetsvisie te kunnen sturen, is meer focus en
massa nodig dan tot nu toe en kan het nodig zijn om op een beperkt
aantal speerpunten sterker te investeren. De opdrachtbrief benadrukt
teven het belang van implementeren en evalueren van successen. 

Het Centrum Gezond Leven

Het Centrum Gezond Leven bij het RIVM geeft betrouwbare informatie over
leefstijlinterventies aan professionals. Het bevordert de afstemming in
het aanbod, ontwikkelt een certificeringssysteem en monitort de
implementatiegraad en het bereik van interventies. Voor een
uitgebreidere beschijving zie paragraaf 4.2.2 Effectieve interventies:
Centrum Gezond Leven).

Doelstelling

Beschikbare kennis over preventie en behandeling overgewicht en obesitas
wordt toegepast in implementatie van veelbelovende en/of effectieve
strategieën.

Aanpak

In het vierde Programma Preventie van ZonMw wordt sterker gestuurd op
veelbelovende projecten in de openbare gezondheidszorg.

Internetloket bij het Centrum Gezond Leven voor informatie over
veelbelovende en effectieve interventies.

AANSLUITING BREDE PREVENTIEVISIE 

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de in deze nota genoemde
doelstellingen die bijdragen aan het terugdringen van overgewicht en de
aanpak om deze tussendoelen te bereiken. Dit overzicht laat zien hoe het
thema overgewicht past binnen de brede preventievisie ‘Gezond zijn,
gezond blijven; een visie op gezondheid en preventie’ van VWS. De
onderwerpen die zich specifiek richten op kinderen en jeugd zijn
gemarkeerd met een gekleurde achtergrond.

De brede preventievisie schetst de aanpak van VWS om de meest actuele
volksgezondheidsproblemen het hoofd te bieden en om preventie
daadwerkelijk te laten bijdragen aan de samenleving en de houdbaarheid
van het zorgstelsel. Hieronder wordt dit beleid voor overgewicht
uitgewerkt langs vier programmalijnen van de brede preventievisie:

1. koesteren en innoveren

2. samenhangend en integraal gezondheidsbeleid

3. preventie in de zorg

4. bestuurlijke omgeving: verbinden samenwerken en moderniseren

1. koesteren en innoveren

onderwerp	doelstelling	aanpak

Voedingswaarde-

declaratie (4.1.1)	Betrouwbare, begrijpelijke en eenduidige informatie
van voedingswaarden op alle voorverpakte voedingsmiddelen. 

Vermelding van voedingswaarden en caloriegehalte op menu’s en
prijslijsten voor maaltijden in de horeca en catering.

	De Gezondheidsraad adviseert over de dagelijkse voedingsrichtlijn. 

Het Voedingscentrum faciliteert de horeca met de ‘Caloriechecker voor
de horeca’.



Keuze-

bevorderende logo’s (4.1.1)

	Uniforme en eenduidige toepassing van keuzebevorderende logo’s met
transparante criteria op alle productgroepen. 

	Het in het kader van het Convenant overgewicht uitwerken van het advies
van de Gezondheidsraad over logo’s.  



Warenwet (4.1.1)

	Warenwet bevat geen voorschriften die bijdragen aan onnodige
calorie-inname.

	Doorlichting Warenwet en aanpassing van voorschriften.



Onafhankelijke voorlichting over gezonde voeding en bewegen (4.1.2)

	Individuen en intermediairs zijn zich bewust van het belang van de
energiebalans en beschikken over kennis en instrumenten hoe zij deze
balans kunnen waarmaken. 

	Verdere versteviging van kennis over en bewustwording van de
energiebalans. 

Operationalisatie van de energiebalans door het aanreiken van
handelingsperspectieven voor de aanpak van overgewicht.

Uitvoeren van Energiebalans-campagnes op het werk en specifiek voor
mannen. 

Voortzetting en verdere uitwerking van algemene en doelgroepgerichte
communicatie, voorlichting en instrumentontwikkeling door
Voedingscentrum en NISB.



Wet publieke gezondheid (4.2.1)

	De werking van de Wmo en Wpg zijn sterker met elkaar verbonden.

De Wpg structureert de lokale nota’s gezondheidsbeleid naar analogie
van de Wmo-nota’s

Gemeenten besteden meer aandacht aan de implementatiemogelijkheden van
de lokale preventienota. 

	Gemeenten benoemen expliciete doelstellingen en resultaten in de lokale
nota volksgezondheid en deze voorzien van actieplannen. 

Gemeenten benoemen expliciete doelstellingen en resultaten in de lokale
nota volksgezondheid en deze voorzien van actieplannen. 

Gemeenten benoemen expliciete doelstellingen en resultaten in de lokale
nota volksgezondheid en deze voorzien van actieplannen. 

De zogeheten ‘preventiecyclus’ (Volksgezondheidstoekomstverkenning
van het RIVM > Landelijke preventienota met landelijke speerpunten >
gemeentelijke nota’s > toezicht door de inspectie (IGZ) wordt
duidelijker opgenomen in de Wpg.



Lokale nota volksgezondheid (4.2.2)

	Gemeenten zijn in staat een eigen beleid te formuleren voor de aanpak
van overgewicht en dit praktisch uit te werken in een actieprogramma. 

	Handleiding voor gemeenten met praktische informatie, concepten en
voorbeelden van de preventie van overgewicht ten behoeve van het
opstellen van een lokale preventienota. 

‘Leeflijn’ met ingrediĂ«nten van voor de aanpak van overgewicht bij
de verschillende leeftijdsgroepen met onder andere communicatie-ingangen
en contactmomenten.



Voorlichting aan ouders en opvoeders over gezonde voeding (4.4.1)

	Kinderen en ouders zijn zich bewust van nut en plezier van een gezonde
leefstijl en de energiebalans, en weten hoe ze die kunnen
verwezenlijken.

	In 2009 en 2010 gerichte voorlichtingscampagnes en -middelen van het
Voedingscentrum. 



Reclame gericht op kinderen (4.4.2)

	Kinderen onder de 12 zoveel mogelijk gevrijwaard aan reclame voor
voedingsmiddelen die niet passen in een gezond voedingspatroon. 

	Betrokken partijen aanzetten tot het uiterste te gaan om uit de impasse
rond aanpassing van de Reclamecode te komen.

Vervolgmeting ‘Kidsmarketing’ door de VWA in 2009.  

Internationale samenwerking en afstemming zoeken gericht op een uniform
boven-nationaal kader, bijvoorbeeld in EU/WHO-verband. 



Monitoring (5.1)

	Het structureel monitoren van de prevalentie van overgewicht en
obesitas in de Nederlandse bevolking op basis van gemeten lengte- en
gewichtgegevens.

Het volgen van de trends in ontwikkeling en verdeling van overgewicht en
obesitas in de Nederlandse bevolking op basis van zelfrapportage.

	Uitvoeren monitorstudie ‘Nederland de maat genomen’ door het RIVM. 

Uitvoeren vijfde landelijke Groeistudie door TNO.

Bijhouden van trends in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas
ontwikkeling bij volwassenen en kinderen via het Permanent Onderzoek
LeefSituatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en
de Jeugdmonitor.  

Uitvoeren derde en laatste benchmark van overgewicht bij 0-19 jarigen in
het kader van het Grotestedenbeleid (RIVM).

Ontwikkelen van een module die aansluit bij de Nationale en Lokale
monitor Gezondheid voor het uniform meten van gegevens over lengte en
gewicht voor volwassenen.

Aansluiting van monitoren van overgewicht en obesitas bij de jeugd op
het Elektronisch Kinddossier.).



Kennis genereren (5.2.1)

	Wetenschappelijke inzichten in het ontstaan, de preventie en
behandeling van overgewicht zijn beschikbaar. 

	Bevordering van uiteenlopende vormen van onderzoek via
onderzoeksprogramma’s en kennisarena’s..



Kennis delen (5.2.2)

	Relevante kennis over preventie en behandeling overgewicht en obesitas
wordt gedeeld door de betrokken partijen in praktijk, beleid, onderzoek
en onderwijs.

	Afstemming van de activiteiten tussen Kenniscentrum Overgewicht (KCO)
en Centrum Gezond Leven.

Voortzetting ZonMw-programma Academische Werkplaatsen Publieke
Gezondheid.



Kennis toepassen (5.2.3)

	Beschikbare kennis over preventie en behandeling overgewicht en
obesitas wordt toegepast in implementatie van veelbelovende en/of
effectieve strategieën.

	In het vierde Programma Preventie van ZonMw wordt sterker gestuurd op
veelbelovende projecten in de openbare gezondheidszorg.

Internetloket bij het Centrum Gezond Leven voor informatie over
veelbelovende en effectieve interventies.





2. samenhangend en integraal gezondheidsbeleid

onderwerp	doelstelling	aanpak

Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (4.2.1)

	Bewegingsarmoede bij te weinig actieve burgers is teruggedrongen.

Gemeenten investeren in een beweegvriendelijke omgeving.

	Interventieaanbod voor thuis, in de wijk, op school, op het werk,
revalidatiecentra, vanuit de eerstelijnszorg en natuurlijk de sportclub.

Financiële impuls aan deelnemende gemeenten.

Regionale adviseurs ondersteunen gemeenten bij het opstellen en
uitvoeren van plannen.



Krachtwijken (4.2.1)

	Krachtwijken in de grote steden zijn een prettige en gezonde plek om te
wonen en maken een gezonde leefstijl mogelijk. 

	Overgewicht is een speerpunt in de experimenten Gezonde Wijk van de
krachtwijken. 

Het Centrum Gezond Leven ondersteunt dit met een werkplaats Gezonde
Wijk.



Groen en de stad, natuur en gezondheid (4.2.1)

	Overheden, bedrijven en maatschappelijke partners maken samen werk van
een groene leefomgeving. 

	Aanleg en inrichting van groengebieden.

Voorbeeldprojecten en leer-werkateliers.

Bijeenkomsten en een actief kennisnetwerk. 



Lokale monitoring (4.2.2)

	Gemeenten zijn in staat beleidsprioriteiten te stellen en hun beleid te
evalueren aan de hand van de actuele gezondheidssituatie van de
bevolking en ontwikkelingen en trends hierin.  

	Lokale monitoring van overgewicht en obesitas bij volwassenen en
kinderen door GGD’en. 

Ontwikkeling van de Vraag Aanbod Analyse Monitor.



Praktische ondersteuning gemeenten (4.2.2)

	Gemeenten worden ondersteund bij het implementeren van best practices
op het gebied van overgewicht en obesitas.  

	Verruiming (door herallocatie) van de beschikbare capaciteit in het
vierde ZonMw-Programma Preventie voor de implementatie van veelbelovende
projecten in de openbare gezondheid. 



Gezond op het werk (4.2.3)

	Werkgevers bevorderen een gezonde leefstijl en een gezond gewicht bij
hun werknemers. 

	Start kennisinvesteringsprogramma 'Participatie en Gezondheid' van VWS
en SZW in 2009.

Arboportaal en Centrum Gezond Leven stellen concrete informatie, best
practices en instrumenten beschikbaar. 

Het NISB biedt kennis en praktische ondersteuning bij 'bewegen op het
werk'-programma's.

Het Voedingscentrum biedt de Balansdag op het werk aan. 

De Stichting van de Arbeid biedt in de brochure ‘Bied tegenwicht aan
overgewicht’ voor CAO-onderhandelaars, management en
personeelsafdelingen van bedrijven, ondernemingsraden en
werknemers informatie aan over het waarom en hoe van overgewicht op de
werkvloer. 



Convenant overgewicht (4.2.4)

	Maatschappelijke partijen nemen hun verantwoordelijkheid en dragen bij
aan het verminderen van overgewicht onder kinderen en het tot stilstand
brengen van de groei van overgewicht onder volwassenen. 

	De convenantpartners benoemen voor het laatste jaar van het convenant
concrete acties en termijnen die bijdragen aan vermindering van het
overgewicht in Nederland, en voeren deze uit.  

Belanghebbende partijen verkennen de concrete winst die zij kunnen
boeken door overgewicht in hun sectoren te bestrijden, ontwikkelen daar
een passende aanpak bij en voeren deze uit.

De minister van VWS is bereid voortgaande samenwerking van de partijen
na afloop van het convenant te faciliteren. Hij zal in 2009 met de
partijen nader overleggen over de wijze waarop dat gaat gebeuren.



Olympisch plan (4.2.5)	Nederland als sportieve samenleving op Olympisch
niveau brengen. 

	Plan van aanpak voorbereiden met als partners NOC*NSF,
sportorganisaties, bedrijfsleven en overheden gericht op een grotere
participatie aan sport binnen de Nederlandse samenleving. 



Lesaanbod gezonde leefstijl (4.4.1)	Kinderen en jongeren doen op school
voldoende kennis op over gezondheid en het belang van een gezonde
leefstijl, in het bijzonder voeding en bewegen. 

Scholen zijn zich bewust van de toenemende overgewichtproblematiek onder
kinderen en jongeren. 

Scholen vullen het onderwijskerndoel gericht op het bevorderen van
gezond gedrag optimaal in. 

	Scholen worden betrokken bij integrale lokale aanpakken van overgewicht
onder de jeugd en worden gestimuleerd een ‘gezonde school’ te worden
(zie ook paragraaf 4.4.2). 

Onderzoek door SLO ter ondersteuning van de keuze voor lesmethoden voor
kennis en bewustwording ten aanzien van gezonde voeding en bewegen. 

Advies en ondersteuning van scholen door gezondheidsbevorderende
instellingen, onder coördinatie van het Centrum Gezond Leven (zie ook
paragraaf 4.4.2). 

Aanbod integraal lesprogramma ‘jeugd en voedsel’. 

Leerlingendebatten op scholen in het voortgezet onderwijs over
bewustwording van gezonde leefstijl. 



Gezonde schoolomgeving (4.2.2)

	Er is meer samenhang en eenheid in aanbod van gezondheidsbevorderende
initiatieven in het onderwijs. 

Scholen werken structureel aan een gezonde schoolomgeving met een gezond
voedingsaanbod. 

In 2010 heeft 25 procent van de scholen in het voortgezet onderwijs een
gezonde schoolkantine. 

160 scholen in het voortgezet onderwijs doen in 2009 en 2010 mee met de
Stimuleringsprijs Gezonde Schoolkantine. 

	Verdere ontwikkeling werkplaats Gezonde School. 

Scholen wijzen op het belang van aandacht voor gezondheid op school
(imago, leerprestaties). 

Ontwikkelen en bevorderen van het predikaat Gezonde School. 

De Gezonde Schoolkantine onderdeel maken van criteria voor het predikaat
Gezonde School.

Competitie stimuleringsprijs Gezonde Schoolkantine in 2009 en 2010.

Impuls brede scholen, sport en cultuur (4.2.2)

	Er is een groter dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen.

Het aantal brede scholen in het primair en voortgezet onderwijs met een
sport- en cultuuraanbod is uitgebreid.

Circa 10 procent van de sportverenigingen is versterkt.

Professionals en vrijwilligers zijn goed toegerust voor hun taak. 

Risicogroepen – zowel in termen van bewegingsarmoede als schooluitval
– op het vmbo en het mbo zijn geactiveerd. 

Talenten krijgen kansen zich te ontwikkelen tot toptalenten.

Kinderen uit achterstandsgezinnen gaan meer sporten.

Allochtone jeugd gaat meer sporten.

	Aanstelling van 2500 fte ‘combifunctionarissen’ in het kader van de
Impuls brede scholen, sport en cultuur.

Ontwikkeling van effectieve interventies en een aangepast sport- en
beweegaanbod in de sportsector.

Innovatie op het gebied van accommodaties (vooral renovatie, inrichting,
beheer en beter gebruik). 

Afsluiten van convenanten ‘Kinderen doen mee!’

Ondersteuning lokale jeugdsportfondsen.



Opvoedingsonder- steuning (4.2.2)

	Ouders en opvoeders zijn zich bewust van hun belangrijke rol als
opvoeder bij het bevorderen van de gezondheid en gezonde leefstijl van
hun kinderen.

Ouders en opvoeders zijn toegerust om deze rol waar te maken. 

Professionals die werken met jeugd 0-4 jaar zijn voldoende opgeleid en
getraind in het thema gezonde voeding en bewegen. 

	Landelijke voorlichtingscampagnes over gezonde voeding en de
energiebalans gericht op jonge ouders. 

Ouders stimuleren in het aanleren van gezonde voeding en bewegen aan hun
kinderen met behulp van professionals in kinderopvang, peuterspeelzalen
en ‘voorscholen’, onder andere door het programma ‘Eetplezier en
Beweegkriebels’. 

Een laagdrempelige en betrouwbare digitale hulpbron voor opgroei- en
opvoedingsondersteuning voor aanstaande en jonge ouders: Hallo Wereld.



Jeugd, voedsel en groen (4.2.2)

	Kinderen zijn meer verbonden met de groene omgeving.

	Subsidies via de Regeling draagvlak natuur. 

Project ‘Natuursprong’.  

Ontwerpwedstrijd voor groene speelplekken. 



Stimulering van integrale lokale aanpak (4.4.3)

	Gemeenten voeren regie op een integrale en samenhangende aanpak van
overgewicht bij kinderen en jongeren, bij voorkeur volgens de beginselen
van EPODE, aangepast aan de Nederlandse omstandigheden.

	Benoeming van een ambassadeur voor een integrale en samenhangende
lokale aanpak van overgewicht bij kinderen. 

Bundeling van diverse initiatieven voor de uitrol van een integrale en
samenhangende lokale aanpak van overgewicht bij kinderen. 

ZonMw krijgt de opdracht om een infrastructuur op te zetten ter
ondersteuning van gemeenten die met een integrale en samenhangende
lokale aanpak van overgewicht bij kinderen aan de slag gaan. 

Integraal Toezicht Jeugdzaken onderzoekt in 2009 in hoeverre gemeenten
met grote overgewichtproblematiek onder de jeugd er in slagen een
samenhangend en integraal beleid te voeren.





3. preventie in de zorg

onderwerp	doelstelling	aanpak

Ketenzorg en zorgstandaarden (4.3.2)

	Ketenzorg voor mensen met overgewicht en obesitas is omschreven in een
zorgstandaard.

De zorgstandaard voor obesitas sluit aan bij die van andere (chronische)
ziekten.

De beroepsgroepen stellen op basis van de zorgstandaard hun eigen
richtlijnen of protocollen bij. 

Behandeling van overgewicht en obesitas is multidisciplinair.

	Het Partnerschap Overgewicht Nederland ontwikkelt in 2009 een
zorgstandaard voor volwassenen en kinderen met overgewicht en obesitas.

Het Partnerschap Overgewicht Nederland stelt in 2010 een
implementatieplan op voor deze zorgstandaard.

Het Partnerschap Overgewicht Nederland stimuleert en coördineert de
ontwikkeling van standaarden en/of protocollen bij de beroepsgroepen, en
bewaakt de onderlinge samenhang.

Evaluatie van de zorgstandaard zal op termijn plaatsvinden.

Registratie van veilige geneesmiddelen die de multidisciplinaire
behandeling ondersteunen.



Overgewicht in zorginstellingen (4.3.3)

	Verpleeg- en verzorgingshuizen en de gehandicaptenzorg besteden
aandacht aan de voedingstoestand van cliënten, met aandacht voor lekker
en gezond eten en drinken.

Er is een start gemaakt met beweegstimulering in de gehandicaptenzorg 

	De verbetertajecten Eten en Drinken en het Verbetertraject Plus.

Voortgaande ondersteuning van Gehandicaptensport Nederland. 



Verzekerde zorg (4.3.4)

	Preventieve zorg voor mensen met overgewicht en obesitas wordt adequaat
gedekt in de Zorgverzekeringswet.

	Ontwikkeling van aantoonbaar effectieve preventieprogramma’s, zoals
de BeweegKuur.

Mogelijkheid tot kwijtschelding door verzekeraars van het eigen risico
bij deelname aan preventieprogramma’s.



Opleidingen (4.3.5)

	Zorgprofessionals ontvangen gerichte opleiding en nascholing in hun
preventieve rol rond overgewicht en obesitas.

	Vastleggen van de competenties die nodig zijn voor de uitvoering van de
zorgstandaard van het Partnerschap Overgewicht Nederland. 

Ondersteuning van de bij de BeweegKuur betrokken disciplines door
competentieontwikkeling, een handleiding en scholing.



Preventieve zorg voor kinderen (4.4.4) 

	JGZ en eerstelijns gezondheidszorg worden effectief ingezet bij
gegevensverzameling, signalering en aanpak van overgewicht en obesitas
bij kinderen en jongeren. 

	Advies van de Gezondheidsraad over diagnose en aanpak overgewicht 0-2
jarigen.

Uniforme toepassing van het signaleringsprotocol door de
jeugdgezondheidszorg.

Ontwikkelen van een multidisciplinaire richtlijn overgewicht jeugd. 

Verbetering van de uitvoering van het overbruggingsplan. 

PM Onderzoek IGZ naar vorderingen JGZ in toepassen signaleringsprotocol
en overbruggingsplan in 2011. 



Beweegstimulering door de jeugdgezondheidszorg (4.4.4)

	De jeugdgezondheidszorg draagt bij aan de beweegstimulering van
kinderen en jongeren.

	RIVM-standpunt over de rol van de jeugdgezondheidszorg bij
beweegstimulering van kinderen en jongeren.





4. bestuurlijke omgeving: verbinden, samenwerken en moderniseren

onderwerp	doelstelling	aanpak

Centrum Gezond Leven (4.2.2)

	Professionals kunnen beschikken over betrouwbare informatie over
leefstijlinterventies ter preventie van overgewicht en obesitas.

De lokale vraag en het landelijke aanbod van interventies en
voorlichtingsmateriaal voor overgewicht komen bij elkaar.

	Internetloket voor professionals.

Certificeringssysteem. 

Monitoring van implementatiegraad en bereik van interventies. 

Samenwerking van Centrum Gezond Leven met ZonMw, IGZ, VNG, GGD
Nederland, NIGZ, TNO en individuele GGD’en in vier academische
werkplaatsen.



Internationale afstemming (3.3.3)	Betere afspraken met de – veelal
internationaal opererende – voedingsindustrie, bijvoorbeeld op gebied
van marketing en reclame gericht op kinderen en jongeren.

Totstandkoming van Europese regelgeving op relevante beleidsterreinen,
bijvoorbeeld voedseletikettering. Onderling vergelijkbare internationale
monitoring van de overgewichtsituatie en trendontwikkelingen in
EU-lidstaten.

	Informatie-uitwisseling, netwerken en het maken van internationale
werkafspraken.





 Ongeveer 5 procent van obesitas is een bijverschijnsel van een ziekte.
Dit valt buiten deze nota. 

 Ministeries van VWS en LNV, ‘Gezonde voeding, van begin tot eind;
nota voeding en gezondheid’, juni 2008 

 De BMI-indeling in de tabel geldt voor blanke volwassenen van 18 tot
ongeveer 70 jaar. Voor kinderen en pubers gelden andere grenswaarden, en
boven de 70 jaar is de relatie tussen de BMI en de gezondheid niet meer
zo duidelijk. De mate van vervetting van het lichaam bij een bepaalde
BMI is namelijk afhankelijk van de leeftijd (oudere mensen hebben een
hoger vetpercentage dan jongere), de etniciteit (mensen uit Azië hebben
een hoger vetpercentage dan Europeanen) en het geslacht (vrouwen hebben
een hoger vetpercentage dan mannen). 

 Afkomstig uit binnenkort te verwachten CvZ-preventierapport over
overgewicht en obesitas. 

 Deze snelle ontwikkeling van overgewicht en obesitas in de diverse
regio's van ons land van 1981 tot 2007 wordt duidelijk geĂŻllustreerd in
de Nationale Atlas Volksgezondheid van het RIVM, zie
www.rivm.nl/vtv/home/Atlas/. 

 Visscher TLS, Seidell JC. The public health impact of obesity. Annu Rev
Public Health 2001;22:355-75.

 Milder IEJ, Bemelmans WJE, Mantel-Teeuwisse AK, Verschuren WMM, Klungel
OH. Increased use of prescription drugs in overweight and obese persons.
Int J Obesity (2008); S202.

 Rotteveel J, Belksma EJ, Renders CM, Hirasing RA, Delemarre – Van de
Waal HA. Type 2 diabetes in children in The Netherlands: the need for
diagnostic protocols. Eur J Endocrinol 2007; 157 (2): 175-180.

 De Kroon MLA, Renders CM, Kuipers ECC, van Wouwe JP, van Buuren S, de
Jonge GA, Hirasing RA. Identifying metabolic syndrome in young adults
without blood tests. The Terneuzen birth cohort. Eur J Publ Health 2008
(accepted)

 RIVM-analyses van PIAMA-cohort (bij 0 tot 8-jarigen) en E-MOVO data
(tieners).

 Bemelmans WJE, Hoogenveen RT, Visscher TLS, et al. Toekomstige
ontwikkelingen in matig overgewicht en obesitas. Inschatting effecten op
de volksgezondheid. RIVM rapport 260301003/2004, Bilthoven, 2004.

 Baal van PHM, Heijink R, Hoogenveen RT, Polder JJ. Zorgkosten van
ongezond gedrag. Zorg voor euro’s -3. RIVM rapport 270751015,
Bilthoven, 2006.

 Raad voor Volksgezondheid en Zorg. Gezondheid en Gedrag, 2002

   HYPERLINK "http://library.wur.nl/WebQuery/gkn/lang/1855084" \l "#" 
Heselmans , M., &   HYPERLINK
"http://library.wur.nl/WebQuery/gkn/lang/1855084" \l "#"  Rutten , J.M.
(2007) Smart meals: zorgt betere voeding ook voor betere leerprestaties?

 Florence, M., Asbridge, M., Veugelers, P. (2008). Diet Quality and
Academic Performance. Journal of school Health, 78(4), 209–215.

 RIVM Nationaal Kompas, zie ook www.rivm.nl/vtv/home/Kompas/.

 Giskes, K., F.J. van Lenthe, G. Turrell, C.B.M. Kamphuis, J. Brug en
J.P. Mackenbach (2008). Socioeconomic position at different stages of
the life course and its influence on body weight and weight gain in
adulthood: a longitudinal study with 13 year follow-up. Obesity, 16; pp
1377-1381

 Dagevos & Gijsberts, 2007; Schellingerhout, 2004; Van den Broek &
Keuzenkamp, 2008

 RIVM Nationaal Kompas Volksgezondheid.

 Dagevos en Dagevos 2008; Minderheden met meer gewicht. Sociaal
Cultureel Planbureau Den Haag, augustus 2008. 

 Keith et al., 2006; zie ook Dagevos et al., 2007a: 169-171.

 Power Parsons in Giskes 2008.

 Berg SW van den, Dolle MET, Boer JMA. Genetic contribution to obesity:
a literature review. RIVM, 2007.

 Dagevos & Munnichs, 2007; Dixon & Broom, 2007.

 K.I. Porper en V.H. Hildebrandt, Physical activity among Dutch workers
- differences between occupations, Preventive Medecine 2006; 43(1):
42-46.  

 De Gezonde Wijk, 2006, gezamenlijk onderzoek van: VU Medisch
Centrum/EMGO Instituut, SPINlab en de Architecten Cie.

 Vries S. de, M. van Winsum-Westra, J. Vreke, F. Langers: Jeugd,
overgewicht en groen. Nadere beschouwing en analyse van de mogelijke
bijdrage van groen in de woonomgeving aan de preventie van overgewicht
bij schoolkinderen. Alterra, september 2008

 European Charter on Counteracting Obesity – Istanbul – 15/17 nov.
2006.

 Bron: Ministerie van Onderwijs, Singapore.

 Healthy weight, healthy lives: a cross-government strategy for England,
2008.

 ‘Hallo Wereld’ is een digitaal voorlichtingsprogramma voor
aanstaande en jonge ouders; zie voor uitgebreidere beschrijving
paragraaf 4.4.2.  

 Physical Activity Guidelines Advisory Committee. Physical activity
guidelines advisory committee report, 2008. Washington, DC: US
department of health and human services, 2008.

 Kabinetsnota ‘Gezonde voeding, van begin tot eind, nota voeding en
gezondheid’, met medewerking van diverse ministeries, 2008. 

 Tweede Kamer 2007-2008, 22 112 nr. 623.

 BNC-fiche inzake Voorstel voor een verordening van het Europees
Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie
aan de consumenten. Tweede Kamer 2007-2008 22 112 

 Gezondheidsraad. ‘Gezonde voeding; logo’s onder de loep’, nr.
2008/22. 

 Betreft 3 rapporten van TNO: Wetenschappelijke onderbouwing van de
Balansdag, KvL/P&Z 2006.065, december 2006; Evaluatie van de Balans:
verslag van een kwantitatief onderzoek; KvL/B7G 2007.003, januari 2007;
Evaluatie van de Balansdag; Resultaten van het kwalitatief onderzoek.
KvL/B&G 2007.070, juni 2007

 Egger G, Swinburn B. An ecological approach to the obesity pandemic.
BMJ 1997;315:477-80.

 WHO document of “prevention for a Healthier America” of EPODE  

 Gezond zijn, gezond blijven, een visie op gezondheid en preventie,
beleidsnota van de minster van VWS d.d. 24-9-2007. 

 Staat van de gezondheidszorg 2005 Openbare gezondheidszorg: hoe houden
we het volk gezond? Staatstoezicht op de Volksgezondheid, Inspectie
Gezondheidszorg.

 Tackling obesities: future choices - modelling future trends in obesity
and their impact on health. Foresight report 2nd edition, UK Government
Office for Science, 2007.

 In 2005 sloten de nationale organisaties van de
levensmiddelenindustrie, cateraars, horecaondernemingen, supermarkten,
zorgverzekeraars, de georganiseerde sport en de werkgevers het Convenant
overgewicht af. Later hebben zich de Consumentenbond, de vier grote
steden, werknemerscentrales, de automatenbranche, de Nederlandse
Vereniging van Diëtisten, waterbedrijven, AGF Promotie Nederland en de
Nederlandse Hartstichting aangesloten. Paul Rosenmöller zit de
stuurgroep van het convenant voor.

 Gelijkluidende adviesaanvragen aan de SER, ROB, RVZ en Onderwijsraad 
met betrekking tot parallelle belangen bij gezondheid en preventie, d.d.
29 september 2008. 

 Brief d.d. 25 januari 2008 van de minister van VWS aan de Tweede Kamer
over de visie ‘dynamische eerstelijnszorg’.

 Uit de Doelstellingenbrief eerstelijnszorg van 3 juli 2008 aan de
Tweede Kamer.

 In het NEO zijn de volgende organisaties verenigd: Koninklijke
Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Koninklijk Nederlands
Genootschap Fysiotherapie (KNGF), Koninklijke Nederlandse Maatschappij
ter Bevordering der Pharmacie/Wetenschappelijk Instituut Nederlandse
Apothekers (KNMP/WINAp), Landelijke Vereniging van
Eerstelijns-psychologen (LVE), Maatschappelijke Ondernemers Groep,
brancheorganisatie voor Welzijn, Maatschappelijke Dienstverlening,
Jeugdzorg en Kinderopvang (MOGroep), Nederlands Huisartsen Genootschap
(NHG), Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF),
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) en Vereniging van
Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM).

 Brief minister en staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer over de
programmatisch aanpak van chronische ziekten, 16 juni 2008.

 Zie het programma 'Zeven rechten voor de cliënt in de zorg; investeren
in de zorgrelatie’, dat op 23 mei 2008 aan de Tweede Kamer is
aangeboden.

 Halberstadt J, Seidell JC, HiraSing RA, Renders CM, van Bolhuis AMP.
Partnerschap Overgewicht Nederland: ontwikkeling van een zorgstandaard
voor overgewicht en obesitas. TSG 2008;86: 281-283.

 Een zorgstandaard is een consensusdocument van zorgverleners en
patiĂ«nten waarin functioneel omschreven staat wat goede zorg voor –
in dit geval – overgewicht en obesitas is.

 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Richtlijn Diagnostiek
en behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen. Van Zuiden
Communications B.V., Alphen aan den Rijn, 2008.

 De zeventien organisaties zijn ActiZ, organisatie van zorgondernemers,
Artsenvereniging Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN), GGD Nederland,
Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), Koninklijke
Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP),
Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlands Huisartsen
Genootschap (NHG), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP),
Nederlandsche Internisten Vereeniging (NIV), Nederlandse Obesitas
Vereniging (NOV), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF),
Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD), Nederlandse Vereniging voor
Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), Nederlandse Vereniging voor
Heelkunde (NVvH), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK),
Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en Zorgverzekeraars
Nederland (ZN).

 De betreffende algemene maatregel van bestuur (Staatsblad 2008, nr.
317) regelt dat de zorgverzekeraar kan bepalen ’dat kosten van het
gebruik van zorg en overige diensten als bedoeld in de artikelen 10 en
11 van de wet geheel of gedeeltelijk buiten het verplicht eigen risico
vallen, indien de verzekerde een door de zorgverzekeraar aangewezen
programma heeft gevolgd met betrekking tot diabetes, depressie, COPD,
hart- en vaatziekten of overgewicht en de kosten die betrekking hebben
op de aandoening waarvoor verzekerde het programma heeft gevolgd.’ 

 Bemelmans WJE, Wendel-Vos GCW, Bogers RP, et al. Kosteneffectiviteit
beweeg- en dieetadvisering bij mensen met (hoog risico op) diabetes
mellitus type 2. Literatuuronderzoek en modelsimulaties rondom de
BeweegKuur. RIVM rapport 260401005/2008, Bilthoven, 2008.

 Integraal Toezicht Jeugdzaken is een samenwerkingsverband van vijf
rijksinspecties die toezicht hebben op organisaties op het gebied van
jeugd. Meer informatie is te vinden op www.jeugdinspecties.nl.

 Wallenburg, I. Overgewicht bij kinderen. In: RVZ. Publieke Gezondheid.
Achtergrondstudies. RVZ: Zoetermeer, 2006. p.75-123.

 Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag 2003/2004, Den Haag 2005.


 Nota 'Onze jeugd van tegenwoordig. Over de leefwereld en leefstijl van
jongeren', programmaministerie voor Jeugd en Gezin.

 NIGZ, De effecten van voorlichting in eigen taal en cultuur. Resultaten
van twintig jaar inzet van voorlichters eigen taal en cultuur en
allochtone zorgconsulenten in de lokale gezondheidsbevordering en zorg,
2008. 

 Arenz S, Ruckerl R, Koletzko B, von Vries R. Breastfeeding and
childhood obesity – a systematic review. Int. Journal Obesity related
Metabolical Disorders 2004;28 (10): 1247-56.

 Hallo Wereld is in 2006 door VWS ontwikkeld; momenteel valt de
interventie onder de verantwoordelijkheid van het programmaministerie
voor Jeugd en Gezin. De inhoud van het programma is ontwikkeld in
samenwerking met Consument en Veiligheid, het Kenniscentrum Overgewicht
VU/MC, de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV)
en de Amsterdamse Verloskundigen, Erfocentrum, NIGZ, NISB, Nederlands
Jeugdinstituut (NJi), STIVORO, het Trimbos-instituut en het
Voedingscentrum.

 Hollands Welvaren, hoe kinderen beĂŻnvloed worden door reclame voor
ongezonde producten’,  2006.

 VWA, ’Kids marketing’, augustus 2006.

 Zie voor een samenvatting: OFCOM, television advertising of food and
drinking products to children, Final statement. 2007.  

 Schuurman J., Buijzen M., Tv-reclame voor ongezonde voeding: maak je
niet dik? Universiteit van Amsterdam, 7 augustus 2006.

 Op de bijeenkomst ‘Voeding en gezondheid; investeren in een gezonde
jeugd’ (27 en 28 mei 2008)

 Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11
december 2007.

 Promotieonderzoek Amika Sin, 2008.

 Middelbeek L, Blokdijk L, Schuit AJ, Buijs G, Rutz SI, Schilthuis HJ,
Bemelmans WJE. Overgewichtpreventie in het voortgezet onderwijs. Het
landelijke en regionale beeld. RIVM-rapport 260412001/2007, Bilthoven,
2007. 

 Het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar is opgebouwd uit
een uniform en een maatwerkdeel. De activiteiten in het maatwerkdeel
kunnen per gemeente verschillen, omdat de gemeente het zorgaanbod
afstemt op de specifieke zorgbehoefte en op de gezondheidssituatie van
de kinderen in de gemeentelijke regio. In het maatwerkdeel kunnen
bijvoorbeeld interventies ter bestrijding van overgewicht worden
opgenomen of cursussen opvoedingsondersteuning. De activiteiten uit het
Basistakenpakket worden aangeboden tijdens landelijk vastgestelde
contactmomenten. Er zijn vijftien contactmomenten in de leeftijdsperiode
van 0-4 jaar en drie in de leeftijdsperiode 5-13 jaar. Op indicatie
kunnen daarnaast maximaal drie extra consulten of huisbezoeken
plaatsvinden.

 Gast GCM, Frenken FJM, Leest LATM van, Wendel-Vos GCW, Bemelmans WJE.
Intra-national variation in trends in overweight and leisure time
physical activities in The Netherlands since 1980: stratification
according to sex, age and urbanisation degree. Int J Obesity
2007;31:515-520.

 Een uniforme wijze van meten wordt beschreven in de ’Handleiding bij
het meten en wegen van kinderen en het invullen van groeidiagrammen’,
de “Richtlijn contactmomenten Basistakenpakket JGZ 0-19 jaar’ en het
‘Signaleringsprotocol Overgewicht in de JGZ’.

 Hurk K van den, Dommelen P van, Wilde JA de, Verkerk PH, Buuren S van,
HiraSing RA. Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15
jaar in de periode 2002-2004 (TNO-rapport KvL/JPB/2006.010). Leiden:
TNO, 2006.

 Bogers RP et al. Arch Int Med, 2007.

 Een samenwerkingsproject tussen DLO/WUR, RIVM, TNO Kwaliteit van Leven
en ZonMw, aangestuurd door de ministeries van VWS en LNV.

 Een academische werkplaats wordt gedefinieerd als een gestructureerde,
regionale samenwerking, primair tussen GGD(en) en universitaire
afdeling(en), eventueel in combinatie met Ă©Ă©n of meerdere
buiten-universitaire kennisinstituten of gezondheidsbevorderende
instellingen.

 Universiteit Maastricht in samenwerking met ResCon.
Programmeringsstudie overgewicht. augustus 2008

 Brief van VWS VGP/ADT 2879968 d.d. 16 oktober 2008 over ondersteuning
veelbelovende OGZ-projecten.

 PAGE   74 

 PAGE   23 

Nota Overgewicht Uit balans:de last van overgewicht 

Definitie overgewicht en obesitas 

Het hebben van overgewicht wordt bepaald met de Body Mass Index (BMI).
Dit is het lichaamsgewicht in kilogrammen gedeeld door de lichaamslengte
in meters in het kwadraat. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
hanteert de volgende afkappunten:

Overgewicht:		    25 < BMI < 30

Obesitas:			  BMI ≄ 30 

Voor kinderen gelden andere afkappunten, afhankelijk van leeftijd en
geslacht. 

De drang tot eten zit heel diep in ons brein: snel en veel calorieën
stapelen. Eeuwenlang kon die ene maaltijd voorlopig je laatste zijn. Het
is, net als seks, een van de sterkste oerdriften om te overleven.

                    prof. dr. R.F. Witkamp (WUR)

Integraal beleid in Zwolle 

De gemeente Zwolle wil integraal en duurzaam werken aan preventie en
aanpak van overgewicht. Het versterken van een gezonde leefstijl van de
lokale bevolking is verbonden met ambities op het gebied van sociale
cohesie, leefbaarheid, differentiatie, ruimtelijke kwaliteit en
duurzaamheid. Zwolle wil daarbij gebruik maken van de principes van
evidence-based werken, sociale marketing en publiek-private
samenwerking. Er vindt thans een oriëntatie plaats op de in Frankrijk
succesvolle EPODE-aanpak, met de intentie zich vanuit een sterke
politieke betrokkenheid te verbinden aan een langjarige integrale
aanpak. Een ‘lokale held’ (local hero) is verantwoordelijk voor
aansturing en uitvoering. 

Zwolle stelt haar prioriteiten in dit beleid op basis van haalbaarheid
en bereik, de verwachte effectiviteit, de evalueerbaarheid, de
implementeerbaarheid en duurzaamheid. De gemeente legt daarbij de nadruk
op achterstandsgroepen in wijk, school en zorg. De aanpak wordt
geflankeerd met wetenschappelijke ontwikkeling en evaluatie, waarvoor
men samenwerkt met het Onderzoekscentrum Preventie Overgewicht Zwolle
(OPOZ) en met het lectoraat De Gezonde Stad van hogeschool Windesheim.
Continue monitoring van de aanpak op de drie terreinen wijk, school en
zorg, en van effecten en bereik daarvan, moeten vernieuwende inzichten
opleveren voor praktijk, beleid en onderzoek.

 

De aanpak kent drie pijlers:

Gezonde leefwijze

Het actieprogramma Samen Gezond is een brede community-benadering van
GGD regio IJssel-Vecht in twee achterstandswijken. Het OPOZ monitort
leefstijl en gewicht van basisschoolleerlingen. 

Gezonde omgeving

In het kader van integraal gezondheidsbeleid en gezonde herstructurering
van wijken, richt het programma Kinderen in Beweging zich, in
samenwerking met TNO en de Fietsersbond, op de mogelijkheden van de
openbare ruimte voor kinderen en tieners. Het gaat om activiteiten als
spelen, fietsen en lopen.  

Gezonde zorg

De Academische Thuiszorgwerkplaats richt zich samen met Icare Thuiszorg
op een ketenaanpak van overgewicht bij kinderen en ouderen. 

 

CBO-richtlijn Obesitas 

Zowel bij volwassenen als kinderen bestaat de behandeling van obesitas
bij voorkeur uit verschillende interventies. Dat staat in de
CBO–richtlijn ‘Diagnostiek en Behandeling van Obesitas bij
volwassenen en kinderen’. Enerzijds is deze behandeling gericht op het
verminderen van de energie-inname door een individueel samengesteld
dieet, anderzijds op het verhogen van de lichamelijke activiteit.
Psychologische interventies ter ondersteuning van gedragsverandering
kunnen op maat worden toegevoegd. 

De behandeling kan soms worden ondersteund met geneesmiddelen en
chirurgie. 

Tot voor kort waren er drie goedgekeurde middelen beschikbaar, maar het
middel Rimonabant is vanwege mogelijk risicovolle bijwerkingen onlangs
van de markt gehaald. Er zijn nu nog twee geregistreerde geneesmiddelen
voor afvallen beschikbaar. Behandeling met medicijnen kan volgens het
CBO bij volwassenen worden ingezet om leefstijlinterventies te
ondersteunen, wanneer deze leiden tot beperkt gewichtsverlies (minder
dan 5 procent in Ă©Ă©n jaar). Een relatief klein percentage
gewichtsreductie blijkt bij mensen met obesitas al een substantiële
gezondheidswinst op te leveren. 

Bij volwassenen is chirurgie slechts te overwegen, als de patiënt aan
nauw omschreven criteria voldoet.

Bij kinderen worden medicijnen in het algemeen ontraden bij de
behandeling van obesitas. Dat geldt op dit moment ook voor chirurgische
interventies bij kinderen en adolescenten met ernstige obesitas. 

Lekker fit! voor de basisschool

‘Lekker fit!’ is een beknopte lesmethode voor het basisonderwijs,
met structurele aandacht voor voeding, beweging en gezond kiezen. De
methode, die werkt met zowel theorie- als praktijklessen, biedt
leerkrachten en leerlingen veel nieuwe en interessante lesstof. De
lessen kunnen goed worden ingepast in de lessen natuur, verzorging en
lichamelijke opvoeding. Ook ouders en opvoeders spelen een belangrijke
rol in Lekker fit!. In de werkboekjes staan veel opdrachten die het kind
thuis maakt, samen met de ouders of verzorgers. Sommige scholen
bekostigen de methode zelf, vaak is er ook gemeentesubsidie beschikbaar.
De methode is bij uitstek geschikt om allerlei gezonde initiatieven van
scholen, gemeenten en sportinstellingen aan elkaar te koppelen. 

Uit een effectevaluatie van GGD Rotterdam-Rijnmond, Erasmus MC en VUMC
blijkt dat het percentage kinderen met overgewicht in de
interventiegroep minder sterk is toegenomen dan in de controlegroep
(1,1procent tegen 4,6 procent). In de bovenbouw zijn de verschillen niet
significant, maar dat is mogelijk toe te schrijven aan een nog niet
optimale implementatie. Leerkrachten die met ‘Lekker fit!’ hebben
gewerkt, zien bij hun leerlingen veranderingen in kennis, opvattingen en
gedrag met betrekking tot gezondheid.

Reclamecode voor voedingsmiddelen

Op 2 juni 2005 werd de Reclamecode voor voedingsmiddelen van de
Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) van kracht. Deze
reclamecode is onderdeel van de Nederlandse Reclame Code. De Reclamecode
voor voedingsmiddelen verbiedt actieve aanprijzing door populaire
stripfiguren en een verbod op spaaracties. Maatschappelijke druk noopte
de FNLI de code verder aan te scherpen. Een herziene versie is eind 2007
aan de Reclame Code Commissie voorgelegd. De aanscherping omvat onder
andere een verbod op zogeheten ‘samplingacties’ (het gratis
weggegeven van een product of een monster) en een beperking van reclame
gericht op kinderen tot zeven jaar in massamedia en op internet. Binnen
de Reclame Code Commissie bestaat onenigheid over dit voorstel. De
consumentenorganisaties willen de leeftijdsgrens voor reclamebeperking
opgehoogd zien tot twaalf jaar. Dit blijkt voor een deel van de
levensmiddelenindustrie niet aanvaardbaar. Er loopt een
bemiddelingstraject om dit conflict op te lossen. De herziene
Reclamecode voor voedingsmiddelen is daarom nog niet aangenomen. 

JUMP-in  

Het Amsterdamse project JUMP-in biedt sinds 2002 laagdrempelige
(school)sport aan kinderen van 4-12 jaar en betrekt ouders en opvoeders
daarbij. JUMP-in kent een gestructureerde aanpak met een
leerlingvolgsysteem, oudervoorlichting, binnen- en buitenschools sport-
en beweegaanbod en een aangepast sportaanbod voor kinderen met
overgewicht en een motorische achterstand. Uit een evaluatie blijkt dat
het programma kan voorkomen dat kinderen minder gaan bewegen als ze
ouder worden. Een uitgebreid evaluatieonderzoek is in 2008 gestart.

Het leerlingvolgsysteem houdt de deelname van de kinderen aan de sport
en beweegactiviteiten bij. Hierdoor wordt het mogelijk om kinderen te
benaderen die nog niet mee doen aan sport en bewegen, om het aanbod op
die groep af te stemmen en om te zien of de juiste groep wordt bereikt
en welk effect dit heeft.

Een ‘planposter’ in de klas houdt de vorderingen van elk kind bij.
De kinderen nemen hun werkboek mee naar huis, zodat zij samen met hun
ouders of opvoeders leren hoe je meer kunt bewegen en waarom dat zo
belangrijk is. Diëtisten en voorlichters eigen taal en cultuur lichten
ouders voor met films, een beweegweek en een sportmarkt. 

De module ‘De klas beweegt!’ zorgt met beweeg- en
ontspanningsoefeningen tussen de lessen door voor een leuke en
inspirerende onderbreking van de dag. ‘Bewegen doe je zo!’
stimuleert kinderen aansluitend om (ook thuis) genoeg te blijven
bewegen, bijvoorbeeld met opdrachten als ‘teken de sport van je
dromen’. 

JUMP-in biedt alle kinderen die (nog) niet sporten een passend
bewegingsaanbod, tijdens Ă©n na school. Speciaal voor kinderen met
overgewicht of met een bewegingsachterstand is er Club Extra en de
zogeheten Motorische Remedial Teaching. In kleine groepjes leren
kinderen wat ze wél kunnen, en hoe zij stapsgewijs weer met plezier met
andere kinderen mee kunnen sporten. 

Scoren voor Gezondheid 

‘Scoren voor Gezondheid’ is een landelijk project waarbij
voetballers uit de Eredivisie kinderen van de basisschool aanzetten tot
een gezonde leefstijl. Kinderen tekenen een contract om 20 weken goed te
bewegen en gezond te eten. De voetballers zijn aanwezig bij de
ondertekening, geven clinics en nemen deel aan de afsluiting van het
project. 

Het doel van dit project is kinderen (9-12 jaar) en hun ouders en
opvoeders bewustmaken en daadwerkelijk aanzetten tot een gezonde
leefstijl. Het contract dat kinderen met hun idolen sluiten, motiveert
hen en hun opvoeders tot een gezonde leefstijl met veel bewegen en
gezond eten. Zij realiseren zich de waarde daarvan, en hun concrete
activiteiten leiden tot positieve resultaten op het gebied van kennis
over voeding en bewegen, gewicht, spierkracht en vetpercentage. 

In 2008 en 2009 wordt Scoren voor Gezondheid, mede met ondersteuning van
VWS, verder uitgebreid naar eerste divisie- en amateurclubs. Het project
wordt aangesloten op al bestaande beweegactiviteiten in gemeenten en op
de onderwijsactiviteiten van het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen.

EPODE

De afkorting van dit succesvolle Franse initiatief om overgewicht bij
kinderen aan te pakken staat voor Ensemble PrĂ©venons l’ObĂ©sitĂ© des
Enfants (‘gezamenlijk voorkomen we obesitas bij kinderen’). EPODE
richt zich op het stimuleren van gezond gedrag (voeding en bewegen),
door gezinnen te ondersteunen in hun alledaagse activiteiten. De basis
van het programma wordt gevormd door duurzame samenwerking tussen lokale
partijen als onderwijs, zorg, welzijn, sport, gemeente,
woningbouwcorporaties, supermarkten, bibliotheken, horeca,
bedrijfsleven, media en vervoerders.

Een lokale manager – in Frankrijk aangesteld door de burgemeester –
heeft de leiding. Deze manager wordt ondersteund door een team van
professionals, een sociaal marketing-team en een onafhankelijke
wetenschappelijke commissie die de effecten van de interventies
onderzoekt. EPODE is een langjarige integrale aanpak die werkt vanuit
een sterke politieke betrokkenheid. Belangrijk in de aanpak is de
samenhang en versterking van beleid, praktijk en onderzoek, en de
samenhang tussen gemeentelijk en landelijk beleid. Het motto is: houd
het simpel, het gaat tenslotte om kinderen. Zorg dat de aanpak dichtbij,
positief, concreet en duidelijk is. Maak de aanpak integraal en
duurzaam. En vermijd een eenzijdige financiering, dus werk met
publiek-private partnerschappen.

In Frankrijk zijn de resultaten tot nu toe zeer positief. Onderstaande
grafiek laat zien dat de plaatsen waar EPODE begonnen is, op de langere
termijn een halvering van het percentage kinderen met obesitas hebben
gerealiseerd. Vooral de brede en integrale aanpak leidt tot een
daadwerkelijke daling van het percentage kinderen met obesitas. De
Europese Commissie beveelt een aanpak conform EPODE aan voor alle
lidstaten.