[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden vragen VSO inzake Groenboek ‘Gezondheidswerkers in Europa’

Bijlage

Nummer: 2009D14930, datum: 2009-03-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg inzake het Groenboek ‘Gezondheidswerkers in Europa’ (2009D14929)

Preview document (🔗 origineel)


Groenboek Gezondheidswerkers in Europa

Verslag van een schriftelijk overleg

Vragen CDA-fractie

1

Alle EU-vraagstukken worden in eerste instantie beoordeeld op de
proportionaliteit en de subsidiariteit. Bij dit groenboek hebben de
leden van de CDA-fractie met name veel vragen over de subsidiariteit. In
hoeverre is dit groenboek noodzakelijk en in hoeverre  grijpt dit in in
de Nederlandse gezondheidszorg?

Het optreden van de Europese Unie is bedoeld om het nationale beleid aan
te vullen, bijvoorbeeld via het faciliteren van partnerschappen tussen
betrokken partijen, ondersteuning bij netwerken en uitwisseling van
goede praktijken. De noodzaak   is met name gelegen in  de ondersteuning
van de Lidstaten  die een achterstand hebben in de gezondheidzorg en
waar het tekort  aan personeel in de zorg nijpender is dan bijvoorbeeld
in Nederland. Naar verwachting zullen de  aangekondigde maatregelen 
geen  grote veranderingen in de  Nederlandse gezondheidszorg hebben.

2

Het groenboek over de gezondheidswerkers omvat vele terreinen, waarop
diverse actiepunten zijn geformuleerd. Hoewel het kabinet onderstreept
dat het groenboek zich richt op aanvullend beleid, hebben de leden van
de CDA-fractie daar op enkele onderwerpen vragen bij. Er wordt gesproken
over de actie van het informatie verzamelen over feitelijke en
potentiële behoeften aan gezondheidszorg, teneinde de toekomstige
ontwikkeling van het arbeidspotentieel te kunnen plannen. Wat betekent
het voor de  extra bureaucratie van de zorgwerkers om dit inzichtelijk
te maken? In hoeverre zal dit op de Nederlandse situatie van toepassing
zijn,  zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Nederland  zal er voor waken dat  er niet meer gegevens verzameld worden
dan nodig is.  Overigens gaat het meer om stroomlijnen van reeds
bestaande gegevens en uitwisseling  hiervan tussen de bevoegde
autoriteiten in de Lidstaten. Het kabinet gaat er dan ook vanuit dat dit
niet tot extra administratieve lasten leidt voor zorginstellingen en
zorgpersoneel in Nederland.

3

Daarnaast wordt gesproken van ‘de behandeling van chronisch ziekten en
langetermijnzorg dichter bij huis of in een vorm van gemeenschapszorg
organiseren’. Hoewel de leden van de CDA-fractie dit een zeer positief
punt vinden, vragen deze leden de minister op welke wijze dit punt
aanvullend beleid is. Is dit niet aan de lidstaten? Of wordt hier
gedoeld op het delen van de evidence? En kan de minister aangeven wat de
aanvullende rol van Europa is in het versterken van de
screeningscapaciteit? Waar wordt hier op gedoeld?

Dit is inderdaad aan de Lidstaten en  hier gaat het zoals de CDA-fractie
stelt om uitwisseling van “best practices”. Bij het versterken  van
de screeningscapaciteit  gaat het om preventieve maatregelen (screening)
om langs  die manier  het capaciteitsprobleem in de zorg aan  te pakken.

4

In het Groenboek wordt gesproken over bewustwording en scholing van
zorgwerkers. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het
ontwikkelen van carrièremogelijkheden voor werkers in de zorg een
verantwoordelijkheid is van een overheid, laat staan van de Europese
Unie. Is het doorstromen naar een management functie in de zorg de enige
manier om carrière te maken?

Het ontwikkelen van carrièremogelijkheden is niet de primaire
verantwoordelijkheid van de overheid of de EU. Wel kan de overheid in
randvoorwaardelijke zin die mogelijkheden bevorderen, bijvoorbeeld via
het bevorderen van nieuwe beroepen zoals de physician assistent en de
nurse practitioner. Ook  het verder klimmen binnen  het eigen vakgebied
is een vorm van carrière.

5

Het voorstel om een forum of platform op EU-niveau te creëren waar
managers ervaringen kunnen uitwisselen stuit bij de leden van het CDA op
vragen. Welke managers, welke ervaringen en wat moet het resultaat daar
concreet van zijn? Kan hierbij geen aansluiting gezocht worden bij
bestaande fora?

Uiteraard zal aangesloten worden bij  bestaande fora op dit terrein. 
Het gaat er hier om managers van zorginstellingen op het terrein van
personeelsbeleid in de ruime zin ervaring uit te laten wisselen.

6

Binnen Nederland bestaat het bijzondere verschil tussen niveau 4 en 5
verpleegkundigen; verschil in opleiding maar met één wettelijk
beschermde titel. Hoe zit dit in de rest van de lidstaten?

Zover bekend is er een aantal Lidstaten die een opleiding verpleegkunde
op verschillende niveaus hebben. Dit betreft onder andere België en het
Verenigd Koninkrijk.

7

In hoeverre kan worden gewerkt met Eerder Verworven Competenties
(EVC’s) zodat niet alleen oudere werknemers maar ook langdurig
werkelozen weer snel aan de slag kunnen?

Voor verschillende zorgberoepen worden inmiddels EVC-instrumenten
ontwikkeld om instroom van personeel in de zorg via verkorte
opleidingstrajecten te stimuleren. Deze instrumenten kunnen op iedereen
toegepast worden, ouderen, zij-instromers, langdurig werklozen.

8

De ‘Zorgcompetentiemeetlat’ kan binnen de EU er ook voor zorgen dat
ontslagen vanuit de Industrie snel kunnen doorstromen naar een baan én
opleiding in de gezondheidszorg. Is een dergelijk initiatief voor handen
binnen de verschillende lidstaten?

Ik heb geen gegevens waaruit blijkt dat dit in andere Lidstaten tot de
mogelijkheden behoort.

9

Worden dit soort initiatieven ook gedeeld binnen de EU en zou dit
groenboek daar een geschikte plek voor zijn, zo vragen de leden.

Het is inderdaad de bedoeling om op Europees niveau good practices uit
te wisselen. Instrumenten daartoe worden verder uitgewerkt.

10

Binnen de verschillenden lidstaten is er sprake van aanwezige nationale
netwerken van zorgwerkers (bijv. in Nederland de Koninklijke
Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) of
Verpleging & Verzorging Nederland (V&VN)). In hoeverre worden deze
netwerken binnen de EU met elkaar gekoppeld?

Voor zover bekend  kent het merendeel   van de  beroepsverenigingen een
Europese equivalent  waarvan de  nationale beroepsverenigingen  lid
zijn. Op deze wijze vindt de in de vraag bedoelde koppeling plaats.

11

De leden van de CDA fractie hechten veel waarde aan het ‘leven lang
leren’. Zij zien dit als een verantwoordelijkheid van de zorgwerkers
zelf maar zeker ook van de instellingen waar deze zorgwerkers werken. In
hoeverre kan de Gemeenschap hier een rol in spelen en op welke wijze zo
vragen de leden van de CDA fractie. Is dit niet een verantwoordelijkheid
van de afzonderlijke lidstaten?

Dit is inderdaad een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen in de
afzonderlijke Lidstaten. De EU kan hierin een rol spelen door goede
voorbeelden in de afzonderlijke Lidstaten onder de aandacht te brengen
in andere Lidstaten.

12

De leden van de CDA fractie vragen zich af of de kwaliteit van de
opleidingen op het niveau van de geneeskunde en de zorgwerkers te
vergelijken zijn met elkaar.

Binnen de EU zijn afspraken gemaakt over directe onderlinge erkenning
van diploma's binnen de gezondheidszorg. Hiermee wordt er jurdisch van 
uit gegaan dat de niveaus met elkaar te vergelijken zijn. Deze afspraken
gelden voor de EU en EER-landen.De afspraken staan in zogenoemde
sectorale richtlijnen. Er zijn richtlijnen voor vijf beroepen:
apotheker, arts, tandarts, verloskundige en (algemeen) verpleegkundige.
De diploma’s die onder deze richtlijnen vallen, staan in de Regeling
aanwijzing buitenlandse diploma's gezondheidszorg. Dit zijn de
zogenoemde ‘aangewezen diploma’ s’. Staatsburgers van een van deze
landen en een diploma dat voorkomt op de lijst met aangewezen
diploma’s, kunnen zich direct aanmelden voor inschrijving in het
BIG-register. Voor de overige in Nederland wettelijk geregelde beroepen:
de gezondheidszorgpsycholoog, fysiotherapeut en psychotherapeut is
directe inschrijving niet mogelijk. De onderlinge vergelijkbaarheid is
niet gegarandeerd. Voor inschrijving in het Nederlandse wettelijk
register is een verklaring van vakbekwaamheid noodzakelijk.

13

In de aanbevelingen wordt gesproken over taalcursussen om de mobiliteit
te vergroten maar naar het idee van de leden van de CDA fractie wordt
hierbij voorbij gegaan aan de culturele aspecten van taal. De leden
vragen welke rol de Gemeenschap zou kunnen spelen om juist dit culturele
aspect van werken in de zorg op te pakken.

Ik zie hier niet zozeer een rol weggelegd voor de EU. Het is de plicht
van de zorgverlener om ingeval hij gaat werken in de zorg in een andere
Lidstaat, de betreffende taal in die mate te beheersen zodat hij op
professioneel niveau kan communiceren met patiënten en collega’s. Het
is ook aan de ontvangende Lidstaat om de migrant in staat te stellen de
taal te leren.

14

Een van de actiepunten is de samenwerking tussen Lidstaten bij het
beheer van numerus clausus-maatregelen voor gezondheidswerkers te
stimuleren en meer flexibiliteit mogelijk te maken. De leden van de
CDA-fractie lijkt het zeer verhelderend om EU-breed naar de numerus
Fixus te kijken. Echter, ook hier de vraag, wat zou er in EU-opzicht
gebeuren als uit dit onderzoek blijkt dat er te veel of te weinig wordt
opgeleid? Blijft dit een nationale verantwoordelijkheid? De leden van de
CDA-fractie vragen in hoeverre de EU hier een actieve rol in zou moeten
en kunnen vervullen.

Het is en blijft de verantwoordelijkheid van elke Lidstaat om voldoende
gezondheidswerkers op te leiden. Wel kan internationaal vergelijkend
onderzoek handvatten bieden voor het nationale beleid. 

15

Is de EU bekend met de verschillende reeds aanwezige netwerken in de
zorg met betrekking tot uniforme classificatie systemen voor zowel
geneeskundigen als voor zorgwerkers (ICDH, ICD-10, NANDA ed), zo vragen
de leden. Zo ja op welke wijze bouwt de Gemeenschap hier op voort en wat
kan de rol zijn van de EU om de bestaande netwerken te verbinden met
elkaar?

De Europese Unie kan inderdaad ook hier een aanvullende rol vervullen
door deze netwerken te stroomlijnen en met elkaar in verbinding te
stellen, voor zover daar nog geen sprake van is.

16

De leden van de CDA fractie vragen zich af wat de stand van zaken is met
betrekking tot de ontwikkeling van de gedragscode voor de ethische
aanwerving van gezondheidswerkers van buiten de EU.

Ik heb zorgwerkgevers verzocht, naast het ontwikkelen en hanteren van
een keurmerk, ook een gedragscode op te stellen waarin wordt gesteld dat
zorgpersoneel niet pro-actief geworven zal worden uit
ontwikkelingslanden en/of landen met eigen tekorten aan zorgpersoneel.
Eind januari 2009 heb ik een reactie ontvangen van de zorgwerkgevers op
dit verzoek. Een afschrift van deze reactie is bijgevoegd.
Zorgwerkgevers vinden een separate gedragscode niet noodzakelijk, omdat
er reeds twee instrumenten beschikbaar zijn, het keurmerk en de
Zorgbrede Governance Code (ZGC).

In de ZGC staat aangegeven dat de zorgorganisatie een zorgonderneming is
met een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die
verantwoordelijkheid eindigt niet bij de landsgrenzen. Dat wil zeggen
dat bij de werving van buitenlandse medewerkers, de gevolgen van het
vertrek van deze medewerkers voor het functioneren van de
gezondheidszorg van het land van herkomst vanuit deze bijzondere
maatschappelijke verantwoordelijkheid zorgvuldig gewogen dienen te
worden. De zorginstellingen zijn op basis hiervan aanspreekbaar op hun
handelen. 

Zorgwerkgevers zien geen reden om aan te nemen dat het bestaande
instrumentarium onvoldoende functioneert. Volgens de zorgwerkgevers is
de afgelopen jaren niet of nauwelijks sprake geweest van een door
Nederlandse zorginstellingen veroorzaakte ‘brain drain’. Voordat ik
met een definitieve reactie kom, wacht ik eerst het advies van de
ZIP-commissie Arbeidsmarkt af. Deze commissie onderzoekt namelijk ook de
mogelijkheden en onmogelijkheden van  arbeidsmigratie in het kader van
de arbeidsmarktproblematiek. Daarbij worden ook ethische en praktische
zaken meegenomen.

17

Is de minister met de leden van de CDA-fractie van mening dat hier
samenwerking ook kan wringen binnen en buiten de EU?

Ik deel de zorg van de CDA-fractie dat binnen en buiten Europa voorkomen
moet worden dat welvarende landen  binnen en buiten de EU zorgpersoneel
gaan werven in minder welvarende landen. Ik zie dan ook uit naar het
arbeidsmarktadvies van het ZIP waarin dit meegenomen wordt. 

18

En wat wordt hier bedoeld met de sluitpost?

Om de tekorten van zorgpersoneel zetten de staatssecretaris en ik met
name in op de beleidsvoornemens zoals uiteengezet in de
arbeidsmarktbrief 2007 en in een nadere uitwerking van dit actieplan.
Vooralsnog ga ik er van uit dat Nederland in staat is om de personele
problemen in de zorg geheel zelfstandig op te lossen. Het werven in het
buitenland is daarvoor niet nodig. In die zin is dat dan ook een
sluitpost. Ik ben wel van mening dat alles goed onderzocht dient te
worden. Ik wacht daarom met belangstelling het advies van de
ZIP-commissie Arbeidsmarkt af.

19

De leden van de CDA fractie vragen zich af welke rol de EU wil gaan
spelen als het gaat om implementatie van nieuwe technologieën. In de
tekst worden de woorden ‘zorgen voor’ gebruikt. Op welke wijze
dienen de leden van het CDA deze te interpreteren. Hoe gaat de rol van
de Gemeenschap er concreet uit zien, zo vragen de leden van de CDA
fractie .

‘Zorgen voor’ betekent in dit verband dat de Gemeenschap er voor
zorgt dat goede voorbeelden verspreid worden naar andere Lidstaten. De
wijze waarop dit aangepakt gaat worden, dient nog verder uitgewerkt te
worden. 

20

Kan de minister uitleg geven hoe de opleiding bekort kan worden door
nieuwe technologieën?

De nieuwe technologieën, zoals opgenomen in de tekst, hebben betrekking
op de inhoud van de opleiding en niet op het opleidingenstelsel. De
inhoud van de opleiding heeft in principe geen invloed op het
onderwijssysteem en de duur van opleidingen. Veelal ligt de duur van een
opleiding vast in wettelijke richtlijnen. Verkortingen van opleidingen
hebben te maken met systemen van Eerder Verworven Competenties of het
verkrijgen van vrijstellingen voor de individuele student.        

21

Wordt naast de aandacht van medische technologieën ook aandacht besteed
aan innovatieve zorgprocessen, producten en zorgsystemen binnen de
Gemeenschap, zo vragende leden van de CDA-fractie?

Het is de bedoeling dat de Gemeenschap ook goede voorbeelden verspreid
omtrent innovatieve zorgprocessen, zorgproducten en zorgsystemen. Zie
verder het antwoord op vraag 19.

Vragen van de PvdA-fractie

22

In het Groenboek staat dat de Gemeenschap de samenwerking tussen de
lidstaten dient aan te moedigen, alsook de coördinatie van beleid en
programma’s. De PvdA fractie vraagt zich af in hoeverre dit gebeurt?
Welke maatregelen worden er concreet genomen?

Het Groenboek  geeft nog niet  concreet de onderwerpen  aan   ten
aanzien  waarvan de  EU een coördinerende rol wil gaan  spelen.   De
invulling   van de rol van de  Unie en van de Lidstaten  kan,  na
raadpleging van de betrokken  partijen,   worden  geconcretiseerd   in
een   nog te volgen witboek  van de Europese Commissie.

23

In het Groenboek wordt ook gesproken over de Arbeidstijdenrichtlijn. De
PvdA fractie vraagt zich of en zo ja wat de consequenties zijn van het
door het Europees Parlement verwerpen van Arbeidstijdrichtlijn en meer
in het bijzonder de ‘opt-out’ regeling? Wat betekent dit voor de
Nederlandse situatie?

Het is op dit moment onduidelijk waartoe de Europese ontwikkelingen
zullen leiden, aangezien het op dit dossier erg lastig blijkt om op
Europees niveau overeenstemming te verkrijgen. In de Nederlandse
gezondheidszorg wordt momenteel geen gebruik gemaakt van de opt-out
regeling. Het verwerpen hiervan door het Europees Parlement heeft
vooralsnog dus geen gevolgen voor deze sector.

24

Aansluitend wordt er in gegaan op de arresten van het Hof betreffende
aanwezigheidsdienst en compenserende rust. Hoe gaat Nederland om met de
uitspraken die het Hof recent heeft gedaan op dit vlak?

De nationale regelgeving is in 2006 aangepast conform de wijzigingen in
de Europese richtlijn op deze punten. De wijzigingen van de Europese
richtlijn zijn in overeenstemming met de uitspraken van het Hof.

25

In het Groenboek wordt gesproken over maatregelen ter bevordering van de
gendergelijkheid onder gezondheidswerkers. De PvdA fractie vraagt zich
af welke maatregelen het Kabinet neemt met het oog op gendergelijkheid?

Alle maatregelen die het kabinet neemt, hebben als randvoorwaarde dat ze
een gelijke mate van economische onafhankelijkheid voor vrouwen en
mannen verwezenlijken. Daarnaast bestaat er een geheel van zowel
nationale als internationale regelgeving over het recht op gelijke
kansen en gelijke behandeling waaraan het kabinet zich dient te houden.

26

Verder vragen we ons af of de minister van VWS de mening deelt dat
gendergelijkheid als strategie alleen niet voldoende is, maar dat er ook
maatregelen genomen moeten worden die de combinatie tussen arbeid en
zorg vergemakkelijken.

Mogelijkheden om arbeid en zorg goed te combineren zijn belangrijk. Deze
vergen een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid, werkgevers en
werknemers. Het kabinet probeert de gezinnen te ondersteunen. Het is
daarbij belangrijk om de randvoorwaarden te creëren waardoor elk gezin
zijn eigen balans kan zoeken tussen werk en zorg. Als zodanig vullen
strategieën ter bevordering van gendergelijkheid en het combineren van
arbeid en zorg elkaar aan.

27

Voor de zorgsector is het van belang om jongeren op te leiden, aan te
werven en in dienst te houden. Wordt er bij de maatregelen die daartoe
genomen worden ook rekening gehouden met verlofregelingen, aanpassing
van de arbeidstijden en de mogelijkheid van flexibele werktijden?

Het arbeidsmarktbeleid in de zorg is primair een verantwoordelijkheid
van de werkgevers in de zorg. Het beleid van VWS is hier ondersteunend
aan. Voor beleidsmaatregelen die VWS binnen de
verantwoordelijkheidsverdeling neemt verwijs ik u naar mijn brief van 24
september 2008. Bij de maatregelen die specifiek gericht worden op
jongeren wordt aangesloten bij de wensen die jongeren hebben. Flexibele
werktijden, mogelijkheid om in deeltijd te werken en verlofregelingen
maken hier onderdeel van uit. Vanuit het kabinet bekijken wij ook op
welke wijze het mogelijk is de werktijden en de verlofregelingen te
flexibiliseren. Het kabinet heeft daarvoor in november 2008 de
beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden
naar de Tweede Kamer gezonden. De uitwerking van deze verkennende
notitie ontvangt de Kamer voor het zomerreces.

28

In het Groenboek staat dat de uitgavenniveaus voor het arbeidspotentieel
in de gezondheidszorg geëvalueerd gaan worden. Wat wordt hier precies
mee bedoeld?

Hier wordt, naar mijn mening,  bedoeld dat men de uitgaven in de zorg
aan zorgpersoneel van de Lidstaten  gaat vergelijken.

29

Er wordt tevens gesteld dat de motivatie en het moreel van
gezondheidswerkers bevordert dienen te worden. Waaruit blijkt dat dit
nodig is?

De EU heeft geconstateerd dat in een aantal Lidstaten de motivatie en
het moreel van gezondheidswerkers bevorderd dient te worden. Dit geldt
overigens niet voor Nederland. Onderzoek laat zien dat er sprake is van
een hoge motivatie onder zorgprofessionals van alle niveaus. 

30

Is het beeld dat een baan in de zorg relatief zwaar is inmiddels al
gekanteld?

Uit cijfers van de OSA blijkt dat het percentage werknemers dat
lichamelijk zwaar werk verricht is gedaald van 48% in 2001 naar 44% in
2006. Het percentage werknemers dat geestelijk zwaar werk verricht is
afgenomen van 49% in 2001 naar 45% in 2006. Werken onder tijdsdruk
blijft het meest voorkomende arbeidsrisico, maar het percentage
werknemers dat onder tijdsdruk arbeid verricht is gedaald van 51% in
2001 naar 48% in 2006. 

31

Ervaren mensen die momenteel werkzaam zijn in de zorg hun baan nog
steeds als (fysiek) zwaar en belastend?

In aanvulling op de percentages genoemd in vraag 30 scoren werknemers
over het algemeen positief op de arbeidsbeleving. Werknemers scoren
minder positief op de ervaren werkdruk, al zijn hier in de afgelopen
jaren weinig veranderingen in te ontdekken. De belangrijkste factoren
die de werkbeleving (negatief) beïnvloeden zijn organisatiegebonden
aspecten. Voor de zorg blijft het dus van belang om verder te investeren
in innovatieve werkprocessen, het terugdringen van administratieve
lasten, relatie met leidinggevende etc. Op dit laatste aspect, de
waardering van de direct leidinggevende, wordt erg positief gescoord.
Vanuit VWS wordt door het ingezette arbeidsmarktbeleid en
innovatiebeleid (via het Zorginnovatieplatform) ook veel aandacht
besteed aan innovatieve werkprocessen die een positieve bijdrage kunnen
leveren aan de ervaren werkdruk. 

Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat werknemers tevreden zijn
over hun werk. Maar liefst 35% van de werknemers scoort ‘zeer
tevreden’ en 56% scoort ‘tevreden’. Dit blijkt ook uit het feit
dat verschillende arbeidsomstandigheden, zoals bijvoorbeeld een hoge
mate van fysieke belasting, lang niet altijd als belemmerend wordt
ervaren. Mede gezien de ontwikkelingen die zich in de maatschappij en op
de arbeidsmarkt voordoen blijft het echter van groot belang om te
blijven investeren in goede arbeidsomstandigheden. 

32

Wat is het effect van de maatregelen die op dit gebied genomen zijn?

Door zowel werkgevers in de zorg, de sociale partners als de
rijksoverheid worden maatregelen genomen op het terrein van
arbeidsomstandigheden. De maatregelen zijn zeer divers en lopen uiteen
van de thema’s innovatieve werkprocessen (bijvoorbeeld via het ZIP),
agressie en geweld (bijvoorbeeld via het project veilige zorg en veilige
publieke taak) en fysieke belasting (bijvoorbeeld via het project
Ergocoaches). Het effect hiervan laat zich moeilijk kwantificeren. In
vraag 31 zijn percentages genoemd over een aantal arbeidsomstandigheden.
Naast deze genoemde percentages kan ook het ziekteverzuim een indicator
zijn. Het ziekteverzuim in de sector zorg en welzijn is gedaald van 7,8%
in 2000 naar 5,0% in 2008. 

 

33

In hoeverre dragen de huidige ontwikkelingen op het gebied van
informatietechnologie en telegeneeskunde bij aan het verlichten van de
werkdruk van zorgpersoneel? Is dit bekend, wordt hier onderzoek naar
gedaan?

De huidige technologische ontwikkelingen bieden vele mogelijkheden, ook
voor de zorg.  Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van
nieuwe technologieën voor de zorg is de kwaliteit van zorgverlening.
Een aansprekend voorbeeld is het Elektronisch Patiënten Dossier.
Hierdoor kan informatie sneller en beter worden gedeeld  waardoor er
minder tijd wordt besteed aan informatieoverdracht, wat mogelijk ook de
werkdruk kan verlichten.  Een betere informatieoverdracht komt ook de
kwaliteit van zorg ten goede. Technologie wordt ook ingezet voor het
leveren van zorg op afstand, bijvoorbeeld via ‘screen to screen’
toepassingen. Ook hier zijn, naast het leveren van een betere kwaliteit
van zorg, extra voordelen. Door dergelijke toepassingen kan bijvoorbeeld
reistijd worden bespaard, wat ook een verlichting van de werkdruk kan
betekenen. Ik vind het belangrijk dat er bij het toepassen van nieuwe
technologieën in de zorg aandacht wordt besteed aan scholing en aan de
implementatie hiervan in het zorgverleningsproces. Alleen zo kan de
komst van nieuwe technologie er toe leiden dat tijd kan worden bespaard
en mogelijk ook een verlichting van de werkdruk kan worden gerealiseerd.
De werkdruk die iemand ervaart is echter moeilijk te kwantificeren en is
afhankelijk van veel factoren. De relatie tussen werkdruk en het
invoeren van nieuwe technologie is dan ook moeilijk te leggen. Er zijn
mij geen onderzoeken bekend waarbij deze relatie duidelijk wordt gelegd.

34

Men wil de belangstelling voor wetenschappelijke beroepen in scholen
stimuleren door te wijzen op de minder bekende carrièremogelijkheden in
de gezondheidszorg. Wordt er daarbij ook gewezen op ‘nieuwe’
beroepen als: nurse practioner, technische geneeskunde en physician
assistent?

Het beleid van Nederland is gericht op het werven van zoveel mogelijk
mensen voor de gezondheidszorg. Ook op het behouden van zoveel mogelijk
mensen in de zorg. Om er voor te zorgen dat er in de toekomst voldoende
en goed opgeleid personeel voor de zorg beschikbaar blijft, is het van
belang dat er op korte en lange termijn voldoende mensen instromen in de
zorgopleidingen. Dat betekent ondermeer investeren in meer mensen werven
voor de zorg en investeren in groepen mensen die ondervertegenwoordigd
zijn in de zorgsector. Hiervoor faciliteren wij bijvoorbeeld het
voorlichten van jongeren over werken in de zorg. Hieronder vallen ook de
nieuwe beroepen in de gezondheidszorg.

35

In hoeverre worden de opleidingscentra in Nederland voorbereid op nieuwe
behandeltechnieken en in hoeverre passen zij hun opleidingsaanbod hierop
aan? Welke maatregelen neemt het Kabinet om opleidingscentra hierin te
stimuleren? Wordt er binnen het opleidingsaanbod voldoende aandacht
besteed aan het gegeven dat er in toenemende mate sprake is van
verspreiding van (tropische) ziekte, door een toegenomen mobiliteit?

Naar mijn mening zijn beroepsorganisaties, in samenspraak met
werknemers- en werkgeversorganisaties, verantwoordelijk voor het profiel
van het beroep. Daarbij hoort ook dat de relevante ontwikkelingen in
deze profielen worden vertaald.  Ik stel de wetenschappelijke
verenigingen voor medisch specialisten of de verschillende verenigingen
voor beroepsbeoefenaren en ook de opleidingsinstellingen, op de hoogte
van de bij mij bekende aanbevelingen van onderzoeken, zoals bijvoorbeeld
van de Inspectie. Ik verzoek daarbij uitvoering aan de aanbevelingen,
bijvoorbeeld ten aanzien van nieuwe behandeltechnieken,  te geven. 

In de Wet BIG staan de opleidingsvereisten van een groot aantal beroepen
vermeld, zoals de verpleegkundigen en (basis)artsen. Deze
opleidingsvereisten zijn een vertaling van het beroepsprofiel van het
betreffende beroep. De opleidingsinstituten zijn verantwoordelijk voor
de kwaliteitszorg wat betreft de ontwikkeling van de opleidingsprofielen
en de uitwerking in curricula. 

36

Er wordt gesteld dat er meer opleidingsplaatsen nodig zijn. Hoe ziet het
Kabinet dat in Nederland voor zich? Laten we het numerus fixus principe
los?

Om er voor te zorgen dat er in de toekomst ruim voldoende en goed
opgeleid personeel voor de zorg beschikbaar blijft, is het van belang
dat er op korte en lange termijn ruim voldoende mensen instromen in de
zorgopleidingen. Hiertoe laat het kabinet zich voor de numerus fixus en
de medische vervolgopleidingen adviseren door het Capaciteitsorgaan. Het
verruimen dan wel afschaffen van de numerus fixus voor de initiële
opleiding geneeskunde raakt dit. De RVZ is gevraagd advies uit te
brengen of het verruimen dan wel afschaffen van de numerus fixus
bijdraagt aan het verlagen van de salarissen voor de medisch
specialisten, leidt tot lagere zorgkosten en een meer gelijk speelveld
tussen medici, management, verzekeraars en patiënten. Een afschrift van
dit verzoek is 19 maart 2009 naar de Kamer verstuurd.

37

Het opleiden van personeel, ook in de gezondheidszorg, is mede een zaak
van de bedrijfstakken zelf. In hoeverre worden bedrijven gestimuleerd en
meegnomen om aan de eisen en trends van de huidige gezondheidszorg en
arbeidsmarkt te voldoen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op
vraag 4 en vraag 35. 

38

In het Groenboek wordt gesproken over de brain drain van zorgpersoneel,
met name in relatie tot ontwikkelingslanden. Moeten we daarnaast ook
niet voorkomen dat zorgpersoneel vanuit Oost Europa wegtrekt om hun heil
in het westen te zoeken?

Van brain drain is sprake als zorgpersoneel weggetrokken wordt uit
minder welvarende landen, die zelf met een tekort aan zorgpersoneel te
kampen hebben. Ten aanzien van Oost-Europa dienen we ons wel te
realiseren dat binnen de EU sprake is van een vrij verkeer van personen.

39

En hoe verhoudt dit zich dan in het aanbieden van taalcursussen ter
ondersteuning van de mobiliteit van werknemers?

Indien gezondheidswerkers in andere landen gaan werken is het
vanzelfsprekend dat taalcursussen aangeboden worden. Uiteraard is het de
verantwoordelijkheid van deze gezondheidswerkers zelf en hun  werkgevers
dat zij in voldoende mate kunnen communiceren met de patiënten.

40

Ook wordt er in dat verband gesproken over ‘circulaire’ mobiliteit,
maar wat te doen als gezondheidswerkers na een periode in een ander land
niet terugkeren naar hun thuisland?

Over de haalbaarheid en het effect van arbeidsmigratie ben ik
terughoudend. Er kleven ethische en praktische bezwaren aan
arbeidsmigratie. Zo is het niet terugkeren van gezondheidswerkers naar
hun thuisland een lastige barrière. Ik ben van mening dat dit
onderzocht dient te worden. Ik ben daarom verheugd dat de ZIP-commissie
Arbeidsmarkt de mogelijkheden van  arbeidsmigratie in het kader van het
arbeidsmarktadvies zal onderzoeken. Uiteraard zal de ZIP-commissie
Arbeidsmarkt ethische en praktische zaken meenemen in het onderzoek.

41

Er wordt gezegd dat ondernemingen binnen de zorg (zelfstandige
gezondheidswerkers) kunnen bijdragen tot versterking van de Europese
economische groei, als ook de toegang tot de gezondheidszorg kunnen
verbeteren. De PvdA fractie vraagt zich af waaruit die relatie precies
blijkt?

In de paragraaf 6 over ‘de rol van de zelfstandige
gezondheidswerkers’ staan twee verwijzingen naar bronnen die het
Groenboek heeft benut:

- de commissiemededeling van 4 oktober 2007 ‘Het midden- en
kleinbedrijf: de sleutel tot meer groei en werkgelegenheid. Tussentijdse
evaluatie van het moderne mkb-beleid’;

- de commissiemededeling ‘Denk eerst klein - een Small Business Act
voor Europa’, COM(2008)394.

42

Aansluitend wordt er in het Groenboek gesuggereerd ondernemers aan te
moedigen om actief te worden in de gezondheidssector. Hoe ziet de
minister dit voor zich? Moeten meer mensen als ZZP’er aan de slag?
Willen we meer ondernemerschap binnen de zorg? Schiet dat nu tekort?

In het AO van 4 februari 2009 (met de bewindslieden van VWS) over de
Arbeidsmarkt en Innovatie en in dat van 12 februari 2009 (met de
minister van SZW en de staatssecretarissen van Financiën en VWS) over
de ZZP’ers is het kabinetsbeleid ten aanzien van de ZZP’ers in zijn
algemeenheid én in het VWS-veld uitgebreid aan de orde geweest. Voor
het eerste aspect is met name gewezen op hetgeen het kabinet in het
coalitieakkoord heeft opgenomen (pagina 15, punt 2) over het stimuleren
van het zelfstandig ondernemerschap. Voor het tweede aspect was de kern
van het verhaal toen dat de VWS-inzet er op gericht is dat het mogelijk
moet blijven dat ZZP’ers ingezet kunnen worden, mede gezien het
(arbeidsmarkttechnische) belang om iedereen die in de zorg wil werken,
daartoe ook in de gelegenheid te stellen. Daarbij zijn ook de
randvoorwaarden aan de orde geweest die daar wat het kabinet betreft bij
in acht moeten worden genomen.

De specifieke randvoorwaarde bij een vergroting van de inzet van
ZZP’ers in de zorg is dat  wij niet willen dat de kwaliteit van de
zorg er door afneemt. Ook willen we niet dat de zorg er duurder door
wordt en dat de transparantie over de zorgverlening vermindert. Als meer
algemene randvoorwaarde geldt dat er geen sprake mag zijn van gedwongen
constructies. Zowel de zorgvrager als de zorgverlener moet zich terdege
bewust zijn van de consequenties van hun keuze. De cliënt moet zich
realiseren wat de gevolgen zijn als hij opdrachtgever is of wordt. Zo
moet de ZZP’er ook bewust zijn van wat hij voor zichzelf moet regelen
als consequentie van zijn bijzondere situatie in de sociale zekerheid en
de effecten die dat heeft op zijn tariefstelling.

43

In hoeverre bekijkt het Kabinet de tekorten die er momenteel zijn binnen
de zorg in relatie tot de huidige crisis. In hoeverre wordt er actief
geprobeerd om mensen die binnen andere sectoren op straat zijn komen te
staan zo snel mogelijk om te scholen naar een baan in de zorg?

De zorgsector staat de komende jaren voor een flinke uitdaging om
voldoende personeel aan te trekken om aan de toenemende zorgvraag te
kunnen voldoen. De huidige conjunctuur biedt de zorg meer kansen op het
aantrekken van personeel. Voor een nadere uitwerking verwijs ik
allereerst naar de brief van de minster van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid over het Resultaat Sociaal Overleg 24 maart 2009.
Werklozen omscholen naar de zorg biedt een kans om personeel aan te
trekken. Alle partijen die kunnen bijdragen, zullen dat moeten doen. Met
name op het niveau van de regio, want daar worden de problemen gevoeld
en ligt de sleutel voor de oplossing. 

44

Voeren de opgezette mobiliteitscentra actief beleid uit om dit voor
elkaar te krijgen?

Naar aanleiding van de personele gevolgen als gevolg van de Wmo is in
januari 2008 het Mobiliteits Centrum Thuiszorg (MCT) opgericht. Binnen
het MCT zijn diverse partijen samengebracht zoals VWS, SZW, UWV, Actiz,
BTN, Calibris, CNV, ABVAKABO FNV, ABU, Boaborea en Regioplus. Het CWI
vervult hierin een coördinerende rol. In de afgelopen anderhalf jaar is
het MCT bij een tiental thuiszorgorganisaties betrokken geweest om
gezamenlijk de arbeidsmarktproblemen aan te pakken. Dit heeft tot goede
resultaten geleid. Op dit moment wordt door het MCT een aantal
thuiszorginstellingen waar ontslag of overgaan van thuiszorgpersoneel
naar andere instellingen dreigt, concrete ondersteuning geboden. Die
ondersteuning leidt er toe dat ontslag zoveel mogelijk wordt voorkomen
en de overgang van personeel soepel verloopt

In het kader van de afspraken voor de bestrijding van de economische
crisis heeft het ministerie van SZW eind 2008 het eerste algemene
mobiliteitscentrum opgezet. Op 1 maart 2009 is het 33e
mobiliteitscentrum geopend. Daarmee is er sinds kort een landelijk
dekkend netwerk van mobiliteitscentra in Nederland. Het is te verwachten
dat deze mobiliteitscentra, zeker gezien de huidige economische
omstandigheden, vergelijkbare resultaten kunnen behalen als het MCT.

45

In hoeverre speelt hierbij het gegeven een rol dat de mensen die
ontslagen zijn vooral werkzaam zijn binnen industriële beroepen? Is het
realistisch dat zij om te scholen zijn tot, dan wel interesse hebben in
een baan in de zorg?

Er zal met het oog op de lange termijn alles op alles gezet moeten
worden om het mogelijk extra te werven personeel definitief voor de zorg
te winnen. Voor iedere werkloze geldt mede daarom dat omscholen naar de
zorg affiniteit vraagt met de zorg. Bovendien moet personeel  voldoen
aan de wensen van zorginstellingen. Daarbij moet men zich overigens
realiseren dat een zorgopleiding een flinke investering vraagt van zowel
de werkloze als de zorginstelling. Een opleiding tot verzorgende duurt 3
jaar en tot verpleegkundige 4 jaar. Via het toepassen van het
EVC-instrumentarium kan dat deels ingekort worden, maar ook dan blijft
het een flinke investering. Omscholen naar de zorg is realistischer
naarmate werklozen uit andere sectoren meer affiniteit hebben met de
zorg en beter voldoen aan de wensen van zorginstellingen.

46

In hoeverre worden ROC’s en andere opleidingscentra juist nu
aangemoedigd om jongeren te enthousiasmeren en voor te bereiden op een
baan in de zorg? Juist ook in relatie tot de jeugdwerkeloosheid waarover
in de media gesproken wordt.

ROC’s hebben veel contacten met het regionale en lokale werkveld. Het
versterken van de regionale samenwerking is daarbij van groot belang
voor het adequaat opleiden van nieuwe beroepsbeoefenaren. De zorg vormt
een onderdeel van deze regionale structuur. Regionaal zijn er platforms
gecreëerd waarin de onderwijsinstellingen  met het zorgveld overleggen
over de aantallen scholieren die opgeleid moeten worden voor de zorg. Ik
ga er van uit dat de huidige economische crisis aanknopingspunten biedt
om achterblijvende opleidingen meer onder de aandacht te brengen van de
jeugd. Goed opgeleide jongeren met een diploma vergroten de kansen op de
arbeidsmarkt en verkleinen de kans op jeugdwerkloosheid. Daarnaast wordt
aan ROC’s gevraagd jongeren die vanuit de reguliere, initiële
opleidingen uitstromen naar sectoren waar (tijdelijk) forse werkloosheid
dreigt, te stimuleren tot het volgen van een vervolgopleiding.

47

Wat is het effect van de maatregelen die het Kabinet reeds heeft genomen
om naast jongeren ook vooral mannen ‘enthousiast’ aan te moedigen
voor een baan in de zorg te gaan? Maatregelen die voor de crisis al in
gang zijn gezet. Wat is hiervan de stand van zaken?

Het aantal mannen in de zorg is weliswaar gestegen, maar het gaat
slechts mondjesmaat. Cultuurverschillen tussen mannen en vrouwen spelen
hierbij een belangrijke rol. Er blijken tussen zorginstellingen en ook
tussen scholen aanmerkelijke verschillen te bestaan in het aandeel
mannen dat voor de zorg kiest. Onderzocht wordt thans welke factoren en
maatregelen hieraan ten grondslag liggen, en wat andere scholen en
instellingen daarvan kunnen leren. Voor de arbeidsmarktmaatregelen in
het kader van het actieplan “Werken aan de Zorg” verwijs ik u naar
mijn brieven aan de Kamer van 24 september 2008 en 23 december 2008.

Vragen van de SP-fractie

48

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het standpunt van de
regering ten aanzien van de migratie van gezondheidswerkers zowel binnen
als buiten de Europese Unie. De leden van de SP-fractie zijn niet tegen
vrijwillige migratie en zijn voor een zorgvuldige maar efficiëntere
assessment-procedure voor buitenlands gediplomeerden. De leden van de
SP-fractie vragen zich af hoe dit zich rijmt met de eerdere toezeggingen
van de minister van Volksgezondheid om te kijken naar een verbod of
beperking van het actief werven van zorgpersoneel in lidstaten waar zelf
al tekorten zijn aan zorgpersoneel.

Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 16, 17 en 38.

49

Als aanvulling zouden de leden van de SP-fractie willen vragen of het op
Europees niveau mogelijk is om te werken aan het gemakkelijker
uitwisselen van registraties van artsen en verpleegkundigen. Dit om
volgende gevallen zoals de in Engeland geschorste arts, bijgenaamd
Dokter Wodka, te voorkomen.

In Europees verband zijn reeds afspraken gemaakt en tegen deze
achtergrond kan de gedachte verder onderzocht worden. In Europa is
reeds gaande artikel 8 en 56 van Richtlijn 2005/36/EG, die bepalen dat
lidstaten van de EER onderling informatie uitwisselen over
bevoegdheidsbeperkingen van beroepsbeoefenaren. De bevoegde autoriteiten
hebben in 2005 in Edinburgh afspraken gemaakt over een standaard
verklaring van bevoegdheid die de beroepsbeoefenaren bij migratie naar
een andere lidstaat altijd moeten overleggen. Deze verklaring heet het
European Certificate of Current Professional Status (ECCPS).

De meeste lidstaten houden zich aan de in 2005 gemaakte afspraken over
het ECCPS. Overigens sommige lidstaten kennen een decentrale organisatie
van bevoegde autoriteiten (registers). Dit bemoeilijkt de
informatie-uitwisseling, zowel op nationaal niveau als tussen de
lidstaten. RIBIZ de organisatie die het BIG- register in Nederland
beheert, voert de afspraken die in 2005 zijn gemaakt over het ECCPS uit.
Wij zullen de gedachte van een Europees register inbrengen in de
Europese overlegorganen en de Kamer over de reactie van de andere
lidstaten nader informeren.

50

Wat is de stand van zaken wat betreft de taaltoets voor zowel
zorgpersoneel als verpleegkundigen en artsen vanuit het buitenland?

Het beheersen van de landstaal is van groot belang. Om die reden is het
onderdeel ‘beheersing van de Nederlandse taal’ een belangrijk
element binnen de assessment-procedure die artsen, tandartsen en
verpleegkundigen met een getuigschrift van buiten de Europese
Economische Ruimte (EER) en Zwitserland moeten doorlopen om in het
BIG-register te worden opgenomen. Op grond van Europese afspraken, kan
een dergelijke eis niet gesteld worden aan beroepsbeoefenaren met een
getuigschrift afgegeven door een land binnen de EER of in Zwitserland.
Daarvoor geldt overigens wel dat de werkgever of een zorgverzekeraar een
dergelijke eis kan stellen.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29 282, nr. 46.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 282, nr. 71.

 Tweede Kamer vergaderjaar 2008-2009, 29 282 nr. 71.

 OSA: Trendrapport Vraag naar arbeid 2006.

 Prismant: Arbeid in Zorg en Welzijn 2008.

 OSA: Trendrapport Aanbod van arbeid 2007.

 www.zorginnovatieplatform.nl 

 www.veiligezorg.nl

 www.minbzk.nl

 www.ergocoaches.nl

 www.vernet.nl

 MEVA/NBO-2915895.

 AV/SDA 2009/7244.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 282, nr. 71 en Tweede Kamer,
vergaderjaar 2008-2009, nr. 79.

 PAGE   12 

 PAGE   13