Overzicht Totale Onderzoek Financiering (TOF) 2007-2013
Bijlage
Nummer: 2009D15768, datum: 2009-04-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit PvdA kamerlid)
Bijlage bij: Onderzoek Totale Onderzoek Financiering, overzicht van de (voorgenomen) uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van de verschillende departementen. (2009D15767)
Preview document (🔗 origineel)
Overzicht Totale Onderzoek Financiering (TOF) 2007-2013 Het - jaarlijkse - overzicht Totale Onderzoek Financiering (TOF) geeft het budgettaire kader weer voor de R&D-uitgaven van de verschillende ministeries. Het voorliggende overzicht is gebaseerd op de opgaven van de ministeries op basis van hun begrotingen 2009. Niet opgenomen in de TOF-cijfers zijn de middelen voor de WBSO, die voor 2009 een omvang hebben van maximaal 466 miljoen euro. Deze WBSO-gelden zijn niet in het totaalplaatje opgenomen, omdat het niet om directe uitgaven gaat en het internationaal (nog) geen gebruik is om deze fiscale middelen in de R&D-overzichten op te nemen. In dit overzicht zijn de in het Coalitieakkoord van 2007 voorziene middelen voor onderzoek en de FES-middelen opgenomen, voor zover daarover inmiddels besluitvorming heeft plaatsgevonden en de middelen zijn overgeboekt naar de departementale begrotingen. De R&D-uitgaven per departement Tabel 1 bevat voor de periode 2007-2013 de gegevens over de R&D-uitgaven per departement. De cijfers voor 2007 zijn de realisatiecijfers, die voor 2008 de vastgestelde begrotingscijfers, die voor 2009 de cijfers van de ontwerpbegroting en de cijfers voor de jaren 2010-2013 betreffen de meerjarenramingen. Tabel 1: TOF-cijfers per departement (op kasbasis), in miljoenen euro’s (bruto-uitgaven) Departement 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Algemene Zaken 0,8 0,7 0,8 0,8 0,7 0,7 0,6 Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking 82,3 98,6 95,1 92,6 87,6 87,6 87,6 Justitie 20,0 23,9 24,9 24,3 24,6 24,7 24,7 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 1,4 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2.706,3 2.812,7 2.897,1 2.849,5 2.846,0 2.869,8 2.897,4 Defensie 79,5 84,4 79,7 77,7 77,8 77,9 78,2 Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 77,1 104,6 81,9 67,9 68,8 67,7 56,2 Verkeer en Waterstaat 95,1 100,1 103,0 103,0 103,0 103,0 102,9 Economische Zaken 533,7 627,8 641,3 657,1 565,5 603,0 584,9 Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit 202,0 232,5 210,4 202,4 195,5 184,4 184,4 Sociale Zaken en Werkgelegenheid 3,9 2,9 3,6 3,6 3,6 3,6 3,6 Volksgezondheid, Welzijn en Sport 141,3 141,1 137,7 130,6 130,7 126,8 126,3 Totaal 3.943,3 4.231,0 4.277,3 4.210,9 4.105,3 4.150,6 4.148,2 Noot 1: De cijfers van OCW zijn inclusief de bijdrage van LNV aan het onderzoeksgedeelte van de Wageningen Universiteit en de cijfers van LNV zijn exclusief deze bijdrage (in 2009 geschat op ongeveer 90 miljoen euro). Noot 2: De cijfers van OCW zijn inclusief de bijdragen van de ministeries van VROM, V&W, LNV, SZW en VWS voor de doelfinanciering TNO Op basis van de TOF-cijfers kan een globale schatting worden gemaakt van de R&D-uitgaven als percentage van het BBP voor de jaren 2007 - 2013 (tabel 2). Vanwege de vergelijkbaarheid met CBS-cijfers over de overheidsfinanciering van R&D zijn de TOF-cijfers gecorrigeerd voor de middelen naar het buitenland (de bestemmingscategorie “IO” in tabel 4). Hierbij is rekening gehouden met de meest recente CPB-voorspellingen over de omvang van het bruto binnenlands product. Tabel 2: TOF-uitgaven, in miljoenen euro en als percentage van het BBP 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 TOF-totaal (miljoenen euro) 3.943,3 4.231,0 4.277,3 4.210,9 4.105,3 4.150,6 4.148,2 TOF-totaal (exclusief gelden naar het buitenland (miljoenen euro) 3.743,9 3.990,7 4.038,0 3.971,7 3.874,0 3.922,0 3.919,2 TOF-uitgaven (excl. buitenland) als percentage van het BBP, excl. WBSO 0,66 0,69 0,72 Noot 1: exclusief de middelen van de FES-projecten die nog in voorbereiding zijn Noot 2: de ervaring leert dat de CBS-cijfers over de overheidsuitgaven, die ook in de internationale statistieken terecht komen, meestal iets lager uitvallen dan de TOF-gegevens. De reden is dat de cijfers tot stand komen vanuit een verschillende invalshoek (OCW/TOF-cijfers vanuit het perspectief van de financier van R&D versus CBS-cijfers vanuit het perspectief van de uitvoerder van R&D). Wat een financier tot R&D rekent, is dat niet noodzakelijkerwijs ook vanuit het perspectief van de ontvanger en uitvoerder van de middelen. Noot 3: de gebruikte BBP-cijfers tot en met 2010 zijn de CPB-cijfers van maart 2009 (Centraal Economisch Plan 2009), voor de jaren 2011-2013 is gerekend met een groei van 1 procent per jaar. De begrotingsstaat van het FES voor het jaar 2009, die onderdeel is van de Miljoenennota 2009, geeft een indicatie van de FES-projecten die in voorbereiding zijn, maar waarvan de middelen nog niet naar de begrotingen van de departementen zijn overgeboekt. Deze maken nog geen onderdeel uit van het TOF-overzicht, maar worden de komende jaren onderdeel van de voorgenomen R&D-inspanningen van de departementen. Omdat de posten breder zijn gedefinieerd dan onderzoek (namelijk als “kennis en innovatie”) is nu nog niet aan te geven hoeveel middelen het betreft. Ook via de pijlers 2 en 3 komen de komende jaren nieuwe middelen beschikbaar voor onderzoek, maar nog niet precies duidelijk is om welke bedragen het gaat. Vanaf 1990 geven de CBS-cijfers een dalende trend te zien voor de omvang van de overheidsfinanciering in relatie tot het BBP. Het laatst bekende realisatiecijfer van het CBS over de overheidsfinanciering van onderzoek in Nederland heeft betrekking op het jaar 2003. Het CBS-cijfer voor 2003 geeft een BBP-percentage overheidsfinanciering van 0,64 (excl. WBSO). In combinatie met de cijfers van tabel 2 kan de conclusie worden getrokken dat het aandeel overheidsfinanciering de weg naar boven heeft gevonden. Vergeleken met de ambities in het Lissabonproces betekent dit overigens wel een (negatief) verschil van ongeveer 1 miljard euro. De stijging in 2009 wordt zowel veroorzaakt door toevoeging van extra middelen uit enveloppegelden en het FES-fonds als door de negatieve groei van het BBP. Tabel 4 bevat de gedetailleerde cijfers per departement (2008 betreft vastgestelde begrotingscijfers, 2009 de cijfers van de ontwerpbegroting). In deze tabel is een zo goed mogelijk onderscheid gemaakt naar twee hoofdtypen van overheidsfinanciering, namelijk projectfinanciering en institutionele financiering. Bij projectfinanciering gaat het primair om tijdelijke financiering, in de vorm van projecten of programma’s, veelal op basis van een ingediend project- of programmavoorstel voor de uitvoering van onderzoeksactiviteiten. Bij institutionele financiering gaat het om langere termijn financiering van onderzoeksinstellingen, waarbij de betreffende instelling meer of minder vrijheid heeft om onderzoeksactiviteiten uit te voeren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de TOF-cijfers naar type financiering en departement. Tabel 3: TOF-uitgaven, naar type financiering en departement, 2009 (in procenten van het totaal) institutioneel project Algemene Zaken 0,0 100,0 Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking 2,0 98,0 Justitie 79,0 21,0 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 100,0 0,0 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 82,2 17,8 Defensie 63,3 36,7 Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 44,4 55,6 Verkeer en Waterstaat 46,9 53,1 Economische Zaken 22,6 77,4 Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit 85,4 14,6 Sociale Zaken en Werkgelegenheid 0,0 100,0 Volksgezondheid, Welzijn en Sport 20,7 79,3 Totaal 67,6 32,4 Noot: de cijfers zijn inclusief de financiering naar het buitenland (dit in tegenstelling tot de cijfers in het rapport van het Rathenau Instituut, waarin de financiering zich richt op onderzoek in Nederland). Het bedrag voor 2010 is 475 miljoen euro, voor de jaren daarna 532 miljoen euro. De OESO gaat op dit moment wel de mogelijkheden na om internationaal vergelijkbare statistieken te produceren over fiscale maatregelen op het gebied van R&D. Met ingang van het jaar 2003 presenteert het CBS nog slechts één keer per twee jaar cijfers over de financieringsbronnen van de Nederlandse R&D. De reden is dat EUROSTAT volgens verordening 753/2004 dit gegeven slechts één keer per twee jaar opvraagt. Door problemen met het vaststellen van de R&D-uitgaven van de universiteiten (het betreft vanaf 2004 een schatting) heeft het CBS geen financieringscijfers meer gepubliceerd na 2003. De verwachting is dat het CBS medio 2009 met nieuwe financieringscijfers zal komen. In OESO verband is medio 2008 een project van start gegaan dat gericht is op het ontwikkelen van international vergelijkbare indicatoren op het gebied van publieke financiering. Het onderscheid naar project- en institutionele financiering staat centraal en de belangrijkste bron voor de indicatoren zijn de cijfers die in de verschillende landen over de overheidsfinanciering worden verzameld en vergelijkbaar zijn met de TOF-cijfers. Nederland leidt dit project. Over de Nederlandse publieke financiering in de periode 1975-2005, dat ook gebaseerd was op het onderscheid naar project- en institutionele financiering, heeft het Rathenau Instituut in 2007 een rapport gepubliceerd (Versleijen, A. (ed.), Dertig jaar publieke onderzoeksfinanciering in Nederland 1975-2005, Den Haag). PAGE 24 PAGE 1