[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” zoekmachine] [wat is dit?]

Kabinetsreactie rapporten BLinN en ACVz inzake mensenhandel d.d. 24 april 2009.

Bijlage

Nummer: 2009D21385, datum: 2009-04-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Kabinetsreactie op het rapport ā€œUitgebuit en in de bak!ā€ van Bonded Labour in the Netherlands (BlinN) van januari 2009 en op het advies ā€œDe mens beschermd en de handel bestredenā€ van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken van 12 februari 2009 (2009D21384)

Preview document (šŸ”— origineel)


Kabinetsreactie rapporten BLinN en ACVz inzake mensenhandel d.d. 24
april 2009.

Inleiding

Op 13 januari 2009 is door Bonded Labour in the Netherlands (BLinN) het
rapport ā€˜Uitgebuit en in de bak!ā€™ aangeboden. Het rapport vormt de
weerslag van een vervolgonderzoek van BLinN in het kader van een
signalerings- en ondersteuningsproject voor slachtoffers van
mensenhandel in vreemdelingendetentie. In deze brief gaat het Kabinet in
op het verzoek van de VKC voor Justitie (00477/2009D0395) om een reactie
te geven op de bevindingen en aanbevelingen die door BLinN gedaan zijn.
In deze reactie zullen wij tevens ingaan op de aanbevelingen uit het
advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), 'De mens
beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig
beschermingsregime voor slachtoffers van mensenhandelā€. Dit advies is
op initiatief van de ACVZ opgesteld en op 12 februari jl. gepubliceerd.
In beide rapporten worden aanbevelingen gedaan hoe slachtoffers van
mensenhandel beter kunnen worden beschermd.

Voornaamste conclusies rapporten BLinN en ACVZ

BLinN geeft als voornaamste conclusie dat de signalering van
slachtoffers in vreemdelingenbewaring moet worden verbeterd. Tevens
concludeert BLinN dat slachtoffers van mensenhandel nooit in
vreemdelingenbewaring mogen worden gesteld. Hoewel sinds 2005 veel
maatregelen zijn genomen om de signalering van slachtoffers te
verbeteren, heeft dit onze blijvende aandacht. Het rapport van BLinN
laat het belang zien van een vroegtijdige en zorgvuldige signalering van
slachtoffers van mensenhandel. Voorkomen moet worden dat slachtoffers
van mensenhandel niet of onvoldoende worden onderkend en in detentie
terecht komen. Het rapport wijst op mogelijke verbeterpunten en geeft
bruikbare adviezen voor een meer optimale signalering en bescherming van
de slachtoffers van mensenhandel. Dat maakt het rapport ook waardevol. 

Bij de bestrijding van mensenhandel hebben zich de laatste jaren veel
ontwikkelingen voorgedaan. 

Van belang is nu dat wordt ingezet op het bestendigen van de kwaliteit
van de uitvoering. Detentie van (vermoedelijke) slachtoffers van
mensenhandel is evenwel niet altijd te voorkomen. Daarbij kan wanneer
het slachtofferschap niet aannemelijk is, in individuele gevallen
terugkeer (en daarmee vreemdelingenbewaring) aan de orde zijn. 

De ACVZ geeft als voornaamste advies dat de huidige koppeling tussen de
verblijfsvergunning, en daarmee opvang en begeleiding, en het doen van
aangifte dient te worden losgelaten. Dit wordt, mede met het oog op de
strafrechtelijke aanpak van het fenomeen mensenhandel, in zijn
algemeenheid niet wenselijk geacht. Met het verleggen van de prikkel tot
het doen van aangifte naar het moment dat de vreemdeling voortgezet
verblijf aanvraagt is noch de opsporing en bestrijding van mensenhandel
noch het slachtoffer zelf gebaat. Dat er verblijfsmogelijkheden moeten
zijn voor slachtoffers die geen aangifte durven doen, wordt onderkend.
Die mogelijkheden zijn er ook. Om recht te doen aan deze slachtoffers
hoeft genoemde koppeling niet te worden losgelaten. 

Het voorstel van de ACVZ bevat daarbij weinig stimulans om medewerking
te verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek. In het advies wordt een
onderscheid gemaakt tussen slachtofferbescherming enerzijds en de
opsporing en vervolging anderzijds. Voor een adequate aanpak van
mensenhandel zijn slachtofferbescherming, opsporing en vervolging echter
onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bovendien is vanuit het Openbaar
Ministerie gewezen op het risico dat belangrijk opsporingsmateriaal
verloren kan gaan doordat het slachtoffer een langere bedenktijd heeft.
De ontkoppeling van een strafrechtelijke procedure en de B9-regeling kan
er bovendien mogelijk toe leiden dat slachtoffers op voorhand door
mensenhandelaren worden geĆÆnstrueerd om niet mee te werken aan een
strafrechtelijk onderzoek. 

De verblijfsregeling die de ACVZ voorstelt, voorziet in een gefaseerde
en verlengde periode van tijdelijk verblijfsrecht voor vermoedelijke
slachtoffers van mensenhandel. De voorgestelde procedure kan evenwel
leiden tot een langere periode van onzekerheid voor de slachtoffers,
hetgeen niet wenselijk wordt geacht. 

De verbeteringen die de ACVZ voorstelt in de opvang van risico-groepen
zoals alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMVā€™s) en mogelijk ook
van meerderjarige vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel worden
opgepakt in de pilot voor categorale opvang voor slachtoffers van
mensenhandel en bezien in samenhang met de evaluatie van de pilot voor
beschermde opvang.  

Zo is de bestrijding van mensenhandel zowel voor de Politie als Justitie
landelijk als prioriteit aangemerkt in het ā€œNationaal Actieplan tegen
Mensenhandelā€ van december 2004. Ook is op 1 april 2006, aangepast op
1 januari 2009, de Aanwijzing mensenhandel van het college van
Procureurs-Generaal in werking getreden. De uitvoerende diensten hebben
steeds uitvoering gegeven aan de gestelde prioriteiten en de
implementatie van relevante beleidsdocumenten. Een belangrijk punt is de
inrichting van een opleiding bij de politie en de certificering van
speciale politieambtenaren voor het tijdig onderkennen van signalen van
mensenhandel. Daarnaast speelt de politie een rol bij de opleiding van
medewerkers van andere diensten, zoals de Dienst Terugkeer en Vertrek
(DT&V) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Kanttekeningen

De positie van slachtoffers verdient aanhoudende aandacht, en knelpunten
in de zorg, opvang en begeleiding moeten voortvarend opgepakt worden.
Vanzelfsprekend is een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen
hierbij van het grootste belang. Door zowel BLinN als de ACVZ wordt een
aantal knelpunten benoemd, hetgeen aanleiding vormt om te bezien op
welke wijze gesignaleerde knelpunten zouden kunnen worden aangepakt.
Onderstaand bespreken wij de gesignaleerde knelpunten, de voorgestelde
oplossingsrichtingen en de wijze waarop knelpunten worden opgepakt en
aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Niet alle gesignaleerde
knelpunten worden door ons als zodanig herkend. Derhalve zijn enkele
kanttekeningen vooraf op zijn plaats.

Allereerst dient het BLinN rapport naar het oordeel van het Kabinet te
worden gelezen als een verslag van bevindingen. BLinN geeft aan bij het
opstellen van het rapport van een praktische aanpak te zijn uitgegaan.
De conclusies in het rapport worden niet altijd onderbouwd. BLinN heeft
geen uitputtend onderzoek gedaan naar signalering binnen de
vreemdelingenketen maar geeft een weergave van de eigen ervaringen. De
conclusies vertegenwoordigen daarmee een mening van BLinN. Daarom is
enige terughoudendheid geboden bij het volgen van de conclusies en
aanbevelingen. Zo meldt BLinN dat de samenwerking met Dienst Justitiƫle
Inrichtingen (DJI) stroef zou zijn verlopen. Dit beeld wordt niet
herkend. 

De cijfermatige resultaten in het rapport -BLinN noemt 112 gemiste
signalen van slachtoffers- 

worden door de Politie niet herkend. De Politie geeft aan in de
betreffende onderzoekersperiode 23 signalen van slachtoffers van
mensenhandel in detentie van BLinN te hebben ontvangen. Verder wordt in
het rapport de term slachtoffer van mensenhandel niet uitsluitend
gebruikt voor ā€˜erkende slachtoffersā€™ van mensenhandel, maar veelal
ook voor vermoedelijke slachtoffers (of aangevers) van mensenhandel. Wij
zijn van mening dat dit onderscheid van belang is.

 

Zoals reeds gesteld, zijn er sinds de aanvang van het onderzoek van
BLinN in 2005 grote vorderingen gemaakt bij het tijdig onderkennen van
mogelijke slachtoffers van mensenhandel en het voorkomen dat mogelijke
slachtoffers worden gedetineerd. Veel van de zaken die in het rapport
worden geconstateerd zijn daarmee enigszins achterhaald. De toekenning
van de hoogste prioriteit aan de bestrijding van mensenhandel door het
kabinet, hiervan getuige de oprichting van de Task Force Aanpak
Mensenhandel op 27 februari 2008, en de voortvarendheid waarmee
uitvoerende diensten medewerkers hebben opgeleid en procedures hebben
gestroomlijnd worden naar onze mening onvoldoende in het rapport
onderkend. 

BLinN geeft in het rapport aan incidenteel aan illegale vreemdelingen
ondersteuning te bieden. De bestrijding van illegaliteit vormt echter
een belangrijke prioriteit van het kabinet. Effecten van illegaliteit,
namelijk belasting voor de maatschappij en de kwetsbare positie van de
illegaal verblijvende vreemdelingen, met name de minderjarigen, maakt
dat illegaal verblijf in zijn algemeenheid dient te worden bestreden. Zo
is onder meer gebleken dat er een toenemende vraag is van illegale
vrouwen naar gezondheidszorg en ook dat er zich minderjarigen en
illegale prostituees in werksituaties bevinden die aan uitbuiting doen
denken. Het kabinet is dan ook van oordeel dat indien slachtofferschap
niet wordt onderkend de oplossing niet ligt in illegaal verblijf. Zeker
niet nu bekend is dat juist vreemdelingen die illegaal in Nederland
verblijven in handen kunnen vallen van mensenhandelaren. Het verdient
dan ook veeleer aanbeveling om deze mogelijk niet onderkende
slachtoffers van mensenhandel te wijzen op het belang van medewerking
met de autoriteiten en de mogelijkheid door deze autoriteiten te worden
ondersteund. Als rechtmatig verblijf op basis van het beleid of op basis
van de discretionaire bevoegdheid op geen enkele wijze mogelijk is
gebleken is illegaal verblijf als vervolg geen wenselijke situatie. In
dat geval dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Terugkeer naar het
land van herkomst, waar de situatie voor betrokkene ook veiliger kan
zijn, is dan aan de orde.

Daarnaast wordt in het rapport een aantal constateringen gedaan dat niet
(geheel) juist is en worden conclusies getrokken waarin betrokken
organisaties zich niet herkennen. Het Kabinet hecht eraan daar waar
nodig conclusies en constateringen te nuanceren. 

De algemene conclusie dat de signalering onder de maat is kunnen wij
niet onderschrijven. Overigens zij opgemerkt dat wanneer
Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) of de advocatuur op het aanmeldcentrum
(AC) menen dat een vreemdeling mogelijk slachtoffer is van mensenhandel,
zij het slachtoffer kunnen aanraden contact op te nemen met de Politie
of dit kunnen melden aan de IND, waarna de IND de nodige actie zal
ondernemen. Zo heeft de Afdeling Uitvoeringsbeleid van de IND op verzoek
van de Raad voor de Rechtsbijstand op 13 februari jl. een overleg
geĆÆnitieerd over slachtoffers van mensenhandel in de asielprocedure,
waarbij ook de advocatuur aanwezig was. De knelpunten en aanbevelingen
die naar voren zijn gebracht op 3 april 2009 zijn besproken met de
contactpersonen mensenhandel in het proces asiel. Indien daar aanleiding
toe bestaat zullen de werkafspraken en de werkinstructie aangepast
worden. 

Verder wordt in het rapport getwijfeld aan de deskundigheid van het
personeel betrokken bij de signalering van slachtoffers van
mensenhandel. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het hen aan kennis en
betrokkenheid ontbreekt. Zoals de ACVZ in haar rapport terecht
constateert, speelt mensenhandel zich vaak af in moeilijk toegankelijke
criminele milieus en ā€˜grijzeā€™ economische sectoren. Slachtoffers
zijn, om uiteenlopende redenen, dikwijls niet in staat en/of bereid om
hun situatie te melden en hulp te aanvaarden. Dit maakt het herkennen
van slachtoffers moeilijk. Ieder slachtoffer dat niet wordt gesignaleerd
is er Ć©Ć©n te veel. Dat is echter niet zonder meer toe te schrijven aan
nalatigheid van de overheid, maar is ook het gevolg van de complexe
omstandigheden waarin slachtoffers verkeren. Het is een moeilijke opgave
om slachtoffers te herkennen als deze zich niet als zodanig aan de
Nederlandse autoriteiten bekend maken. Het slachtoffer (en de
hulpverlener) heeft hierbij ook een eigen verantwoordelijkheid.   

Daarnaast komt in de beleidsreactie ook naar voren dat het Informatie en
Analysecentrum (INDIAC) van de IND met de Mensensmokkel Informatiegroep
(MIG) actief is in het verzamelen, veredelen en analyseren van signalen
van mensensmokkel Ć©n mensenhandel waarbij goed samengewerkt wordt met
het Expertisecentrum Mensenhandel Mensensmokkel (EMM), en de
signaleringsrol van de uitvoerende diensten wordt geoptimaliseerd.  

Het advies van de ACVZ vraagt eveneens de aandacht voor het signaleren
en onderkennen van signalen van mensenhandel. Daarbij zijn de ervaringen
die thans worden opgedaan door de Politie Rotterdam-Rijnmond van belang.
Direct na de staandehouding wordt door het gecombineerde controleteam
prostitutie en mensenhandel, een intakegesprek gehouden met alle
mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Zo kan in een zeer vroeg
stadium slachtofferschap worden onderkend. Het advies van de ACVZ doet
een voorstel voor een aanpassing van de B9-regeling en geeft, evenals
het rapport van BLinN, aanbevelingen ten aanzien van (het voorkomen van)
vreemdelingenbewaring van slachtoffers van mensenhandel en ten aanzien
van de opvang van risicogroepen (AMVā€™s). Het advies van de ACVZ gaat
in op mogelijke alternatieven voor de huidige werkwijze bij het
onderkennen van slachtoffers van mensenhandel. 

Financiƫle gevolgen

Een deel van de aanbevelingen die door de ACVZ en BLinN wordt
voorgesteld, wordt door het Kabinet niet overgenomen aangezien deze
voorstellen onwenselijk worden geacht. De meeste aanbevelingen betekenen
een bestendiging van de huidige praktijk. Zij worden reeds uitgevoerd of
zijn opgenomen in lopende trajecten of proefprojecten. Deze
aanbevelingen hebben geen noemenswaardige extra financiƫle
consequenties en leiden hooguit tot een verschuiving van gelden. 

Naar aanleiding van de aanbevelingen in de rapporten, heeft op 5 maart
j.l. een eerste bijeenkomst van de meest betrokken diensten
plaatsgevonden. Daarbij is nagegaan welke aanbevelingen op korte termijn
tot verbeteringen in de uitvoeringspraktijk kunnen leiden en die binnen
het huidige budgettaire kader kunnen worden uitgevoerd. De uitkomsten
van deze bijeenkomst zijn in de reactie meegenomen. 

Reactie op de aanbevelingen

Hieronder wordt, thematisch geclusterd, inhoudelijk ingegaan op de
aanbevelingen van het rapport van BLinN en van de ACVZ. Voor de
duidelijkheid zijn de aanbevelingen van de ACVZ romeins genummerd. 

Wet- en regelgeving

1. De B9-regeling aanpassen zodat niet de aangiftebereidheid maar het
slachtofferschap als beoordelingscriterium geldt voor bescherming en
opvang. Daarbij dient het Verdrag van de Raad van Europa als
uitgangspunt te worden genomen. 

Mensenhandel is een misdrijf en een schending van de mensenrechten. De
bescherming van de slachtoffers van mensenhandel door de overheid is een
groot goed. Medewerking ten behoeve van opsporing en vervolging is
essentieel voor opsporingsonderzoeken om de mensenhandel tegen te gaan
en te voorkomen dat nieuwe slachtoffers worden gemaakt. 

In de aanpak van mensenhandel is een belangrijke plaats ingeruimd voor
strafrechtelijk onderzoek.

Dit laat onverlet dat de zorg voor slachtoffers evenzeer van het
grootste belang wordt geacht. Snelle verlening van een
verblijfsvergunning en verlening van ondersteuning en opvang zijn zeer
belangrijke pijlers van de B9-regeling. Daarbij komt dat het verlenen
van medewerking aan de opsporing en vervolging eveneens grond voor een
verblijfvergunning is en niet uitsluitend het doen van aangifte.
Medewerking verlenen is breder dan het doen van aangifte. Daarom houden
wij vast aan de voorwaarde van medewerking voor toegang tot de
B9-regeling.  

Daarnaast kan op grond van de discretionaire bevoegdheid vanwege
individuele humanitaire gronden een vergunning verleend worden. In
tegenstelling tot een B9-vergunning is deze vergunning niet tijdelijk
van aard. Ook slachtoffers die drie jaar of langer in het bezit zijn van
een B9-vergunning kunnen in aanmerking komen voor voortgezet verblijf,
ook als de strafzaak nog loopt. De B9-regeling is daarmee belangrijk
verruimd, zonder het opsporingsbelang uit het oog te verliezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de aangiftebereidheid en de
medewerking aan onderzoek door slachtoffers uit derde landen veel hoger
is dan die van EU-burgers en Nederlanders. 

Overigens is het zo dat op korte termijn de B9-regeling wordt
verduidelijkt, daar waar het slachtoffers van overige uitbuiting
betreft. De bereidheid tot het doen van aangifte blijft echter ook voor
deze groep het uitgangspunt. Voor de bescherming en ondersteuning van
slachtoffers die geen medewerking kunnen of willen verlenen aan een
strafrechterlijk onderzoek, bijvoorbeeld omdat zij zich ernstig bedreigd
voelen of in verband met lichamelijke of psychische klachten, kan worden
beoordeeld of er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond
waarvan zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijf op humanitaire
gronden. 

Het Verdrag van de Raad van Europa dient als ondersteuning bij de
maatregelen tot intensivering van de aanpak van mensenhandel en de
bestrijding van de illegaliteit en criminaliteit in de
prostitutiebranche.

I. Verleen bij een ā€˜geringste aanwijzingā€™ van mensenhandel een
tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van zes maanden.

II. Stel een onderzoek in naar het slachtofferschap van de vreemdeling.
De Staatssecretaris van Justitie beoordeelt hiertoe de persoonlijke
situatie van de betrokkene, waarbij de onderzoeksplicht actief wordt
ingevuld. Dit betekent dat bij die beoordeling, naast gegevens van de
Politie en het OM, informatie wordt betrokken van
hulpverleningsinstanties en, waar noodzakelijk, kennis wordt genomen van
medische informatie.

III. Verleen een (tweede) tijdelijke verblijfsvergunning aan de
vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij slachtoffer van mensenhandel
is.

IV. Verleen erkende slachtoffers van mensenhandel die hebben meegewerkt
aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de verdachte(n) een
verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.

In aanbevelingen I tot en met IV doet de ACVZ voorstellen tot het
aanpassen van de B9 regeling voor vermoedelijke slachtoffers van
mensenhandel waarbij wordt uitgegaan van een ontkoppeling van de
vergunning en de bereidheid tot aangifte en tevens een gefaseerd
tijdelijk verblijfsrecht wordt voorgesteld. Zoals reeds betoogd verdient
de ontkoppeling en een verlengde periode van tijdelijk verblijfsrecht
niet onze steun. Thans worden bij het onderzoek naar het
slachtofferschap ook gegevens omtrent de persoonlijke situatie
betrokken, waarbij ook relevante informatie van derde organisaties wordt
betrokken. Het onderzoek naar de persoonlijke situatie van slachtoffers
zoals door de ACVZ wordt aanbevolen, wordt derhalve reeds uitgevoerd.
Dat geldt ook voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor
voortgezet verblijf van erkende slachtoffers van mensenhandel die aan
onderzoek hebben meegewerkt.  

Met betrekking tot het oordeel van de ACVZ dat het Nederlandse beleid
onvoldoende in overeenstemming is met de verplichtingen op grond van het
Mensenhandelverdrag van de Raad van Europa wordt het volgende opgemerkt.
De ACVZ focust met deze veronderstelling uitsluitend op de B9-regeling
en op de voorwaarde in de B9-regeling van het verlenen van medewerking
ten behoeve van de opsporing en de vervolging. Het verdrag benoemt twee
gronden op basis waarvan verblijf gegeven dient te worden aan
slachtoffers. Daarbij is het aan de lidstaten om te bepalen of zij beide
bepalingen hanteren als grondslag voor vergunningverlening dan wel Ć©Ć©n
van de twee genoemde bepalingen, te weten: op grond van individuele
omstandigheden of op grond van het verlenen van medewerking. Het
Nederlandse beleid voorziet in vergunningverlening op grond van het
verlenen van medewerking en op vergunningverlening op grond van
individuele omstandigheden. Nederland geeft daarmee wel degelijk
opvolging aan de betreffende bepalingen van het verdrag.  

V. Verleen erkende slachtoffers van mensenhandel die niet hebben
meegewerkt aan de

strafrechtelijke opsporing en vervolging van de verdachte(n) geen
verblijfsvergunning

voor voortgezet verblijf na Ć©Ć©n jaar, maar verricht voor hen op dat
moment een

individuele terugkeertoets/risicoanalyse, waarbij zowel de persoonlijke
situatie van

de vreemdeling als de situatie in het land van herkomst wordt
beoordeeld. Als uit deze

analyse geen terugkeerbelemmeringen naar voren komen, kan de
terugkeerprocedure in

gang worden gezet. Mocht de persoonlijke situatie van de vreemdeling of
de situatie in

het land van herkomst aan terugkeer in de weg staan, dan wordt de
tijdelijke verblijfsvergunning verlengd. Volgens de ACVZ dient aan
vreemdelingen uit deze groep, voorwie gedurende drie jaar dergelijke
terugkeerbelemmeringen bestaan, voortgezet verblijf te worden
toegestaan.

In het advies van de ACVZ wordt voorgesteld het verblijfrecht van
vermoedelijke slachtoffers niet langer uitsluitend afhankelijk te laten
zijn van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek. In het
ACVZ-advies wordt gesproken over een verklaring van de Officier van
Justitie. Het College van PGā€™s wijst erop dat een dergelijke
verklaring in bepaalde gevallen het opsporingsonderzoek kan frustreren.
Sommige strafrechtelijke onderzoeken dienen immers geheim te blijven
voor een verdachte. Niet kan worden uitgesloten dat een verdachte via
het slachtoffer via bedoelde verklaring te weten komt dat er een
onderzoek tegen hem/haar loopt. Ook ontbreekt thans een wettelijke basis
voor het verstrekken van een dergelijke verklaring. Het is niet
duidelijk welke rechtsgevolgen kleven aan het afgeven van een verklaring
zowel vanuit strafrechtelijk als vreemdelingrechtelijk perspectief.

In het advies van de ACVZ is sprake van slachtoffers die niet hebben
meegewerkt aan strafrechtelijke opsporing en vervolging. Op grond van de
huidige regelgeving voor slachtoffers van mensenhandel bestaat reeds de
mogelijkheid om op grond van individuele humanitaire gronden  een
vergunning ex artikel 3.4 derde lid Vreemdelingenbesluit 2000 te
verkrijgen, waarbij al sprake is van een vergunning op grond van een
niet-tijdelijk doel. De voorgestelde analyse van mogelijke
terugkeerbelemmeringen wordt standaard uitgevoerd bij verzoeken om
voortgezet verblijf in die gevallen waarin geen voortgezet verblijf
verleend kan worden in verband met een veroordeling of tijdsverloop.

2. De B9-regeling openstellen voor slachtoffers die in andere landen
zijn uitgebuit en via Nederland zijn verhandeld of naar Nederland zijn
gevlucht.

Slachtoffers van mensenhandel worden door mensenhandelaren regelmatig
van het ene naar het andere land gebracht om hun afhankelijkheid te
vergroten en de opsporing te bemoeilijken. In de B9-regeling is nu al
vastgelegd dat de vreemdelingen die in Nederland niet over een geldige
verblijfstitel beschikken, maar mogelijk buiten Nederland slachtoffer
zijn geworden van mensenhandel ook een beroep kunnen doen op de
B9-regeling. Het gaat daarbij om vreemdelingen die zich in Nederland
bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn
geworden maar in Nederland (nog) niet in een feitelijke
uitbuitingssituatie terecht zijn gekomen. 

Het is van belang dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een
strafrechtelijk onderzoek worden gehoord en dat zij in de gelegenheid
worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking aan
een onderzoek naar mensenhandel verlenen. Dit belang wordt nog versterkt
doordat met verschillende herkomstlanden van slachtoffers van
mensenhandel samenwerkingsverbanden met Politie en Justitie zijn opgezet
waarmee wordt bijgedragen aan een betere operationele samenwerking in
strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast is het mogelijk slachtoffers in het
buitenland te horen. Hiervoor kan onder andere gebruik gemaakt worden
van samenwerkingsverbanden die bestaan met herkomstlanden.

3. Gegevens en meningen van hulpverlening en ondersteunende organisaties
betrekken bij die van de Politie over de beoordeling van
slachtofferschap.

De beoordeling van slachtofferschap is niet enkel en alleen gebaseerd op
de bevindingen van de Politie. Ook informatie uit andere bronnen, zoals
die van de hulpverlening en ondersteunende organisaties, wordt hierbij
betrokken. Zo wordt bij de beslissing op een aanvraag om ā€˜voortgezet
verblijfā€™ na een B9 verblijfsvergunning door de contactpersonen
mensenhandel van de IND standaard informatie van derden meegewogen. Maar
ook voor de beoordeling van een individuele aanvraag op grond van de
discretionaire bevoegdheid wordt gebruik gemaakt van een uiteenlopende
hoeveelheid van informatie, waaronder die van de hulpverlening, opvang
en politie. 

De intake gebeurt door speciale gecertificeerde politieambtenaren.
Mogelijke slachtoffers van mensenhandel worden daarbij op hun rechten en
plichten gewezen, zodat zij weloverwogen een beslissing kunnen nemen of
zij aangifte willen doen. Signaleringsgesprekken zoals BLinN die voert
kunnen hierop een aanvulling zijn, zeker als deze, met het oog op
strafrechtelijke indicaties, schriftelijk worden vastgelegd. 

Signalen van derden kunnen bijdragen aan het identificeren van het
slachtofferschap gedurende de bewaring. Indien er indicaties zijn, wordt
direct contact gelegd met de contactpersoon van de Landelijke
Expertgroep Mensenhandel (LEM) van het in vreemdelingenbewaringstellende
politiekorps. 

4. De definitie van mensenhandel in overige sectoren aanscherpen door
jurisprudentie en beleid zodat betere signalering kan plaatsvinden.

In de (inter-)nationale regelgeving worden definities van mensenhandel
gehanteerd, die algemeen zijn aanvaard. Zo wordt mensenhandel in het
Palermo-protocol gedefinieerd als: ā€œwerven, vervoeren, overbrengen van
en het bieden van onderdak aan of het opnemen van personen, door
dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang,
ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een
kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van
betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te
verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon, ten behoeve
van uitbuiting.ā€™

De begrippen dwang en uitbuiting staan centraal bij de boordeling van
slachtofferschap. Indien wordt beoogd een persoon met behulp van dwang,
misleiding of misbruik van overwicht in een uitbuitingssituatie te
brengen is dit mensenhandel. In de Nederlandse strafwetgeving is voorts
niet alleen het in een uitbuitingssituatie brengen strafbaar, maar ook
het in die situatie houden of het beletten van een persoon zich aan die
situatie te onttrekken. Zowel in de Aanwijzing van het College van
Procureurs-Generaal als de B9-regeling zelf wordt gesteld dat reeds bij
een geringe aanwijzing van mensenhandel de B9-regeling moet worden
aangeboden, inclusief de bedenktijd.  

Een betere definitie van het begrip overige uitbuiting zal tot stand
moeten komen door middel van jurisprudentie. Het aantal zaken dat voor
de rechter is geweest is momenteel nog beperkt. Bovendien ligt er nog
een zaak bij de Hoge Raad en is er in drie zaken hoger beroep ingesteld.
Verwacht wordt dat ook deze uitspraken zullen bijdragen aan meer
duidelijkheid over de definitie.

Ook het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel (BNRM) doet momenteel
onderzoek naar de jurisprudentie op dit gebied, hetgeen zeer wordt
toegejuicht. Al naar gelang de uitkomsten van de genoemde strafzaken en
het onderzoek van BNRM zal worden beoordeeld of nadere verduidelijking
nodig is. BNRM heeft onlangs in samenwerking met de Universiteit Utrecht
een expertmeeting en een academische conferentie georganiseerd over
"overige uitbuiting". Daarbij zijn de toegang tot de arbeidsmarkt,
andere vormen van uitbuiting buiten de seksindustrie en bescherming van
mensenrechten aan de orde gekomen. Overigens zijn op grond van
slachtofferschap van overige uitbuiting reeds diverse vergunningen op
grond van de B9 regelingen verleend. Tevens is een van de maatregelen in
de Task Force het vergroten van het bewustzijn in de hele keten dat er
mogelijk sprake kan zijn van mensenhandel. Dit behelst onder andere
praktische zaken als de folder uitbuiting voor risicogroepen, die
onlangs in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid tot stand is gekomen en waaraan ook BLinN zijn
medewerking heeft verleend. De Ministers van Justitie en van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid hebben de genoemde academische conferentie
bijgewoond waarbij ook de folder is gepresenteerd. 

5. Het benoemen van de prioriteit van signalering van mensenhandel in
relevante beleidsdocumenten en prestatiecontracten van het gezag met
uitvoerende diensten.

De signalering en bestrijding van mensenhandel staat nationaal en
internationaal hoog op de agenda. Zo is de afgelopen jaren in EU verband
gewerkt aan de implementatie van het EU Actieplan Mensenhandel.
Daarnaast is de bestrijding van mensenhandel en -smokkel door de JBZ
Raad benoemd tot Ć©Ć©n van de EU prioriteiten in de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. 

De aanpak van mensenhandel vormt ook nationaal een speerpunt. De
opsporing van mensenhandel heeft de hoogste prioriteit bij OM en
Politie. Over de prioriteit mensenhandel voeren wij regelmatig overleg
met OM en Politie. In de meeste politiekorpsen wordt veel tijd en
aandacht besteed aan de opsporing van mensenhandelzaken. Waar dat niet
het geval is, worden de regioā€™s aangesproken door de
portefeuillehouder mensenhandel. Daarnaast zijn de Arbeidsinspectie (AI)
en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) van het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) betrokken bij de
bestrijding van de vorm van mensenhandel die bekend staat als ā€˜overige
uitbuitingā€™. De SIOD voert, al dan niet in samenwerking met anderen,
strafrechtelijke onderzoeken uit op dit terrein. 

Binnen de Politie is in samenwerking met Justitie de laatste hand gelegd
aan het zogenaamde referentiekader mensenhandel, dat aangeeft aan welke
maatstaven de aanpak van mensenhandel in de regiokorpsen moet voldoen.
Aan de hand hiervan kan vervolgens worden gemeten of de korpsen op het
gebied van de bestrijding van mensenhandel voldoende presteren. 

Met de instelling op 27 februari 2008 van de Taskforce Aanpak
Mensenhandel is een belangrijke impuls gegeven aan de bestrijding van
mensenhandel. De Taskforce is ingesteld teneinde knelpunten in de
uitvoering van het beleid op te lossen. De Taskforce heeft een tiental
maatregelen opgesteld, waaronder het vergroten van het bewustzijn in de
hele keten dat er sprake kan zijn van mensenhandel en de verbetering van
de positie van het slachtoffer. Hierbij kan worden gedacht aan
verbetering in de registratie, de mogelijkheid voor het slachtoffer tot
het opnemen van (anoniem) contact, het verbeteren van juridische
ondersteuning, alsook het verbeteren van de informatie-uitwisseling over
het verloop van de strafzaak. Daarnaast wordt in samenwerking met het
ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) gewerkt aan het
opzetten van een pilot voor categorale opvang van slachtoffers van
mensenhandel.   

De Taskforce Aanpak Mensenhandel is erop gericht problemen snel en op
het juiste niveau te benoemen en te beleggen en oplossingen voor te
dragen. Naast de landelijk officier mensenhandel zijn er in alle
parketten officieren van justitie aangesteld als portefeuillehouder
mensenhandel-smokkel. De brede samenstelling van de Taskforce maakt het
mogelijk om het probleem van de mensenhandel integraal te benaderen.
Niet alleen wordt geĆÆnvesteerd op het aanpakken en straffen van de
daders, maar ook wordt ingezet om het verschijnsel mensenhandel
structureel te bemoeilijken. Door voldoende drempels op te werpen moet
worden voorkomen dat anderen de plek van de daders snel in kunnen nemen.


Bij de uitvoerende diensten vertaalt de prioriteit van de aanpak van
mensenhandel zich in verschillende initiatieven. Zo is reeds vermeld dat
bij het Informatie en Analysecentrum van de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (INDIAC) de Mensensmokkel Informatiegroep (MIG)
actief is. De MIG houdt zich ook bezig met het verzamelen, veredelen en
analyseren van signalen van mensenhandel. Deze signalen worden
doorgestuurd naar (MIG-medewerkers die werkzaam zijn bij) het
Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM), alwaar de
informatie, eventueel aangevuld en veredeld, wordt doorgeleid aan de
opsporingsinstanties. De MIG heeft inmiddels een aantal activiteiten
ontplooid teneinde de signaleringsrol (op het vlak van mensenhandel) van
de IND te optimaliseren. Deze activiteiten zien op bewustwording binnen
diverse geledingen van de organisatie. Een voorbeeld hiervan is de
ā€˜roadshowā€™ die door de MIG wordt gegeven aan de loketmedewerkers.

Het EMM is een samenwerkingsverband van de Nationale Recherche, SIOD,
IND en KMar. Het EMM is als uitvoerende dienst verantwoordelijk voor het
verzamelen, veredelen en verstrekken van informatie op de verschillende
niveauā€™s (regionaal, bovenregionaal, nationaal, internationaal). Het
EMM neemt deel aan de LEM. Het EMM wordt door de KMar, Politie en SIOD
in kennis gesteld van alle lopende en nieuwe onderzoeken mensenhandel.
De Landelijk Officier van Justitie bewaakt de kwaliteit van lopende
onderzoeken door regelmatig overleg. 

VI. Neem in de Vc 2000 expliciet op dat bij staandehouding van illegale
vreemdelingen

vĆ³Ć³r inbewaringstelling wordt beoordeeld of sprake is van een
geringste aanwijzing van

mensenhandel.

VII. Neem in de Vc 2000 expliciet op dat bij een geringste aanwijzing
van mensenhandel

wordt afgezien van inbewaringstelling (tenzij er concrete, op de persoon
van de vreemdeling betrekking hebbende, feiten en omstandigheden
aanwezig zijn die inbewaringstelling vorderen in het belang van de
openbare orde en/of de nationale veiligheid) en dat de vreemdeling in
dat geval direct wordt gewezen op de B9-regeling.

Definieer geringste aanwijzing.

VIII. Neem in de Vc 2000 expliciet op dat bij constatering van een
geringste aanwijzing van mensenhandel bij een persoon die - ondanks het
onder aanbeveling 7 vermelde uitgangspunt- in vreemdelingenbewaring is
gesteld, de bewaring direct wordt opgeheven (tenzij er concrete, op de
persoon van de vreemdeling betrekking hebbende, feiten en omstandigheden
aanwezig zijn die inbewaringstelling vorderen in het belang van de
openbare orde en/of de nationale veiligheid) en betrokkene direct wordt
gewezen op de B9-regeling.

IX. Neem in de algemene bepalingen over vrijheidsbeperkende en
ā€“ontnemende maatregelen in de Vc 2000 bij de omschrijving van de
plicht tot belangenafweging expliciet op dat, in die zaken waar het gaat
om inbewaringstelling van slachtoffers van mensenhandel met een
vertrekplicht, zwaarwegende betekenis wordt toegekend aan het
individuele belang van betrokkene. Voor inbewaringstelling van deze
groep vreemdelingen geldt dus ā€˜nee, tenzijā€¦ā€™.

De ACVZ beveelt onder VI tot en met IX aan, dat de
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) op deze punten wordt gewijzigd. In het
algemeen geldt dat deze aspecten reeds zijn verwoord in de B9- regeling
zoals deze is opgenomen in de Vc (zie paragraaf B9/3.1 Vc) of is
opgenomen in de werkprocessen van de Politie, de KMar of het OM. Zo
wordt ā€œgeringste aanwijzingā€ toegelicht in de Aanwijzing van het
College van Procureurs-Generaal. Het is daarom niet nodig om het beleid
in de Vc op genoemde punten aan te passen, wel zal bij een herziening
van de VC overwogen worden of het gestelde in B9 ter verduidelijking ook
opgenomen moet worden in het onderdeel A6 van de Vc.  

Het voorstel van de ACVZ om erkende slachtoffers van mensenhandel niet
in bewaring te stellen is reeds staand beleid. Als er sprake is van
slachtofferschap, en er is in verband hiermee een vergunning verleend,
hetzij op grond van de B9-regeling, hetzij op grond van individuele
omstandigheden, is in bewaringstellling niet aan de orde. In die
gevallen waarin geen voortgezet verblijf verleend kan worden in verband
met een veroordeling of tijdsverloop, en ook overigens er geen grond is
voor de verlening van voortgezet verblijf, waarbij uiteraard ook een
analyse wordt gemaakt van belemmeringen bij terugkeer, komt terugkeer
naar het land van herkomst aan de orde en kan ook vreemdelingendetentie
aan de orde zijn. 

Opvang en terugkeer

6. Uitbreiding van de opvangcapaciteit en capaciteit reserveren zodat
wordt voorkomen dat slachtoffers die in detentie worden gesignaleerd op
opvang moeten wachten.  

Hoewel het beleid erop is gericht zoveel mogelijk te voorkomen dat
slachtoffers van mensenhandel in detentie terecht komen, gebeurt het dat
potentiƫle slachtoffers eerst in detentie worden gesignaleerd. In het
rapport wordt daarom aanbevolen om voordat ongedocumenteerde
vreemdelingen in bewaring worden gesteld standaard te beoordelen of er
sprake is van mensenhandel, naar voorbeeld van het Politiekorps
Rotterdam-Rijnmond. Dit heeft onze steun. Zo kan verder voorkomen worden
dat slachtoffers in detentie terechtkomen. 

Indien eerst in bewaring blijkt dat iemand naar het oordeel van het OM
en de Politie vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel is, wordt
hem/haar bedenktijd verleend en wordt de bewaring opgeheven, nu de
grondslag hiervoor is komen te vervallen. De bedenktijd is een periode
die een vermoedelijk slachtoffer wordt verleend om daarin te bepalen of
hij of zij aangifte wil doen dan wel op andere wijze medewerking wil
verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.
Gedurende de fase van de bedenktijd, en erna, als aangifte wordt gedaan
of op andere wijze medewerking wordt verleend aan het strafrechtelijke
opsporings- en vervolgingsonderzoek, zijn de faciliteiten die
slachtoffers van mensenhandel aangeboden krijgen ook beschikbaar voor
deze groep vreemdelingen. 

Dit betekent dat de Politie het vermoedelijke slachtoffer dat van de
bedenktijdfase gebruik wil maken, aanmeldt bij het Coƶrdinatiecentrum
Mensenhandel (CoMensha) ten behoeve van plaatsing in een veilige
opvanglocatie. Het Coƶrdinatiecentrum Mensenhandel schakelt vervolgens
een zorgcoƶrdinator in, die zorgdraagt voor de dagelijkse begeleiding
van het vermoedelijke slachtoffer. Tevens komt het vermoedelijke
slachtoffer in aanmerking voor een financiƫle voorziening in het kader
van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieƫn vreemdelingen (Rvb)
om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, als ook voor
medische bijstand en rechtshulp. 

7. Mogelijkheden onderzoeken voor alternatieve opvang voor slachtoffers
van mensenhandel die geen aangifte kunnen of willen doen zodat wordt
voorkomen dat zij in afwachting van terugkeer naar hun land van herkomst
in vreemdelingendetentie worden gesteld. 

X. Onderzoek of alternatieven voor vrijheidsontneming van vermoedelijke
en erkende

slachtoffers van mensenhandel kunnen worden toegepast. 

Aanbeveling X van de ACVZ en 7 van BLinN zien ongeveer op hetzelfde: het
onderzoeken van mogelijkheden van alternatieve opvang voor
(vermoedelijke) slachtoffers van mensenhandel. In het algemeen geldt dat
slachtoffers van mensenhandel een beroep kunnen doen op de B9-regeling.
Voor slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken, bijvoorbeeld
wegens ernstige bedreiging of om medische redenen, aan de opsporing en
vervolging van daders, bestaat de mogelijkheid om de aanvraag in het
kader van de discretionaire bevoegdheid in te dienen. 

Het slachtoffer krijgt hierbij een voorziening op grond van de Rvb en
opvang wordt verleend. 

Justitie en VWS werken gezamenlijk aan het opzetten van een pilot
categorale opvang voor slachtoffers van mensenhandel. Deze pilot zal
twee jaar duren. De eerste periode in de categorale opvang kan dan
worden gebruikt om tot een eerste beoordeling van de hulpbehoefte te
komen. Na deze periode kunnen de slachtoffers zo nodig gebruik maken van
reguliere vervolgopvang, die op deze groepen beter zou moeten worden
toegerust. Aan de invulling en uitwerking van de pilot wordt hard
gewerkt, teneinde in het kader van deze pilot zo snel mogelijk met
categorale opvang van start te gaan. 

De slachtoffers van mensenhandel worden in deze pilot opgevangen door
hulpverleners met specifieke kennis over deze groep. Naast deze
begeleiding zal hen ook de benodigde rust en veiligheid worden geboden.
Dit moet slachtoffers helpen bij de overweging om wel of geen aangifte
te doen of mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek tegen
mensenhandelaren. Bij de uitvoering van de pilot zal zo veel mogelijk
gebruik worden gemaakt van al bestaande voorzieningen en netwerken. 

XI. Laat NGOā€™s als SAMAH en BLinN toe tot de beschermde opvang om de
risico-AMVā€™s te

begeleiden bij het zoeken naar alternatieve toekomstperspectieven.

XII. Betrek bij de evaluatie van de pilot beschermde opvang ook de
resultaten van de pilot van het Amsterdams Coƶrdinatiepunt Mensenhandel
en Nidos waarin minderjarige

slachtoffers van mensenhandel intensief worden begeleid zonder te worden
geplaatst in

een besloten setting.

XIII. Betrek naast IOM niet-gouvernementele organisaties bij de
voorbereiding op terugkeer van minderjarige slachtoffers van
mensenhandel en onderzoek of de terugkeerprogrammaā€™s voor AMVā€™s van
deze organisaties ook toe te passen zijn op minderjarige slachtoffers
van mensenhandel.

Met betrekking tot aanbeveling XI, XII en XIII van de ACVZ over de
beschermde opvang en de voorbereiding op de terugkeer van minderjarige
slachtoffers van mensenhandel (in casu van minderjarige alleenstaande
vreemdelingen van wie het slachtofferschap niet is vastgesteld) merken
we het volgende op. 

De pilot beschermde opvang kent een duidelijk andere doelgroep dan de
eerder genoemde pilot categorale opvang die door Justitie en VWS wordt
geƫntameerd. De pilot beschermde opvang is gericht op het beschermen
van risico-AMVā€™s in kleinschalige, besloten, opvangmodaliteiten ter
voorkoming van het belanden in uitbuitingssituaties. De pilot is begin
2008 gestart en zal vanaf eind 2009 geƫvalueerd worden. In de pilot
wordt intensief samengewerkt tussen betrokken ketenpartners. Vanwege het
besloten karakter van de pilot, het belang van de jongeren en eventueel
lopende (stafrechtelijke) onderzoeken wordt zeer selectief omgegaan met
het verlenen van toegang aan derden. De pilot van het Amsterdams
Coƶrdinatiepunt Mensenhandel en Nidos verschilt van opzet en
doelstelling van de pilot beschermde opvang  Daarmee zijn de resultaten
niet onderling vergelijkbaar. Wel zal bekeken worden op welke wijze
geleerd kan worden van NGO's als BLinN en SAMAH bij de begeleiding van
de jongeren in de pilot beschermde opvang. 

8. Onderzoek moet worden gedaan naar alternatieve mogelijkheden voor de
huidige

besloten/beschermde opvang voor minderjarigen. De resultaten van de
huidige

opvangprojecten dienen daarin meegenomen te worden.

Op 1 januari 2008 is de reeds genoemde tweejarige pilot beschermde
opvang voor risico-AMVā€™s formeel van start gegaan. De pilot geldt voor
AMVā€™s in de leeftijd van 13 tot 18 jaar, bij wie op basis van
risicoprofielen of op grond van individuele aanwijzigingen een vermoeden
is ontstaan van mensenhandel-smokkel en bij wie er dientengevolge risico
aanwezig wordt geacht op verdwijning uit de opvang. Door deze jongeren
beschermde opvang te bieden, kan een intensief begeleidingstraject
ingezet worden. In de pilot wordt een inspanning gepleegd op het
versterken van de competenties van de jongeren en de voorbereiding op de
toekomst, waarvan terugkeer naar het land van herkomst onderdeel kan
uitmaken. Daarmee wordt ingezet op het verlagen van het percentage van
AMVā€™s en jong volwassenen dat met onbekende bestemming vertrekt. Deze
pilot wordt eind 2009 geƫvalueerd. Zoals reeds genoemd zal dit jaar ook
de pilot categorale opvang slachtoffers van mensenhandel van start gaan.
Waar mogelijk zullen dan dwarsverbanden gelegd kunnen worden en kan
bezien worden wat uiteindelijk de meest gewenste vorm van opvang is voor
meerderjarige slachtoffers en minderjarige slachtoffers. Hierbij wordt
ook gekeken naar de huidige inrichting van de besloten opvang.

Van belang is in dit verband ervaring op te doen met vormen van opvang
waarbij Ć³Ć³k het perspectief op daadwerkelijke terugkeer naar het land
van herkomst wordt gegeven. Uiteraard staat voor minderjarigen die onder
de pilot vallen en die medewerking verlenen aan opsporing en vervolging,
de B9-regeling open. Echter, in het individuele geval kan terugkeer
wenselijker zijn dan verblijf in Nederland. (Ex-)AMVā€™s en jonge
volwassenen lopen in het bijzonder een risico het slachtoffer te worden
van vormen van (hernieuwde) uitbuiting en/of mensenhandel. Uitgangspunt
is dat met het inzetten op daadwerkelijke terugkeer voorkomen kan worden
dat minderjarigen en jongvolwassenen in de illegaliteit terecht komen en
ten prooi vallen aan uitbuiting.

9. Voorkomen dat de besloten opvang voor slachtoffers vanuit
grensdetentie het karakter krijgt van een detentie.

Met ingang van 1 januari 2009 is het ook voor mogelijke slachtoffers van
mensenhandel die via de Schengen buitengrens inreizen mogelijk om de
bedenktijd aangeboden te krijgen. Tijdens het Algemeen Overleg met de
Tweede Kamer van 12 november 2008 is reeds aangegeven dat hierbij geen
onderscheid gemaakt zal worden tussen slachtoffers die elders in het
land worden aangetroffen en slachtoffers die op Schiphol gesignaleerd
worden. Ook voor de opvang zal hierbij geen onderscheid worden gemaakt.
Dit betekent dus dat ook deze slachtoffers, als zij door de KMar de
bedenktijdperiode aangeboden krijgen en daarvan gebruik willen maken,
recht hebben op de opvang voor slachtoffers van mensenhandel.

10. De overheid dient de veiligheid van (vermoedelijke) slachtoffers bij
terugkeer naar het land van herkomst te garanderen. Uitzetting van
slachtoffers moet niet mogelijk zijn zonder een gedegen risicoanalyse.
Rapporten van onafhankelijke organisaties als Amnesty International en
Human Rights Watch moeten bij deze analyse worden betrokken.

In het kader van de beoordeling van een aanvraag om voortgezet verblijf
na B9, worden mogelijke risicoā€™s voor represailles bij terugkeer naar
het land van herkomst, gerelateerd aan mensenhandel meegewogen. Dit
gebeurt door de IND, die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de
toelating van vreemdelingen. De ambtsberichten van de Minister van
Buitenlandse Zaken vormen een basis waarop de risicoā€™s voor de
veiligheid bij terugkeer kunnen worden ingeschat. Bij de ambtsberichten
wordt ook informatie van onafhankelijke maatschappelijke organisaties
betrokken. Indien de risicoā€™s als onaanvaardbaar groot worden
beoordeeld, is terugkeer naar het land van herkomst niet aan de orde. 

Hoewel vooraf de risicoā€™s voor de veiligheid van terugkeer van
(vermoedelijke) slachtoffers zo goed als mogelijk in beeld worden
gebracht, en daaraan gevolgen worden verbonden, kan de  Nederlandse
overheid in het buitenland niet garant staan voor de veiligheid van
vreemdelingen. De Nederlandse overheid kan wel zoveel mogelijk
(indirect) bijdragen aan de herintegratie van slachtoffers van
mensenhandel. Een succesvolle herintegratie maakt de slachtoffers immers
weerbaarder en minder kwetsbaar. De Nederlandse overheid heeft
bijvoorbeeld in het IOM project Voluntary Assisted Return Programme for
Vulnerable Irregular Nigerian Nationals (VARRP-VINN) de laatste jaren
positieve ervaringen opgedaan met herintegratieondersteuning in de vorm
van scholing, hulp bij de bemiddeling naar werk en begeleiding bij het
opzetten van een eigen bedrijf, inclusief toegang tot microkrediet. Dit,
alsmede de betrokkenheid vanuit Nederland, kan een veilige basis
blijken. Verder bestaat het voornemen om herintegratieprojecten voor
specifieke groepen voort te zetten, met inachtneming van de instroom.
Hierbij zal het gaan om (mogelijk uiteenlopende) projecten voor
kwetsbare groepen, zoals minderjarige migranten, slachtoffers van
mensenhandel of personen met bepaalde medische klachten. 

Samenwerking en vreemdelingenketen

11. Om gezamenlijk met de instanties binnen de vreemdelingenketen zoals
DT&V en IND te kunnen werken aan signalering, moeten maatschappelijke
organisaties zoals BLinN een formele rol krijgen in de keten.

Bij een formele rol als ketenpartner hoort de verantwoordelijkheid voor
de uitvoering van een onderdeel van het vreemdelingenbeleid, zoals de
Politie, KMar, DT&V en IND die hebben. Hierop wordt gestuurd en wordt
verantwoording aan het gezag afgelegd. Het signaleren van mogelijke
slachtoffers van mensenhandel is primair een politietaak. De inzet en
betrokkenheid van maatschappelijke en vrijwilligersorganisaties bij de
uitvoering van vreemdelingentaken worden in het algemeen toegejuicht.
Een formele relatie tussen een maatschappelijke organisatie als BLinN en
de overheid lijkt echter minder aangewezen. Samenwerking hoeft niet
altijd op basis van convenanten te gebeuren en kan praktisch en ad hoc
van aard zijn. De verdere ontwikkeling van vormen van praktische
samenwerking tussen verantwoordelijke diensten en maatschappelijke
organisaties, met name binnen de ketenaanpak Mensenhandel, verdient onze
steun.  

12. Signalering binnen de asielprocedure moet verder geĆÆntensiveerd
worden, met name in de aanmeldcentra. Zo kan worden voorkomen dat
slachtoffers in detentie terechtkomen. Onderzoek moet gedaan worden naar
de aanwezigheid van slachtoffers van mensenhandel in asielzoekerscentra.

In de uitvoering zijn de nodige maatregelen genomen om signalen van
mensenhandel te onderkennen. De IND heeft oog voor signalen van
mensenhandel, zowel in de aanmeldcentra als in de asielvervolgprocedure.
In geval van signalen van mensenhandel legt de IND contact met de
regionale contactpersoon mensenhandel van de Nederlandse politie. 

De samenwerking tussen de ketenpartners binnen de asielprocedure op het
Aanmeldcentrum (AC) Schiphol verloopt goed. Voor asielzoekers die de
asielprocedure op AC Schiphol doorlopen geldt, dat een convenant is
gesloten tussen de IND en de KMar, waarin is afgesproken dat (vermeende)
slachtoffers primair worden aangemeld bij de KMar. Zo wordt samengewerkt
bij het signaleren van asielzoekers aan wie de toegang tot Nederland is
geweigerd en die op grond van artikel 6 Vw de vrijheid is ontnomen,
alsmede asielzoekers in vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw en
alleenstaande minderjarige asielzoekers. Sinds 2006 wordt voor een goede
signalering van mogelijke slachtoffers van mensenhandel in aanmeldcentra
door de KMar mede gebruik gemaakt van een door die organisatie opgesteld
slachtofferprofiel.

Ook op de andere aanmeldcentra in Ter Apel en Zevenaar bestaan
samenwerkingsverbanden tussen de betrokken ketenpartners op het gebied
van het detecteren van signalen van mensenhandel.Ā De stelling dat
signalering op de AC's onvoldoende zou zijn is gebaseerd op geluiden die
BLinN heeft opgevangen vanuit de advocatuur maar wordt niet nader
onderbouwd. Opgemerkt hierbij wordt dat wanneer de advocatuur op het AC
van mening is dat een vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel, dit
gemeld kan worden aan de IND, waarna de IND de nodige actie zal
ondernemen. Zowel in de aanmeldcentra als in de asielvervolgprocedure
legt de IND in geval van signalen van mensenhandel contact met de
regionale contactpersoon mensenhandel van de Nederlandse politie.
Daarnaast treedt de IND met enige regelmaat in contact met de Raad voor
Rechtsbijstand om de knelpunten en aanbevelingen in de samenwerking op
deze locaties te bespreken en zonodig de werkprocessen daarop aan te
passen. 

Voor wat betreft de signalering binnen de reguliere procedure,
constateert BLinN dat de contactpersonen gender van de IND in relatie
tot de KMar en de Politie een meer proactieve rol zouden dienen te
hebben met betrekking tot signalering van mogelijke slachtoffers van
mensenhandel. DeĀ contactpersonen gender van de IND zijn professionals
en hebben een proactieve en betrokken houding bij het optimaliseren van
het signaleren van mensenhandel.Ā Zo treden zij in contact met de
Politie en de KMar in geval zij bijvoorbeeld constateren dat er aangifte
is gedaan maar de aangifte niet is doorgestuurd naar de IND. Een meer
proactieve rol bij het signaleren ligt echter, gezien de positie van de
contactpersonen binnen de organisatie niet in de rede. De
signaleringĀ ligt veeleer bijĀ medewerkers van de IND die ook direct
contact hebben met de vreemdeling, zoals in de asielprocedureĀ of aan de
loketten.Ā Zoals eerder in deĀ reactie aangegeven, zijn deze
medewerkersĀ daartoe opgeleid.Ā 

Uitvoering binnen vreemdelingendetentie

1. Signalering van mensenhandel moet prioriteit krijgen in de sector
vreemdelingendetentie. DJI dient concrete maatregelen te nemen zodat het
personeel een taak in de signalering op zich kan nemen, hierbij
ondersteund door maatschappelijke organisaties.

Het Kabinet onderschrijft het belang van signalering van mensenhandel
gedurende de periode dat potentiƫle slachtoffers zich in
vreemdelingenbewaring bevinden. BLinN heeft in een aantal inrichtingen
voorlichting aan personeel van DJI gegeven. Hoewel BLinN meldt de
samenwerking met DJI als stroef te hebben ervaren, wordt dit beeld niet
herkend en is de beleving dat de samenwerking positief is verlopen.
Justitie is voornemens om samen met BLinN de mogelijkheden te bezien de
activiteiten uit te breiden.

2. Alle instanties die mogelijk in aanraking komen met slachtoffers van
mensenhandel binnen vreemdelingendetentie, dienen structureel en
regelmatig te worden getraind in het herkennen van signalen. Het betreft
hier personeel werkzaam in grensdetentie en vreemdelingenbewaring en van
DT&V dat actief is in vreemdelingendetentie.

Naar aanleiding van het onderzoek is geconstateerd dat signalering van
mensenhandel binnen de detentie prioriteit dient te krijgen en dat
personeel dat werkzaam is in de detentiesector regelmatig dient te
worden opgeleid. Wij onderschrijven het belang van opleiding en training
van personeel in de detentiesector in het herkennen van signalen van
mensenhandel. In het protocol voor het personeel van DT&V staat aandacht
voor mensenhandel en hoe vervolgens te handelen expliciet beschreven.

Na een vermoeden van slachtofferschap moeten zo spoedig mogelijk de
relevante diensten worden ingeschakeld: Politie, KMar, CoMensha.
Slachtofferzorg zou zo snel mogelijk dienen te worden opgestart. Hoewel
de eerste verantwoordelijkheid ligt bij medewerkers van de politie en de
detentie en opvangorganisaties, zijn wij van mening dat maatschappelijke
organisaties zoals BLinN een ondersteunende rol spelen bij het
verbeteren van de signalering en slachtofferzorg. Zoals reeds hierboven
is vermeld, bestaat het voornemen de voorlichting aan personeel van DJI
in overleg met BLinN uit te breiden. 

Voor wat betreft de training van personeel van DJI, is DJI in overleg
met BLinN en CoMensha. Personeel met een hulpverlenende taak ten aanzien
van de vreemdeling, bijvoorbeeld geestelijk verzorgers, medewerkers van
de medische dienst en terugkeerfunctionarissen worden voorgelicht in het
herkennen van mensenhandel. Bij positieve ervaringen verdienen deze
activiteiten opvolging.  

Op Schiphol wordt door de KMar thans prioriteit gegeven aan opleiding en
training van personeel in het herkennen van signalen van mensenhandel.
Zo verzorgt het Sluisteam van de KMar vanaf maart 2009 trainingen aan al
het personeel dat op Schiphol werkt met vreemdelingen die mogelijk
slachtoffer kunnen zijn van mensenhandel. Dit betreft personeel dat
werkzaam is in grensdetentie, maar bijvoorbeeld ook personeel van de
beveiliging van de luchthaven. Dit draagt ertoe bij dat de signalering
(ook in detentie) van slachtoffers van mensenhandel verder wordt
verbeterd. 

Het EMM verzorgt trainingen voor DT&V over het onderkennen van signalen
die kunnen duiden op mensenhandel. Tevens worden in deze trainingen het
DT&V werkproces en de B9 procedure toegelicht. 

Ook de IND ontplooit activiteiten teneinde de signaleringsrol op het
vlak van mensenhandel van zijn medewerkers te optimaliseren. Deze
activiteiten zien onder andere op bewustwording van de signalen van
mensenhandel bij de diverse geledingen van de organisatie. Bij de
directie asiel zijn, juist vanwege de signaalfunctie voor asielzoekers
die (potentieel) slachtoffer van mensenhandel zijn, op de aanmeldcentra
samenwerkingsverbanden met ketenpartners tot stand gekomen.

3. Maatschappelijke organisaties moeten toegang krijgen tot
vreemdelingendetentie om rechtstreeks contact te kunnen leggen met
mogelijke slachtoffers en met detentiepersoneel.

7. Het is van belang dat slachtoffers van mensenhandel die in
vreemdelingendetentie verblijven, goed geĆÆnformeerd worden over hun
rechten en mogelijkheden. Daartoe moet een onafhankelijk
informatiespreekuur opgezet worden, waar maatschappelijke organisaties
als Juridisch Loket, BLinN en andere instanties informatie kunnen
verstrekken. Het Juridische Loket moet een signalerende rol krijgen, in
samenwerking met BLinN.

Aanbeveling 7 biedt een uitwerking van aanbeveling 3. In de
detentiecentra is inmiddels een spreekuur van het Juridisch Loket
gerealiseerd en houdt het IOM spreekuur. Indien bij medewerkers van deze
organisaties of bij personeel van DJI het vermoeden rijst van eventueel
slachtofferschap van mensenhandel kan, met instemming van de
vreemdeling, een rechtstreeks contact met contactpersonen van overheids-
of relevante maatschappelijke organisaties worden georganiseerd.
Samenwerking met hulpverleningsinstanties zoals BLinN en het Juridisch
Loket wordt toegejuicht. 

4. De taakinhoud van DT&V op het gebied van signalering moet worden
uitgewerkt. Het is onwenselijk dat haar rol beperkt blijft tot het
aanleveren van informatie; ook daarna moet zij mensenhandelzaken blijven
monitoren. Daarnaast moeten formele afspraken een basis leggen voor
structurele samenwerking tussen DT&V en relevante maatschappelijke
organisaties zoals BLinN. Dit met als doel signalering in detentie vorm
te geven. Het gaat met name om informatie-uitwisseling.

Het werkproces van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is uitgewerkt
en vastgelegd in instructies. Het is dusdanig ingericht dat in het
gehele vertrekproces oog is voor mogelijke signalen van mensenhandel,
zodat deze ook in een later stadium kunnen worden onderkend. Indien er
indicaties zijn van mensenhandel neemt de DT&V contact op met de politie
met het verzoek om een nader onderzoek in te stellen. Het inschatten en
beoordelen van terugkeerrisicoā€™s behoort tot de taken van de IND. De
rol van de DT&V richt zich met name op het proces bij het al dan niet
gedwongen, vertrek van vreemdelingen uit Nederland.

5. Er moet in vreemdelingendetentie meer aandacht komen voor de
psychosociale situatie van slachtoffers van mensenhandel.
Maatschappelijk werkers moeten hiervoor worden aangesteld in
vreemdelingendetentie: zij hebben aandacht voor getraumatiseerde
vreemdelingen, kunnen de signalering verbeteren en gerichte
ondersteuning bieden.

6. Slachtoffers van mensenhandel in vreemdelingendetentie met ernstige
psychische problemen dienen onmiddellijk vrijgelaten en in een adequate
opvang geplaatst te worden, ongeacht of zij aangifte willen doen of
niet. Zij mogen in geen geval in een isoleercel geplaatst worden.

Het beleid is erop gericht zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers
van mensenhandel in bewaring worden gesteld. Erkende slachtoffers
verblijven in principe niet in detentie. Kwetsbare groepen kunnen,
indien daar aanleiding toe bestaat, in de vrijheidsbeperkende locatie
worden geplaatst. Om de individuele omstandigheden van het geval te
kunnen beoordelen, achten wij het niet aangewezen om een algemeen verbod
in te stellen op bewaring van kwetsbare groepen als mogelijke
slachtoffers van mensenhandel. 

Het feit dat er sprake is van medische klachten zal niet noodzakelijk
hoeven te leiden tot het oordeel dat er sprake is van
detentieongeschiktheid. Bij binnenkomst van de vreemdeling wordt door de
verschillende disciplines in de inrichting intakegesprekken gehouden om
de zorgbehoefte van betrokkene in beeld te krijgen. Vreemdelingen met
psychische problemen krijgen na indicatie psychische zorg tijdens
vreemdelingenbewaring. Hiertoe zijn in de centra psychologen werkzaam en
verricht de psychiater wekelijks consulten. Bovendien worden de
vreemdelingen, waar aangewezen, wekelijks besproken in het Psycho
Medisch Overleg, waarin de arts, de psycholoog, de psychiater en een
verpleegkundige zitting hebben. Voorts kunnen vreemdelingen met
psychische problematiek worden geplaatst op een Individuele
Begeleidingsafdeling (IBA) of een Forensische Observatie en
Begeleidingsafdeling (FOBA) waar zij de noodzakelijke medische en/of
psychiatrische zorg kunnen krijgen. In de meeste gevallen waarin sprake
is van medische klachten die behandeling behoeven, zal in beginsel
worden aangestuurd op behandeling van deze klachten in bewaring. 

In het rapport beveelt BLinN aan slachtoffers van mensenhandel in geen
geval in een isoleercel te plaatsen. Wij zien geen aanleiding deze
aanbeveling over te nemen. Het plaatsen van een vreemdeling in een
afzonderingscel is aan strenge voorwaarden verbonden. Alleen de
directeur van de instelling kan een beslissing nemen over plaatsing in
een afzonderingscel. Plaatsing in een afzonderingscel als ordemaatregel
gebeurt uitsluitend indien naar het oordeel van de directeur de orde en
veiligheid dusdanig in het geding zijn dat dit noodzakelijk is. In deze
gevallen komt een verpleegkundige dagelijks langs. Een plaatsing om
medische redenen is alleen mogelijk op advies van een arts of
psychiater. In deze gevallen gaat altijd binnen 24 uur een arts langs.
De redenen om tot afzondering over te gaan zijn zo zwaarwegend dat wij
het in voorkomende gevallen niet verantwoord acht daarvan op voorhand af
te zien.

Politie en KMar

1. Signalering van slachtoffers van mensenhandel moet formeel tot
duidelijke prioriteit gemaakt worden in het handhavingsbeleid ten
aanzien van de prostitutiesector en vreemdelingenbeleid.

In het uitvoeringsbeleid is, zoals reeds is opgemerkt, veel aandacht
voor de signalering van mogelijke slachtoffers van mensenhandel.
Ingevolge de aanwijzing mensenhandel (1 april 2006; aangepast op 1
januari 2009) heeft de aanpak van mensenhandel de hoogste prioriteit. 

Er komt, gericht op het signaleren van slachtoffers, landelijk een
richtgetal voor het aantal te voeren gesprekken met slachtoffers van
mensenhandel door de korpsen. De regioā€™s geven voor 2009 nog zelf aan
wat voor hen reƫel is voor 2009. Op basis van ervaringen over 2009
wordt het quotum voor 2010 en 2011 vastgesteld. Vanaf 2007 is jaarlijks
een honderdtal speciale politieambtenaren getraind en gecertificeerd
voor het voeren van intakegesprekken en het opnemen van aangiftes
mensenhandel. 

Op Schiphol komt dit onder meer tot uitdrukking in de geĆÆntegreerde
aanpak van mensenhandel door het Sluisteam, de afdeling Jeugd en Zeden
en het Team Migratie Criminaliteit van de KMar. Deze stemmen de
werkzaamheden op elkaar af. Alle KMar medewerkers die informatieve
gesprekken houden zijn gecertificeerd in mensenhandel. Daarnaast zijn er
inmiddels een aantal medewerkers ook gecertificeerd in
Prostitutiecontrole & Mensenhandel. Op Schiphol zijn reeds enkele
escortcontroles uitgevoerd. Zoals eerder vermeld, wordt het KMar
personeel van het detentiecentrum Schiphol vanaf 1 maart 2009 getraind
in het onderkennen van signalen mensenhandel ingevolge de aanwijzing
mensenhandel.

2. Onderzocht moet worden hoe het werk van de Politie op kwaliteit
gecontroleerd kan worden, zodat problemen als weigering van aangiften en
opleggen van zaken worden opgelost. Een centrale regiefunctie is hierbij
weggelegd voor het EMM.

Het referentiemodel aanpak mensenhandel van de Nederlandse politie,
vormt de basis voor het formuleren van richtlijnen om de kwaliteit,
continuĆÆteit en vergelijkbaarheid van de aanpak van mensenhandel door
de Nederlandse politie te waarborgen. Dit is ook afgesproken in overleg
tussen de PG portefeuillehouder met de korpschef portefeuillehouder ter
gelegenheid van de bespreking van de tweejarige korpsmonitor prostitutie
en mensenhandel. Voorts zal dit punt nogmaals onder de aandacht worden
gebracht van de portefeuillehouders aanpak mensenhandel-smokkel bij het
OM. Ook zal het punt in het overleg van Vreemdelingen in de
Strafrechtketen (VRIS)-contactpersonen worden aangekaart. 

Behalve door de korpsmonitor wordt de kwaliteit van de geleverde
prestaties van de Politie op het gebied van de aanpak van mensenhandel
gevolgd door het OM en door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM). 

Bij de uitvoerende diensten is al geruime tijd geen sprake meer van het
niet of te laat opnemen van aangiftes. De laatste jaren is veel
verbeterd. Een ieder die aangifte wenst te doen van mensenhandel krijgt
daartoe de gelegenheid. Naar aanleiding van een aangifte wordt onderzoek
ingesteld, hetgeen uitmondt in een dossier. Het dossier wordt voorgelegd
aan de Officier van Justitie. In het verleden (2005/2006) werd een zaak
ā€˜opgelegdā€™ (terzijde gelegd in afwachting van een mogelijke andere
zaak) wanneer er te weinig opsporingsindicatoren waren en er geen
verdachte in beeld was. Deze werkwijze is echter veranderd. De OVJ
seponeert de zaken nu, zodat de B9 formeel kan worden beƫindigd. 

In zijn algemeenheid kost het veel tijd om het bewijs in
mensenhandelzaken rond te krijgen. Vaak zijn er geen of weinig aangiften
van slachtoffers en moet door middel van de ā€˜stapelmethodeā€™ uit
diverse bronnen informatie bij elkaar gelegd worden om tot een
verdenking te komen. Hoewel tijdrovend, is het goed mogelijk om via deze
weg tot een veroordeling te komen. De afweging, welke zaken zullen
worden opgepakt in verband met de schaarse opsporingscapaciteit, is
altijd moeilijk, maar hierbij hebben mensenhandelzaken wel een hoge
prioriteit. Overigens dient in dit verband nog te worden opgemerkt dat
indien de strafrechtelijke procedure wordt losgekoppeld van de
verblijfsrechtelijke procedure, dit kan impliceren dat Politie en OM
capaciteit in zaken steekt waar weinig opsporingsindicaties in zitten.
Uiteindelijk lopen deze zaken op niets uit en worden geseponeerd. Het OM
heeft in verband hiermee een stappenplan opgesteld om zo snel mogelijk
te komen tot een efficiƫnte beoordeling van de aangiftes. Dit is ook
van belang om in zaken waarin geen opsporingsindicaties zitten, tot een
juiste afweging te komen in het kader van de eventuele verlenging of
intrekking van de B9-vergunning. 

Daarnaast doet de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) in
samenwerking met de Landelijke Expertgroep Mensenhandel (LEM) van de
Politie nader onderzoek naar deze problematiek. Er wordt soms gesproken
over ā€˜plankzakenā€™, maar wat hier onder verstaan wordt is niet
eenduidig. Soms gaat het om signalen, maar niet om volwaardige dossiers.
Soms wordt op goede gronden een mensenhandelzaak geseponeerd. Het is
goed dat hier nader naar gekeken wordt. De resultaten van dit onderzoek
zullen worden opgenomen in de zevende rapportage van de Nationaal
Rapporteur Mensenhandel.

De LEM is het overlegorgaan binnen de Nederlandse politie dat
verantwoordelijk is voor de implementatie van beleidsmatige
veranderingen bij de politieregioā€™s. In het LEM hebben de
portefeuillehouders mensenhandel uit de politieregioā€™s zitting. De LEM
legt via de portefeuillehouder Mensenhandel in de Raad van
Hoofdcommissarissen verantwoording af voor het functioneren van de
Nederlandse politie op strategisch, beleidsmatig en operationeel niveau.
De LEM heeft ook een functie als het gaat om afstemming over de
stroomlijning van de operationele uitvoering en werkwijzen in de
regioā€™s. 

Zoals reeds eerder aangegeven is het EMM een expertisecentrum. De
centrale regiefunctie voor de kwaliteit van de opsporing van
mensenhandel door de Nederlandse politie ligt bij het OM. 

 

3. Binnen de Politie moeten voldoende menskracht en middelen beschikbaar
worden gesteld voor de aanpak en signalering van mensenhandel.

Zoals reeds eerder gesteld heeft de aanpak van mensenhandel een hoge
landelijke prioriteit. 

De uitvoerende diensten beschikken over de nodige menskracht voor de
aanpak en signalering van mensenhandel. Momenteel wordt vooral
geĆÆnvesteerd in de kwaliteit (o.a. bewustwording, opleiding, training).
Het Convenant Uitvoering Politiƫle Vreemdelingentaak 2009-2011, dat op
10 oktober 2008 mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, door de Minister van Justitie, de Staatssecretaris
van Justitie en de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen is
ondertekend, benoemt duidelijke hoofdprioriteiten bij de aanpak van
mensenhandel: illegale tewerkstelling met speciale aandacht in de
prostitutiesector, opsporingsonderzoeken naar verdwijning van AMVā€™s
uit de beschermde opvang, de hulp aan slachtoffers van uitbuiting en het
voorkomen van identiteitsfraude gerelateerd aan verblijfstatus.

De afweging van de inzet vindt in de lokale driehoek plaats. Om de
aanpak zo eenduidig en eenvormig mogelijk te maken en te komen tot een
meer kwalitatieve, continue en vergelijkbare aanpak van mensenhandel in
de regioā€™s is door de LEM in opdracht van de Raad van
Hoofdcommissarissen in 2008 een referentiekader Mensenhandel opgesteld.
Daarin staat een aantal kaders voor de organisatie van de aanpak van
mensenhandel bij de Nederlandse politie, zoals de beschrijving van de
taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de samenwerking met andere
diensten, de informatie-uitwisseling en de tweejarige korpsmonitor
prostitutie en mensenhandel. Via dit referentiekader en de korpsmonitor
worden de prestaties van de korpsen gemeten.

Over de signalering van slachtoffers van mensenhandel wordt nog het
volgende opgemerkt. De benadering binnen het korps Rotterdam-Rijnmond is
dat alle vrouwen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden worden
benaderd door gecombineerde teams om te zien of er signalen van
mensenhandel zijn. Hiermee zijn goede resultaten behaald. Deze verdienen
opvolging en wellicht uitbreiding in andere regioā€™s. 

4. Nu besloten is dat ook de vreemdelingenpolitie aangiften van
mensenhandel dient op te nemen, moet deze blijvend geschoold en begeleid
worden zodat zij deze taak naar behoren kunnen uitvoeren. Een eenmalige
certificeringstraining is niet voldoende.

De Politie stelt hoge criteria aan opleidingen die nader zijn bepaald
door de aanwijzing in zaken van de PG. Certificatie gebeurt na het
volgen van een goedgekeurde opleiding en het met goed gevolg afleggen
van een officieel examen. 

Er zijn ruim 100 opleidingsplaatsen beschikbaar en deze worden ook
gevuld. Sinds 2007 is jaarlijks een honderdtal speciale
politieambtenaren getraind en gecertificeerd voor het voeren van
intakegesprekken en het opnemen van aangiftes mensenhandel.
Specialistische teams hebben dus alleen maar gecertificeerd personeel.
Niet gecertificeerd personeel voert geen gesprekken. 

5. Samenwerking tussen Politie/KMar en maatschappelijke organisaties op
het gebied van signalering van mensenhandel moet geĆÆntensiveerd en
geformaliseerd worden. Het wederzijds delen van informatie over
bijvoorbeeld slachtofferprofielen kan dit bewerkstelligen.

Het is in de korpsen gebruikelijk dat prostitutie controleteams
interdisciplinair zijn samengesteld: Jeugd&Zeden, Vreemdelingenpolitie,
Drank&Horeca, tactische recherche etc. Verder zijn alle medewerkers uit
een prostitutie controleteam gecertificeerd voor het doen van deze
controles en kennen zij dus de signalen van mensenhandel. 

Er bestaan de nodige samenwerkingsverbanden tussen de KMar en andere
organisaties. Zo hebben Politie en het Sluisteam van de KMar contact met
BLinN. Er zijn contacten met advocaten van vreemdelingen en wordt actie
ondernomen als deze meldingen van mensenhandel doen. Tevens zijn er
werkafspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partners, zoals
CoMensha, IND, de Stichting Nidos en de Raad van de Kinderbescherming. 

Het delen van informatie is ook een van de actiepunten van de Taskforce
Mensenhandel. Ook de afstemming in de samenwerking en de geldende
procedures heeft de nodige aandacht van de Politie en de KMar. Voor
Politie en KMar is de informatie van maatschappelijke organisaties
vanuit tactisch oogpunt van belang voor het vervolgonderzoek naar de
uitbuiters. Het belang van het slachtoffer, de overtuiging van de
verklaringen en andere bewijsmiddelen staan hierin centraal.

Rechtsbijstand en hulpverlening

1. Er moet een kwaliteitscontrole komen voor advocatuur, met name het
vreemdelingenpiket. Alle vreemdelingenadvocaten moeten worden geschoold
in het thema mensenhandel.

Sinds 2005 organiseert de Opleiding sociaal recht een scholing voor
advocaten, gericht op het herkennen en vervolgens ondersteunen van
slachtoffers mensenhandel. De advocaten die deze cursus hebben gevolgd
worden op een lijst van specialisten geplaatst. Deze lijst wordt o.m.
door Politie en het Juridisch Loket benut om cliƫnten naar door te
verwijzen.

In 2006 is het rapport gepubliceerd over de kwaliteit van de
rechtsbijstand in vreemdelingenbewaring: de kwaliteit van de
rechtsbijstand voor vreemdelingen in vreemdelingenbewaring in Nederland
(IVA beleidsonderzoek en advies, 2006). Dit rapport gaf voor ten minste
een deel van de advocaten reden tot zorg over de kwaliteit van de
verleende rechtsbijstand. Naar aanleiding hiervan hebben de raden voor
rechtsbijstand een actieplan vreemdelingenbewaring opgesteld, met daarin
maatregelen ter verbetering van de kwaliteit. 

Het betreft onder andere: 

de aanscherping van de inschrijvingsvoorwaarden van de raden voor
rechtsbijstand voor advocaten vreemdelingenbewaring en piket
(geĆÆmplementeerd);

de instelling van een spreekuur in de bewaringslocaties voor
vreemdelingen. Hiermee wordt beoogd te signaleren wanneer een advocaat
klachtwaardig handelt. Zo nodig kan de mogelijkheid van een
klachtenprocedure worden bepaald. Deze spreekuren zijn in de tweede
helft van 2008 gestart. De effecten hiervan zijn in 2009 te verwachten; 

er is een leidraad voor de advocaat in vreemdelingenbewaring en piket in
ontwikkeling. Hierin wordt zowel de best practice als de minimumnorm
waaraan de advocaat moet voldoen, beschreven. Naar verwachting wordt de
leidraad in 2009 ingevoerd. Naleving van de minimumnormen wordt
verplicht gesteld in de inschrijvingsvoorwaarden van de raden;

er worden in 2009 klachtencommissies vreemdelingenbewaring ingesteld. Op
grond van een klacht toetst deze commissie of de minimumnormen uit de
hiervoor bedoelde leidraad is nageleefd.

Hiermee lijken de eerder gesignaleerde problemen te worden ondervangen.
De resultaten van de maatregelen hebben onze aandacht en dienen te
zijner tijd worden geƫvalueerd. 

2. De zorgcoƶrdinatoren mensenhandel moeten geĆÆnformeerd worden over

vreemdelingendetentie en de gevolgen voor slachtoffers van mensenhandel.
Op die manier kunnen zij betere ondersteuning geven aan slachtoffers uit
detentie.

Initiatieven op het gebied van de voorlichting van zorgcoƶrdinatoren
verdienen te worden ondersteund. De zorgcoƶrdinatoren in de netwerken
mensenhandel worden door CoMensha intensief geĆÆnformeerd. 

3. Hulpverleningsinstanties moeten informatie geven over aangifte en de
B9-regeling aan slachtoffers van mensenhandel die zich bij hen melden
maar (nog) geen aangifte hebben gedaan. Dit dient te gebeuren in een
groter kader waarin terugkeer, toekomstperspectieven zonder
verblijfsvergunning en andere juridische verblijfsprocedures aan bod
komen. Alleen zo kunnen slachtoffers een weloverwogen beslissing nemen
of zij aangifte willen doen.

Deze aanbeveling verdient navolging. Het is aan de
hulpverleningsinstanties hieraan, in overleg met de betrokken
ketenpartners, invulling te geven.

4. Gesignaleerde slachtoffers van mensenhandel die geen aangifte kunnen
of willen doen zouden na vrijlating uit detentie tenminste 72 uur
opgevangen moeten worden door de hulpverlening.

De aanbeveling dat vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel die geen
aangifte willen doen en worden vrijgelaten uit vreemdelingenbewaring in
aanmerking zouden moeten komen voor opvang door de hulpverlening
verdient in onze optiek geen opvolging. In dit verband wordt verwezen
naar het gestelde onder aanbeveling IX van de ACVZ.

5. Samenwerking tussen instanties die minderjarige en meerderjarige
slachtoffers van

mensenhandel opvangen en ondersteunen moet geformaliseerd worden om
betere afstemming te bewerkstelligen.

Zoals eerder aangegeven zal dit jaar de pilot categorale slachtoffers
mensenhandel van start gaan.  Ook wordt de pilot beschermde opvang voor
risico-AMVā€™s geĆ«valueerd. Waar mogelijk zullen dan dwarsverbanden
gelegd kunnen worden en kan worden nagegaan wat uiteindelijk de meest
gewenste vorm van opvang is voor meerderjarige slachtoffers en
minderjarige slachtoffers. Hierbij wordt ook gekeken naar de inrichting
van de huidige besloten opvang. 

6. Maatschappelijke organisaties als BLinN kunnen binnen de
vreemdelingenketen een

waardevolle bijdrage leveren aan het verbeteren van signalering in
vreemdelingendetentie. Ook hebben zij een belangrijke rol in het
aankaarten van knelpunten rond signalering. Voor dit werk is geld nodig.
Het is van belang dat de overheid financiering beschikbaar stelt.

De waardevolle bijdrage van maatschappelijke organisaties wordt
onderkend. De ondersteuning van het verbeteren van de signalering wordt
gewaarborgd. Initiatieven zijn in het verleden ondersteund. De eventuele
toekenning van een financiƫle bijdrage wordt op basis van
geĆÆdentificeerde activiteiten en voorgestelde projecten beoordeeld.  

Conclusie 

Zonder afbreuk te doen aan de vele activiteiten die reeds in gang zijn
gezet, onderschrijft het Kabinet het belang van de verdere verbetering
van signalering van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. 

De volgende activiteiten verdienen, binnen de bestaande budgettaire
kaders, nadere uitwerking:

training en opleiding van personeel in de detentiesector;

expertise-uitwisseling tussen de verschillende onderdelen binnen de
Politie en KMar;

expertise-uitwisseling tussen betrokken diensten en hulporganisaties;

binnen de mogelijkheden van de wettelijke kaders en protocollen
verbetering van de samenwerking tussen de detentiesector, de
politiediensten en de hulpverlening.

Het Kabinet onderschrijft eveneens het belang van het opdoen van kennis
van vormen van opvang van slachtoffers van mensenhandel, met name binnen
de pilots voor categorale en voor beschermde opvang. Daarbij kunnen de
volgende activiteiten aan de orde zijn: 

evaluatie van de vormen van opvang met het oog op de beoordeling van de
hulpbehoefte;

evaluatie van de vormen van opvang met het oog op de bescherming en de
veiligheid van slachtoffers;

evaluatie van de samenwerking van bij de opvang betrokken partners; 

evaluatie van de mogelijke verbetering van de specifieke toerusting van
vormen van opvang voor slachtoffers van mensenhandel;

onderzoeken van knelpunten en oplossingsrichtingen bij de opvang van
vastgestelde slachtoffers van mensenhandel die geen aangifte kunnen of
willen doen; 

het uitwerken van mogelijke projectvoorstellen naar aanleiding van de
uitkomsten van bestaande proefprojecten.

Het (tijdelijk) verblijfsrecht van slachtoffers van mensenhandel op
basis van de B9-regeling (en de regeling voor voortgezet verblijf in
hoofdstuk B16 van de Vc) dient naar het oordeel van het Kabinet te
worden gehandhaafd. De B9-regeling vormt een goede balans tussen het
belang van het slachtoffer en het maatschappelijk belang van de aanpak
van mensenhandel. 

In bijgaande tabel worden de voorgestelde maatregelen in beide rapporten
vermeld en wordt aangegeven of deze al dan niet worden overgenomen of
reeds worden uitgevoerd in de bestaande praktijk. 

 Bestaande uit rechercheurs Vreemdelingpolitie, Zeden en Opsporing.

 O.a. ook van Meld Misdaad Anoniem 

 Volgens recente informatie van BNRM is in drie strafzaken inzake
'overige vormen van uitbuiting ' hoger beroep ingesteld. Het gaat om de
zaken Rb Leeuwarden, 10 februari 2009, vrijspraak mensenhandel inzake
misbruik door hulpverlener, LJN: BH2373. Hof Leeuwarden; Rb
Zwolle-Lelystad, 29 april 2008, vrijspraken mensenhandel inzake
tofufabriek, LJN BD0846. Hof Arnhem; Rb Den Haag, 14 december 2007,
veroordelingen voor (ondermeer) mensenhandel, LJN BC1195 en BC0775. Hof
Den Haag.

 Naar een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid
(Tweede Kamer, Kamerstuk 2007-2008, 29344, nr. 67) en de notitie
Internationale migratie en ontwikkeling 2008 (Tweede Kamer, Kamerstuk
2007-2008, 30573, nr. 11)

 De contactpersonen gender-gerelateerde
zakenĀ zijnĀ deskundigeĀ medewerkers dieĀ binnen de IND de zaken afdoen
waarinĀ de aspecten van mensenhandel, achterlating, huiselijk en
eergerelateerd geweld een rol spelen. DezeĀ contactpersonen handelen
vanuit eenĀ pro-actieve opstelling.Ā Zij nemen deel aan regionale
netwerkenĀ en gevenĀ voorlichting zowel binnen hun eigenĀ organisatie
als daarbuiten. Tevens adviseren zij rechtstreeks ook de klanten
(slachtoffers, hulpverlening, ketenpartners, ed.) indien zij met
bepaalde vragen zitten.

 Het Sluisteam is een rechercheteam van de Koninklijke Marechaussee op
Schiphol ter bestrijding van mensensmokkel. De KLM neemt contact op met
dit Sluisteam, indien er vermoedens bestaan over Ā«verdachte
reisbewegingenĀ». Het Sluisteam kan bij de KLM passagierslijsten
opvragen en gebruiken, doch enkel ten behoeve van strafrechtelijke
onderzoeken naar mensensmokkel. De KLM krijgt geen informatie van het
Sluisteam omdat het gaat om vertrouwelijke gegevens in het kader van het
strafrechtelijk onderzoek.

 De Stichting Nidos is de voogdij- en gezinsvoogdijinstelling voor
vluchtelingen en asielzoekers in Nederland. 

 PAGE    

 PAGE   1