[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsvisie

Bijlage

Nummer: 2009D21880, datum: 2009-05-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsvisie non-trade concerns en handelsbeleid (2009D21879)

Preview document (šŸ”— origineel)


KABINETSVISIE NON-TRADE CONCERNS EN HANDELSBELEID:

VERDUURZAMING VAN PRODUCTIEMETHODEN EN -PROCESSEN WERELDWIJD

KABINETSVISIE NON-TRADE CONCERNS EN HANDELSBELEID:

VERDUURZAMING VAN PRODUCTIEMETHODEN EN -PROCESSEN WERELDWIJD

I	Aanleiding

De toenemende globalisering heeft mede tot gevolg dat meer en meer
producten uit alle delen van de wereld in Nederland te koop zijn. Dat is
welkom, omdat internationale handel op deze manier bijdraagt aan het
vergroten van de welvaart in Nederland en de wereld en de keuze voor de
Nederlandse consument vergroot. Via sommige van die producten worden ā€“
direct of indirect ā€“ echter ook bepaalde duurzaamheidsvraagstukken
ineens in toenemende mate zichtbaar. Zo confronteren tapijt gemaakt door
kinderen, hard houten raamkozijnen waarvoor tropisch bos gekapt is of
kleding van zeehondenbont ons met de problematiek rondom kinderarbeid,
ontbossing, klimaatverandering en dierenwelzijn. 

De afgelopen jaren is in Nederland vanuit de maatschappelijke discussie
en de politiek de aandacht voor handel en duurzaamheid toegenomen. Dit
blijkt onder andere uit een aantal moties dat door de Tweede Kamer is
aangenomen. Ook vanuit het kabinet zelf wordt er veel belang gehecht aan
verduurzaming van internationale productie- en handelsketens en duurzame
ontwikkeling, zoals mede blijkt uit het beleidsprogramma van het kabinet
en het kabinetsstandpunt duurzame ontwikkeling. Het streven naar
duurzame ontwikkeling komt tot uitdrukking in een economisch en
handelsbeleid dat in evenwicht is met het sociaal en ecologisch beleid.
Juist nu de wereldeconomie in zwaar weer terecht gekomen is, dienen we
van de gelegenheid gebruik te maken om global governance te versterken. 
Een protectionistische reflex, nadruk op de eigen producenten en
afscherming van markten is nadelig voor alle partijen. Duidelijke
spelregels voor een vrijere internationale handel met oog voor
duurzaamheid en de belangen van ontwikkelingslanden zijn, juist nu, van
meer belang dan ooit.

Duurzaamheidsvraagstukken in de context van handel worden aangeduid als
non-trade concerns (NTCs). NTCs is een containerbegrip waarin diverse
zorgen over het milieu (o.a. klimaatverandering, bescherming en behoud
van biodiversiteit), respect voor arbeidsnormen of dierenwelzijn onder
Ć©Ć©n noemer worden geschaard. NTCs verdienen aandacht vanwege hun
intrinsieke belang en omdat onvoldoende aandacht voor NTCs het
maatschappelijke draagvlak voor het multilaterale handelsstelsel kan
ondermijnen, zeker bij diegenen die vrezen dat handelsliberalisering
leidt tot een sociale of ecologische ā€˜race to the bottomā€™. 

De regering hecht er groot belang aan dat in Nederland en elders mensen
kunnen leven vanuit verschillende waarden en normen. Het is een primaire
taak van overheden om ervoor te zorgen dat in het nationale en
internationale verkeer dit open karakter behouden zal blijven. De
regering stelt verder vast dat handel, en andere interactiekanalen,
zowel in hier als daar aanleiding geeft tot ontwikkeling en
maatschappelijke verandering. Nederland en haar handelspartners
veranderen door deze interacties. Dergelijke ontwikkelingen zijn zeker
ook positief. De positieve effecten zijn niet uitsluitend economisch.
Internationale normen op het gebied van bijvoorbeeld voedselveiligheid,
milieu, sociale kwesties, etc. worden in landen of sectoren die nauw
verbonden zijn met buitenlandse handel eerder en beterĀ geĆÆmplementeerd
dan in landen of sectoren die niet of nauwelijks zijn blootgesteld aan
het internationale verkeer.Ā Bij de eventuele inzet van het
handelsbeleid zal de regering zich terdege rekenschap geven van zowel de
noodzaakĀ om het open karakter te behouden als de dynamische effecten
van handel.

Anderzijds geldt dat overheden een taak hebben in het bevorderen en
ondersteunen van (internationale) duurzaamheid en het tegemoet komen aan
de toenemende zorgen van maatschappij en politiek over handel en
duurzaamheid. Het handelsbeleid kan niet los gezien worden van het
groeiende publieke en politieke debat over duurzame ontwikkeling. Deze
brief gaat derhalve in op de ambitie van dit kabinet om het
handelsbeleid in te zetten om NTCs te adresseren, als integraal
onderdeel van de bredere inzet van het kabinet op duurzame ontwikkeling.
Handelsbeleid is nadrukkelijk slechts Ć©Ć©n van de instrumenten die de
overheid hierbij tot zijn beschikking heeft. Tevens wordt aangetekend
dat een handelsmaatregel niet op zichzelf kan staan. Indien de maatregel
geenĀ onderdeel is van coherentĀ beleid zal deze, zeker indien het
eenĀ handelsbeperkende maatregel betreft,Ā niet alleen minderĀ effectief
zijn maar ook internationaal op weinig draagvlak kunnen rekenen. Dit
schaadt de internationale positie van Nederland in meerdere opzichten.

Handelsmaatregelen kunnen onderdeel zijn van een beleid om op positieve
wijze gedrag te beĆÆnvloeden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de
Europese preferenties die worden gegeven aan landen die zich inzetten om
de mensenrechten te verbeteren of drugs te bestrijden.
Handelsmaatregelen kunnen ook worden ingezet om gedrag te bestraffen
(sancties).Ā Daar waar internationale waarden worden geschonden moet de
overheid optreden en handelsmaatregelen kunnen een onderdeel zijn van
dit optreden. 

De inzet van het kabinet is om NTCs met behulp van handelsbeleid via
drie sporen te adresseren: 

(i) Multilateraal zet het kabinet in op totstandkoming en brede naleving
van internationale normen ten aanzien van duurzaamheidsvraagstukken en
versterking van de internationale rechtsorde. De inzet op internationale
normen en de internationale rechtsorde is breder dan het handelsbeleid,
maar past binnen de Nederlandse ambities op het terrein van de
bevordering van globale duurzame ontwikkeling. 

(ii) In EU-verband wil Nederland ernaar streven om andere landen via het
handelsinstrumentarium ertoe te bewegen zich te committeren aan
wederzijdse afspraken over NTCs die gebaseerd zijn op of verder gaan dan
de afspraken gemaakt in multilateraal verband 

(iii) Voor de unilaterale inzet van Nederland en de EU is in deze
notitie een afwegingskader opgesteld, dat tot doel heeft tot een
onderbouwde inzet van unilaterale handelsmaatregelen te komen voor de
aanpak van NTCs binnen het raamwerk van WTO en EU. 

Het kabinet acht het van belang dat een combinatie van zowel
handelsbeperkende als handelsbevorderende maatregelen wordt overwogen.
Het inzetten van handelsbeleid is dus niet beperkt tot het opleggen van
importrestricties. Het kabinet wil hiermee een betere balans tussen de
dimensies van duurzame ontwikkeling ā€“ tussen people, planet en profit 
ā€“ bereiken. 

Enkele belangrijke vraagstukken over milieu, dierenwelzijn en
arbeidsnormen worden in deze brief aan de hand van vier voorbeelden
uitgewerkt: biobrandstoffen, dierenwelzijn, duurzaam hout en
kinderarbeid. De keuze voor en inzet op deze onderwerpen is een weerslag
van de dialoog die in de afgelopen jaren met andere overheden, het
maatschappelijk middenveld, bedrijven en wetenschappers over NTCs is
gevoerd. Deze dialoog bestond onder meer uit een seminar over handel en
duurzaamheid en verschillende verdiepingsbijeenkomsten waarin de
onderwerpen biobrandstoffen, dierenwelzijn, arbeidsnormen en duurzaam en
legaal hout zijn besproken. De bijdrages uit de maatschappelijke dialoog
zijn gebruikt als input voor het kabinetsstandpunt.

De aanpak van NTCs vergt maatwerk, gezien de grote verscheidenheid aan
problemen en kwesties die onder de noemer NTCs wordt samengebracht. Het
is niet zo dat een bepaald handelsinstrument voor de ene NTC
(bijvoorbeeld naleving van arbeidsnormen) automatisch ook nuttig is voor
een andere NTC (bijvoorbeeld klimaatverandering). De inzet van
handelsmaatregelen heeft zowel consequenties voor Nederland als voor
exporterende landen op wie de maatregel van toepassing is. Daarom
vereist de inzet van handelsmaatregelen altijd een zorgvuldige afweging.

II. 	Nederlandse inzet in multilateraal verband

Internationale normen in internationale en multilaterale fora 

Een multilaterale aanpak van NTCs heeft als belangrijkste voordeel dat
deze inclusief is: alle betrokken partijen ā€“in elk geval regeringen en
in sommige fora ook maatschappelijke organisaties of bedrijvenā€“ zitten
bij het overleg aan tafel en proberen tot afspraken te komen. Essentie
van de internationale weg is dat overheden zich binden aan de gemaakte
afspraken en deze implementeren in eigen land. Voor het succes van deze
aanpak geldt: hoe meer betrokken landen aan tafel, hoe beter. Bijkomend
voordeel in de context van de NTC-discussie is dat naarmate
multilaterale afspraken door meer staten worden onderschreven zij een
beter aanknopingspunt bieden voor unilaterale handelsmaatregelen die in
WTO-kader te rechtvaardigen zijn.

Voor grote internationale vraagstukken zijn in de loop der jaren eigen
internationale en multilaterale fora opgericht. De International Labour
Organisation (ILO) is erop gericht om sociale rechtvaardigheid en
internationaal erkende mensen- en arbeidsrechten te bevorderen. Mondiale
milieu- en natuurproblemen worden besproken in verschillende fora zoals
o.a. United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) en
het Kyoto Protocol voor het tegengaan van klimaatverandering, de
Convention on Biological Diversity (CBD) en de Convention on
International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora
(CITES). Dierenwelzijn is onderwerp van discussie in de World
Organisation for Animal Health (OIE) en sinds kort in de Food and
Agriculture Organisation (FAO). Eerlijke spelregels voor internationale
handel worden besproken in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In al deze
fora komen verschillende duurzaamheidsvraagstukken aan de orde en wordt
gezocht naar internationale consensus over de vorm en omvang van de
problemen en de meest effectieve aanpak hiervan. 

Internationale consensus komt onder andere tot uiting in de formulering
van internationale normen, zoals de fundamentele arbeidsnormen of
universele rechten van de mens. Deze maken onderdeel uit van de
internationale rechtsorde. Het is de Nederlandse inzet om de onderlinge
samenhang tussen de diverse terreinen waarop deze fora werkzaam zijn te
versterken, evenals zorg te dragen voor de naleving van overeengekomen
normen en waar nodig op te treden tegen schenders van deze normen. Een
betekenisvol streven naar duurzame ontwikkeling begint bij een sterke
internationale rechtsorde. Breed gedragen internationale normen vormen
voor dit kabinet dan ook een belangrijke basis van de inzet van het
handelsinstrumentarium. Waar nog geen internationale normen zijn wordt
ingezet op hun ontwikkeling in die fora waar kennis en kunde over het
specifieke onderwerp aanwezig is. 

Soms zijn handelsmaatregelen onderdeel van het beleid in deze fora. Zo
vormen handelsmaatregelen een onderdeel in het Montreal-protocol
(ozonaantastende stoffen), de Conventie van Bazel (gevaarlijk afval),
CITES, het Biosafety Protocol (genetisch gemodificeerde organismen) en
is onder de CBD een programma overeengekomen waarmee de handel in
duurzaam hout wordt bevorderd. In de praktijk gaat het tot dusver vooral
om (i) productgerelateerde vereisten of de specifieke behandeling van
producten, (ii) het opleggen van grensmaatregelen, of (iii) het
verbieden van handel in producten. Met name de eerstgenoemde categorie,
waaronder bijvoorbeeld productcriteria voor voedselveiligheid,
milieuveiligheid, gezondheid voor mens of dier etc. vallen, wordt in
diverse internationale en multilaterale fora uitgewerkt. Het kabinet zal
waar mogelijk de totstandkoming van handelsmaatregelen die NTCs
effectief adresseren in de geƫigende fora, actief ondersteunen. Waar
nodig zal het kabinet een voortrekkersrol vervullen bij het agenderen en
uitbreiden van dergelijke maatregelen

Ruimte in de WTO optimaal benutten

Bijdragen aan het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling is in de
preambule van het verdrag ter oprichting van de WTO vastgelegd. In de
WTO wordt in verschillende fora gesproken over NTCs. In het
WTO-Landbouwakkoord staat onder meer dat lidstaten verder moeten werken
aan het proces van agrarische handelsliberalisering, met inachtneming
van non-trade concerns. Daarnaast wordt naar NTCs verwezen in de Doha
Ministerial Declaration, hoewel er in de huidige WTO Doharonde weinig
draagvlak voor het onderwerp bestaat. In de geschillenbeslechting wordt
juridisch getoetst in hoeverre handelsmaatregelen ten behoeve van NTCs
gerechtvaardigd kunnen worden. De focus ligt op de manier waarop, op
basis van internationale afspraken, niet-discriminerende
processtandaarden opgesteld kunnen worden. Nederland juicht deze
voorzichtige ontwikkelingen toe en neemt er actief aan deel. Duurzame
ontwikkeling krijgt op dit moment daarnaast vorm in onderhandelingen
over vrije markttoegang voor zogenaamde milieugoederen en -diensten door
verlaging dan wel opheffing van tarieven en niet-tarifaire belemmeringen
voor deze goederen en diensten. Ontwikkelingslanden vrezen, zich daarbij
baserend opĀ ervaringen in het verleden, dat dit strevenĀ kanĀ worden
misbruikt voor het bevoordelen van het exportbelang van meer ontwikkelde
economieƫn. De discussie over onder meer de definitie van
milieugoederen is dan ook nog niet geslecht. 

De huidige Doha onderhandelingsronde is gestart als ontwikkelingsronde
om ervoor zorg te dragen dat ontwikkelingslanden daadwerkelijk profijt
hebben van betere markttoegang tot de ā€˜Westerse wereldā€™ en tot
elkaars markten. Tussen dit streven en de aanpak van NTCs door het
inzetten van handelsbeleid zit een spanningsveld: het verwezenlijken van
betere markttoegang kan op gespannen voet staan met het opwerpen van
belemmeringen aan de markttoegang door extra eisen aan producten en
productieprocessen te stellen ten behoeve van NTCs. 

De ontwikkelingslanden verzetten zich tegen beperkende
handelsmaatregelen op grond van sociale of milieuoverwegingen, omdat
zij, al dan niet terecht, vreesden dat deze werden ingegeven door
protectionistische motieven en ertoe leidden dat ze hun comparatieve
voordeel niet konden benutten. Deze vrees lijkt echter langzaam af te
nemen. Zo is tijdens de International Labour Conference in 2008 door
alle lidstaten, inclusief ontwikkelingslanden, de ILO Declaration on
Social Justice for a Fair Globalization aangenomen, waarin wordt gesteld
dat ā€œThe violation of fundamental principles and rights at work cannot
be invoked or otherwise used as a legitimate comparative advantage and
that labour standards should not be used for protectionist trade
purposes.ā€ 

De rol van de WTO in de aanpak van NTCs met behulp van handelsbeleid is
vooral kaderstellend, aangezien de WTO zelf geen internationale normen
op het gebied van duurzaamheidsvraagstukken ontwikkelt. De WTO roept dan
ook, bijvoorbeeld bij monde van DG WTO Lamy, regelmatig op om
NTC-gerelateerde zaken te regelen in de daartoe meer geƫigende
multilaterale fora. De WTO respecteert de afspraken die gemaakt zijn in
andere multilaterale fora en verdragen, ook als deze afspraken een
effect op de handel hebben. Er is geen hiƫrarchie tussen multilaterale
fora en verdragen: de WTO staat bijvoorbeeld niet boven de ILO of
andersom. 

De WTO-regels formuleren een aantal basisbeginselen waaraan
WTO-lidstaten zich hebben gecommitteerd door ratificatie van de
WTO-overeenkomsten. De belangrijkste basisbeginselen zijn:

Het beginsel van de meest begunstigde natie (most favoured nation)
(Artikel I). Dit houdt in dat een WTO-lid een voordeel toegekend aan een
product uit land X ook zal toekennen aan een soortgelijk product uit
WTO-land Y. 

Het beginsel van nationale behandeling (Artikel III). Een land mag op de
eigen markt geen onderscheid maken tussen buitenlandse en binnenlandse
producten. 

Algemeen verbod op kwantitatieve beperkingen (Artikel XI). Bescherming
dient via tarieven te gebeuren en niet via kwantitatieve beperkingen
(zoals quota's, invoer- en uitvoerbeperkingen).

Artikel XX van het GATT-verdrag van 1994 biedt echter een aantal
algemene uitzonderingsgronden om, onder voorwaarden, handelsbeperkende
maatregelen op te baseren. De maatregelen dienen dan wel noodzakelijk en
proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel. Een tweede
voorwaarde voor een succesvol beroep op de uitzonderingen is dat deze
niet mogen leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen
discriminatie tussen landen die in dezelfde omstandigheden verkeren.
Daarnaast mag de handelsmaatregel in geen geval een vorm van verkapt
protectionisme zijn. Uit de WTO-praktijk komt naar voren dat
NTC-gerelateerde handelsbeperkende maatregelen alleen gerechtvaardigd
kunnen worden wanneer ze voldoen aan de in WTO-kader geldende
rechtvaardigingsgronden. Als zich in de rechtvaardiging van een
handelsmaatregel problemen voordoen zit dit vaak in de vormgeving of
uitwerking van de maatregel, waardoor bijvoorbeeld sprake is van verkapt
protectionisme. 

Er is sprake van een zekere evolutie in WTO-jurisprudentie, die een
ruimere interpretatie geeft aan de bestaande WTO-regelgeving (specifiek
de uitzonderingen in Artikel XX GATT), waarbij erkend wordt dat handel
niet de enige beleidsoverweging is voor lidstaten en gerespecteerd wordt
dat lidstaten een balans zoeken met hun duurzaamheidsbeleid. Het
WTO-kader is dus geen obstakel, maar biedt ruimte voor het vormgeven van
beleid gericht op de aanpak van NTCs. Hoe groot die ruimte precies is,
is niet altijd op voorhand duidelijk. 

Het onderscheid tussen productcriteria enerzijds en productie ā€“en
procescriteria anderzijds speelt in de aanpak van NTCs een belangrijke
rol. De WTO-regels bieden ruimte om NTCs die verband houden met
productcriteria via technische handelsbarriĆØres (Technical Barriers to
Trade/TBT), sanitaire en fytosanitaire maatregelen (Sanitary and
Phytosanitary Measures/SPS) of met een beroep op de algemene
uitzonderingsgronden van GATT Artikel XX te adresseren. De aanpak van
procesgerelateerde NTCs is inherent ingewikkelder, omdat
proceseigenschappen veelal niet terug te vinden zijn in de fysieke
eigenschappen van een product. Zo bestaat er geen zichtbaar onderscheid
tussen bijvoorbeeld legaal en illegaal gekapt hout of tussen textiel
gemaakt met of zonder respect voor de fundamentele arbeidsnormen. Het
zijn (soort-)gelijke producten. Recente WTO jurisprudentie lijkt
openingen te bieden in de richting van onderscheid op grond van andere
parameters dan alleen productkenmerken. Als producten unlike zijn mogen
ze in WTO-kader ongelijk worden behandeld aangezien ze dan niet onder
artikel III van het GATT-verdrag vallen (gelijke producten  moeten
gelijk worden behandeld). Het kabinet wil de ruimte benutten die WTO
biedt om producten die, bijvoorbeeld blijkend uit consumentenvoorkeuren,
ongelijk zijn, ook ongelijk te behandelen.

Voor de rechtvaardiging van een handelsbelemmerende maatregel op basis
van een van de uitzonderingsgronden opgenomen in artikel XX GATT dient
het land dat een handelsmaatregel uitvaardigt een belang te hebben bij
de NTC waarop deze gericht is. Of dit moet blijken uit een territoriale
link is in de jurisprudentie niet uitgewerkt. Indien de territoriale
link niet duidelijk of zelfs afwezig is, geldt in ieder geval: hoe
breder een NTC gedragen wordt (is er een internationale norm afgesproken
en breed geratificeerd?), des te meer kans dat een handelsbelemmerende
maatregel aanvaardbaar is in de WTO. Ook is het dan beter haalbaar
ā€“zowel politiek als praktischā€“ om daaraan tegemoet te komen met
internationale afspraken inzake de aanpak van procesgerelateerde NTCs. 

Alle leden van de WTO, ongeacht de vraag of ze wel of geen partij zijn
bij andere internationale afspraken, die zich ten onrechte in hun
handelsbelangen geschaad voelen, kunnen hun geschil voorleggen aan de
WTO. WTO zal in dergelijke gevallen via de
WTO-geschillenbeslechtingsprocedure een uitspraak doen over de vraag of
de betrokken handelsmaatregel strijdig is met WTO-regels. 

 Nederlandse inzet in internationale en multilaterale foraā€¦

Bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende concrete Nederlandse
inzet in internationale en multilaterale fora voor wat betreft NTCs in
het algemeen:

Het kabinet zet in op naleving van internationale normen.

Waar nog geen internationale normen bestaan wordt ingezet op hun
ontwikkeling in die fora waar kennis en kunde over het specifieke
onderwerp aanwezig is.

Het kabinet zal waar mogelijk de totstandkoming van handelsmaatregelen
die NTCs effectief adresseren in de geƫigende fora, voor zover die
bestaan, actief ondersteunen.

Nederland blijft, via de EU, aandringen op het opnemen van NTCs op de
WTO-agenda (conform Motie Atsma van 14 juni 2007). 

De WTO respecteert standaarden die vastgelegd zijn in andere
multilaterale fora. Nederland wil de interpretatieruimte die de
WTO-jurisprudentie biedt, optimaal benutten en is bereid in specifieke
gevallen de interpretatieruimte hieromtrent weloverwogen op te zoeken
(zie hiervoor Hoofdstuk IV). 

Inzet op aanpassing van het WTO-verdragĀ is, mede vanwege de
consensusbesluitvorming met 153 lidstaten, een zeer langdurig proces.
Voor de aanpak van NTCs waarvoor nogĀ geen beleid in de richtingĀ van
aanpassing van het WTO verdragĀ is geformuleerd, zal deze weg
pasĀ worden Ā bewandeld wanneer andere middelen uitgeput zijn. In het
specifieke geval van kinderarbeid isĀ inzet op aanpassing van het
WTO-verdragĀ staand beleid. Voor de erkenning van dierenwelzijn als
ā€˜non trade concernā€™ in het WTO verdrag is de inzet van het kabinet
neergelegd in de Nota Dierenwelzijn van oktober 2007. Het streven is
erop gericht dierenwelzijn stevig in WTO-verband te verankeren.

Voor de Nederlandse inzet van Border Tax Adjustment in het kader van het
energie- en klimaatpakket verwijs ik u naar de brief die de minster van
Economische Zaken op 7 oktober 2008 aan de Tweede Kamer stuurde.  

III.	Nederlandse inzet in EU-verband

Het inclusieve karakter van multilaterale fora leidt er soms toe dat
ontwikkelingen traag gaan. Immers, elk land moet bereid zijn tot het
maken en nakomen van afspraken. Wanneer die bereidheid er niet is,
kunnen koplopers in kleiner verband een voorhoede vormen en zo een
opstap zijn voor verdere internationalisering van afspraken. Voor
Nederland zullen wensen met betrekking tot regulerende
handelsmaatregelen ten behoeve van NTCs primair via de EU lopen. De
Europese Gemeenschap is exclusief bevoegd om handelspolitiek te
bedrijven (artikel 133 EG). Ook delen van de bevoegdheden op het gebied
van bijvoorbeeld milieubeleid, energiebeleid en consumentenbeleid liggen
in Brussel. Het EG recht biedt echter ook ruimte aan de Lidstaten om
verdergaand milieubeleid te voeren (artikel 176 EG). Ook binnen de EU is
het echter niet eenvoudig om tot afspraken te komen over de aanpak van
NTCs. Nederland probeert hierin wel een voortrekkersrol te spelen.
Nederland staat overigens niet alleen in de EU waar het gaat om de
aanpak van NTCs; zo heeft de EU gepleit voor opname van de NTCs op de
WTO-agenda.

 

Op handelsterrein heeft de EU met name mogelijkheden om duurzaamheid te
bevorderen bij de onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden (FTAs), die
door de EU vaak tegelijkertijd worden uitonderhandeld met bredere
samenwerkings-akkoorden (PCAs).  De economische drijfveren om deze
vrijhandelsakkoorden af te sluiten zijn voor de Europese Commissie
weliswaar leidend in de onderhandelingsrichtsnoeren, maar bevordering
van duurzame ontwikkeling heeft in den brede een plek gekregen in alle
richtsnoeren. Zo heeft de aanpak van NTCs een eigen plek in de
onderhandelingen en kunnen zowel de EU als de andere
onderhandelingspartners zich committeren aan wederzijdse afspraken over
NTCs die verder gaan dan afspraken gemaakt in multilateraal verband,
bijvoorbeeld t.a.v. klimaat adaptatie en mitigatie. Nederland heeft zich
actief ingezet voor de koppeling van FTAs en PCAs en zal dat blijven
doen.

In de zogenaamde Economic Partnership Agreements (EPAs) krijgt de
samenwerking tussen de EG en voormalige koloniƫn in Afrika ten zuiden
van de Sahara, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-landen)
een nieuw gestalte. Kern van de EPAs is tarief- en quotumvrije toegang
tot de Europese markt. Voortbordurend op de Overeenkomst van Cotonou
worden nieuwe regionale handelsovereenkomsten gesloten die verenigbaar
zijn met de WTO-afspraken over vrijhandelsovereenkomsten. Het
handelsverkeer van beide partijen zal verder worden geliberaliseerd,
waardoor een eind komt aan de regeling van niet-wederzijdse
handelspreferenties voor de ACS-landen. Op dit moment is er Ć©Ć©n
volledige EPA afgesloten met de Cariben (EU-CARIFORUM). In deze EPA is
duurzame ontwikkeling een integraal onderdeel van het verdrag. Concreet
betekent dit dat beide partijen mensen- en sociale rechten zullen
eerbiedigen en zich onderwerpen aan toezicht hierop in internationale
fora. Een innovatie in dit verdrag is dat het partijen oproept nationale
wetgeving aan te nemen om te garanderen dat investeerders zich houden
aan de fundamentele arbeidsnormen en zich niet aan internationale
milieuverplichtingen van de EU en CARIFORUM onttrekken. 

Naast handelsakkoorden geeft de EU ook unilateraal preferenties aan
ontwikkelingslanden onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). In
2005 is de bijzondere stimuleringsregeling APS+ ingevoerd waarin extra
preferenties worden toegekend aan kwetsbare ontwikkelingslanden wanneer
deze de verplichtingen van 27 verdragen op het gebied van mensenrechten,
arbeidsrechten, milieubescherming en goed bestuur ratificeren en
implementeren. Deze regeling lijkt tot op heden inderdaad een positieve
prikkel te hebben gegeven aan duurzame ontwikkeling in deze landen. Deze
preferenties van APS+ kunnen overigens ook worden opgeschort als landen
de verplichting om de 27 verdragen te implementeren en effectief ten
uitvoer te leggen niet nakomen. 

Daarnaast kunnen de preferenties onder het reguliere APS geheel of
gedeeltelijk worden opgeschort als na onderzoek blijkt dat een
begunstigd land fundamentele politieke, mensen- en of arbeidsrechten
verdragen ernstig en systematisch schendt. De Europese Commissie besluit
tot het instellen van een onderzoek als zij hiervoor voldoende gronden
vindt in rapporten van de relevante toezichthoudende instanties.

De minst ontwikkelde landen (MOLs)  hebben onder het Everything But Arms
(EBA) initiatief, dat sinds 2001 onderdeel uitmaakt van het APS, reeds
tarief- en quotumvrije toegang tot de Europese markt voor alle producten
met uitzondering van wapens. Dit betekent dat extra preferente
markttoegang voor deze landen niet gegeven kan worden. Het opschorten
van de EBA-preferenties vindt volgens dezelfde procedure plaats als de
opschorting van het reguliere APS. 

Nederlandse concrete inzet in EU-verband...

Bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende concrete Nederlandse
inzet in EU-verband voor wat betreft:

... Vrijhandelsakkoorden (FTAs )

Nederland steunt de inzet van de Commissie om in FTAs een hoofdstuk over
handel en duurzame ontwikkeling op te nemen, waarin ingegaan wordt op
economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming als
elkaar versterkende dimensies. Het kabinet steunt de lijn van de
Commissie dat de nadruk ligt op samenwerking en stimulerende
maatregelen. 

Een evenwichtige balans in ieder nieuw handelsakkoord tussen de
dimensies van duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld door ā€˜sociale
clausulesā€™ af te spreken met derde landen en nauw toe te zien op
naleving van deze clausules. Nederland spant zich hierbij ook in voor
een deugdelijk sanctioneringsmechanisme en een rol voor de ILO en steunt
hierin de Europese Commissie. 

Waar relevant zet Nederland zich ervoor in om flankerend beleid gericht
op het oplossen van de knelpunten bij ratificatie en naleving van
internationale afspraken onderdeel van handelsakkoorden te laten zijn.
Naast politieke dialoog over implementatie van duurzaamheidsbepalingen
die zijn opgenomen in de FTAs kan in het uiterste geval worden
overgegaan tot opschorting van het akkoord. 

Opname van het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen in de
handelsakkoorden. 

ā€¦Algemeen Preferentieel Stelsel (APS)

Verdere handelsliberalisering, bijvoorbeeld ten aanzien van de
oorsprongregels en de tarieven, in het kader van het vergroten van
kansen op ontwikkeling.

Versterken van de mogelijkheden voor ontwikkelingslanden om gebruik te
maken van het APS+. Op Nederlands initiatief is in de nieuwe verordening
de mogelijkheden voor toetreding tot het APS+ onlangs verruimd.
Aanmelden kan nu niet eens per drie jaar, maar twee keer gedurende de
looptijd van de verordening. Verder zal het kabinet zich inzetten tot
het verbreden van de toegang tot het APS+ door de toegang niet alleen te
beperken tot ā€˜kwetsbare economieĆ«nā€™. 

Nederland zet zich daarnaast in voor prudent toezicht op het EBA, APS en
APS+ stelsel, helpt landen waar nodig met het naleven van gemaakte
afspraken, maar zal in het geval van herhaaldelijke ā€˜wanprestatiesā€™
aandringen op het opschorten van preferenties.

IV.	 Nederlandse inzet in unilateraal verband 

Het kabinet geeft de voorkeur aan het internationale/multilaterale of
Europese spoor voor de aanpak van NTCs. Unilaterale handelsmaatregelen
maken echter ook onderdeel uit van de instrumentenmix die ingezet kan
worden ten bate van NTCs. Er is geen hiƫrarchie in de volgtijdigheid
van de Nederlandse inzet in multilateraal, EU of unilateraal verband. In
de praktijk zal Nederland echter niet snel een specifiek
maatschappelijke belang enkel en alleen via unilaterale
handelsmaatregelen aanpakken, gegeven de onder II en III genoemde
voordelen van de multilaterale en EU-weg. 

Unilaterale actie zal zoveel mogelijk parallel moeten lopen aan de
Nederlandse inzet in de EU en op internationaal niveau. De steun en het
begrip buiten Nederland voor een unilaterale maatregel worden hierdoor
mogelijk groter. Daarnaast is dit van belang om rechtvaardiging van deze
unilaterale maatregel bij geschillenbeslechting door respectievelijk het
Europese Hof van Justitie of de WTO te verkrijgen. Bij het nemen van
unilaterale maatregelen moet rekening worden gehouden met WTO- en
EU-compatibiliteit. Er is echter discussie mogelijk over welke
unilaterale handelsmaatregelen onder welke voorwaarden toegestaan zijn
binnen de WTO en EU. Het gaat hier om een interpretatieruimte (grijs
gebied) die met nauwkeurige inrichting van de te nemen maatregel zou
kunnen worden benut. Het kabinet is bereid deze ruimte in specifieke
gevallen te gebruiken, wanneer het hieronder weergegeven afwegingskader
daar aanleiding toe geeft. 

Afwegingskader unilaterale inzet

Hieronder presenteert het kabinet het afwegingskader dat gevolgd zal
worden om te bepalen of, en zo ja, hoe een bepaalde unilaterale
handelsmaatregel ingezet kan worden voor het adresseren van een
specifieke NTC, aan de hand van zeven toetsingscriteria. Telkens wanneer
Nederland het instellen van unilaterale handelsmaatregelen overweegt,
zal dit kader volledig doorlopen worden; het afwegingskader is geen
stroomschema. De beslissing om uiteindelijk tot een handelsmaatregel
over te gaan is een afweging op basis van alle zeven criteria. Overigens
is dit afwegingskader ook van nut bij het vormgeven van de Nederlandse
inzet op multilateraal en bilateraal niveau, aangezien een aantal van de
criteria ook daar relevant zijn. 

1. 	Welk doel wordt beoogd? 

Of een handelsmaatregel effectief kan zijn hangt uiteraard af van het
beoogde doel. Duidelijke formulering van het doel, in casu de aanpak van
een specifieke NTC, is daarom nodig om de effectiviteit van de maatregel
te kunnen beoordelen. Gaat het bijvoorbeeld om beĆÆnvloeding van de
eigen markt of om het bereiken van ander beleid of gedrag in het
buitenland? Beide soort doelstellingen kunnen in de ogen van het kabinet
legitiem zijn.    

2. 	Welke maatregelen kunnen worden ingezet?

Er kan een onderscheid gemaakt worden in handelsmaatregelen en andere
typen maatregelen die een effect hebben op de handel. 

Bij handelsmaatregelen gaat het om:

Handelsverbod: een verbod op het op de (Nederlandse) markt plaatsen van
producten die gemaakt zijn met gebruikmaking van niet-duurzame
productieprocessen. 

Kwantitatieve importbeperkingen of ā€“verboden: maatregelen die de
toegang tot de Nederlandse markt voor bepaalde producten moeilijker of
onmogelijk maken.

Bij maatregelen met een effect op de handel valt te denken aan: 

Belastingmaatregelen (negatieve en positieve): de mogelijkheden om
duurzaam geproduceerde producten te bevoordelen of compensatie te bieden
voor de hogere kosten die voortvloeien uit strengere normen die gelden
voor bepaalde Nederlandse (EU) producten. Voor BTW of accijnzen zijn
deze echter beperkt in verband met de voor deze belastingen geldende
EU-richtlijnen. 

Subsidies, duurzaam inkopen en andere stimuleringsregelingen: het
verlenen van steun of  voordelen aan producenten die op duurzame wijze
werken of producten die op duurzame wijze geproduceerd zijn.

Verplichte dan wel vrijwillige etikettering: informatie op de verpakking
van producten over de omstandigheden waaronder deze tot stand gekomen
zijn. 

Rapportageverplichtingen: informatieplicht over herkomst en
productiewijze van producten en grondstoffen in het kader van
transparantie en informatie aan de consument.

Gezien het specifieke karakter van elke NTC, moet telkens worden
nagegaan welk van de bovenstaande maatregelen het beste ingezet kan
worden om een specifieke NTC te adresseren, waarbij naast doelmatigheid
ook legitimiteit en proportionaliteit, waaronder ook de effecten op de
regeldruk,  in ogenschouw genomen worden. 

3. 	Onderzoek naar alternatieven? 

Handelsmaatregelen ter verwezenlijking van NTCs kunnen niet in isolement
genomen, noch beoordeeld worden. Om te kunnen beoordelen of een
specifieke NTC via het handelsbeleid geadresseerd kan worden, is het van
belang een goed beeld te krijgen van het bestaande beleid en de
mogelijke alternatieven om het doel te bereiken. Mogelijk zijn
niet-handelsmaatregelen beter toegesneden op het probleem in kwestie dan
handelsmaatregelen of kan via aanpassing van bestaand beleid een
vergelijkbaar resultaat bereikt worden. Vaak zal het om een
instrumentenmix gaan, waarvan de handelsmaatregel een onderdeel is. 

4.	 In overeenstemming met door Nederland aangegane internationale
verplichtingen en niet (verkapt) protectionistisch of onnodig
discriminatoir van aard?

Nederland hecht grote waarde aan instandhouding en versterking van de
internationale rechtsorde. Het kabinet zal daarom geen
handelsmaatregelen nemen die evident in strijd zijn met internationaal
rechterlijke verplichtingen die door Nederland zijn aangegaan in
bijvoorbeeld EU- of WTO-verband. Daarnaast hecht het kabinet aan
wereldwijde implementatie van internationaal bindende normen. Voor het
kabinet is bij de vormgeving van unilaterale handelsmaatregelen verder
van belang dat de betreffende maatregel niet mag leiden tot arbitraire
discriminatie of (verkapt) protectionisme. De maatregelen die gericht
zijn op het adresseren van NTCs dienen daarom in gelijke mate te gelden
voor binnenlandse en buitenlandse producenten en moeten daarnaast
noodzakelijk en proportioneel zijn.

5. 	Afweging van economische, juridische en politieke risicoā€™s? 

Aan unilaterale handelsmaatregelen (in welke vorm dan ook) kleven
economische, juridische en politieke risicoā€™s. Zo kan Nederland worden
veroordeeld door het Europese Hof van Justitie of de WTO. Een uitspraak
van het WTO Beroepslichaam dient te worden aanvaard, tenzij alle
WTO-leden deze verwerpen. De veroordeelde partij krijgt een redelijke
termijn om de gewraakte regelgeving aan te passen. Gebeurt dit niet, dan
kan deze geconfronteerd worden met retaliatiemaatregelen, waarbij de in
het gelijkgestelde partij importheffingen op producten van de
veroordeelde partij mag verhogen. Ter voorkoming van retaliatie kan de
in het ongelijk gestelde partij compenserende maatregelen aanbieden,
veelal door verlaging van importheffingen voor producten van de in het
gelijkgestelde partij. Het uitgangspunt van het kabinet bij de
beoordeling van dergelijke veroordelingen is vanzelfsprekend het
respecteren van de internationale rechtsorde. Daarbij is meegewogen dat
de meeste ontwikkelings-landen nauwelijks over dezelfde middelen als
ontwikkelde landen tot effectieve retaliatie beschikken, hetgeen in
voorkomende gevallen hun positie negatief kan beĆÆnvloeden.

Ook kunnen diplomatieke conflicten ontstaan. Het is waarschijnlijk dat
een land dat het doelwit wordt van handelsbeperkende maatregelen zich in
internationaal overleg minder coƶperatief zal opstellen of dergelijk
overleg met EU en/of Nederland zelfs zal staken. Deze risicoā€™s
betekenen niet dat unilaterale handelsmaatregelen bij voorbaat afgewezen
worden, maar ze maken expliciet onderdeel uit van de uiteindelijke
beslissing om al dan niet tot het instellen van unilaterale
handelsmaatregelen over te gaan. Hierbij geldt dat het kabinet bereid is
grotere risicoā€™s te accepteren naarmate meer belang gehecht wordt aan
de NTCs waarop de betreffende handelsmaatregelen gericht zijn. Hierbij
moet echter wel in het achterhoofd gehouden worden dat de grootte van de
risicoā€™s in proportie moeten staan tot de te verwachten baten van de
handelsmaatregel. Van belang voor de afweging zijn daarbij ook eventuele
eerdere unilaterale maatregelen van Nederland, omdat het economische en
politieke afbreukrisico toeneemt wanneer vaker tot het nemen van
unilaterale maatregelen besloten wordt. In dit verband moet dus ook de
hiƫrarchie tussen NTCs worden betrokken in de afweging. Zware middelen
met mogelijk grote politieke en economische risicoā€™s komen principieel
alleen voor zwaarwegende problemen in aanmerking. Dit soort maatregelen
zal altijd met goede diplomatie moeten worden begeleid. 

6.	 Gevolgen voor ontwikkelingslanden? 

Voor ontwikkelingslanden geldt dat de impact van unilaterale
handelsmaatregelen potentieel groot kan zijn. Zij zijn vaak afhankelijk
van een beperkt aantal sectoren of exportproducten. Handel levert voor
veel ontwikkelingslanden een belangrijke bijdrage aan armoedebestrijding
en duurzame ontwikkeling. Bij het overwegen van handelsmaatregelen ten
bate van de aanpak van specifieke NTCs, zoals de instandhouding van
biodiversiteit en de bevordering van duurzaamheid, is het ā€“ mede in
het kader van beleidscoherentie ā€“ evident dat de gevolgen van
maatregelen voor ontwikkelings landen (bijvoorbeeld de effecten op hun
export nu en op de lange termijn) een plaats krijgen in de afweging.
Wanneer de regering kiest voor een handelsmaatregel, zal deze moeten
passen in een strategie die als doel heeft dat het desbetreffende land
het naleven van de norm in kwestie onderdeel maakt van de eigen regel-,
wetgeving en handhaving; een prikkel voor beter beleid. Uitgangspunt van
het kabinet is dat de inzet proportioneel is, dat wil zeggen dat de
maatregelen effectief zijn en een zo min mogelijk overbodig negatief
effect hebben op de kansen voor duurzame ontwikkeling. Indien passend
binnen de prioriteiten, moeten de mogelijkheden voor het inzetten van
flankerend beleid in sterke mate ook in deze afweging worden meegenomen,
waarbij tevens de mogelijkheden worden onderzocht die te coƶrdineren
met de donorgemeenschap. In geval van unilaterale handelsmaatregelen zal
Nederland zich sterk maken, bijvoorbeeld door in te zetten op
capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden, om de negatieve effecten van
de maatregel zoveel mogelijk te mitigeren of zelfs om te buigen in een
voordeel. Tenslotte wil het kabinet rekening houden met de beperkte
mogelijkheden die met name de minst ontwikkelde landen hebben om
serieuze retaliatiemaatregelen te nemen. 

Bij het nemen van een dergelijke maatregel zal vooraf een inschatting
van de schade die de MOLs hierdoor lopen worden gemaakt. De omvang van
deze schade zal, conform het coherentiebeleid, expliciet een onderdeel
uitmaken om te bepalen of, en zo ja hoe, een bepaalde unilaterale
handelsmaatregel ingezet kan worden.

7. 	De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het
doel? 

Tot slot moet worden beoordeeld of de kosten van de uitvoering van de
handelsmaatregel niet disproportioneel hoog zijn. Daar waar het bij de
hierboven beschreven risicoā€™s vooral gaat om de inschatting van
politieke en economische kosten, gaat het hier om de directe kosten van
een maatregel, zoals administratieve lasten en uitvoeringskosten. Dit
betreft zowel kosten van Nederlandse overheid en producenten als die van
overheden en producenten elders. Het instellen van heffingen of
importrestricties doet in de meeste gevallen een groter beroep op het
ambtelijke apparaat en is voor effectieve grenscontroles mogelijk meer
of nieuwe apparatuur nodig. Daarnaast moet bij de inschatting van de
kosten van een handelsmaatregel ook rekening worden gehouden met de
additionele kosten die eventueel flankerend beleid met zich meebrengt.

Ook de uitvoerbaarheid van een maatregel krijgt hier een plaats. Hierbij
moet tevens worden bedacht dat als Nederland een unilaterale maatregel
neemt, de directe kosten van de uitvoering hoger zullen zijn dan wanneer
Nederland samen met de EU of in internationaal verband een maatregel
neemt. Hier zal de afweging of er alternatieven zijn (afweging 3) dus
ook weer aan de orde komen. 

Tenslotte vormt de handhaafbaarheid een factor in de afweging. De impact
van een handelsmaatregel is grotendeels afhankelijk van de mate waarin
deze gehandhaafd kan worden. Maatregelen zullen dus zo moeten worden
ingericht dat effectieve handhaving mogelijk is.

 V.	Handel en duurzaamheid

Bovenstaand afwegingskader vormt voor dit kabinet het fundament voor de
inzet van unilaterale handelsmaatregelen. Een zorgvuldige afweging is
essentieel. Niet alleen om specifieke NTCs op de meest effectieve manier
te adresseren, maar ook gezien het grote belang dat Nederland als open
economie heeft bij een transparant en op regels gebaseerd internationaal
handelsstelsel. 

Het handelsbeleid bevindt zich vanzelfsprekend niet in een vacuĆ¼m.
Naast handelsbeleid zet het kabinet bijvoorbeeld ook in op (politieke)
dialoog en ontwikkelingssamenwerking om duurzame ontwikkeling te
bevorderen. Daarnaast wordt er door het bedrijfsleven zelf gewerkt aan
het nemen van ketenverantwoordelijkheid. Waar mogelijk werkt de overheid
samen met het (internationale) bedrijfsleven aan verduurzaming of speelt
een stimulerende rol. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de Ronde
Tafels ter bevordering van de duurzaamheid van grondstoffenketens als
soja en palmolie en het recent gelanceerde Initiatief Duurzame Handel.
In de ketenbrief (december 2008) worden daarnaast nog tal van andere
activiteiten geĆÆdentificeerd waar op wordt ingezet (zoals het
toegankelijk maken vn praktische informatie over
ketenverantwoordelijkheid voor het MKB, het goede voorbeeld geven via de
doelstelling om alle Nederlandse overheden 100% duurzaam te laten
inkopen en een internationaal brancheprogramma om branches te helpen
waar een duidelijke behoefte om concreet met ketenverantwoordelijkheid
aan de slag te gaan).

VI.	Casus

Onderstaand worden vier casus (biobrandstoffen, kinderarbeid,
dierenwelzijn en duurzaam en legaal hout), die in de boxen als
illustratie hebben gediend voor de vraagstukken over milieu,
dierenwelzijn en arbeidsnormen, integraal gepresenteerd. Met de keuze
voor en presentatie van deze casus beoogt het kabinet zeker niet
uitputtend te zijn. Het kabinet acht het niet zinvol om een uitputtende
lijst met prioritaire NTCs op te stellen en alleen op deze terreinen een
concrete inzet te formuleren, aangezien niet alleen de
duurzaamheidsvraagstukken zelf, maar ook de beleidscontext, zowel
nationaal als intenationaal, aan verandering onderhevig zijn. 

Van de vier casus kan de casus biobrandstof als een voorbeeld van
concrete inzet in het recente verleden worden beschouwd. De andere
casussen, duurzaam hout, dierenwelzijn en kinderarbeid hebben qua
concrete inzet naast het huidige beleid ook een vooruitblikkend karakter
en gebruiken het unilaterale afwegingskader als leidraad voor de opbouw
van de casus. In de casus gaat het echter om algemene beleidslijnen; er
worden geen concrete unilaterale handelsmaatregelen voorgesteld. 

A ā€“ CASUS BIOBRANDSTOFFEN

Inleiding

Het kabinet is voorstander van het gebruik van biobrandstoffen omdat dit
soort brandstoffen in vergelijking met fossiele brandstoffen een
positieve broeikasbalans kunnen hebben en dus belangrijk zijn in de
strijd tegen klimaatverandering. Nederland is zich er echter van bewust
dat er bij de productie van biobrandstoffen naast een positieve
broeikasbalans ook andere duurzaamheidsfactoren (NTCs) een rol spelen. 

De relatie tussen biobrandstoffen en NTCs is gelegd doordat Nederland
zich inzet voor het verder brengen van de duurzame productie van
biomassa voor energietoepassingen. Dit door gebruik te maken van het
handelsinstrumentarium. Met betrekking tot de duurzaamheid van de
productie van biomassa voor energietoepassingen heeft in opdracht van de
regering de projectgroep ā€˜Duurzame productie van biomassaā€™ (de
zogenaamde commissie Cramer) een toetsingskader met een indeling in
principes, criteria,  indicatoren en rapportages, die alle
procesgerelateerd zijn. Dit om te voorkomen dat de inzet van biomassa
voor energietoepassingen negatieve gevolgen heeft voor de
broeikasgasemissies, schade aan natuur en milieu toebrengt, de
voedselvoorziening bedreigd wordt en negatieve sociale en economische
gevolgen heeft. Bij duurzaamheid gaat het volgens de commissie Cramer 
om de volgende 6 themaā€™s: 

broeikasgasemissies;

concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa;

biodiversiteit;

milieu (bodem, water, lucht);

welvaart;

welzijn.

In het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie inzake hernieuwbare
energie zijn niet al deze aspecten als harde eis vertaald. Dit heeft
mede te maken met de inschatting van haalbaarheidsrisicoā€™s in verband
met WTO-conformiteit. Met betrekking tot broeikasgasemissies geldt dat
er sprake is van een mondiaal probleem, met dus ook een territoriale
link naar het Europees grondgebied. Met betrekking tot de biodiversiteit
geldt evenzo dat er mondiale belangen in het geding zijn. Inzake de
lokale milieuaspecten en de sociale aspecten geldt een dergelijke
territoriale link niet, c.q. in mindere mate. Om die reden zijn in
Europees kader wel harde eisen opgenomen ten aanzien van de
broeikasgasemissies en bescherming van de biodiversiteit, maar wordt met
betrekking tot de lokale milieuaspecten en sociale aspecten volstaan met
een rapportage door de betrokken bedrijven. Mogelijk gaat nader
onderzoek van de Commissie plaatsvinden naar het stellen van eisen ten
aanzien van lokale milieueffecten (bodem, water, lucht). Dit is
uitgebreid onderwerp van discussie geweest in EU-kader.

Nederland streeft naar een eindbeeld waarbij de productie van biomassa
voor biobrandstoffen voldoet aan het toetsingskader. Gezien de mondiale
en Europese dimensie van het biobrandstoffendossier (zie richtlijn
biobrandstoffen) heeft Nederland zich ingezet om de verduurzaming van de
productie van biobrandstoffen op de Europese agenda te krijgen. 

Multilateraal: ontwikkeling van internationale duurzaamheidstandaarden
en het tot stand brengen van certificatieprocedures

Nederland maakt zich in Europees en mondiaal verband sterk voor de
ontwikkeling van internationale duurzaamheidstandaarden en het tot stand
brengen van certificatieprocedures, parallel aan de certificatie die het
gevolg zal zijn van de nu voorgestelde Europese regelgeving. Daarbij
geldt dat er een meer expliciete Europese inzet op en steun voor de
ontwikkeling van internationale standaarden en normen noodzakelijk is.
Dit zal helpen om mondiaal een gelijk en eerlijk speelveld te bereiken.
Inmiddels heeft Nederland initiatief genomen om een (vrijwillige) norm
inzake de duurzaamheid van biobrandstoffen op Europees niveau te
ontwikkelen. Daarmee kan uiteindelijk een certificeringssysteem
ontwikkeld worden. 

Met betrekking tot de  duurzaamheidscriteria van de Commissie Cramer zal
Nederland zich blijven inzetten op versterking en ontwikkeling van
normen in internationale fora, die op deze criteria zijn gebaseerd, en
de implementatie en naleving ervan op nationaal niveau. 

Europees: duurzame productie van biobrandstoffen

Nederland heeft zich gerealiseerd dat de verduurzaming van
biobrandstoffen niet een zuiver nationale zaak is: het gaat om mondiale
problematiek die mondiaal aangepakt zou moeten worden. Het mobiliseren
van Europa is daarbij een belangrijke stap. Begin 2008 heeft dit
geresulteerd in het richtlijnvoorstel hernieuwbare energie, waarin een
doelstelling van minimaal 10% in de verkeersector. Die doelstelling zal
in de praktijk worden ingevuld door o.a. biobrandstoffen. Indien
biobrandstoffen worden ingezet, gelden daarvoor de in het
richtlijnvoorstel opgenomen procesgerelateerde duurzaamheidscriteria.
Biobrandstoffen die niet voldoen aan de duurzaamheidscriteria van het
richtlijnvoorstel mogen niet meetellen in voornoemde doelstelling. Dit
voorstel voor een richtlijn is een eerste voorbeeld waarbij er op EU
niveau procesgerelateerde duurzaamheidscriteria gelden voor een product.

Het kabinet beseft dat de WTO conformiteit van deze regelgeving voor de
WTO aangevochten zou kunnen worden. Daarbij zou het kunnen gaan over een
andere inschatting dan in het bovenstaande is gegeven. Mocht deze
regelgeving onderwerp worden van een WTO-geschillenbeslechting dan wordt
wellicht helderheid geschapen op het punt van procesgerelateerde
duurzaamheidscriteria aan een product.

Unilaterale inzet van het handelsinstrumentarium ter bevordering van
duurzaam geproduceerde biobrandstoffen

Het richtlijnvoorstel is een minimum regeling. Lidstaten mogen extra
ondersteunende maatregelen (bijvoorbeeld subsidie, accijnsverlaging of
andere belastingmaatregelen) inzetten voor biobrandstoffen die aan extra
duurzaamheidscriteria boven het richtlijnvoorstel voldoen. In Nederland
is dit gedaan in de regeling Innovatieve Biobrandstoffen. Dit is een
subsidieregeling voor de productie van de betere biobrandstoffen. 

B ā€“ CASUS KINDERARBEID 

Inleidende opmerkingen

Wereldwijd werken ongeveer 218 miljoen kinderen in de leeftijd van 5 tot
17 jaar. Circa driekwart van die kinderen doet gevaarlijk en ongezond
werk of is blootgesteld aan de ergste vormen van kinderarbeid zoals
slavernij en prostitutie. Vaak vormt werk een beletsel voor het volgen
van onderwijs en niet zelden schaadt het de lichamelijke, geestelijke,
sociale en morele ontwikkeling.

Over het algemeen neemt kinderarbeid af naarmate het inkomen per hoofd
van de bevolking toeneemt en de economie in een land groeit. Armoede is
de belangrijkste reden voor kinderen om te werken, maar zeker niet de
enige. Culturele factoren spelen hierbij bijvoorbeeld ook een rol
evenals de aanwezigheid van toegankelijk en adequaat onderwijs. De
politieke wil om kinderarbeid effectief te bestrijden is eveneens een
belangrijke factor.

Ongeveer 5% van de werkende kinderen (11 mln) produceert volgens de
Wereldbank voor de export, bijvoorbeeld in de textielindustrie, maar ook
in sectoren die grondstoffen of halffabricaten leveren voor producten
die in Nederland (kunnen) verschijnen, zoals de mijn- en landbouw.
Hoewel een toenemend aantal landen de relevante internationale verdragen
over het uitbannen van kinderarbeid ratificeert, blijft kinderarbeid een
hardnekkig probleem.

Er bestaan drie verdragen over kinderarbeid: het VN-verdrag over de
Rechten van het Kind (geratificeerd door 193 landen) en de twee
fundamentele ILO-verdragen nr. 138 (over de minimumleeftijd voor arbeid;
geratificeerd door 151 landen) en nr. 182 (over de uitbanning van de
ergste vormen van arbeid, geratificeerd door 169 landen). In
ILO-conventie 182 verplichten staten zich onmiddellijk maatregelen te
nemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen.

Nederland zet zich al jaren actief in voor de uitbanning van
kinderarbeid en van andere kwalijke arbeidspraktijken, zoals
dwangarbeid, discriminatie op de werkvloer en gebrekkige
vakbondsvrijheid. De focus in deze casus ligt op kinderarbeid, maar
Nederland blijft zich actief inzetten voor sociale rechtvaardigheid in
ruimere zin. Deze casus dient enkel ter illustratie van de afwegingen
die het kabinet maakt op het gebied van handelsbeleid en non-trade
concerns aan de hand van een thema dat op veel maatschappelijke aandacht
mag rekenen.

Nederland benadert kinderarbeid met een integrale aanpak waarbij
meerdere departementen zijn betrokken. Hiervan is de strategische inzet
in de in november 2007 uitgebrachte Mensenrechtenstrategie een
uitdrukking: ā€œNederland zal zich actief inzetten voor het uitbannen
van kinderarbeid, te beginnen bij de ergste vormen. Nederland dient alle
mogelijkheden die bijdragen aan de uitbanning van kinderarbeid optimaal
te benutten, zoals het aangaan van een politieke dialoog, het streven
naar nationale en internationale maatregelen om productie door
kinderarbeid te ontmoedigen en het scheppen van voorwaarden voor de
uitbanning van kinderarbeid.ā€ Onderdeel van de door Nederland
gehanteerde integrale aanpak zijn onder meer de volgende elementen: 

Nederland zal zich actief inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid,
te beginnen bij de ergste vormen. Nederland dient alle mogelijkheden die
bijdragen aan de uitbanning van kinderarbeid optimaal te benutten, zoals
het aangaan van een politieke dialoog, het streven naar nationale en
internationale maatregelen om productie door kinderarbeid te ontmoedigen
en het scheppen van voorwaarden voor de uitbanning van kinderarbeid.
Conform de inzet in de Mensenrechtenstrategie, zal Nederland het
initiatief nemen om te komen tot effectieve EU maatregelen ter
bestrijding van kinderarbeid, waaronder een verbod op het op de markt
brengen van producten die door de ergste vormen van kinderarbeid tot
stand zijn gekomen. Nederland heeft de wenselijkheid van een dergelijk
verbod op Europees niveau aangekaart. De Raad van ministers heeft de
Europese Commissie gevraagd om een onderzoek naar aanvullende
(handels-)maatregelen ter uitbanning van kinderarbeid. Dit rapport
behandelt ook het vraagstuk van een verbod op het op de markt brengen
van producten gemaakt met de ergste vormen van kinderarbeid. Nederland
zal zich ervoor inzetten om de follow-up van dit onderzoek op Europees
niveau te agenderen voor politieke besluitvorming. Door het financieren
van een breed scala aan armoedebestrijdingsprogramma's wordt getracht
bij te dragen aan duurzame economische groei in landen waar kinderarbeid
voorkomt. Daarnaast is binnen het Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingbeleid het verbeteren van (toegang tot)
onderwijs een speerpunt. 

Nederland zet zich in voor de wereldwijde ratificatie Ć©n naleving van
de drie verdragen over kinderarbeid. Binnen de ILO maakt Nederland zich
hard voor scherp toezicht, in het bijzonder op de vier fundamentele
arbeidsnormen (waartoe ook het verbod op kinderarbeid behoort). 

Nederland biedt financiĆ«le ondersteuning aan kinderarbeidprogrammaā€™s
van internationale organisaties ter bevordering van aanname, ratificatie
en naleving van relevante resoluties en verdragen. Het Internationale
Programma voor de uitbanning van Kinderarbeid (IPEC) van de ILO moedigt
landen bijvoorbeeld aan de ILO-verdragen te ratificeren en helpt ze bij
het formuleren van beleid en opzetten van programmaā€™s rond
kinderarbeid. Vaak wordt hierbij gebruik gemaakt van zogenaamde
ā€œtime-bound programmesā€, waarbij landen zich committeren aan
deadlines om beleid dat uiteindelijk moet leiden tot de uitbanning van
kinderarbeid te implementeren.

Langs verschillende andere sporen zet Nederland zich in om kinderarbeid
zoveel mogelijk tegen te gaan en de juiste randvoorwaarden voor
kindarbeidvrije productie te bewerkstelligen. In dit kader kan gedacht
worden aan duurzaam inkopen door de overheid en het bevorderen van
maatschappelijk verantwoord ondernemen Ć©n van transparantie in de
keten. 

Afwegingskader

In aanvulling op de hierboven geschetste inzet voor wat betreft
kinderarbeid, wordt hieronder kort het afwegingskader doorlopen voor het
nemen van unilaterale handelsmaatregelen. Daarna volgt de inzet op de
verschillende, in deze visie onderscheiden, niveaus. 

1. Welk doel wordt beoogd? & 5. Afweging van economische en politieke
risico's?

In Nederland worden we op verschillende manieren met kinderarbeid
geconfronteerd: via de media, door kwalijke praktijken in Nederland zelf
- ook in de informele sector in Nederland vindt soms kinderarbeid plaats
- of door (invoer van) producten die met kinderarbeid zijn vervaardigd
of waarvoor grondstoffen of halffabricaten gebruikt zijn waaraan
kinderen hebben gewerkt. 

In feite spelen in Nederland meerdere zorgen over kinderarbeid, onder
meer de zorg dat mensenrechten worden geschonden. Specifiek speelt de
zorg dat een kind door werk zich lichamelijk en geestelijk niet naar
behoren kan ontwikkelen of zelfs geschaad wordt; de zorg dat een kind
door te werken onderwijs mist en hierdoor de kans op een betere toekomst
en de zorg dat een land door kinderarbeid niet uit te bannen en door
niet te investeren in human capital veroordeeld blijft tot lage of zelfs
negatieve groei. Ook maken verscheidene groeperingen in Nederland zich
zorgen dat Nederlandse consumenten ongewild en onbewust kinderarbeid in
stand houden door het kopen van met kinderarbeid vervaardigde producten.


De Nederlandse regering is van mening dat het doel van de inzet van
(handels-)maatregelen in dit geval het effectief en duurzaam uitbannen
van kinderarbeid in al zijn vormen dient te zijn, te beginnen bij de
ergste vormen. Centraal doel is dat kinderen in plaats van te werken
naar school gaan. De regering zet daartoe in op armoedebestrijding en
verbetering van de toegang tot onderwijs in derde landen centraal. Naast
ontwikkelingssamenwerking is ook politieke inzet nodig om landen aan te
zetten om kinderarbeid uit te bannen. Handelsmaatregelen moeten passen
in een integrale strategie die landen effectief aanzet Ć©n ondersteunt
om de ILO-afspraken over kinderarbeid na te leven. 

2. Welke handelsmaatregel kan hiertoe het beste worden ingezet? & 3.
Onderzoek naar alternatieven?

Het bevorderen van economische groei en het versterken van de capaciteit
in ontwikkelingslanden zelf om goed onderwijs aan te kunnen bieden aan
kinderen Ć©n het vergroten van het bewustzijn dat kinderen naar school
horen te gaan, verdient prioriteit, maar zijn niet altijd voldoende om
flinke stappen voorwaarts te zetten in de strijd tegen kinderarbeid.
Handelsmaatregelen kunnen daarom nodig zijn  Gezien het feit dat 95% van
de kinderen die werken niet voor de export produceert,  zal er sprake
moeten zijn van integraal beleid, waar handelsmaatregelen deel van
uitmaken.

De ervaring die de verschillende internationale organisaties met de
bestrijding van kinderarbeid hebben opgedaan, leert dat een dialoog
nodig is om met werkgevers, ouders en overheden te werken aan de
uitbanning van kinderarbeid. Hierbij wordt ook vaak gebruik gemaakt van
tussenoplossingen, waarbij kinderen deels werken en deels naar school
gaan. De Nederlandse regering staat in lijn hiermee een aanpak voor met
als doel dat ouders een salaris verdienen dat toereikend is om
fatsoenlijk voor hun kinderen te zorgen.

Echter, in sommige landen bestaat weinig bereidheid om via positieve
actie (samenwerkings- of ontwikkelingsprogrammaā€™s) kinderarbeid aan te
pakken Daarom kan het ook nodig zijn de politieke wil in landen met
hardnekkige kinderarbeid te mobiliseren om effectief stappen te zetten
tot uitbanning van kinderarbeid. Uitdrukkelijk wil de Nederlandse
overheid alle haar ter beschikking staande beleidsmiddelen gebruiken,
waar die bijdragen aan de uitbanning van kinderarbeid, inclusief een
brede reeks aan handelsmaatregelen.

Handelsmaatregelen moeten waar mogelijk in samenhang met flankerend
beleid worden getroffen om te voorkomen dat de situatie in de met
handelsmaatregelen bedreigde landen verergert. Daarbij moet gebruik
worden gemaakt van ā€œbest practicesā€™ā€™, waarbij kinderen die uit het
werkproces worden gehaald naar school gaan met behoud van hun bijdrage
aan het gezinsinkomen. Het risico bestaat anders dat kinderen
overstappen naar ander werk, bijvoorbeeld in de bouw, mijnbouw of
prostitutie, sectoren die vaak minder inzichtelijk en gevaarlijker zijn
dan de exportsectoren waarin de betroffen kinderen werkzaam zijn. Ook
zal aanvullende actie nodig zijn gericht op kinderarbeid in sectoren die
niet voor de export produceren. 

4. In overeenstemming met door Nederland aangegane internationale
verplichtingen en niet protectionistisch of onnodig discriminatoir van
aard? & 7. De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot
het doel?

Of handelsmaatregelen gericht op de uitbanning van kinderarbeid voor de
WTO als protectionistisch of discriminatoir gezien zullen worden, hangt
voor een aantal handelsmaatregelen voor een groot deel samen met de mate
waarin onderscheid gemaakt kan worden tussen producten gemaakt mƩt en
zĆ³nder kinderarbeid. Tevens moet een handelsmaatregel niet
discrimineren tussen gelijksoortige producten afkomstig uit
verschillende landen en mogen binnenlandse producenten niet beter
behandeld worden dan buitenlandse. 

Met de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work and
its Follow-up uit 1998 hebben alle ILO-lidstaten zich gecommitteerd aan
de naleving van de fundamentele arbeidsnormen, waartoe ook het verbod op
kinderarbeid behoort, ook wanneer deze normen nog niet door een lidstaat
zijn geratificeerd. Daarnaast hebben vrijwel alle landen het
VN-Kinderrechtenverdrag geratificeerd. Er bestaan, kortom, breedgedragen
normen tƩgen kinderarbeid. Deze bijna universele normen bieden goede
aanknopingspunten om handelsmaatregelen mee te verdedigen op grond van
de WTO uitzonderingsclausules.

Wat zwaar weegt is het gegeven dat moeilijk bewezen kan worden dat een
bepaald product gemaakt is met kinderarbeid of juist kindarbeidvrij is.
Dit leidt ertoe dat Nederland voorlopig nog betrekkelijk weinig
handelsmaatregelen gericht op producten (accijnsdifferentiatie e.d.) kan
toepassen. Daarom is onderzoek nodig naar het vĆ³Ć³rkomen van
kinderarbeid in het aanbod op de Nederlandse en Europese markt en naar
goede methodes voor bewijsvoering bij concrete producten. Onderzoek naar
het verbeteren van transparantie over de manier waarop producten tot
stand zijn gekomen is nodig om ervoor te zorgen dat op den duur
producten die het resultaat zijn van kinderarbeid van de markt
verdwijnen. Overigens maakt de regering zich binnen de VN, ILO en EU
reeds sterk voor transparantie over de naleving van de verdragen gericht
op kinderarbeid, maar daarbij gaat het veelal om informatie over landen.
Zo houden de ILO-lidstaten toezicht op de naleving van de fundamentele
verdragen (waaronder de verdragen tegen kinderarbeid), ongeacht of deze
door het betroffen land geratificeerd zijn. 

Meer helderheid over de manier waarop producten tot stand zijn gekomen
is om meerdere redenen van belang. Wanneer blijkt dat consumenten door
kinderen geproduceerde producten links laten liggen, zal het eenvoudiger
worden om binnen de WTO een onderscheid tussen producten van
kinderarbeid en producten waaraan geen kinderarbeid te pas is gekomen te
verdedigen. Ongelijke producten mogen ongelijk behandeld worden; gelijke
producten moeten gelijk behandeld worden (art. I en III GATT).

6. Gevolgen voor ontwikkelingslanden?

Zoals hierboven al aangegeven, hangt kinderarbeid samen met het
sociaaleconomische ontwikkelingspeil van een land. De politieke wil tot
naleving van de relevante conventies tegen kinderarbeid speelt echter
ook een rol. Meer of minder ingrijpende handelsmaatregelen moeten de
economische ontwikkeling van een land stimuleren, en, als het niet
anders kan, op zijn minst niet afremmen. Bovendien moeten de maatregelen
de betreffende landen aanzetten om actief kinderarbeid tegen te gaan.
Effectieve bestrijding van kinderarbeid levert een belangrijke bijdrage
aan economische ontwikkeling en armoedebestrijding in
ontwikkelingslanden. 

Concrete inzet

De bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende inzet van
handelsmaatregelen ter bestrijding van kinderarbeid: 

Multilateraal 

Nederland blijft zich inzetten voor ratificatie en effectieve
implementatie van de fundamentele arbeidsnormen (het verbod op
dwangarbeid, het verbod op kinderarbeid, het recht op vakvereniging en
collectief onderhandelen en het verbod op discriminatie op de werkvloer)
zoals vastgelegd in de ILO Declaration on Fundamental Principles and
Rights at Work (1998) door alle ILO-lidstaten, alsmede het versterken
van het ILO- toezichtsmechanisme. Daarnaast spant Nederland zich in voor
wereldwijde ratificatie en effectieve implementatie van het VN-verdrag
voor de Rechten van het Kind en ILO-conventies no. 138 en no. 182. 

Binnen de ILO spant Nederland zich in voor versterking van het
toezichtmechanisme en steeds effectievere en relevante ondersteuning aan
landen om de fundamentele verdragen inzake kinderarbeid te ratificeren
en te implementeren

Nederland blijft, via de EU, aandringen op het opnemen van NTCā€™s,
waaronder de zorgen over kinderarbeid op de WTO-agenda. Ook in
WTO-verband stelt Nederland de verdragsverplichtingen aan de orde die
landen in andere fora, zoals de ILO, zijn aangegaan en die verband
houden met handelsbeleid.

Conform de inzet in de Mensenrechtenstrategie, zal Nederland concreet de
mogelijkheden bestuderen tot verruiming van de uitzonderingsclausules
onder GATT XX om handelsmaatregelen voor producten gemaakt met
kinderarbeid/dwangarbeid te rechtvaardigen. Op termijn is het wenselijk
dat de WTO regels in conformiteit worden gebracht met ILO Conventie 182
waarin de definitie van ā€˜de ergste vormen van kinderarbeidā€™ is
opgenomen. Ook zullen de mogelijkheden worden benut om via de weg van
jurisprudentie aan deze verruiming bij te dragen. 

Consumenten moeten kunnen kiezen voor ā€œkinderarbeidvrijeā€ producten
(zie ook onder unilaterale inzet). Het mobiliseren van de consument kan
ertoe leiden dat producten gemaakt met kinderarbeid met een reeks
handelsgerelateerde instrumenten anders behandeld mogen worden dan
producten die zonder kinderarbeid zijn geproduceerd
(unlikeness-principe). Daarnaast is inzicht in de totstandkoming van
producten ook van belang bij het eventueel verdedigen van meer
ingrijpende handelsmaatregelen voor de WTO; wanneer onderscheid tussen
producten gemaakt kan worden, kan men gerichtere maatregelen treffen en
is de kans groter dat een maatregel als proportioneel zal worden gezien.
 

Nederlandse inzet in EU-verband

Nederland zet zich actief in om in EPAā€™s en FTAā€™s ā€œsociale
clausulesā€ af te spreken met derde landen en ziet nauw toe op de
naleving van deze clausules. Nederland spant zich in voor een deugdelijk
sanctioneringsmechanisme en een rol voor de ILO, als een onafhankelijk
beoordelaar van de naleving van arbeidsnormen. Waar relevant zet
Nederland zich ervoor in om flankerend beleid gericht op het oplossen
van knelpunten bij ratificatie en naleving van internationale afspraken
onderdeel van handelsakkoorden te laten zijn, bijvoorbeeld in de vorm
van een samenwerkingsprogramma of door uitwisseling van expertise.

Nederland zit zich daarnaast in voor prudent toezicht op het EBA, APS en
APS+-stelsel, helpt landen waar nodig met het naleven van de gemaakte
afspraken, maar zal in het geval van herhaaldelijke ā€˜wanprestatiesā€™
aandringen op het opschorten van preferenties.

Nederland stelt de noodzaak van transparantie in de keten en
certificering ook op Europees niveau aan de orde. 

Naar verwachting zal de Commissie in de eerste helft van 2009 haar
rapport presenteren over de mogelijkheden die zij ziet voor additionele
(handels-)maatregelen, naast het bestaande geheel aan Europese
maatregelen om kinderarbeid uit te bannen. Dit rapport behandelt ook een
verbod op het op de markt brengen van producten gemaakt met de ergste
vormen van kinderarbeid. Het onderzoek hiernaar is mede op aandringen
van Nederland in gang gezet. Nederland zal zich ervoor inzetten om de
conclusies en follow-up van dit onderzoek op Europees niveau agenderen
voor politieke besluitvorming.

Unilateraal (Nederland)

Nederland maakt de ratificatie en naleving van fundamentele
arbeidsnormen, waaronder het verbod op kinderarbeid, een vast
bespreekpunt op politiek niveau tijdens handelsmissies, politieke
missies en, waar passend, tijdens gesprekken van Nederlandse
bewindslieden met hun buitenlandse collegaā€™s. 

Zoals al in de Mensenrechtenstrategie aangekondigd is, zal Nederland het
initiatief nemen om voor consumenten inzichtelijk te maken welke
producten tot stand komen door kinderarbeid. Naar aanleiding van het
onderzoek van de Commissie zal bezien worden welke concrete stappen
Nederland hierin kan nemen, naast het via de site   HYPERLINK
"http://www.consuwijzer.nl"  www.consuwijzer.nl  bieden van meer
helderheid over de vele keurmerken die op de markt aanwezig zijn. 

C- CASUS DIERENWELZIJN

Inleiding

De maatschappelijke zorgen over welzijn van dieren betreffen niet alleen
landbouwhuisdieren, maar onder andere ook dieren in de natuur,
proefdieren en gezelschapsdieren. Onderstaand voorbeeld zal zich
beperken tot de maatschappelijke zorgen over het welzijn van
landbouwhuisdieren in relatie tot de handel. 

Dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van het leven van een dier. Een
dier heeft een omgeving nodig die geen stress, pijn of angst oplevert en
waarin het dier zijn natuurlijk gedrag kan vertonen. Het ontbreken van
een dergelijke omgeving heeft ook vaak gevolgen voor de gezondheid van
het dier. De mate van welzijn van een dier kan worden beoordeeld aan de
hand van vijf criteria. Een dier moet vrij zijn:

van dorst, honger en onjuiste voeding;

van fysiek en fysiologisch ongerief; 

van pijn, verwondingen en ziektes; 

van angst en chronische stress; 

om het natuurlijke (soorteigen) gedrag te vertonen. 

De zorgen over dierenwelzijn betreffen bijvoorbeeld:

Huisvesting van dieren. Voor leghennen gaat het bijvoorbeeld om
kooihuisvesting zoals de legbatterij. Kippen in de legbatterij zitten
met meerdere dieren in een kooi en hebben een zeer beperkte leefruimte
(onvoldoende om hun vleugels te kunnen strekken). Daarnaast ontbreekt
het aan strooisel, zitstokken en een legnest. Het gevolg is dat
legkippen essentieel natuurlijk gedrag niet goed kunnen uitvoeren. Vele
onderzoeksrapporten tonen de welzijnsproblemen overtuigend aan. 

Transport van dieren. Het transporteren van dieren dient zorgvuldig te
gebeuren. Overbelading leidt vaak tot het probleem dat dieren niet
kunnen bewegen en hun warmte niet kwijt kunnen. In de praktijk komt het
voor dat dieren dood gaan tijdens transport, of te weinig voer en water
krijgen. Met name lange afstandstransporten leveren risicoā€™s op.

Doden van dieren. Het doden van dieren kan gepaard gaan met aanzienlijke
stress en pijn. Om dieren onnodig lijden te besparen, is in regelgeving
vastgelegd dat dieren moeten worden bedwelmd, voorafgaand aan het doden.

Ook andere voorbeelden van dossiers zijn te noemen. Gerelateerd aan
dierenwelzijn spelen vaak ook ethische kwesties zoals het houden van
nertsen voor bont of het doden van eendagshaantjes omdat deze voor
productie economisch niet rendabel zijn.

Landbouwhuisdieren zoals varkens, kippen en koeien worden voor
verschillende doeleinden en in verschillende omstandigheden gehouden.
Daarom zijn de regels per diersoort verschillend. De regels hebben onder
andere betrekking op het houden van dieren, doden van dieren en
transport van levende dieren. 

Nederland en de EU

De aandacht voor dierenwelzijn in Nederland is niet een recente
ontwikkeling. Zowel de samenleving, maatschappelijke organisaties, het
bedrijfsleven als de overheid zijn hier al decennialang mee bezig. De
eerste concrete invulling van een overheidsverantwoordelijkheid op het
terrein van dierenwelzijn, dateert uit 1886. In het toenmalige wetboek
van Strafrecht was vastgelegd dat het mishandelen van dieren verboden
is. Momenteel wordt in Nederland het welzijn van dieren gewaarborgd door
middel van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) en de op
deze wet gebaseerde regelgeving. De GWWD zal opgaan in de nieuwe Wet
dieren. De Wet dieren continueert het huidige beschermingsniveau en
verankert de intrinsieke waarde van het dier als uitgangspunt. In de
tijd gezien zijn er forse stappen gezet op het terrein van
dierenwelzijn. Het beleid voor dierenwelzijn zal in ontwikkeling
blijven, mede door de maatschappelijke en politieke aandacht voor het
onderwerp en voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. De vraag is niet
meer Ć²f er iets geregeld wordt, maar wat er geregeld wordt. 

Ook in EU-verband zijn grote stappen gezet op het terrein van
dierenwelzijn. Voorbeelden zijn de groepshuisvesting van de kalveren,
het besluit de legbatterij voor pluimvee vanaf 2012 te verbieden en de
regelgeving rond lange-afstand-transporten van dieren. Veel van de
regelgeving in Nederland voor landbouwhuisdieren komt voort uit
EU-beleid. Het werk dat op het gebied van dierenwelzijn in de Raad van
Europa en de OIE (World Organisation for Animal Health) is gedaan is
mede van invloed geweest op het beleid van de EU. Het
dierenwelzijnsbeleid van de EU kent momenteel dierenwelzijnsnormen voor
het houden van varkens, kalveren, vleeskuikens, legkippen, transport en
doden van dieren. De EU-richtlijn voor de bescherming van dieren tijdens
het doden en slachten heeft als verplichting dat de import van producten
uit landen buiten de EU moet voldoen aan EU-regelgeving voor het
bedwelmen en doden van dieren. Slachterijen in derde landen worden door
de EU gecertificeerd om te exporteren naar de EU. De certificeringseisen
bestaan o.a. uit de hygiƫne- en welzijnseisen. 

Multilateraal

Ook in de rest van de wereld is er een groeiende interesse in
dierenwelzijn. Bij de Internationale diergezondheidsorganisatie OIE
(waar 172 landen lid van zijn) is dierenwelzijn tot een prioritair
onderwerp bestempeld en hiervoor is een speciale werkgroep opgericht. De
OIE werkt aan internationale standaarden en richtlijnen voor
dierenwelzijn. Uitgangspunt voor de OIE is een wetenschappelijke basis
voor het ontwikkelen van de normen en richtlijnen. Er zijn tot nu toe
vier dierenwelzijnsstandaarden opgenomen in de OIE Terrestrial Animal
Health Code. Deze codes bevatten onder andere normen voor het vervoer
van dieren over land, het vervoer van dieren over zee, het slachten van
dieren en het doden van dieren bij uitbraken van dierziekten. De OIE
heeft ook ambities om standaarden te ontwikkelen voor de huisvesting van
dieren.

De Food and Agriculture Organization van de VN (FAO) heeft recentelijk
het onderwerp dierenwelzijn op de agenda gezet en ontwikkelt
initiatieven zoals een in oktober 2008 gehouden bijeenkomst over
capacity building voor het implementeren van good animal welfare
practices. 

Afwegingskader unilaterale maatregelen

1. 	Welk doel wordt beoogd?

Maatschappij en politiek in Nederland en Europa hechten steeds meer
waarde aan dierenwelzijn. De zorg voor dierenwelzijn strekt zich niet
alleen uit tot Nederland en Europa, maar heeft ook betrekking op landen
buiten de EU. Dit komt mede tot uiting in de wens dat de dierlijke
producten die op de Europese markt komen, voldoen aan de EU-normen voor
dierenwelzijn of een daaraan vergelijkbaar niveau. Uit een grootschalig
EU-onderzoek (Eurobarometer, 2007) komt naar voren dat 45% van de
ondervraagden uit de EU denkt dat het dierenwelzijn een hoger niveau
heeft in de EU dan elders in de wereld, 8% denkt het omgekeerde en 34%
denkt dat het dierenwelzijn in de EU en derde landen op hetzelfde niveau
ligt. Verder blijkt dat 89% van de ondervraagden uit de EU vindt dat
gelijkwaardige normen voor dierenwelzijn moeten worden toegepast op
producten die de EU uit derde landen importeert. Van de Nederlandse
ondervraagden deelt 92% deze mening. 

Het kabinet deelt de intentie om het welzijn van dieren te verbeteren,
zowel hier als elders. De nationale, Europese en internationale inzet
kunnen niet los van elkaar gezien worden, mede gelet op het feit dat
Europese consumenten, producenten, ketenpartijen en supermarkten zich in
een zeer open en een sterk internationaal gerichte markt bevinden. 

De inzet van het kabinet is gericht op het verbeteren van het niveau van
dierenwelzijn in derde landen Ć©n op een aanbod van dierlijke producten
op de EU-markt waarbij lokaal geproduceerde dierlijke producten en
geĆÆmporteerde producten aan een gelijkwaardig niveau van dierenwelzijn
voldoen. 

2.& 3. 	Welke handelsmaatregelen kunnen worden ingezet en zijn er
alternatieven?

Het kabinet acht de internationale samenwerking en het ontwikkelen van
internationale standaarden op het terrein van dierenwelzijn van groot
belang. Dit is een proces dat niet altijd even snel of gemakkelijk zal
verlopen, mede gezien het feit dat het (in OIE-verband) gaat om
afstemming tussen 172 landen en de zeer verschillende factoren
(wetenschappelijke, economische, culturele, religieuze) die meespelen.
Het streven van het kabinet is daarom om verschillende wegen
tegelijkertijd te bewandelen om het hierboven geschetste doel te
bereiken: 

Het kabinet streeft naar het versterken en uitbreiden van de
dierenwelzijnsstandaarden in de OIE en steunt de recent geĆÆnitieerde
samenwerking in FAO-verband. Het kabinet vindt het belangrijk dat het
internationale draagvlak voor dierenwelzijn verder wordt versterkt. Dit
kan mede via dialoog en kennisdeling. 

Nederland steunt de Europese Commissie, naast het verbeteren van de
EU-interne dierenwelzijnswetgeving, actief in haar beleid gericht op
derde landen: de Commissie werkt sinds kort aan een mondiale strategie
voor het verbeteren van dierenwelzijn. De Commissie wil via deze
strategie het bewustzijn over dierenwelzijn in derde landen vergroten
onder andere door het geven van informatie en gezamenlijk
wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Ook wil de Commissie
gezamenlijk met derde landen actief optrekken in OIE-kader voor verdere
ontwikkeling van dierenwelzijnsstandaarden. 

Dierenwelzijn is onderdeel van het SPS (Sanitary and
Phytosanitary)-hoofdstuk waarover de Commissie namens de EU onderhandelt
met derde landen in het kader van bilaterale en regionale Free Trade
Agreements. Dierenwelzijn is bijvoorbeeld reeds opgenomen in het akkoord
met Chili. Nederland steunt deze inzet van de Commissie. Daarnaast wil
Nederland bij de EU-vrijhandelsakkoorden (met productielanden als India,
OekraĆÆne en BraziliĆ«) het verlagen van de EU-invoertarieven op
eiproducten afhankelijk maken van het welzijnsniveau van leghennen. 

Daarnaast steunt Nederland de Commissie in haar inzet in WTO-kader: de
Commissie heeft de afgelopen jaren getracht om dierenwelzijn in de WTO
op de agenda te krijgen. In de huidige WTO-ronde blijft Nederland zich
er in de onderhandelingen voor markttoegang voor inzetten dat bij de
EU-keuze van gevoelige producten rekening wordt gehouden met een aantal
dierenwelzijnsgevoelige producten (pluimveevlees, varkensvlees en
eiproducten). 

Nederland zal de Commissie actief steunen bij het ontwikkelen van
EU-beleid voor etikettering op het gebied van dierenwelzijn. Het kabinet
ziet etikettering als een goede optie aangezien dit de consument in
staat stelt om een beter geĆÆnformeerde keuze te maken. Nederland pleit
er bij de Europese Commissie specifiek voor om de huidige
etiketteringsregels voor verse eieren (op basis van het
huisvestingssysteem) uit te breiden naar eiproducten. 

De levensmiddelenindustrie en retail hebben zelf ook mogelijkheden om
producten te importeren die voldoen aan het EU-dierenwelzijnsniveau. Het
kabinet verwelkomt initiatieven van het bedrijfsleven die gericht zijn
op dierenwelzijn. 

4.	Is de maatregel in overeenstemming met door Nederland aangegane
internationale verplichtingen en niet (verkapt) protectionistisch of
onnodig discriminatoir van aard?

De WTO erkent het belang van non-trade concerns. WTO-regelgeving geeft
een land ruimte om op basis van een zorg bepaalde producten in de handel
met andere landen te weren of te ontmoedigen. Hoeveel ruimte bestaat er
voor het nemen van een unilaterale handelsmaatregel gebaseerd op zorgen
over dierenwelzijn? 

Ongelijke producten mogen in WTO-kader ongelijk worden behandeld.
WTO-regelgeving lijkt openingen te bieden om niet alleen onderscheid te
maken op basis van productkenmerken, maar ook op basis van bijvoorbeeld
consumentenvoorkeuren. Een handelsmaatregel gebaseerd op dierenwelzijn
zou in dat geval een kans maken indien consumenten duidelijk een
voorkeur uitspreken voor producten die op een dierenwelzijnsvriendelijke
manier tot stand zijn gekomen.

Indien een maatregel gebaseerd is op een oprechte zorg dan kan een land
zich onder voorwaarden beroepen op de bestaande uitzonderingsgronden
binnen de WTO. Dierenwelzijn wordt echter niet genoemd als
uitzonderingsgrond in GATT artikel XX. Er zou dan wel een beroep gedaan
kunnen worden op de publieke moraal als uitzonderingsgrond. 

Een eventuele handelsmaatregel dient goed te worden onderbouwd en
verantwoord en consistent te zijn met de rest van het beleid. Er mag
geen sprake zijn van ongerechtvaardigde discriminatie. Het is daarom
belangrijk dat over zorgen die er bestaan ten aanzien van dierenwelzijn
in derde landen er eerst serieuze pogingen ondernomen moeten worden om
door onderhandelingen met deze landen te komen tot een multilaterale
oplossing. 

Een belangrijke vraag is of een handelsmaatregel het meest adequate
middel is om het doel te bereiken, en of het doel niet met een minder
vergaand alternatief bereikt kan worden. Hierboven is reeds toegelicht
welke alternatieve wegen het kabinet bewandelt binnen en buiten het
handelsbeleid. Het kabinet zal hierop blijven inzetten, omdat het
verwacht dat met deze inzet veel kan worden bereikt. Daarnaast acht het
kabinet het van belang dat handelsmaatregelen bij voorkeur in EU-verband
worden genomen. Indien in specifieke gevallen de noodzaak blijkt voor
unilaterale handelsmaatregelen, dan dient te worden gekozen voor de
minst handelsbelemmerende maatregel om het doel te bereiken
(etikettering is bijvoorbeeld een minder vergaande maatregel dan een
importverbod). Het kabinet steunt daarom toekomstige initiatieven van de
Europese Commissie op het gebied van etikettering. Uitgangspunt bij het
nemen van een unilaterale maatregel is wel dat er een duidelijk verschil
dient te zijn in het dierenwelzijnsniveau tussen de derde landen en de
EU. 

Een groot deel van de Nederlandse en Europese burgers en bedrijfsleven
heeft volgens de Eurobarometer de indruk dat het dierenwelzijn in derde
landen een stuk slechter is dan in de EU. Het kabinet acht het van
belang dat deze perceptie overeenstemt met de werkelijkheid. Het is
namelijk niet altijd duidelijk wat het niveau van dierenwelzijn in derde
landen is, en of er een significant verschil is met het niveau van
dierenwelzijn in de EU. Het kabinet streeft ernaar om een meer
waarheidsgetrouw en op feiten gebaseerd beeld te krijgen van het
dierenwelzijn in derde landen.

Een eventuele handelsmaatregel dient bij voorkeur gebaseerd te zijn op
een internationale standaard. Op mondiaal niveau worden in OIE-verband
internationale standaarden ontwikkeld. Het kabinet blijft zich inzetten
voor het verder ontwikkelingen van deze standaarden. Een belangrijk
verschil echter tussen de dierenwelzijnsstandaarden en de
diergezondheidsstandaarden van de OIE, is dat de WTO de OIE expliciet
erkent als de standard setting body op het gebied van diergezondheid en
dierziekten. Voor dierenwelzijn is dit niet het geval. Het is niet
duidelijk in hoeverre dit een belemmering zou zijn voor het nemen van
een handelsmaatregel. 

Wanneer we kijken naar de dierlijke producten die op dit moment
ingevoerd worden in de EU, dan zijn er zorgen over de invoer van
eiproducten (gedroogd eiwit en eigeel als grondstof voor
voedselproducten en cosmetica /shampoo, etc). De zorg betreft de
huisvesting van leghennen in derde landen. In India en OekraĆÆne zijn
bijvoorbeeld veel leghennen gehuisvest in kleine kooien, waardoor de
dieren nauwelijks ruimte hebben om bijvoorbeeld hun vleugels te kunnen
strekken.

Het verschil in dierenwelzijn wordt met name groot zodra de EU vanaf
2012 een verbod kent op het gebruik van de legbatterij.

Uit bovenstaande blijkt waar het kabinet voor dierenwelzijn ruimte ziet
binnen de kaders van de EU en de WTO. Daar waar nodig en wenselijk, zal
het kabinet de ruimte die de huidige WTO-regelgeving biedt, optimaal
benutten. Wanneer zou blijken dat er op basis van de huidige WTO-regels
onvoldoende ruimte is voor het nemen van gerechtvaardigde unilaterale
handelsmaatregelen, zal het kabinet zich actief inzetten om die ruimte
te vergroten. Zoals in hoofdstuk 2 reeds werd aangegeven, is
jurisprudentie waarschijnlijk de meest kansrijke weg waarlangs een
dergelijke aanpassing bereikt kan worden. Daarnaast zal Nederland zich
er sterk voor maken om het belang van het bevorderen van dierenwelzijn
als discussiepunt op de WTO-agenda te krijgen.

5. 	Afweging van economische en politieke risicoā€™s

De EU is op dit moment internationaal gezien een belangrijke
pleitbezorger van dierenwelzijn. Ook in derde landen zoals de Verenigde
Staten, Nieuw-Zeeland, Australiƫ, Argentiniƫ en Braziliƫ is het thema
de laatste jaren opvallend sterk in opkomst. In veel derde landen is
dierenwelzijn echter (nog) nauwelijks een onderwerp van maatschappelijke
zorg. Er is dan ook niet altijd begrip voor het belang dat de EU eraan
hecht. 

Het nemen van een unilaterale handelsmaatregel kan zowel politieke als
economische schade met zich meebrengen. Wanneer een maatregel niet
WTO-conform blijkt te zijn, kunnen onze handelspartners
retaliatiemaatregelen nemen die economisch schadelijk zijn voor
Nederland. Hoe groot de economische schade zou zijn is moeilijk in te
schatten, aangezien dit mede afhangt van de soort maatregel en hoe die
wordt vormgegeven. Nederland als handelsland met een belangrijke
exportsector ā€“waaronder een agrofoodsector die zeer exportgericht is- 
dient daar rekening mee te houden wanneer een handelsmaatregel wordt
overwogen. 

Het nemen van unilaterale maatregelen kan tevens problematisch zijn
omdat ze een constructieve dialoog met derde landen in de weg kunnen
staan en andere handelsbelangen kunnen frustreren. Bij het overwegen van
een unilaterale handelsmaatregel zal worden overwogen in hoeverre de
maatregel effectief bijdraagt aan een hoger niveau van dierenwelzijn in
het productieland. Daarnaast dient echter ook de vraag gesteld te worden
wat de economische en politieke risicoā€™s en maatschappelijke kosten
zijn als een bepaalde handelsmaatregel nĆ­et wordt genomen. 

6.	 Gevolgen voor ontwikkelingslanden

De meeste import in de EU van dierlijke producten komt uit ontwikkelde
landen als Nieuw-Zeeland en de VS en uit geĆÆndustrialiseerde bedrijven
in landen in opkomst als Argentiniƫ, Braziliƫ, Thailand, India en
OekraĆÆne. Het is lastig om een algemene inschatting te maken van de
eventuele gevolgen voor ontwikkelingslanden. De gevolgen zouden per
maatregel en per land verschillend uitpakken.  Indien een unilaterale
handelsmaatregel genomen zou worden, zou flankerend beleid voor
ontwikkelingslanden gewenst zijn zoals capacity building en technische
assistentie gericht op het verbeteren van dierenwelzijn in de dierlijke
productie. 

7. 	De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het
doel

Bij het overwegen van een handelsmaatregel dienen de mogelijke kosten,
mate van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het doel te
worden meegenomen. 

D ā€“ CASUS LEGAAL EN DUURZAAM GEPRODUCEERD HOUT

Inleiding

Illegale en onduurzame houtkap zijn belangrijke oorzaken van ontbossing,
met name in landen met tropisch regenwoud. De zorgen die gepaard gaan
met het gebruik van dit hout betreffen: 

verlies aan biodiversiteit, vooral in tropisch bossen die meer dan
tweederde van alle soorten op het land herbergen;

verlies van milieufuncties van bossen waardoor erosie, watervervuiling,
overstromingen en aardverschuivingen ontstaan en mensenlevens verloren
gaan; 

vrijkomen van CO2 in de atmosfeer. Bossen herbergen drie maal de
hoeveelheid CO2 die zich in de atmosfeer bevindt; afgelopen jaar heeft
ontbossing voor ca. 20% bijgedragen aan de totale CO2-uitstoot. 

verlies van essentiƫle producten voor de mensen die afhankelijk zijn
van bossen. Bijna 70 miljoen mensen wonen in bossen en zoā€™n 735
miljoen mensen wonen in of in de nabijheid van bossen en zijn voor hun
dagelijkse behoeften voor een groot deel afhankelijk van het bos. 

 

Ontbossing heeft naast lokale, ook regionale en mondiale gevolgen:
bezien vanuit het oogpunt van klimaatverandering (koolstofreservoirs) en
verlies van mondiale biodiversiteit is het behoud van bossen een
mondiaal en daarmee ook een Nederlands belang. Daarnaast dragen behoud
en duurzaam beheer van bossen niet alleen bij aan milieu ā€“en
natuurdoelen, maar ook aan armoedebestrijding en behoud van leefomgeving
voor mensen (Millennium Development goals 1 en 7). 

Duurzaamheid en legaliteit

Onder duurzaam geproduceerd hout wordt verstaan hout dat afkomstig is
uit een duurzaam beheerd bos, waarbij met alle aspecten van duurzaamheid
(people, planet, profit) rekening is gehouden. Duurzaamheid van
houtproducten op de markt kan worden aangetoond met een certificaat of
keurmerk. Bij legaal geproduceerd hout  gaat het om de vraag of het hout
is gekapt in overeenstemming met de lokale wetten van het land van
herkomst. In de praktijk worden aan duurzaam hout hogere eisen gesteld
dan aan legaal hout. Legaliteit en duurzaamheid zijn aanvullend en
overlappen elkaar op een aantal elementen: de discussie over legaliteit
heeft ertoe bijgedragen dat wetshandhaving en de bestuurlijke
infrastructuur (beleid, onderzoek, training) van het bosbeheer en
-inrichting verbeterd worden. Dit is een basisvoorwaarde voor
duurzaamheid. Daarnaast heeft de handel in illegaal hout negatieve
effecten op initiatieven die gericht zijn op duurzaam beheer van bossen,
aangezien de productiekosten van illegaal hout over het algemeen lager
zijn, doordat de beheerskosten en sociale en milieuschade niet in de
prijs zijn inbegrepen. Overheden verliezen jaarlijks naar schatting $15
miljard aan inkomsten door illegale kap (gederfde hout- en
belastinginkomsten). 

Multilateraal en EU

Via verschillende fora wordt al jarenlang gewerkt aan het tot
standbrengen van afspraken over  het tegengaan van ontbossing en het
realiseren van duurzaam bosbeheer:

United Nations Forum on Forests (UNFF)

Doel van het UNFF dat in 2000 is opgericht, is het bevorderen van
beheer, instandhouding en duurzame ontwikkeling van alle typen bossen en
het versterken van politieke betrokkenheid op de lange termijn. De
zevende vergadering van het UNFF in april 2007, onder Nederlands
voorzitterschap, heeft na 15 jaar onderhandelen een internationaal
instrument voor duurzaam bosbeheer tot stand gebracht (Non-legally
Binding Instrument). Het is voor het eerst dat lidstaten het eens zijn
geworden over een internationaal instrument voor duurzaam bosbeheer. 

Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation (REDD) als
onderdeel van het VN Klimaatverdrag

Ook bij het VN Klimaatverdrag staat ontbossing op de agenda. In 2008
werd in het kader van het Klimaatverdrag onderhandeld over reductie van
broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in
ontwikkelingslanden. De relatie tussen ontbossing en klimaat is in de
afgelopen jaren steeds belangrijker geworden. 

International Tropical Timber Organisation (ITTO)

De ITTO is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Internationaal
Tropisch Hout Verdrag, 1994. Dit Verdrag is in 2006 herzien, maar wacht
nog op ratificatie. Het Verdrag heeft duurzaam beheer van tropische
bossen tot doel, naast het bevorderen van de handel in tropisch hout uit
duurzaam beheerde bossen. 

Convention on Biological Diversity (CBD)

De CBD heeft als hoofddoel het behoud en duurzaam gebruik van
biologische diversiteit. Dit betreft onder andere bossen, aangezien die
Ć©Ć©n van de belangrijkste typen ecosystemen op land voor de
biodiversiteit zijn. 

Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT)

In mei 2003 presenteerde de Europese Commissie het EU-actieplan inzake
wetshandhaving, goed bestuur en handel in de bosbouw (Forest Law
Enforcement, Governance and Trade, FLEGT) tegen illegaal hout. In het
actieplan wordt een vernieuwende aanpak uiteengezet voor de bestrijding
van illegale houtkap op basis van bilaterale overeenkomsten en worden de
ontwikkelingslanden gesteund in hun streven naar goed bestuur met behulp
van de stimulansen die de Europese interne markt in dit verband kan
bieden. De belangrijkste onderdelen van het actieplan zijn steun voor
beter bestuur in houtproducerende landen en een vergunningensysteem om
te garanderen dat alleen legaal hout de EU binnenkomt. Het plan is in
2003 aanvaard door de Raad. 

In oktober 2008 heeft de Europese Commissie een wetgevingsvoorstel
gepubliceerd ter voorkoming van het op de EU-markt brengen van illegaal
gekapt hout en houtproducten. Het voorstel is een aanvullende maatregel
op het FLEGT-actieplan en draagt naar de mening van de Commissie bij aan
versterking van dit actieplan.  Het voorstel legt marktdeelnemers de
verplichting op om het risico dat illegaal gekapt hout en producten
daarvan op de markt worden gebracht tot een minimum te beperken. Het
voorstel is toegespitst op het moment waarop hout en houtproducten voor
de eerste maal op de communautaire markt worden gebracht, ongeacht de
oorsprong ervan. Op deze wijze hoopt de Commissie illegaal hout van de
communautaire markt zoveel mogelijk te weren tegen redelijke
administratieve lasten en passend binnen internationaal
handelsrechtelijke bepalingen. 

Hoewel er via verschillende fora al decennialang intensief wordt
overlegd en onderhandeld, komen afspraken over behoud en beheer van
bossen zeer moeizaam tot stand en leveren alle inspanningen tot nu toe
in de praktijk nog niet voldoende resultaat op: de wereldwijde
ontbossing is geen halt toegeroepen. De internationale dialoog wordt
bemoeilijkt door belangentegenstellingen tussen de houtproducerende en
de houtimporterende landen en verscheidenheid aan omstandigheden in de
houtproducerende landen. De consumentenlanden benadrukken in de dialoog
vooral het belang van goed bestuur en daarmee de noodzaak van
wereldwijde verdragen die voor alle deelnemers gelijk juridisch bindend
zijn, zoals de CBD en UNFCCC. De houtproducerende landen benadrukken dat
hun soevereiniteit niet overstemd mag worden door internationale
wetgeving, en verlangen dat de houtimporterende landen bijdragen leveren
aan de overdracht van technologie, capaciteitsopbouw en financiƫle
steun, in aanvulling op steun voor economische ontwikkeling.

Beleid Nederland 

Het Nederlandse overheidsbeleid is gericht op de bevordering van
instandhouding en (ecologisch, sociaal en economisch) duurzaam gebruik
van bossen wereldwijd door middel van:

Het streven naar verdere internationale afspraken en implementatie van
bestaande afspraken over de bescherming van biodiversiteit in bossen en
het duurzaam gebruik van bossen (CBD, UNFF); 

Het bestrijden van de handel in illegaal hout en het stimuleren van het
gebruik van duurzaam geproduceerd hout alsmede het stimuleren van
betalen voor ecosysteemdiensten die bossen leveren(FLEGT, ITTO, CITES,
CBD, UNFF);

het bevorderen van zodanig beheer en gebruik van bossen dat
bosafhankelijke leefgemeenschappen kunnen delen in de baten van het bos
en hun leefomgeving behouden blijft.

Toegespitst op hout bestaat de Nederlandse inzet uit het streven naar
een duurzame houtketen, waarbij de inzet zich zowel richt op het begin
van de keten (aanbodzijde) als het eind van de keten (vraagzijde). Deze
inzet bestaat onder andere uit:

Aanbodzijde

-Naast actieve deelname aan aan onder andere de UNFF, CBD en ITTO, zet
het kabinet zich in voor internationaal breed gedragen definities van de
begrippen duurzaam en legaal en het ontwikkelen van internationale
standaarden. 

-Het kabinet steunt het door de EU aangaan van de dialoog, niet alleen
met houtproducerende landen, maar ook met andere houtconsumerende
landen. De EU heeft in de dialoog over milieu met China ook het probleem
van illegaal hout aangekaart. China is een belangrijk importeur van
onbewerkt en halfbewerkt hout, verwerkt het hout tot eindproduct en
exporteert dat naar de Europese en Amerikaanse markt. China is bereid om
met de EU de dialoog aan te gaan om uitsluitend aantoonbaar legaal hout
te importeren, temeer nu ook in de VS eisen worden gesteld aan de import
van hout. Ook met de Russische Federatie is een dialoog gaande over de
aanpak van illegaal hout.

-Het kabinet geeft actief steun aan het FLEGT-actieplan en aan een
aantal producentenlanden (Maleisiƫ, Ghana en Vietnam) die in dit kader
een vrijwillig partnerschap zijn aangegaan c.q. willen aangaan met de EU
en is voorstander van het uitbreiden van FLEGT. De steun bestaat onder
andere uit financiƫle ondersteuning en het verstrekken van expertise op
het gebied van bosbouw, ketenbeheer, douaneprocedures en marketing.  

-Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie in de bilaterale
en regionale vrijhandelsakkoorden waarover het onderhandelt met derde
landen, waarbij een hoofdstuk over handel en duurzaamheid onderdeel
uitmaakt van deze akkoorden. Het kabinet zet zich ervoor in dat ook
afspraken over legaal en duurzaam hout onderdeel worden van deze
EU-vrijhandelsakkoorden. 

-Het kabinet onderzoekt mede in het licht van de inzet om tot
internationale afspraken te komen, de wenselijkheid en mogelijkheden om
binnen het Algemeen Preferentieel Stelsel van de EU betere markttoegang
te geven aan legaal en duurzaam geproduceerd hout uit
ontwikkelingslanden.

 

-Het kabinet zet zich in voor de actieve implementatie van het
Initiatief Duurzame Handel dat zich o.a. richt op het verbeteren van de
duurzaamheid van de houtketen. 

Vraagzijde

-Het kabinet zet zich in voor het weren van illegaal hout van de
Nederlandse en communautaire markt. Nederland ondersteunt daarom
initiatieven van de Europese Commissie gericht op het weren van illegaal
hout, zoals het recente voorstel voor een verordening van het Europees
parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van
marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen. 

- Het stimuleren van de vraag naar duurzaam hout in Nederland: doel van
het kabinet is dat in 2011 50 procent van het hout op de Nederlandse
markt duurzaam geproduceerd is. Duurzaam inkopen door de overheid biedt
hiervoor een belangrijke stimulans. Overheden gebruiken in Nederland een
aanzienlijke hoeveelheid hout en dienen het goede voorbeeld te geven. In
de brieven van de Minister van VROM  van 24 juni respectievelijk 10
november 2008 (Kamerstuk 30196, nr 35 en 43) is dit beleid nader
toegelicht.   

-Het kabinet streeft ernaar dat lidstaten in EU-verband ook een
houtinkoopbeleid ontwikkelen waarbij ten minste aantoonbaar legaal hout
wordt geƫist. Hierbij is ontwikkeling van Europese criteria voor legaal
hout de eerste stap naar duurzaamheid. Slechts 7 van de 27 lidstaten
hebben op dit moment een overheids-inkoopbeleid voor hout. Het
uiteindelijk doel van het kabinet is om een geharmoniseerd Europees
beleid voor de inkoop van duurzaam geproduceerd hout door overheden te
realiseren. Het kabinet zet daarom in op heldere, objectieve en
ambitieuze inkoopcriteria voor duurzaam geproduceerd hout.Tegelijkertijd
is het belangrijk dat met name ontwikkelingslanden in staat worden
gesteld aan de Europese criteria te kunnen voldoen. 

-Er bestaan in Nederland verschillende subsidieregelingen die zowel
vraag als aanbod van duurzaam geproduceerd hout stimuleren. Voorbeelden
zijn de Regeling Groenprojecten, het Private Sector
Investeringsprogramma, en de Subsidieregeling Maatschappelijke
Organisaties Milieu.  

-De private sector stelt zelf ook doelstellingen voor duurzaam hout op
de Nederlandse markt. De Vereniging voor Nederlandse Houtondernemingen
(VVNH) wil dat in 2009 75% van het hout dat hun leden verhandelen,
duurzaam is geproduceerd. Daarnaast moet in 2009 de herkomst van al het
hout dat hun leden verhandelen, bekend zijn. De ministeries van VROM en
LNV hebben een deel van deze activiteiten met een subsidie ondersteund.

Afwegingskader voor de Nederlandse unilaterale inzet op
handelsmaatregelen

Nederland overweegt momenteel geen unilaterale handelsmaatregelen op
nationaal niveau, te meer daar er nu een voorstel van de Europese
Commissie wordt besproken dat gericht is op het weren van illegaal hout.
Daarnaast bestudeert het kabinet momenteel de mogelijkheden voor de
inzet van financiƫle instrumenten voor het stimuleren van de vraag naar
duurzaam hout.  

De onderstaande uitwerking van het afwegingskader voor eventuele op het
huidige multilaterale, bilaterale en nationale beleid aanvullende
(handels)instrumenten om legaal en duurzaam geproduceerd hout te
stimuleren, binnen de EU en op de Nederlandse markt, is bedoeld om nader
inzicht te bieden in de elementen die kabinet bij zijn besluitvorming
dient te betrekken.

1.	 Welk doel wordt beoogd?

Met het gebruik van hout komen verschillende non-trade concerns samen.
Zoals hierboven reeds geschetst, zijn dit de zorgen over ontbossing en
de problemen die hiermee gepaard gaan, zoals verlies aan biodiversiteit,
verlies van milieufuncties, vrijkomen van CO2 en verlies van duurzaam
leefgebied en essentiƫle producten. Nederland ziet de problemen die
gepaard gaan met wereldwijde ontbossing en de omvangrijke effecten
daarvan als urgent. Jaarlijks verdwijnt 13,5 miljoen ha bos , een
oppervlakte zo groot als Griekenland. Nederland acht het daarom van
belang dat via meerdere wegen wordt gewerkt aan het tegengaan van
ontbossing. Aangezien de handel in hout een duidelijke relatie heeft met
het verdwijnen van bossen, kiest het kabinet, naast blijvende inzet
zoals hierboven geformuleerd, voor:

ā€¢	  het streven naar het stoppen van de handel in illegaal hout en

ā€¢	het stimuleren van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout .  

2  Welke handelsmaatregelen kunnen worden ingezet? &  3. Onderzoek naar
alternatieven?

Legaal hout

De brede nationale en internationale inzet over de afgelopen jaren
niettegenstaande, lijken de huidige maatregelen en inzet niet afdoende
om internationaal illegale kap snel aan banden te leggen. Het kabinet
steunt de ontwikkeling van verdergaande, unilaterale maatregelen door de
Europese Commissie om illegaal hout van de communautaire markt te weren,
om zo een bijdrage te leveren aan het tegengaan van verdere ontbossing.
Naar aanleiding van de motie  van de Kamer die :ā€¦ ā€œverzoekt de
regering   te bewerkstelligen dat de handel in illegaal gekapt hout in
Europa strafbaar wordt gesteldā€, zal de inzet van het kabinet zijn om
in de EU en via de EU ervoor te zorgen dat er niet langer illegaal hout
wordt gekapt of wordt verhandeld en dat er ook een belangrijke stap
wordt gezet in de richting van duurzaam bosbeheer.

Duurzaam geproduceerd hout

Daarnaast overweegt en onderzoekt het kabinet, waar mogelijk in
samenwerking met marktpartijen, manieren om de aanschaf van duurzaam
geproduceerd hout op de Nederlandse markt aantrekkelijker te maken. 

Het kabinet wil nieuwe mogelijkheden ontwikkelen ter stimulering van de
vraag naar duurzaam geproduceerd hout. Additionele financiƫle
instrumenten zouden het prijsverschil tussen onduurzaam en duurzaam
geproduceerd hout kunnen verkleinen. Mede op verzoek van de Kamer wordt
momenteel door VROM verkennend onderzoek verricht naar de effectiviteit,
toepasbaarheid, en juridische haalbaarheid van zulke instrumenten. Het
onderzoek verkent drie verschillende instrumenten te weten,
belastingmaatregelen op niet-duurzaam hout, private vergroening via
interne verevening en private vergroening via een fondsvorming waaruit
projecten gericht op verduurzaming van de houtproductie worden
gestimuleerd. 

4.	Is de maatregel in overeenstemming met door Nederland aangegane
internationale verplichtingen en niet (verkapt) protectionistisch of
onnodig discriminatoir van aard?

Nederland heeft internationale verplichtingen op verschillende
terreinen: Nederland heeft zich verbonden aan het realiseren van de
Millennium Development Goals en het leveren van een bijdrage aan de
verwezenlijking daarvan. Daarnaast heeft Nederland zich op het gebied
van milieu en natuur wettelijk verbonden aan de implementatie van CBD,
CITES, het Kyoto-verdrag en ITTO. Nederland acht zich verder verbonden
aan het Non-legally binding instrument van het UNFF. Op het terrein van
de handel heeft Nederland ten slotte als EU-lidstaat en als WTO-lid
rechten en verplichtingen. 

Bij het overwegen van handelsmaatregelen gericht op het streven naar het
uitbannen van de handel in illegaal hout danwel het stimuleren van het
gebruik van duurzaam geproduceerd hout lijken er in het geval van hout
twee hoofdvragen te zijn m.b.t. de WTO-conformiteit:

1.	Dienen illegaal en legaal hout, respectievelijk niet duurzaam
geproduceerd hout en duurzaam geproduceerd hout als gelijke producten
opgevat te worden? Zo nee, dan mogen deze producten verschillend worden
behandeld in regelgeving. Recente WTO-jurisprudentie maakt duidelijk dat
een onderscheid op grond van andere parameters dan alleen
productkenmerken mogelijk gerechtvaardigd is. Daarbij kan gedacht worden
aan eindgebruik, gewoontes, voorkeuren van de consument en
internationale tariefclassificatie. 

2.	Indien producten gelijk zijn, dan is in het geval van een
handelsmaatregel de vraag of onderscheid gemaakt mag worden op basis van
de rechtvaardigingsgronden in Artikel XX GATT/WTO. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn indien de maatregel noodzakelijk is ter bescherming van
leven of de gezondheid van mens, dier en plant, en/of strekt tot behoud
van uitputbare natuurlijke hulpbronnen en er geen sprake is van
arbitraire discriminatie of protectionisme. Voor handelsmaatregelen die
als doel hebben ontbossing tegen te gaan, zou een beroep gedaan kunnen
worden op de bescherming van natuurlijke hulpbronnen. Daarnaast is
duidelijk dat milieu als uitzonderingsbepaling gebruikt kan worden, door
referentie aan de klimaatproblematiek, waarbij het behoud van bossen een
belangrijke rol speelt. 

Voorwaarde is wel dat er geen sprake is van arbitraire discriminatie of
protectionisme. Om maatregelen te kunnen doorvoeren die niet
discrimineren, is het gebruik van internationale standaarden relevant.
Hoe breder gedragen een standaard waar men zich op beroept, hoe
gunstiger. Daarnaast dienen verplichtingen die aan derde landen worden
opgelegd via een handelsmaatregel ook EU-intern te gelden. 

Uit de beschikbare jurisprudentie blijkt in ieder geval dat een
zorgvuldige uitwerking en inrichting van de handelsmaatregel
noodzakelijk is.

Legaal Hout

Om de internationale handel in uitsluitend legaal hout te kunnen
reguleren, betekenen deze hoofdvragen dat ten aanzien van het
onderscheid legaal en illegaal hout eerst internationale overeenstemming
nodig is over de reikwijdte van het begrip, maar ook over de wijze
waarop legaal hout in het handelsverkeer onderscheiden kan blijven van
het overige hout. Dit om arbitraire discriminatie te voorkomen. Om die
reden volgt het kabinet de afwegingen van de Europese Commissie bij de
keuze en inrichting van het huidige voorstel dat het risico van illegaal
hout op de markt moet minimaliseren. Daarom zet het kabinet in op
verbreding van de aanpak van illegaal hout om zo mĆ³ndiaal het uitbannen
van illegaal hout aan te pakken.

Duurzaam geproduceerd hout

De antwoorden op deze twee hoofdvragen voor maatregelen die het gebruik
van duurzaam geproduceerd hout stimuleren en significant de handel
beĆÆnvloeden zijn niet met zekerheid te geven, maar hoogstens in te
schatten op basis van bestaande jurisprudentie van WTO-arbitragezaken.
Het onderzoek naar economische instrumenten ter stimulering van duurzaam
hout zal hier een nadere inschatting van opleveren .

Het kabinet is voornemens om de ruimte die de WTO-bepalingen voor het
stimuleren van duurzame houtproductie biedt, ten volle te benutten.

5.	Afweging van economische en politieke risicoā€™s voor Nederland

Het nemen van unilaterale maatregelen kan politieke en economische
schade voor de EU betekenen, maar verschillend uitpakken per lidstaat.
De economische en politieke risicoā€™s hangen ook af van de mate waarin
het doel van de handelsmaatregelen wordt geaccepteerd. Ook in andere
landen is er een groeiende aandacht voor de aanpak van illegaal hout, al
kan de aanpak een ander karakter hebben. Zomer 2008 heeft het Congres
van de VS ingestemd met amendering van de Lacey Act. Met deze amendering
via de Farm Bill 2008 wordt de werkingssfeer van de Lacey Act uitgebreid
tot producten, inclusief hout, afkomstig van planten illegaal geoogst in
het land van oorsprong en binnen de VS gebracht. Ook in Australiƫ en
Nieuw-Zeeland beraden overheden zich op maatregelen tegen illegaal hout.
China heeft recent bereidheid getoond samen te willen werken met de EU
op het gebied van ā€œForest Law Enforcement and Governance door
ondertekening van ā€the Terms of Reference for the establishment of a
bilateral coordination mechanism between EU and China on Forest Law
Enforcement and Governanceā€. 

Niet alleen de economische en politieke schade van een eventuele
handelsmaatregel moet worden gewogen, maar ook de gevolgen van het niet
nemen van een maatregel. Het kan een gemiste kans zijn aan het bijdragen
aan het oplossen van de verschillende non-trade concerns als klimaat en
biodiversiteit. Het kabinet zet zich daarom in, naast de bestaande
activiteiten, om in de EU en via de EU ervoor te zorgen dat er niet
langer illegaal hout wordt gekapt en dat er afspraken worden
gerealiseerd om de handel in illegaal hout in alle lidstaten van de EU
strafbaar te stellen. Het is een probleem dat mondiaal moet worden
aangepakt .

 

6. Gevolgen voor ontwikkelingslanden

Op de korte termijn zouden unilaterale maatregelen als het volledig
weren van illegaal hout van de Europese markt of het belasten van
onduurzaam geproduceerd hout op de Nederlandse markt een negatief effect
hebben op de export uit een aantal ontwikkelingslanden. Daar staat
tegenover dat de maatregelen ertoe bijdragen dat ontwikkelingslanden,
met name FLEGT-landen, hun inspanningen voor het leveren van legaal
en/of duurzaam hout niet langer ondermijnd zien door een afname van de
vraag naar goedkoper, want illegaal geoogst en onduurzaam geproduceerd,
hout.

 

Producenten en overheden zouden mede door handelsmaatregelen kunnen
worden gestimuleerd om het hout op een duurzame manier te produceren of
legaal te kappen. De kosten voor de producenten in de houtsector in
ontwikkelingslanden hangen af van de te nemen maatregelen. Vooral voor
de kleinere producenten uit ontwikkelingslanden kunnen zich problemen
voordoen vanwege het gebrek aan middelen en capaciteit. Daarnaast zijn
waardering van de ā€˜niet marktbareā€™ functies van bossen en
compensatie voor de extra kosten die duurzame bosbouw op de korte
termijn met zich meebrengt (ook ten opzichte van ander gebruik van het
land zoals akkerbouw) hierbij noodzakelijk.  

7.	De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het
doel

De kosten en mate van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor de
overheden en het bedrijfsleven zijn afhankelijk van het soort
handelsmaatregel en de uitvoeringsbepalingen die daarbij horen.



 Kabinetsbrede aanpak duurzame ontwikkeling van 16 mei 2008.

 Met handelsbeleid wordt hier het geheel van maatregelen bedoeld waarmee
de overheid poogt internationale handelsstromen te beĆÆnvloeden. Uit:
Internationale Economie door L.Cuyvers, R. Embrechts en G.Rayp (2002). 

 Voor meer achtergrond over de WTO en de uitzonderingsgronden van GATT
artikel XX wordt verwezen naar de Kamerbrief die u in oktober jl. is
toegezonden over ā€œKlimaatheffing op importenā€.

 Uitzonderingsgronden in artikel XX zijn de openbare zeden, bescherming
van het leven en de gezondheid van mens, dier en plant, de bescherming
van intellectuele eigendomsrechten, de arbeid door gevangenen en de
bescherming van uitputbare natuurlijke hulpbronnen. Uitzonderingen op de
algemene WTO-principes zijn ook mogelijk in het kader van de nationale
veiligheid en gevolg geven aan besluiten van de VN (artikel XXI).

 In WTO terminologie: ā€œproduct related processing and production
methodā€ of kortweg PR-PPM.

 In WTO terminologie: ā€œnon product related processing and production
methodā€ of kortweg nPR-PPM.

 Artikel 8 Verordering APS-verordening (2009-2012).

 Voor bananen, suiker en rijst zijn er aangepaste overgangsprotocollen
opgesteld.

 Mensenrechtenstrategie Naar een menswaardig bestaan, p. 57. 

 Dit wil niet zeggen dat andere zorgen over dierenwelzijn in relatie tot
handel niet relevant zijn: zo heeft de EU bijvoorbeeld een verbod op de
invoer van honden- en kattenbont, en Nederland een verbod op de invoer
van producten van zeehonden (zadelrobben en klapmutsen).

 Deze vijf vrijheden zoals geformuleerd door Brambell (1965) zijn
belangrijke criteria die ook in de OIE geaccepteerd zijn als parameters
voor een goed dierenwelzijn. 

 De Europese Commissie heeft in 2000 een document over dierenwelzijn bij
de WTO ingediend. De Commissie geeft hierin aan dat het doel van het
document is er op toe te zien dat de liberalisering van het
handelsverkeer niet ingaat tegen de inspanningen ter verbetering van de
bescherming van dierenwelzijn (waarbij aangegeven wordt dat de invoering
van een nieuw soort van handelsprotectionisme moet worden vermeden). De
EG is volgens het document daarom van oordeel dat er behoefte is aan een
bespreking van dierenwelzijn in het kader van de WTO.

 PAGE    

 PAGE   1 

Leeswijzer

Deze kabinetsvisie is opgebouwd uit de volgende onderdelen:

Aanleiding

Nederlandse inzet in multilateraal verband

Nederlandse inzet in EU-verband

Nederlandse inzet in unilateraal verband

Afwegingskader unilaterale inzet

Handel en duurzaamheid

Casus 

Biobrandstoffen

Kinderarbeid

Dierenwelzijn

Duurzaam en legaal hout

De vier casus dienen als illustratie voor de vraagstukken over milieu,
dierenwelzijn en arbeidsnormen waarvoor de samenleving zich geplaatst
ziet. Het kabinet beoogt met de keuze voor deze vier onderwerpen niet
uitputtend te zijn. De keuze voor en inzet op deze vier onderwerpen is
een weerslag van de brede maatschappelijke dialoog die hierover de
afgelopen jaren is gevoerd.

Naast deze hoofdonderdelen zijn op verscheidene plaatsen in de tekst
illustratieve boxen toegevoegd. Deze boxen bevatten voorbeelden van de
concrete Nederlandse inzet en zijn afkomstig uit de vier casus. De in de
boxen aangehaalde voorbeelden zijn willekeurig gekozen en zeggen niets
over een prioriteitsstelling van het kabinet over de concrete
Nederlandse inzet. 

Inzet op duurzame biobrandstoffen 

Met betrekking tot de duurzaamheidscriteria van de Commissie Cramer zal
Nederland zich blijven inzetten op versterking en ontwikkeling van
normen in internationale fora, die op deze criteria zijn gebaseerd, en
de implementatie en naleving ervan op nationaal niveau. Nederland maakt
zich in Europees en mondiaal verband daarnaast sterk voor de
ontwikkeling van internationale duurzaamheidstandaarden en het tot stand
brengen van certificatieprocedures, parallel aan de certificatie die het
gevolg zal zijn van de nu voorgestelde Europese regelgeving.

Internationale normen voor dierenwelzijn

Het kabinet streeft naar het versterken en uitbreiden van de
dierenwelzijns-standaarden in de OIE en steunt de recent geĆÆnitieerde
samenwerking in FAO-verband. Het kabinet vindt het belangrijk dat het
internationale draagvlak voor dierenwelzijn verder wordt versterkt. Dit
kan mede via dialoog en kennisdeling.

Legaal en duurzaam geproduceerd hout 

Nederland blijft zich inzetten voor het ontwikkelen van internationale
standaarden voor legaal en duurzaam geproduceerd hout en neemt actief
deel aan internationale fora als UNFF en CBD.

Milieugoederen

Nederland zet zich in alle relevante internationale fora actief in voor
het definiƫren van milieugoederen en voor soepeler markttoegang voor
deze milieugoederen. Nederland steunt de door de EU en de VS
voorgestelde lijn om hierbij prioriteit te geven aan klimaatvriendelijke
producten en diensten, gezien het belang van CO2-reductie. 

Bestrijding van kinderarbeid

Nederland blijft, via de EU, aandringen op het opnemen van NTCs,
waaronder de zorgen over kinderarbeid op de WTO-agenda. Ook in
WTO-verband stelt Nederland de verdragsverplichtingen aan de orde die
landen in andere fora, zoals de ILO, zijn aangegaan en die verband
houden met handelsbeleid.

Richtlijnvoorstel hernieuwbare energie

Nederland heeft stevig gelobbyd voor verduurzaming van biobrandstoffen.
Dit heeft begin 2008 geresulteerd in het richtlijnvoorstel hernieuwbare
energie, waarin een doelstelling van minimaal 10% in de verkeersector.
Indien biobrandstoffen worden ingezet, gelden daarvoor de in het
richtlijnvoorstel opgenomen procesgerelateerde duurzaamheidscriteria.
Biobrandstoffen die hier niet aan voldoen mogen niet meetellen in
voornoemde doelstelling. Dit voorstel voor een richtlijn is een eerste
voorbeeld waarbij er op EU niveau procesgerelateerde
duurzaamheidscriteria gelden voor een product.

Voortrekkersrol Nederland

Een concreet voorbeeld hiervan is het verzoek dat de RAZEB op Nederlands
aandringen aan de Commissie heeft gedaan om een onderzoek te doen naar
mogelijkheden om aanvullende (handelsgerelateerde) maatregelen te nemen
gericht op producten die door de ergste vormen van kinderarbeid tot
stand zijn gekomen, waaronder een verbod op het op de markt brengen van
dergelijke producten. Volgend uit de inzet uit de Mensenrechtenstrategie
heeft Nederland de wenselijkheid te komen tot een dergelijk verbod op
Europees niveau aangekaart. 

Dierenwelzijn

Nederland zal de Europese Commissie actief steunen bij het ontwikkelen
van EU-regelgeving voor etikettering op het gebied van dierenwelzijn.
Het kabinet ziet etikettering als een goede optie, aangezien dit de
consument in staat stelt om een meer geĆÆnformeerde keuze te maken.

Legaal en duurzaam hout

Nederland blijft de Europese Commissie actief ondersteunen in het
ontwikkelen van FLEGT en aanvullende wettelijke maatregelen. Het kabinet
zet zich er daarnaast voor in dat afspraken over legaal en duurzaam hout
onderdeel worden van de EU-vrijhandelsakkoorden.