[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Briefadvies Ontwikkelingssamenwerking: nut en noodzaak van draagvlak

Bijlage

Nummer: 2009D22562, datum: 2009-05-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Modernisering draagvlak ontwikkelingssamenwerking (2009D22561)

Preview document (🔗 origineel)


					

Briefadvies 

Ontwikkelingssamenwerking: 

nut en noodzaak van draagvlak

 

Mei 2009 

Adviesraad Internationale Vraagstukken	AIV 

Advisory Council on International Affairs

	

Leden Adviesraad Internationale Vraagstukken 

Voorzitter		Mr. F. Korthals Altes 

Vice-voorzitter 	Prof.dr. W.J.M. van Genugten 

 

Leden 			Mw. S. Borren MA.

Mw. mr. L.Y. Goncalves-Ho Kang You

Mw. dr. P.C. Plooij-van Gorsel

Prof.dr. A. de Ruijter 

Mw. drs. M. Sie Dhian Ho

Prof.dr. A. van Staden

Lt-gen. b.d. M.L.M. Urlings

Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart 

Prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve

Secretaris 		Drs. T.D.J. Oostenbrink

Postbus 20061 

2500 EB DEN HAAG 

telefoon 070 - 348 5108 / 6060 

fax 070 - 348 6256 

e-mail AIV@minbuza.nl 

  HYPERLINK "http://www.AIV-Advies.nl"  www.AIV-Advies.nl  

Leden Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking: nut en noodzaak van draagvlak


Voorzitter 		Dr. L. Schulpen

Leden 			Mr. G.H.O. van Maanen 

Mw. prof.dr. A. Niehof

Mw. ir. A.N. Papma 

Drs. P. Stek 

 Ontwikkelingssamenwerking: nut en noodzaak van draagvlak

 ‘”Hun problemen zijn onze problemen” is het devies op basis van
solidariteit en eigen belang’. 

Woord vooraf

Dit advies sluit aan op de (politieke) discussie die in de tweede helft
van 2008 ontstond over omvang, nut en noodzaak van activiteiten gericht
op het versterken van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking onder
de Nederlandse bevolking. In die discussie zijn de vragen aan de orde
gekomen of draagvlak wel of niet ontwikkelingsrelevant is en of
draagvlakbevordering al dan niet een taak voor de overheid is. In dit
advies stelt de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) dat
duurzame ontwikkeling structurele veranderingen op wereldschaal vereist
en dat structurele armoedevermindering niet alleen vraagt om effectieve
aanpak in het zuiden, maar evenzeer veranderingen vergt in de opstelling
van het noorden (overheid én samenleving als geheel). Het creëren en
onderhouden van draagvlak voor de nodige veranderingen is dan ook
ontwikkelingsrelevant en behoort een plaats te hebben en te behouden in
de prioriteiten van de overheid.

Hiertoe maakt dit advies een conceptueel onderscheid tussen
‘veranderingen hier’ en ‘veranderingen daar’. Dit houdt een
herbevestiging in van oproep van de Verenigde Naties uit de jaren
zeventig om, in het kader van de ontwikkelingsproblemen in het zuiden,
ook aan veranderingen in het noorden te werken. In andere woorden, een
oproep om de draagvlakdiscussie breder te trekken en niet te verengen
tot ontwikkelingssamenwerking (OS) en het werk van OS-organisaties
(inclusief het ministerie van Buitenlandse Zaken) in het zuiden.
Tegelijk beoogt dit onderscheid aangrijpingspunten te verschaffen voor
de verdere uitwerking van een draagvlakbeleid door het ministerie.
Hoewel (1) draagvlakbevordering al lang Ă©Ă©n van de doelstellingen van
het Nederlandse OS-beleid is en sinds een aantal jaren een expliciet
criterium vormt in de financieringsvoorwaarden voor niet-gouvernementele
organisaties (NGO’s) en (2) er in Nederland veel (overheids- en
niet-overheids-)organisaties actief zijn op het terrein van draagvlak,
is er nooit een duidelijk draagvlakbeleid opgesteld. Mede daardoor is er
geen algemeen aanvaarde en toegepaste definitie van draagvlak en is
onduidelijk op grond van welke criteria activiteiten, respectievelijk
budgetten, al dan niet tot draagvlakbevordering worden gerekend.

Dit advies, vanwege het aanstaande overleg met de Tweede Kamer in de
vorm van een briefadvies, moet worden gezien als een bijdrage aan de
discussie over legitimiteit, nut en noodzaak van draagvlak en – in het
verlengde daarvan – van aan draagvlakgerelateerde activiteiten onder
de Nederlandse bevolking. Het is belangrijk te benadrukken dat een
briefadvies geen uitputtende analyse levert, maar een korte bijdrage
beoogt te geven aan een lopende discussie om aandacht te vragen voor
aspecten die naar de mening van de AIV moet worden meegewogen. Het
briefadvies gaat, na een uiteenzetting van enkele essentiële elementen
van het draagvlakbegrip, in op drie vragen: waarvoor (het doel), waarom
(de legitimatie) en wie (de uitvoering). 

De werkgroep die dit briefadvies heeft voorbereid, bestond geheel uit
leden van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de AIV en stond
onder voorzitterschap van dr. L. Schulpen. Tevens namen deel mr. G.H.O.
van Maanen, mw. prof.dr. A. Niehof, mw. ir. A.N. Papma en drs. P. Stek.
Dit briefadvies is door de AIV vastgesteld in de vergadering van 8 mei
2009.

Het draagvlakbegrip

De Belgische ontwikkelingsdeskundige P. Develtere definieert draagvlak
als ‘de al dan niet door kennis gedragen houding en actie ten aanzien
van een bepaald onderwerp’. Deze definitie heeft in Nederland in brede
kring ingang gevonden. De AIV kiest evenwel voor een iets andere
verwoording: ‘Draagvlak is de positieve opvatting, houding en gedrag
ten aanzien van een bepaald onderwerp’.

Daarbij staat opvatting voor wat men denkt, houding voor de
consequenties die men daaraan verbindt voor het eigen doen en laten en
gedrag voor de activiteiten die men onderneemt. Dat gedrag loopt uiteen
van concrete steun – door geldelijke steun, door vrijwilligerswerk of
door beroepsmatige participatie aan projecten of organisaties – tot
gedrag als producent, consument of burger, respectievelijk activiteiten
die erop gericht zijn om het denken, doen en laten van anderen te
beĂŻnvloeden. Onder die anderen kan men zowel de overheid verstaan, als
organisaties uit het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven of
mensen in de eigen leefomgeving.

Overigens moge duidelijk zijn dat de groep die positieve opvattingen
heeft over ontwikkelingssamenwerking, armoedevermindering en
Millenniumdoelen groter is dan het aantal uit hun midden dat deze
opvatting vertaalt in een eigen houding, terwijl die laatste groep op
haar beurt weer groter is dan diegenen die deze houding omzetten in
gerichte activiteiten. Deze laatste groep spreekt eerder van
betrokkenheid dan van draagvlak.

Daarnaast kan naar de mening van de AIV alleen van draagvlak worden
gesproken als er sprake is van een positieve opvatting ten aanzien van
nut en noodzaak van het desbetreffende onderwerp. Negatief draagvlak is
een contradictio in terminis. Wat wel kan bestaan is draagvlak voor
tegengestelde opvattingen of actie, zoals terugdringing van
ontwikkelingssamenwerking omdat de aanhangers van dat standpunt nut en
noodzaak daarvan niet inzien.

Afnemend draagvlak?

In de afgelopen tijd lijkt een deel van het politieke draagvlak aan
erosie onderhevig. Te denken valt aan opvattingen van enkele politieke
partijen en hun oproep om het budget voor ontwikkelingssamenwerking
(substantieel) te verlagen. Het toegenomen geluid van tegenstanders en
sceptici kan tevens de indruk doen postvatten dat het maatschappelijk
draagvlak afneemt. Dat hoeft echter niet het geval te zijn. Vooral bij
ontwikkelingssamenwerking is waarschijnlijk dat de groei van het aantal
tegenstanders uit andere geledingen van de samenleving komt dan uit
kringen van voorstanders. Feiten wijzen uit dat die niet of nauwelijks
kleiner worden. Jaar in, jaar uit laten draagvlakonderzoeken zien dat de
doelstellingen zoals armoedevermindering en de Millenniumdoelen op brede
maatschappelijke steun kunnen rekenen. Bovendien blijkt niets van een
verminderd maatschappelijk draagvlak uit het aantal Nederlanders dat van
jaar tot jaar aan internationale hulp geeft, respectievelijk de bedragen
die men daarvoor over heeft. Data van het project van de Vrije
Universiteit ‘Geven in Nederland’ laten zien dat internationale hulp
tot de meest belangrijke doelen behoort van de Nederlandse donateur. Van
de top-10 van goededoelenorganisaties, gemeten naar omvang van giften,
donaties en contributies, zijn er twee gericht op natuurbescherming (€
50 miljoen), Ă©Ă©n op kankerbestrijding (€ 30 miljoen) en zeven op
internationale hulp (€ 190 miljoen). 

De Barometer Internationale Samenwerking 2008 constateert geen dalende
tendens in het percentage van de Nederlanders dat geld geeft aan
organisaties of acties voor ontwikkelingslanden. Het gemiddeld
gedoneerde bedrag per donor bedraagt over de periode 2005-2007 € 145
per jaar. De zes grootste goede doelen op het terrein van
ontwikkelingssamenwerking hadden in 2007 in totaal bijna 2,4 miljoen
donateurs. Samen met de groei van ‘doe-het-zelf’-projecten, het
zogenoemde Particuliere Initiatief (momenteel geschat op zo’n 8.000),
wijst dit alles op een onverminderde steun aan ontwikkelingssamenwerking
van een omvang die door weinig andere maatschappelijke doelen wordt
overtroffen. Het is terecht dat een zodanig omvangrijke steun door een
overheid die ontwikkelingssamenwerking een hoge prioriteit wenst te
geven wordt onderhouden. Helaas zijn er, voor zover de AIV bekend, geen
betrouwbare vergelijkbare cijfers beschikbaar van andere Europese landen
en die cijfers zouden er eigenlijk wel moeten komen.

Wat betreft de huidige omvang van het budget ter hoogte van 0,8% van het
Bruto Nationaal Produkt (BNP) is, volgens het meest recente Continue
Onderzoek Burgerperspectieven van het Sociaal Cultureel Planbureau, 58%
van de bevolking voorstander van gelijk of meer budget voor steun aan
arme landen, terwijl 39% kiest voor vermindering van de uitgaven voor
dit doel. Die 58% is lager dan de steun voor internationale
milieuproblemen en klimaatverandering, waarbij 74% voorstander is van
gelijk of hoger en 23% kiest voor lager, maar aanzienlijk hoger dan
steun aan internationale militaire missies en conflictbeheersing,
waarbij 36% kiest voor gelijk of hoger en 60% voor lager. Deze
uitkomsten wijzen op draagvlak, dat moet worden gekoesterd. 

Gelet op bovenstaande kan momenteel niet worden gesproken van een
aanmerkelijke reductie van het maatschappelijk draagvlak. Tegelijk is
het waar dat het huidige maatschappelijk draagvlak geen zekerheid voor
de toekomst biedt. Voor het toekomstige draagvlak lijkt een aantal zaken
en vraagstukken specifiek van belang. 

In de eerste plaats betreft dat de legitimiteitsvraag, waarbij een
onderscheid kan worden gemaakt tussen input- en output-legitimiteit van
ontwikkelingssamenwerking. Input-legitimiteit heeft betrekking op de
betrokkenheid van de burger bij de totstandkoming en keuzes van het
beleid. In het geval van ontwikkelingssamenwerking vindt Develtere dat
het maatschappelijke en het politieke draagvlak te weinig verbindingen
hebben. Hij spreekt in dezen van een ‘advocacy void of een
democratisch deficit’, dat verwijst naar zijn overtuiging dat ‘het
ontwikkelingsbeleid [
] tot stand [komt] zonder referenties naar de
publieke opinie ter zake en met weinig input vanwege de meerderheid van
het georganiseerde draagvlak’. Anderen vinden dat ‘international
development policy now has a higher public profile than ever before’.
De gedeelde opvatting is, dat het noodzakelijk is en blijft om het
maatschappelijke en politieke debat zo breed mogelijk te voeren. 

In dat debat is vooral de output-legitimiteit van belang. Deze verwijst
naar de effectiviteit van het beleid en daarmee naar de verantwoording
over die effectiviteit. In de draagvlakdiscussie speelt immers vooral de
opvatting een belangrijke rol dat veel OS-activiteiten beter en
effectiever kunnen worden verricht. Dat leeft niet alleen onder de
tegenstanders of de sceptici, maar ook onder de voorstanders. Dit is een
indicatie dat het grote maatschappelijke draagvlak niet per definitie
bijval betekent voor alle facetten van het overheidsbeleid of het beleid
van andere actoren ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. Dit is te
begrijpen, want ontwikkelingssamenwerking vindt per definitie plaats in
een ingewikkelde sociale, culturele en bestuurlijke context, waarbinnen
de risico’s niet van te voren precies kunnen worden gepeild. Bovendien
spelen er grotere krachten zoals handelsverhoudingen,
schuldenproblematiek, belastingvlucht, wapenhandel, klimaatproblematiek
en conflicten. Niettemin moet ook dan de vraag gesteld worden naar
voldoende of onvoldoende effectiviteit. Ligt dat aan de werkwijze van de
organisatie, aan de context waarbinnen gewerkt moet worden, aan de
tegengestelde acties van lokale krachten en machten of aan een
combinatie van deze factoren? Altijd moet de vraag worden gesteld hoe
hoog de slaagkans van een interventie moet zijn voordat men daartoe
besluit, of hoe laag voordat men daarvan zou moeten afzien.

Daarnaast is het van belang om bij draagvlak onderscheid te maken tussen
draagvlak voor de hoofddoelstellingen van ontwikkelingssamenwerking
(vooral structurele armoedevermindering en de huidige uitwerking daarvan
in de Millenniumdoelen) en het beleid van de diverse actoren (overheden,
internationale instellingen, maatschappelijke organisaties,
bedrijfsleven, etcetera). Hetzelfde geldt ten aanzien van
draagvlakbevorderende activiteiten. Zijn die gericht op steun voor de
hoofdthema’s, of op steun voor het beleid van Ă©Ă©n of meer van de
genoemde actoren, of – in hoofdzaak – op steun aan die organisatie?
Daarbij past de kanttekening dat steun voor organisaties dikwijls niet
goed los te koppelen is van steun voor hun beleid en activiteiten. Bij
steun aan grote organisaties als het Rode Kruis pleegt de organisatie
voorop te staan op kracht van een verworven reputatie, maar bij een
Particulier Initiatief (PI) is het dikwijls een specifiek project dat
mensen beweegt tot steun, waarbij de PI als een voertuig wordt gezien.

Tot slot speelt bij politiek en maatschappelijk draagvlak de vraag naar
de relatie tussen de uitgaven voor draagvlak en de mate van draagvlak.
De beste invalshoek voor een berekening van de uitgaven is de begroting
van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De uitgaven voor ‘draagvlak
Nederlands buitenlands beleid’ bedroegen voor de periode 2003-2009 in
totaal € 433,4 miljoen (en gemiddeld per jaar dus € 61,9 miljoen)
waarvan 43% valt onder non-ODA-uitgaven. Uitgedrukt in percentages van
de totale ODA-uitgaven stijgt het ODA-deel van de draagvlakuitgaven van
0.6% in 2003 naar 0.9% in 2007 en 2008. Onder deze uitgaven vallen in
ieder geval de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en
Duurzame Ontwikkeling (NCDO) en de activiteiten die het ministerie zelf
onderneemt (via de Directie Voorlichting van het ministerie). De
uitgaven van medefinancieringsorganisaties (MSF-organisaties) en andere
door het ministerie gesubsidieerde maatschappelijke organisaties op het
terrein van draagvlak zijn hier niet toe gerekend. 

Draagvlakactiviteiten zijn echter niet duidelijk gedefinieerd, waarmee
hun exacte omvang niet precies is aan te tonen. Dat maakt het moeilijk
om zicht te krijgen op het verband tussen hoogte van draagvlakuitgaven
en de mate van draagvlak, laat staan de mate van draagvlakverbreding of
-verdieping. Evenmin is duidelijk op grond van welke criteria
activiteiten onder de hierboven genoemde draagvlakactiviteiten zijn
gerangschikt. Bovendien is de vraag wat met draagvlak wordt beoogd en of
dat wat in de regel wordt gemeten met draagvlakonderzoeken (zoals die
van de Europese Unie of de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling) ook datgene dekt wat men wil bereiken met
draagvlakactiviteiten. Anders gezegd: een oordeel over de relatie tussen
de hoogte van de uitgaven voor draagvlak en de effectiviteit van die
uitgaven is afhankelijk van het doel (cq. het object) waarvoor men
draagvlak wil creëren, versterken of verdiepen. Waarvoor wil men
draagvlak? 

Het doel van draagvlak – de waarvoor-vraag

In de huidige discussie over ‘nut en noodzaak’ van draagvlak voor
ontwikkelingssamenwerking lijkt de vraag naar het doel van
maatschappelijk (en politiek) draagvlak onder te sneeuwen. Zonder een
duidelijk antwoord op die vraag is die discussie echter niet te voeren.
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de ‘waarvoor-vraag’ is dat
draagvlak geen einddoel is maar een middel. Een middel tot het leveren
van een bijdrage aan het realiseren van structurele veranderingen binnen
en tussen landen met het doel te komen tot vermindering van armoede en
ongelijkheid wereldwijd.

Voor een verdere conceptualisering van draagvlak is het noodzakelijk een
onderscheid te maken tussen twee manieren om te werken aan
armoedevermindering. De Millenniumdoelen maken onderscheid tussen wat in
het zuiden (i.c. ontwikkelingslanden) moet gebeuren (Millenniumdoelen
1-7) en wat in of door het noorden (de ‘ontwikkelde’ landen) moet
gebeuren (Millenniumdoel-8). Deze koppeling gaat ervan uit dat
ontwikkeling (cq. structurele armoedevermindering) niet alleen
veranderingen in het zuiden maar ook veranderingen in het noorden
vereist. Hiermee wordt tevens gerefereerd aan de vele afspraken binnen
de Verenigde Naties in de laatste veertig jaar om, in het kader van de
ontwikkelingsproblemen in het zuiden, ook aan veranderingen in het
noorden te werken. 

Het onderscheid tussen ‘daar’ en ‘hier’ dient ook tot uiting te
komen in het draagvlak, respectievelijk de op draagvlak gerichte
activiteiten. Immers, belangrijk is de erkenning dat veranderingen daar
(i.c. directe armoedevermindering, maatschappijopbouw, infrastructuur,
etc.) en veranderingen hier (i.c. opheffen handelsbeperkingen, verbod
van schadelijke export, milieumaatregelen, consumentengedrag, stimuleren
van fair trade, etcetera) met elkaar zijn verbonden. Beide versterken
elkaar en beide zijn ontwikkelingsrelevant in hun bijdrage aan
armoedevermindering. Dit betekent dan ook dat aan beide moet worden
gewerkt en dus dat het gewenst is voor beide maatschappelijk (en
politiek) draagvlak te creëren. Daarbij gaat het om de wenselijkheid
dat inzichten worden verbreed, die vervolgens tot uiting komen in een
andere persoonlijke houding en gedrag met betrekking tot
armoedevermindering. Beter inzicht kan leiden tot een sterker draagvlak
of tot nuttige kritiek, die tot beleidsverbetering stimuleert. Het gaat
om agendaverbreding, waarbij men vraagstukken, problemen en situaties
die niet onmiddellijk het eigen bestaan raken, niettemin op de
persoonlijke agenda zet. 

Bij zo’n agendaverbreding zijn twee pijlers te onderscheiden: een
cognitieve en een morele. Beide zijn essentieel. De cognitieve pijler
betreft het begrip van de toenemende onderlinge afhankelijkheden in een
steeds kleiner wordende wereld. Grote ongelijkheden in welstand tussen
landen en groepen leiden tot spanningen en conflicten. Wij zijn allen
gebaat bij het terugdringen van die ongelijkheden, zoals wij ook gebaat
zijn bij economische ontwikkeling in arme landen, omdat ook wij op
diverse manieren profiteren van de gunstige effecten daarvan. Het gaat
hier om datgene wat men soms aanduidt als ‘welbegrepen eigenbelang’.
De morele pijler betreft het serieus nemen van de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens en dus de erkenning dat alle mensen, waar ook
ter wereld, recht hebben op een menswaardig bestaan en dat, waar zij dat
op eigen kracht onvoldoende kunnen bewerkstelligen, rijke landen moeten
bijspringen. Het is vooral vanuit deze betrokkenheid en solidariteit dat
Nederlanders gul geven aan armen, mensen in nood en getroffenen bij een
ramp, waar ook ter wereld. Aan beide pijlers wordt gerefereerd in het
citaat aan het begin van dit advies. 

Veranderingen daar

‘Veranderingen daar’ vereisen draagvlak voor wat
ontwikkelingssamenwerking in enge zin kan worden genoemd. Het betreft
dan die activiteiten die (bilaterale, multilaterale en civilaterale)
OS-organisaties ondernemen in ontwikkelingslanden met het doel armoede
te verminderen. Het omvat daarmee ook de activiteiten van Particuliere
Initiatieven in zoverre zij zijn gericht op ondersteuning van
ontwikkelingsactiviteiten in het zuiden. Anders gezegd:
draagvlakactiviteiten uit een OS-optiek zijn primair gericht op het
creëren van steun (in welke vorm dan ook) voor OS. Feitelijk zijn
draagvlakactiviteiten uit die optiek dan ook bedoeld om te laten zien
dat OS niet alleen een belangrijk onderdeel is van onze relatie met
ontwikkelingslanden, maar ook van belang is voor hun ontwikkeling. 

Uiteraard hoort daarbij de erkenning dat er in de samenleving (en ook in
de politiek) scepsis bestaat over de effectiviteit van OS. Zoals eerder
aangegeven laten draagvlakonderzoeken keer op keer zien dat de
meerderheid van de Nederlandse bevolking het principe van OS
ondersteunt, maar tevens dat een groot deel vragen stelt ten aanzien van
de effectiviteit van OS voor armoedevermindering. Hoewel het eerste
verheugend genoemd kan worden is het tweede een belangrijk signaal dat
grote aandacht verdient. De AIV is van mening dat meer aandacht voor de
effectiviteit van verschillende vormen van externe interventies en
samenwerking (i.c. OS) om de ontwikkeling van arme landen te bevorderen
inderdaad belangrijk is. 

De AIV meent dat aan de effectiviteitsvraag een apart advies van de AIV
zou moeten worden gewijd, mede aangezien dat onderwerp veel meer
aspecten behelst dan in een kort briefadvies naar behoren kunnen worden
behandeld. Daarbij moeten alle kanalen voor OS (bilateraal,
multilateraal en civilateraal) worden meegenomen en gewogen in het besef
dat ontwikkelingsinspanningen meestal plaatsvinden in onvoorspelbare
contexten, waarbij de kans van slagen of falen onzeker is. Sterker nog,
deze inspanningen vinden in veel gevallen plaats omdat er zoveel onzeker
is. Het is van belang de factoren die bijdragen aan de voortdurende
onvoorspelbaarheid en onzekerheid in hun werkingskracht te reduceren.
Dat betekent dat het eigen is aan dit werk om gericht te blijven op
beoogde resultaten in de wetenschap dat de uiteindelijk behaalde
resultaten soms meer maar ook minder kunnen zijn. Deze wetenschap dient
geen reden te zijn om de ambitie bij te stellen, maar om bij het werken
aan die ambitie naar grotere effectiviteit te blijven streven.

Het voorgaande impliceert dat draagvlakbevordering ermee gediend is
duidelijk te communiceren dat het erom gaat een relevante bijdrage te
leveren aan de oplossing van weerbarstige problemen. Daartoe is het
belangrijk transparant te rapporteren welke resultaten worden bereikt,
waar het goed en waar het fout gaat, waarom het fout gaat en welke
lessen OS-organisaties daaruit kunnen trekken (i.c. het versterken van
de output-legitimiteit).

Een en ander betekent overigens niet dat draagvlak voor een specifieke
organisatie ook draagvlak voor OS in het algemeen of voor andere
organisaties betekent. Het voorbeeld van PI’s is illustratief in deze.
Hun invalshoek is meestal en in hoofdzaak gericht op het project of de
projecten waarmee zij verbonden zijn, zonder dat bredere noties van
ontwikkelingssamenwerking een rol spelen. Anderen steunen OS in haar
algemeenheid zonder zich te verbinden met specifieke organisaties of
projecten.

De vraag is of alle aan draagvlakgerelateerde activiteiten van
OS-organisaties officiële (financiële) ondersteuning van de overheid
verdienen. Deze vraag kan rijzen met betrekking tot activiteiten die
primair zijn gericht op eigen fondsenwerving. De AIV sluit zich in dezen
aan bij het principe, zoals aangegeven door het ministerie, dat
activiteiten gericht op fondsenwerving moeten worden uitgesloten van
subsidiëring. Hoewel daarin ongetwijfeld een grijs gebied ligt, moet in
de verdere uitwerking van dat principe vooral rekening worden gehouden
met de verplichting dat ontwikkelingsorganisaties 25% van hun inkomsten
uit andere bronnen dan de Nederlandse overheid moeten halen. Zorgelijk
daarbij is wel dat deze verplichting grote en kleine OS-organisaties
heeft gedwongen elkaar te beconcurreren om de vereiste middelen te
verwerven. Bij het ontwerpen van het nieuwe financieringsstelsel krijgen
mogelijke draagvlakreducerende effecten daarvan onvoldoende aandacht.
Het verdient dan ook aanbeveling om de relatie tussen de MFS-eisen en de
doelstelling van draagvlakbevordering in het NGO-beleid van het
ministerie duidelijker te formuleren en te voorkomen dat draagvlak
onderdeel wordt van de concurrentie tussen OS-organisaties.

Veranderingen hier

Ondanks de veronderstelde relatie, hebben ‘veranderingen hier’ niet
noodzakelijkerwijs direct te maken met wat hierboven als ‘OS in enge
zin’ is neergezet. Het gaat hier immers niet om het creĂ«ren van
(mentale, fysieke of geldelijke) steun voor het werk, budget en beleid
van OS-organisaties in ontwikkelingslanden. Integendeel, hier gaat het
om draagvlakactiviteiten die primair zijn gericht op inzicht van burgers
dat OS maar Ă©Ă©n van de middelen is die kan worden ingezet om te werken
aan armoedevermindering en dat andere beleidsterreinen medebepalend zijn
voor de effectiviteit van OS. 

Meer concreet kan bij draagvlak voor ‘veranderingen hier’ worden
gedacht aan overheidsbeleid, zoals de Nederlandse of Europese opstelling
in het kader van de Wereld Handels Organisatie of het Nederlandse beleid
ten aanzien van exportvergunningen van schadelijke goederen en
landbouwoverschotten naar ontwikkelingslanden, alsmede milieubeleid met
stimulansen ter voorkoming van een verdere toename van de wereldwijde
klimaatproblemen. Onderdeel van het beleid zal ook zijn het onderhouden
van een dialoog met bedrijven en overheden over de coherentie van hun
gedrag binnen Nederland en daarbuiten. Het draagvlakbeleid kan zich ook
richten op rechtstreekse beĂŻnvloeding van het consumentengedrag en/of
de wijze waarop we aankijken en handelen ten aanzien van de ‘ander’
– of die ‘ander’, zich in de Nederlandse samenleving bevindt of
niet. Het gaat – los van de vraag of men dat bekijkt vanuit de
cognitieve of de morele pijler – om allerlei houdingen en gedragingen
in onze eigen samenleving van de Nederlandse overheid, het
bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en individuen waarvan
verwacht mag worden dat die een bijdrage leveren aan ‘een duurzame
wereld’ voor mensen hier en daar.

In feite betreft aandacht voor ‘veranderingen hier’ een nadere
uitwerking in Nederland zelf van een breder concept van
beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling en de rol die overheden,
bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers daarin kunnen en
moeten spelen. In een recent advies van de AIV is het belang van zulke
beleidscoherentie in donorlanden op de terreinen van onder meer
landbouw, milieu, handel en migratie beklemtoond en wordt ervoor
waardering uitgesproken dat Nederland en de EU processen hebben
geĂŻnstitutionaliseerd die beogen daaraan inhoud te geven. Meer en
betere beleidscoherentie (i.c. veranderingen hier) vormt naar de mening
van de AIV een belangrijke bijdrage tot een effectiever OS-beleid. Die
beleidscoherentie kan pas worden bereikt indien de samenleving heeft
geĂŻnternaliseerd dat armoedevermindering niet alleen tot stand komt
door wat ‘daar’ gebeurt, maar ook door wat ‘hier’ gebeurt, en
dus ook een criterium moet zijn bij de totstandkoming van alle beleid en
in het handelen van individuele actoren in die samenleving. Dat vergt
het werken aan draagvlak hier in de zin van opvatting, houding en
gedrag.

De legitimiteit van draagvlak – de waarom-vraag

Beide soorten van draagvlak kennen gemeenschappelijke alsook hun eigen
redenen waarom het noodzakelijk is er aan te werken. In beginsel geldt
in een democratische samenleving voor ieder aspect van overheidsbeleid,
dat het optreden van de overheid gelegitimeerd moet zijn door
maatschappelijk draagvlak, dat tot uiting komt in politiek draagvlak. De
werkelijkheid is echter complexer. De verantwoordelijkheid van de
overheid voor een adequaat korte- en langetermijnbeleid kan met zich
meebrengen dat men soms ook handelt op een wijze waarvoor wel politiek,
maar geen groot maatschappelijk draagvlak aanwezig is. Los daarvan is
het bereiken van politieke overeenstemming binnen een coalitie van meer
factoren afhankelijk dan het al dan niet aanwezig zijn van
maatschappelijk draagvlak. Niettemin zal in een democratische
samenleving op langere termijn overheidsbeleid niet houdbaar zijn indien
daarvoor geen of weinig maatschappelijk draagvlak bestaat.

Het bovenstaande leidt ertoe dat een overheid die haar eigen
beleidsprioriteiten serieus neemt, werk dient te maken van het bereiken
en behouden van draagvlak. Dat geldt des te meer voor prioriteiten die
geen onmiddellijk verband houden met de dagelijkse belangen van de eigen
bevolking en niettemin – naar mening van de overheid – aandacht
verdienen. Bij de organisatie van het referendum over de grondwet voor
Europa heeft de overheid te lang en te gemakkelijk aangenomen dat het
draagvlak voor Europa als vanouds breed was. Het leergeld dat toen is
betaald kan in deze draagvlakdiscussie van pas komen. 

Men kan daartegen inbrengen, dat een overheid terughoudend moet zijn met
de inzet van grote bedragen om bijval voor het eigen beleid te
verwerven. Belastinggeld moet niet besteed worden aan het organiseren
van steun voor zichzelf. Het gaat echter niet om bijval voor eigen
beleid, maar voor de prioriteiten die naar mening van de overheid tot de
kernwaarden van onze samenleving behoren. Die kernwaarden zijn te vinden
in de Grondwet en komen met regelmaat terug in de troonredes (i.c.
rechtsorde, democratie, mensenrechten, armoedevermindering,
non-discriminatie en vrije pers). Bovendien zijn zij verankerd in
internationale verdragen waarbij Nederland partij is. Daarbij kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan het Global Partnership for
Development’, de Millenniumverklaring, de Monterrey Consensus en de
Parijse Verklaring, maar ook aan internationale mensenrechtenverdragen.
Al deze aspecten verdienen in het overheidsbeleid te zijn verankerd,
inclusief beleid dat erop gericht is daarvoor in de samenleving een
breed draagvlak te behouden dan wel te bevorderen.

Voor ‘draagvlak voor OS’ geldt (daarnaast) primair het versterken
van draagvlak voor het doel van structurele armoedevermindering en de
daarvoor door de overheid ingeschakelde kanalen (multilateraal,
bilateraal en civilateraal), opdat zij hun werk in ontwikkelingslanden
(of meer algemeen: voor ontwikkeling) kunnen blijven uitvoeren. Dat
veronderstelt transparantie over de doelgroepkeuze, werkwijze en
effectiviteit van de diverse kanalen. De geconstateerde scepsis en
vragen over de effectiviteit van OS en OS-organisaties is een extra
reden om aan deze output-legitimiteit te werken.

Als we het eens zijn over nut en noodzaak van ontwikkelingssamenwerking,
is behoud van draagvlak daarvoor ontwikkelingsrelevant. Die
ontwikkelingsrelevantie geldt dan ook (en misschien in het bijzonder)
als we draagvlak zien als het creëren van steun (in welke vorm dan ook)
voor ‘veranderingen hier’. Ook dan is het uitgangspunt dat een
positieve houding en gedrag van burgers ten aanzien van
ontwikkelingsrelevante veranderingen in onze eigen samenleving een
bijdrage levert aan een ‘duurzame wereld’. Redenerend zowel vanuit
een standpunt van moreel en/of ‘welbegrepen eigenbelang’ als vanuit
het idee dat een ‘brede coherentie’ zonder maatschappelijke
betrokkenheid houdbaar noch uitvoerbaar is, is het versterken van
positieve opvatting, houding en gedrag van alle geledingen in de
Nederlandse samenleving van belang. En mogelijkerwijs iets wat meer
inspanning vergt: het eisen van veranderingen elders is meestal
gemakkelijker dan het nadenken over veranderingen in ‘eigen kring’.

Een bijkomend voordeel van het gelijktijdig werken aan ‘draagvlak voor
OS’ en ‘draagvlak voor veranderingen hier’, is dat kan worden
voorkomen dat de Nederlandse burger OS ziet als dé oplossing voor
vraagstukken van wereldformaat. OS is per definitie slechts een deel van
de oplossing. Voor het creĂ«ren van een ‘duurzame wereld’ is immers
veel meer nodig, waaronder veranderingen in het bestuur in
ontwikkelingslanden en in de wijze waarop wij in nationale, Europese en
internationale kaders de noordelijke en de zuidelijke belangen afwegen.
Het besef dat men als samenleving en als burger niet alleen kan volstaan
met (het steunen van) OS-activiteiten is dan ook een belangrijk doel van
draagvlakcreatie. 

De uitvoering van draagvlak – de wie-vraag

Voor het beantwoorden van de wie-vraag is het onderscheid tussen
‘draagvlak voor OS’ en ‘draagvlak voor veranderingen hier’
eveneens van belang. De verantwoordelijkheid voor ‘draagvlak voor
OS’ ligt primair bij OS-organisaties die in deze zowel het
maatschappelijk middenveld (NGO’s en PI’s) als de overheid (het
ministerie van Buitenlandse Zaken) omvatten. Gezien het feit dat zij
(mede) activiteiten ondersteunen in ontwikkelingslanden is het logisch
dat het creĂ«ren van een ‘draagvlak voor OS’ in de vorm van kennis,
houding en gedrag (i.c., geefgedrag, vrijwilligerswerk) bij hen ligt,
want het gaat ook om hun legitimiteit en om hun activiteiten.

OS-organisaties hebben in deze aan draagvlak gerelateerde activiteiten
een verantwoordings- en een bewustwordingstaak. Verantwoording verwijst
naar het creëren van output-legitimiteit door het op een transparante
wijze bieden van inzicht in de relevantie en effectiviteit van hun werk
in ontwikkelingslanden. Dat biedt de beste garantie voor het behoud en
versterken van dit draagvlak. Datzelfde geldt overigens voor
activiteiten gericht op fondsenwerving. Bewustwording verwijst naar
informatievoorziening over het werken aan ontwikkeling en
ontwikkelingsprocessen met als belangrijkste doelen om te laten zien dat
ontwikkeling een complex, multidimensioneel, niet-lineair en langdurig
proces is. Dit voorkomt dat mensen OS zien als panacee voor het oplossen
van alle ontwikkelingsproblemen en draagt bij aan het besef dat
ontwikkelingssamenwerking zonder bredere coherentie in beleid en
praktijk beperkt is in wat zij kan bereiken. Ter voorkoming van het
gebruik van draagvlakactiviteiten voor fondsenwerving door individuele
organisaties zouden deze activiteiten uitsluitend subsidieerbaar moeten
zijn, indien zij door verscheidene organisaties gezamenlijk worden
ondernomen. 

Draagvlak voor ‘veranderingen hier’ behoort niet tot de verplichte
taken van OS-organisaties. Dat laat onverlet dat zij, juist door hun
directe relaties met hun partners, bij uitstek in staat zijn om de
zuidelijke stem door te laten klinken in hun draagvlakactiviteiten.
Bovendien hebben verscheidene OS-organisaties uitgebreide ervaring
opgedaan met beide aspecten van draagvlak (bijvoorbeeld als onderdeel
van campagnes voor eerlijke handel of voor een beter milieu).
Draagvlakactiviteiten die een integraal onderdeel vormen van de
activiteiten van OS-organisaties in Nederland en/of Europa in het kader
van campagnes en beleidsbeĂŻnvloeding zijn dan ook subsidieerbaar, omdat
zij zowel een bottom-up- als top-downaanpak voor ‘veranderingen
hier’ beogen ten gunste van armoedevermindering.

Vanwege (1) het niet-verplichtende karakter van werken aan
‘veranderingen hier’ voor OS-organisaties, (2) de noodzaak aan
veranderingen hier te werken ook los van hetgeen in ontwikkelingslanden
zelf gebeurt en (3) de vereiste (context-)specifieke expertise, is het
wenselijk specifieke op dat doel gerichte organisaties in te schakelen
met als taak het werken aan het ‘draagvlak voor veranderingen hier’.
Hiervoor is een open systeem, waarin op basis van kwaliteit een selectie
wordt gemaakt, het meest geschikt en voor de hand liggend (mede gelet op
Europese richtlijnen). Voor deze draagvlakorganisaties is dan, gelet op
de genoemde wisselwerking, afstemming met OS-organisaties van belang,
evenals het inschakelen van personen die met gezag aan het verwerven van
dit draagvlak kunnen bijdragen.

Tot slot: de verantwoordelijkheid voor de financiering van een of meer
van deze draagvlakorganisaties ligt niet per definitie bij de minister
voor Ontwikkelingssamenwerking en valt dus ook niet per definitie onder
het ODA-budget. Bijdragen aan ‘veranderingen hier’ – en de daarmee
veronderstelde bijdrage aan een ‘duurzame wereld’ en aan een
coherent Nederlands beleid – is immers de verantwoordelijkheid van de
gehele overheid en daarmee ook van andere ministeries. Dit advies heeft
echter niet de pretentie een nieuw financieringskader te creëren. Een
groter begrip voor samenhangen betekent niet dat de verantwoordelijkheid
voor het uitdragen van beleid en de financiering daarvan anders komt te
liggen.

Samenvatting en aanbevelingen

Samenvattend komt de AIV tot de volgende uitgangspunten, bevindingen en
aanbevelingen.

Terwijl het politieke draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking misschien
niet meer vanzelfsprekend is, blijkt het maatschappelijk draagvlak in
Nederland voor het beginsel van OS en voor de doelen van OS onveranderd
sterk. Dat betekent niet dat het maatschappelijk draagvlak voor alle
aspecten van ontwikkelingsbeleid respectievelijk voor (alle)
OS-organisaties sterk is. Er leeft twijfel over de effectiviteit en er
is behoefte om meer inzicht te krijgen in de overwegingen en effecten
van onderdelen van het OS-beleid en de praktijk. 

Ontwikkeling en armoedevermindering vereisen structurele veranderingen
in landen in zowel het zuiden als het noorden en in de relatie tussen
zuid en noord. Die structurele veranderingen zijn onder andere
vastgelegd in internationale verdragen en afspraken waarbij ook
Nederland partij is. 

Een conceptueel onderscheid moet worden gemaakt tussen draagvlak voor
‘veranderingen daar’ en voor ‘veranderingen hier’. De
draagvlakdiscussie is echter onevenwichtig; het debat over
‘veranderingen daar’ overheerst. De aandacht voor beleidscoherentie
in de Nederlandse samenleving (i.c. bij de overheid, bedrijfsleven,
maatschappelijke organisaties en burgers) schiet tekort. Om te komen tot
effectieve en structurele armoedevermindering zijn beide soorten
veranderingen – en het draagvlak daarvoor – nodig.

Draagvlakversterking is daarmee ontwikkelingsrelevant en dus mede een
taak van de overheid, net als de overheid ook op andere werkterreinen
bewust investeert in draagvlakversterking op relevante onderwerpen zoals
gezondheid, veilig verkeer, landbouw etcetera. 

Voor draagvlakversterking in het algemeen is een duidelijk, transparant,
efficiënt en vooral ook coherent OS-beleid een absolute voorwaarde.
Voor de versterking van het draagvlak voor activiteiten ‘daar’ is
het beste middel grote aandacht voor de effectiviteit van die
activiteiten en openhartige aflegging van verantwoording over
resultaten, ook wanneer deze tegenvallen, alsmede over de lessen die
zijn getrokken. Het nader uitwerken van een methodologie voor het valide
en betrouwbaar meten van effectiviteit, gegeven de voor OS dominante
condities van complexiteit en turbulentie, is hiervoor wel een vereiste.

De verantwoordelijkheid voor ‘veranderingen daar’ ligt primair bij
de OS-organisaties en het ministerie. Zij hebben daarin zowel een
verantwoordings- als een bewustwordingstaak. De verantwoordelijkheid
voor draagvlak voor ‘veranderingen hier’ ligt vooreerst bij de
gehele overheid. Beleidscoherentie behoort daarbij expliciete aandacht
te krijgen. OS-organisaties spelen daarin een rol in zoverre zij zich
bezighouden met op het noorden gerichte activiteiten (i.c. in het kader
van campagnes en beleidsbeĂŻnvloeding).

De verantwoordelijkheid van de overheid betekent niet dat zij ook zelf
uitvoerend moet zijn. Vanwege (1) het niet-verplichtende karakter van
werken aan ‘veranderingen hier’ voor OS-organisaties, (2) de
noodzaak aan veranderingen hier te werken ook los van hetgeen in
ontwikkelingslanden zelf gebeurt en (3 de vereiste (context-)specifieke
expertise is het wenselijk specifieke op dat doel gerichte organisaties
en gezaghebbende personen in te schakelen met als taak het werken aan
het ‘draagvlak voor veranderingen hier’.

Bijdragen aan ‘veranderingen hier’ – en de daarmee veronderstelde
bijdrage aan een ‘duurzame wereld’ en aan een coherent Nederlands
beleid – is de verantwoordelijkheid van de gehele overheid en daarmee
ook van andere ministeries. De verantwoordelijkheid voor de financiering
van een of meer van deze draagvlakorganisaties ligt dus ook niet alleen
bij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. 

De overheid moet op korte termijn duidelijkheid verschaffen over de
hoogte van de draagvlakuitgaven in Nederland. Die behelzen zowel de
uitgaven van de overheid zelf als van de (direct of indirect)
gefinancierde maatschappelijke organisaties die (mede) actief zijn op
het terrein van draagvlak. Bovendien verdient het aanbeveling dat de
overheid de correlatie tussen de hoogte en inzet van draagvlakuitgaven
en de mate van draagvlak in Nederland laat onderzoeken. Zonder een
gedegen onderzoek zijn uitspraken over maatvoering en effectiviteit van
draagvlakactiviteiten niet te funderen.

De AIV deelt de opvatting, zoals in de recent verschenen beleidsnotitie
over het maatschappelijk middenveld opgenomen, dat activiteiten primair
gericht op fondsenwerving dienen te worden uitgesloten van subsidiering
door de overheid. 

Bij de verdere uitwerking van het subsidiebeleid moet de overheid de
relatie tussen de MFS-eis van 25% eigen bijdrage en de doelstelling van
draagvlakbevordering helder uit werken vanwege de mogelijk
draagvlakreducerende effecten van die eis. Voorkomen moet worden dat
draagvlak onderdeel wordt van de concurrentie tussen OS-organisaties. 

 	Directoraat Generaal Internationale Samenwerking (DGIS, 2009),
Beleidsnotitie Maatschappelijke Organisaties: ‘Samenwerken, Maatwerk,
Meerwaarde’, Den Haag, DGIS, blz. 4.

 	Boekestijn, A.J., Draagvlakdenken stilt geen honger, in: Trouw, 18
juni 2008.

 	Irrgang, E., Stop subsidie aan NCDO, in: De Volkskrant, 16 juni 2008.

 	Develtere, P. (red.) (2003), Het draagvlak voor duurzame ontwikkeling
– wat het is en zou kunnen zijn, Antwerpen, De Boeck nv.

 	De kenniscomponent, zoals verwoord door Develtere, is van belang, maar
is geen essentiële voorwaarde, laat staan toetssteen voor het ontstaan
of bestaan van draagvlak. Mensen ontlenen hun opvatting, houding en
actie ten aanzien van een bepaald thema zonder enige twijfel aan de
kennis die zij ten aanzien daarvan hebben opgedaan, maar die kennis kan
beduidend minder of meer zijn dan die van anderen. Voor opvattingen
geldt geen minimaal kennisvereiste. Desondanks stelt de AIV zich op het
standpunt dat kennisoverdracht een integraal onderdeel is van
draagvlakbevordering. 

 	Zie ook Context (2005), Inventarisatie draagvlakversterking voor 

internationale samenwerking in Nederland, Soesterberg, Context,
International Cooperation. 

 	Schuyt, Th. et.al. (2007), Geven in Nederland 2007 – giften,
legaten, sponsoring en vrijwilligerswerk, Amsterdam, Reed Business BV,
blz. 12-19.

 	Database Centraal Bureau Fondsenwerving (<  HYPERLINK
"http://www.cbf.nl"  www.cbf.nl >). Van de top-35 goede doelen
concentreert de helft zich op internationale hulp. De andere helft omvat
fondsen gericht op gezondheidsproblemen, natuur, milieu, etcetera. Samen
halen zij €470 miljoen op waarvan €250 miljoen voor internationale
hulp. In deze getallen zit niet de €200 miljoen voor hulp aan de
tsunamislachtoffers die rond de jaarwisseling 2004/2005 werd ingezameld.

 	Motivaction, Barometer Internationale Samenwerking 2008 – trends en
ontwikkelingen, Amsterdam, Motivaction/NCDO (<  HYPERLINK
"http://www.ncdo.nl"  www.ncdo.nl >). 

 	De Goede Doelen Gids 2007. Het betreft hier het Rode Kruis (713.000
donateurs), Artsen zonder Grenzen (450.000), Cordaid (430.000), Oxfam
Novib (350.000), KerkinActie (300.000) en Plan Nederland (150.000).

 	Zie ook het syntheserapport van de dialoog 2008 ‘Ontwikkeling is
verandering’ (Stuurgroep dialoog 2008 (2008), Internationale
samenwerking in verandering, Den Haag, DGIS. blz. 7-8 (<  HYPERLINK
"http://www.ontwikkelingisverandering.nl" 
www.ontwikkelingisverandering.nl >) dat terecht constateert dat
‘cijfers over het draagvlak bezien in termen van steun aan de hoogte
van het OS-budget (0,85 van het BNP) andere trends [vertonen] dan de
cijfers over draagvlak bezien in termen van gedrag (geefgedrag en
betrokkenheid bij particuliere initiatieven). In het eerste geval lijkt
er in sommige onderzoeken een lichte afname op te treden, in het tweede
geval juist een sterke toename’.

 	Zie het Kwartaalbericht 2008/4, Continu Onderzoek Burgerperspectieven
(COB) van het Sociaal en Cultureel Planbureau, blz 24.

 	Develtere (2009), De vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking,
Leuven, Davidsfonds Uitgeverij nv: blz. 254-255.

 	Whitfield, L. (ed.) (2009), The politics of aid – African strategies
for dealing with donors, Oxford, Oxford University Press: blz. 1.

 	Dit is alleen al noodzakelijk om te voorkomen dat wordt bijgedragen
aan het ‘stereotiepe beeld [
] dat het [een] praatcircuit is
geworden, een debat- en evenementencultuurtje waar men steeds dezelfde
mensen treft’ (uit: Toespraak ‘Ontwikkeling is verandering’ door
de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij de
startbijeenkomstdialoog over de toekomst van internationale
samenwerking, CineMec Ede, 22 mei 2008). 

 	De uitgaven onder de noemer ‘draagvlak Nederlands buitenlands
beleid’ vallen onder beleidsthema 8 ‘Versterkt cultureel profiel en
positieve beeldvorming in en buiten Nederland’.

 	In 1982 werd, in een discussie over het mandaat van de toenmalige
Nationale Commissie Ontwikkelingssamenwerking (NCO), vanuit het
ministerie voorgesteld om het volgende op te nemen: ‘Het doel van de
NCO is versterking van het draagvlak voor de ontwikkelingssamenwerking.
Dit betekent een voorlichtings- en bewustwordingsbeleid dat zo breed
mogelijke lagen van de bevolking betrekt bij, bewust maakt van en
offerbereid maakt voor de oplossing van het ontwikkelingsvraagstuk’
(Dierikx et.al. (2007), Nederlandse ontwikkelingssamenwerking –
Bronnenuitgave Deel 5 1977-1982, Den Haag, Instituut voor Nederlandse
Geschiedenis, blz. 951) (cursivering toegevoegd).

 	Het syntheserapport van de dialoog 2008 ‘Ontwikkeling is
verandering’ (Stuurgroep dialoog 2008 (2008), Internationale
samenwerking in verandering, Den Haag, DGIS, blz. 8 (<  HYPERLINK
"http://www.ontwikkelingisverandering.nl" 
www.ontwikkelingisverandering.nl >) constateert in deze dat ‘het
publiek dient helder te hebben wat de samenhang is tussen de nieuwe
uitdagingen op het terrein van klimaat, grondstoffen, veiligheid,
energie en de gezamenlijke belangen van Noord en Zuid en wat de per
definitie beperkte bijdrage is van internationale samenwerking’. 

 	Zie bijvoorbeeld de €200 miljoen die ten tijde van de Tsunami werd
ingezameld.

 	DGIS (2009), Beleidsnotitie Maatschappelijke Organisaties:
‘Samenwerken, Maatwerk, Meerwaarde’, Den Haag, DGIS: blz. 18.

 	AIV , Nederland en de Europese ontwikkelingssamenwerking, advies
nummer 60, Den Haag, mei 2008, blz. 26-28 en blz. 55.

 	Zie bijvoorbeeld de Nederlandse politieke steun aan de interventie in
Irak en de steun aan de bestrijding van de Taliban in Afghanistan. 

 	Zie ook het recente advies over ’Crisisbeheersingsoperaties in
fragiele staten’ waarin de AIV de regering adviseert ‘om steeds
actief te streven naar een zo groot mogelijk maatschappelijk draagvlak
voor elke militaire operatie’:. Zie hiervoor: AIV,
Crisisbeheersingsoperaties in fragiele Staten: de noodzaak van een
samenhangende aanpak, advies nummer 64, Den Haag, maart 2009, hoofdstuk
IV. 

 PAGE   3 

 PAGE   1