[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D26077, datum: 2009-05-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (2009D26076)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit
van cultuuruitingen, met Bijlage; Parijs, 20 oktober 2005 (Trb. 2007,
89)

Toelichtende Nota

I Algemeen

1. Inleiding

Het Nederlandse culturele landschap wordt gekenmerkt door kwaliteit en
verscheidenheid. De huidige cultuur is tot stand gekomen door intensief
intercultureel verkeer van de afgelopen eeuwen. Door te reizen doen we
inspiratie op van andere culturen. Mensen uit het buitenland, die zich
tijdelijk of permanent in ons land vestigen, beĂŻnvloeden onze cultuur.
Deze invloeden van buitenaf zorgen voor dynamiek en ontwikkeling. Niet
voor niets is werken als ‘artist in residence’ voor kunstenaars een
belangrijke inspiratiebron. Het ontstaan van nieuwe disciplines,
‘talen’ en kruisbestuivingen is van fundamenteel belang voor een
vitaal cultureel klimaat. Het denken buiten de gebaande paden en het
mengen van stijlen en culturen levert vaak verrassende resultaten en
nieuwe perspectieven op. Vele kunstenaars en culturele instellingen
werken al geruime tijd aan cultuur in een diverse samenleving en
proberen een breed publiek te bereiken. De afgelopen kabinetsperiodes
zijn verschillende initiatieven genomen om de makers te ondersteunen, om
de diversiteit in de sector te verankeren en om de interculturele
programmering te vergroten. Culturele diversiteit leidt in twee
opzichten tot verrijking en dynamiek:

Diversiteit zorgt voor vernieuwing in de cultuursector en, voor een
aanbod dat brede publieksgroepen kan betrekken in het culturele leven.
Meer diversiteit verhoogt de kwaliteit van het culturele landschap als
geheel.

Daarnaast zorgt culturele diversiteit voor dynamiek in de samenleving.
Als de culturele sector zich openstelt voor het gesprek met de
samenleving, kunnen kunst en cultuur een belangrijke bijdrage leveren
aan dialoog en uitwisseling tussen verschillende groepen en individuen.

2. Geschiedenis van het Verdrag

De Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en
Cultuur (UNESCO) heeft zich de diversiteit van het cultuuraanbod in de
wereld altijd aangetrokken. UNESCO’s constitutie noemt ‘wijde
verspreiding van cultuur onmisbaar voor de menselijke waardigheid’ en
voegt toe dat deze verspreiding ‘een heilige plicht is van de naties,
die zij dienen te vervullen in een geest van wederzijdse hulp en zorg’
(preambule van het op 16 november 1945 te Londen totstandgekomen
Statuut, vierde paragraaf, Trb. 1960, 131).

Op 2 november 2001, tijdens de 31ste Algemene Vergadering, nam UNESCO
unaniem de ‘Universal Declaration on Cultural Diversity’ aan. Deze
Verklaring noemt culturele diversiteit de ‘gemeenschappelijke erfenis
van de mensheid’ en stelt dat culturele goederen niet slechts
gebruiksartikelen of consumptiegoederen  (‘mere commodities or
consumer goods’) zijn, maar ook  richtingaanwijzers wat betreft
identiteit en waarden (‘vectors of identity, values and meaning’)
(§ 8). Het actieplan bij de Declaratie noemt als eerste punt het
uitwerken van een bindend instrument over

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).



culturele diversiteit. Tijdens UNESCO’s 32ste Algemene Vergadering
(oktober 2003) verzocht de Directeur-generaal aan de 33ste Algemene
Vergadering in 2005 een ontwerpverdrag voor te leggen. Een eerste
ontwerptekst, opgesteld door 15 onafhankelijke experts, kon
gepresenteerd worden in juni 2004. Deze tekst is door de Lidstaten
verder ontwikkeld, waarna het onderhavige UNESCO-Verdrag  op 20 oktober
2005 tijdens de 33ste Algemene Vergadering is aangenomen. Op 18 december
2006 kwam de dertigste ratificatie binnen, zodat het Verdrag op 18 maart
2007 van kracht werd.  

Gedurende de jaren tussen de Verklaring en het uiteindelijke Verdrag was
het dossier Culturele Diversiteit een van de vijf prioritaire thema’s
waar Nederland zich binnen UNESCO op heeft gericht. In nauw overleg
tussen de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en  Wetenschap,
Buitenlandse Zaken en Economische Zaken ontstond een duidelijk
Nederlands standpunt: actief meewerken aan een evenwichtig instrument,
waarbij de internationale handelspolitiek ondubbelzinnig het domein van
de Wereldhandelsorganisatie blijft. Tijdens de onderhandelingen, die
gedeeltelijk samenvielen met het Nederlandse voorzitterschap van de
Europese Unie (EU) (gedurende de tweede helft van 2004), is veel werk
verzet om Europa als onderhandelaar en als toekomstig verdragspartner
binnen UNESCO geaccepteerd te krijgen. Dit heeft uiteindelijk
geresulteerd in de toetreding van de Europese Gemeenschap (EG) tot het
Verdrag op 18 december 2006. Inmiddels zijn 80 landen partij geworden.

3. Mededinging

In het licht van het onderhavige Verdrag spelen mededingingsregels
vooral een rol in de audiovisuele sector. Daarom geven wij deze sector
hier als voorbeeld van de werking van de twee fundamentele
doelstellingen van mededingingswetgeving. In de eerste plaats draagt
mededingingswetgeving bij tot open markten in iedere sector, met
inbegrip van die van de audiovisuele diensten, door te verhinderen dat
de gezonde concurrentie op illegale wijze beperkt wordt. 

In de tweede plaats brengt de Europese Commissie door middel van deze
instrumenten een van de doelstellingen van de EU tot uitvoering,
namelijk de instelling van een gemeenschappelijke markt overeenkomstig
artikel 2 van het EG-Verdrag (Trb. 2003, 150) door te waarborgen dat de
mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst (artikel 3,
eerste lid, onder g). De regels inzake fusiecontrole zijn bedoeld om de
Europese Commissie in staat te stellen te garanderen dat fusies niet de
voor de interne markt essentiële concurrentie in gevaar brengen. 

Voorts zijn ook de voorschriften van het gemeenschapsrecht betreffende
kartels van groot belang voor de audiovisuele sector. Overheidssteun,
die door de bevoordeling van bepaalde ondernemingen of bepaalde
bedrijfstakken de concurrentie vervalst, is in beginsel krachtens het
EG-Verdrag verboden.

Toch dient bij de toepassing van de voorschriften van het EG-Verdrag
betreffende overheidssteun rekening te worden gehouden met de bepalingen
van artikel 86, tweede lid, van het EG-Verdrag en met de mededeling
betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op openbare
omroepen (Pb C 123 van 30 april 2004.

Via de goedkeuring van de mededeling over film in september 2001 heeft
de Europese Commissie de criteria uiteengezet, op grond waarvan
staatssteun voor film- en tv-producties verenigbaar is met artikel 87,
derde lid, onder d, van het EG-Verdrag. Deze mededeling vormde een
belangrijke stap voorwaarts ten aanzien van de rechtszekerheid voor de
filmsector en de voortzetting van regelingen voor steunverlening,
waarbij de werking van de interne markt in acht wordt genomen. De
heldere regels van de mededeling hebben een uniforme beoordeling
mogelijk gemaakt van de aan de Europese Commissie ter kennis gebrachte
regelingen voor steunverlening door de overheid. 



4 Mediapluralisme

Mededingingsbeleid kan bijdragen aan mediapluralisme.
Mededingingswetgeving is weliswaar in eerste instantie bedoeld om een
zeker economisch evenwicht tussen marktdeelnemers te garanderen, maar
voorkomt mede dat sprake kan zijn van een zodanige cumulatie van
zeggenschap of participatie in mediaondernemingen dat een breed scala
aan standpunten en opinies op de mediamarkten bedreigd zou worden. 

II Artikelsgewijze toelichting

Opzet Verdrag

Het Verdrag bevat artikelen over het belang van culturele identiteit,
diversiteit en pluralisme (1-3), de verhouding tussen culturele
diversiteit en mensenrechten (4-6), en tussen culturele diversiteit en
creativiteit (7-9). Verder gaat het Verdrag in op het belang van
internationale solidariteit (10-12) en duurzame internationale
ontwikkeling met voorkeursbehandeling voor ontwikkelingslanden (13-18).
In de artikelen 19 tot en met 35 staan aanvullende bepalingen over
monitoring, complementariteit, instelling van een comité, een
geschillenregeling, toetredingsregels en wijzigingsregels.

De Nederlandse wetgeving behoeft voor de uitvoering van het Verdrag niet
de worden aangepast.

Artikelen 1 en 2

Deze artikelen betreffen de doelstellingen en de leidende beginselen van
het Verdrag. 

EĂ©n van de belangrijkste beginselen is dat culturele goederen en
diensten een identiteit, waarde en belang bezitten die ze meer maakt dan
gewone handelsgoederen. 

De leidende beginselen in artikel 2 worden in algemene zin geformuleerd.
Het gaat hier om uitgangspunten zoals deze in het geldende
internationale recht worden gehanteerd. 

Artikelen 3 en 4

Deze artikelen betreffen het toepassingsgebied van het Verdrag en de
definities. 

Culturele diversiteit wordt in het Verdrag als volgt geformuleerd: de
veelheid aan vormen waardoor de culturen van groepen en samenlevingen
tot uiting komen. Deze uitingen worden binnen en tussen groepen en
samenlevingen overgebracht. 

Artikelen 5 tot en met 8

Nederland heeft met enkele andere landen binnen de Europese Unie sterk
gepleit voor het bevorderen van de diversiteit binnen een land. Met de
opname van de woorden “op haar grondgebied”  in de artikelen 5 tot
en met 7 is aan dit pleidooi tegemoet gekomen. 

De wijze waarop de bescherming van culturele diversiteit in het Verdrag
wordt omschreven is geheel in lijn met het Nederlandse standpunt.
Nederland is geen voorstander van beschermingsmaatregelen in een meer
handelsbeperkende zin voor culturele diversiteit. Cultuur wordt gezien
als een middel om kennis en ervaring met andere culturen uit te
wisselen.  Bevordering van culturele pluriformiteit is dan ook een
hoofddoelstelling van het Nederlandse cultuurbeleid. Via culturele
organisaties en projecten die gesteund worden via de subsidiesystematiek
en private fondsen, wordt dit al bevorderd. Ook wordt er in het
onderwijs aandacht aan geschonken. 



Wat wordt er al gedaan

De culturele verscheidenheid van Nederland manifesteert zich steeds
nadrukkelijker in het culturele landschap. ‘Culturele diversiteit’
in de zin van ‘etnische verscheidenheid’ maakt al lange tijd deel
uit van het media- en cultuurbeleid van de Nederlandse regering. In
1999, met de nota ‘Media en Minderhedenbeleid’, de nota ‘ruim baan
voor culturele diversiteit’ en in 2003 met ‘Meer dan de som’ en
‘Cultuur als Confrontatie, uitgangspunten van het cultuurbeleid
2001-2004’, en vanaf 2005  ‘Kunst van Leven, hoofdlijnen
cultuurbeleid’. Bevordering van de culturele pluriformiteit is een
hoofddoelstelling van het Nederlandse cultuurbeleid en zowel op het
gebied van de cultuur als van de media is dan ook aan de hand van de
bovengenoemde nota’s specifiek beleid ontwikkeld.

Hieronder volgen enkele voorbeelden:

In het archiefwezen en in de musea is meer aandacht voor de verhalen van
migranten. Migratiegeschiedenis en het slavernijverleden zijn
onlosmakelijk deel van ons cultureel erfgoed. In de Cultuurnotaperiode
2001-2004 is het project Cultureel Erfgoed Minderheden gestart met als
doel het materiële en immateriële cultureel erfgoed van minderheden in
Nederland te identificeren, te verzamelen, te bewaren en toegankelijk te
maken. De thema’s migratiegeschiedenis, slavernijverleden en
islamitisch erfgoed zijn door werkgroepen uitgewerkt. Het erfgoed van
minderheden dat aanwezig is bij culturele instellingen,
minderhedenorganisaties en particulieren is geĂŻnventariseerd en er is
gewerkt aan een betere (digitale) ontsluiting ervan. Het project is
erfgoedbreed van opzet. Voor de subsidieperiode 2005-2008 zijn middelen
beschikbaar gesteld om het project Cultureel Erfgoed Minderheden voort
te zetten. 

De rijkscultuurfondsen bieden ruimte aan nieuwe cultuurmakers. In het
Fonds voor Cultuurparticipatie is diversiteit een van de drie
doorsnijdende thema’s. Een van de twee fondsen voor beeldende kunst,
de Mondriaanstichting, ondersteunt aanvragen voor projecten om cultureel
erfgoed van etnische minderheden te inventariseren, te verzamelen en te
presenteren. Ze stellen daarbij als voorwaarde dat de projectaanvragers
samenwerken met minderhedenorganisaties omdat is gebleken dat projecten
vooral succesvol zijn als ze vanuit het perspectief van een minderheid
zijn opgezet.

In het kader van de cultuurnota 2005-2008 wordt een aantal instellingen
ondersteund dat een (bijzondere) bijdrage levert aan het vergroten van
de diversiteit van de Nederlandse cultuur, zoals bijvoorbeeld het
Nederlands Instituut voor Slavernijverleden en Erfenis en het
Wereldmuseum voor het project Marokkaans Erfgoed (Focus Marokko).

In de Mediawet zijn meerdere elementen opgenomen die de publieke omroep
aanzetten tot diversiteit in de programmering. Daarbij is aandacht voor
de uiteenlopende ervaringen en perspectieven binnen de multiculturele
samenleving een voorwaarde voor programmaverscheidenheid en -kwaliteit
en voor een goed bereik onder verschillende bevolkingsgroepen (zoals in
de taakopdracht en in de rapportageverplichtingen). Ten aanzien van
culturele uitingen zijn er programmavoorschriften die de publieke omroep
aanzet tot het verzorgen van een culturele programmering. Deze zijn met
ingang van 2008 opgenomen in een prestatieovereenkomst.

Via een breed scala culturele organisaties in Nederland - waaronder
bijvoorbeeld Digitale Pioniers, dat zich richt op kleinschalige
projecten van vrijwilligersorganisaties op het terrein van opinie, debat
en meningsvorming -  en projecten op het terrein van de nieuwe media
wordt beoogd culturele pluriformiteit te bevorderen. Via de
cultuursubsidiesystematiek en private fondsen wordt dit gesteund. Het
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties (Stifo) heeft
als taak om de ontwikkeling en productie te bevorderen van hoogwaardige
culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s
en eCultuurprojecten.

In Kunst van Leven staat het tienpuntenplan voor cultuurparticipatie
opgenomen. Een van deze punten is diversiteit.

De landelijke overheid geeft financiële steun aan lokale radio en
televisie (radiozender FunX en televisieproducent Multiculturele
Televisie Nederland (MTNL)) in de vier grote steden die zich met
programmering specifiek richten op migranten en jongeren met een
minderheidsachtergrond. Door de uitgifte van lokale frequenties bestaat
ook de mogelijkheid lokaal commerciële radio op te zetten. Binnen de
lokale publieke omroep bestaat eveneens de mogelijkheid in de grotere
steden voor minderheidsgroepen om eigen producties uit te zenden.
Gerelateerd hieraan zijn de activiteiten van Stichting Mira Media, die
zich bezig houdt met media en beeldvorming en ook internationaal actief
is. 

Het Fries neemt in het kader van de Grondwet de status van tweede
rijkstaal in. Dit krijgt onder meer vorm via het op 5 november 1992 te
Straatsburg totstandgekomen Handvest voor regionale talen of talen van
minderheden van de Raad van Europa (Trb. 1993, 1). Enkele regionale
talen nemen de positie van ‘streektaal’ in onder dit Handvest. Doel
van het Handvest is de bescherming en bevordering van regionale talen en
talen van minderheden als bedreigd onderdeel van het Europees cultureel
erfgoed. Daarnaast beoogt het sprekers van deze talen de mogelijkheid te
bieden deze talen publiek en in de privésfeer te gebruiken. 

Het stimuleringsfonds voor de Pers geeft steun aan uitgevers van
persorganen gericht op minderheidsgroepen. Literaire fondsen voeren een
stimuleringsbeleid ten behoeve van de publicatiemogelijkheden van
auteurs met een allochtone achtergrond. Daarnaast zijn er structureel
gesubsidieerde instellingen die zich speciaal richten op deze categorie
auteurs zoals bijvoorbeeld Stichting El Hizjra. Via tal van andere
instellingen wordt een podium geboden aan nieuwe en bestaande
cultuuruitingen, variërend van het Crossing Border festival waar de
combinatie literatuur, muziek, film en beeldende kunst centraal staat,
tot Amsterdam Vluchtstad, dat als doel heeft vervolgde schrijvers uit
het buitenland onderdak te verschaffen. 

De Rijksoverheid zet zich onder meer in voor het beheer en behoud van
het audiovisuele erfgoed. Onder de naam ‘Beelden voor de Toekomst’
startte in 2007 de conservering van de schat aan 20ste eeuws
audiovisueel materiaal dat in tal van archieven ligt opgeslagen. De
belangrijkste doelgroep daarbij is het onderwijs, de creatieve industrie
en het algemene publiek. 

Artikel 9

Door het uitwisselen van informatie en een systeem van periodieke
rapportage wordt volgens het advies van de nationale UNESCO-Commissie de
kans vergroot op structurele aandacht voor de dimensie van diversiteit
in het cultuurbeleid en voor de multilaterale dialoog  binnen de
Nederlandse grenzen. Zie verder onder artikel 28.

Artikel 12 

Dit artikel stelt dat internationale betrekkingen in zijn algemeen
dienen te worden ingezet ten behoeve van cultuur. Internationale
samenwerking kan bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van
het onderhavige Verdrag.

Artikelen 13-17 

Meer specifiek wordt in de artikelen 13-17 bepaald dat cultuur integraal
onderdeel uitmaakt van ontwikkelingssamenwerking. Dat is een vereiste
voor duurzame ontwikkeling. In deze artikelen zeggen de partijen toe
ontwikkelingslanden te zullen steunen op de verschillende terreinen van
cultuurbeleid en uitvoering. Samenwerking, partnerschappen, een
voorkeursbehandeling en de oprichting van een Internationaal Fonds voor
culturele diversiteit worden genoemd als instrumenten.

Dit sluit goed aan bij het Nederlands Internationaal Cultuur Beleid en
Cultuur en Ontwikkelingsprogramma. Culturele samenwerking maakt
integraal deel uit van het Nederlands buitenlands beleid en culturele
ontwikkeling ook in ontwikkelingslanden wordt gezien als essentieel.
Samen met andere nationale en internationale donoren maakt Nederland
zich hard om ook het culturele aspect een plaats te geven binnen
ontwikkelingssamenwerking. 

Voorbeelden van culturele uitwisseling met ‘ontwikkelingslanden’:

Focus Marokko, project met tentoonstelling en reizende tentoonstelling
met Marokkaans erfgoed. Het Wereldmuseum coördineert het project met
middelen van OCW (Cultuurnota 2005-2008).

Voorbeelden media en ontwikkelingssamenwerking:

Het aan de Wereldomroep verbonden internationale opleidingscentrum, het
Radio Nederland Training Centrum (RNTC), verzorgt trainingen voor
journalisten, programmamakers en docenten uit ontwikkelingslanden en
fungeert als media- en communicatieadviseur. Daarnaast participeert het
RNTC in samenwerkingsprojecten gericht op de ontwikkeling van radio en
televisie in ontwikkelingslanden. 

De Vlaamse en Nederlandse publieke omroep en de Wereldomroep werken
samen in een satellietprogrammering (‘het beste van Vlaanderen en
Nederland’, BVN) gericht op Noord- en Midden Amerika, de Cariben,
Zuid-Oost Azië en het zuiden van Afrika. 

De Wereldomroep en de publieke omroep steunen eveneens incidenteel
projecten in ontwikkelingslanden, evenals de OLON, de organisatie van
lokale publieke omroepen die actief is in de internationale
samenwerkingsorganisatie voor de lokale omroep AMARC. 

Andere Nederlandse Niet Gouvermentele Organisaties, actief op het
snijvlak van media, ict en culturele/ maatschappelijke ontwikkeling zijn
bijvoorbeeld The International Institute for Communication and
Development (IICD), HIVOS, Press Now en Free Voice. Verder worden in de
vorm van projecten van NGO’s via het ministerie van Buitenlandse Zaken
maatschappelijke transformatieprojecten (‘MATRA’) ondersteund, die
op het terrein kunnen liggen van de media, journalistieke werkwijzen en
de kwalitatieve ontwikkeling van de mediasector. Matra staat open voor
diverse landen in Midden- en Oost-Europa alsook voor enkele landen in
Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

Artikel 18

Dit artikel betreft de instelling van een fonds voor culturele
diversiteit. Dit fonds kent geen verplichte contributie voor
verdragspartijen. Over de aanwending van de middelen wordt beslist door
het Intergouvernementeel Comité. Zij doet dit op grond van de
richtsnoeren van de Conferentie van partijen.

Artikel 19

Informatie zal worden uitgewisseld zowel via het UNESCO secretariaat als
via een gegevensbank die door UNESCO zal worden opgezet. Dit artikel
vormt een aanvulling op het bepaalde in artikel 9 van het Verdrag.



artikel 20

Over de verhouding van het Verdrag tot andere verdragen is bepaald dat
het Verdrag niet ondergeschikt is aan andere verdragen, noch zijn andere
verdragen ondergeschikt aan het Verdrag. Het Verdrag doet dus geen
afbreuk aan verplichtingen voortvloeiende uit andere verdragen
(waaronder WTO-verdragen). Daarnaast dienen verdragspartijen bij het
opstellen, interpreteren en toepassen van andere verdragen rekening te
houden met de relevante bepalingen van dit Verdrag. Door verdragen in
onderlinge samenhang te bekijken, wordt de complementariteit tussen
verdragen gewaarborgd. Met deze tekst is een redelijk evenwicht bereikt,
dat enerzijds voldoende aanknopingspunten biedt om culturele belangen
waar nodig te beschermen, maar anderzijds geen vrijbrief biedt voor
protectionistisch misbruik.

Artikelen 21 tot en met 24

In deze artikelen worden de organen van het Verdrag vastgesteld. Er
wordt een Conferentie van partijen ingesteld die het hoogste en plenaire
orgaan van het Verdrag is. 

Verder wordt een Intergouvernementeel Comité voor de bescherming en de
bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen ingesteld. Beide
organen zullen worden bijgestaan door het secretariaat van UNESCO. 

Artikel 25 

De in dit artikel opgenomen bepalingen over geschillenbeslechting worden
deels uitgewerkt in de Bijlage bij het Verdrag. De Bijlage vormt een
integrerend onderdeel van het Verdrag en is aan te merken als zijnde van
uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage behoeven op
grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de
Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden. 

Artikel 28

Op grond van artikel 28 dient elk land een contactpunt aan te wijzen. In
Nederland is dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

III Koninkrijkspositie

De Regering van de Nederlandse Antillen acht medegelding van het Verdrag
niet wenselijk, aangezien de implementatie van het Verdrag
uitvoeringswetgeving met zich meebrengt. Het huidige budget van de
Nederlandse Antillen noopt tot het stellen van beleidsprioriteiten, met
als gevolg dat voorrang zal worden gegeven aan andere prioritaire
wetgevingstrajecten.

De Regering van Aruba acht medegelding van het Verdrag evenmin
wenselijk. Aruba erkent het belang van dit Verdrag en de mogelijke
positieve uitwerking hiervan op de culturele ontwikkeling in Aruba.
Aruba beschikt op dit moment echter niet over voldoende expertise en
middelen om daadwerkelijk inhoud te kunnen geven aan dit Verdrag. De
onbekendheid van de mogelijke financiële consequenties staat
medegelding ook in de weg. Voorts zijn er nog een reeks andere factoren
die een rol spelen, zoals o.a. de kleinschaligheid van het eiland en het
feit dat de Arubaanse bevolking altijd uit groepen migranten bestond,
waardoor er op natuurlijke wijze integratie plaatsvindt. 



De goedkeuring wordt derhalve alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De minister van Buitenlandse Zaken

 www.unesco.org 

 Kamerstukken II 1998/99, 26 597, nr. 1

 www.minocw.nl

 www.minocw.nl