[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Derde voortgangsrapportage Passend onderwijs

Bijlage

Nummer: 2009D27985, datum: 2009-06-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Voortgang van het programma Passend onderwijs (2009D27984)

Preview document (🔗 origineel)


Derde voortgangsrapportage Passend onderwijs

Juni 2009

Inhoudsopgave

Inleiding

Kwaliteit van het onderwijs

Vorming regionale netwerken

Eénmeting

Onderzoek koplopers

Startsubsidie en veldinitiatieven

Experimenten

Flankerend beleid

Positie cluster 1 en 2

Passend onderwijs en mbo

Versterking positie personeel en ouders

Versterking positie ouders

Versterking positie personeel 

Afstemming onderwijs en zorg

Dyslexie

Integraal indiceren

AWBZ in het onderwijs

Knelpunten hulpmiddelen (motie Biskop)

Knelpunten onderwijs/ zorg (motie Kraneveldt)

1. Inleiding

Voor u ligt de derde voortgangsrapportage Passend onderwijs. Deze
rapportage vormt een bijlage bij de brief over de voortgang Passend
onderwijs van juni 2009 aan de Tweede Kamer. 

In de afgelopen periode is in de regio’s door veel partijen in het
onderwijs hard gewerkt aan de uitwerking en vormgeving van Passend
onderwijs. Over de activiteiten en de resultaten daarvan leest u meer in
voorliggende rapportage. In hoofdstuk 2 wordt ingezoomd op het
kwaliteitstraject om het onderwijs aan leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben in het regulier- en het speciaal onderwijs te
verbeteren. De stand van zaken met betrekking tot de vorming van de
regionale netwerken staat in hoofdstuk 3. In antwoord op het verzoek van
de Tweede Kamer wordt in hoofdstuk 4 de relatie tussen mbo en Passend
onderwijs beschreven. In hoofdstuk 5 kunt u meer lezen over de
versterking van de positie van de ouders en de leerkrachten. In
hoofdstuk 6 tenslotte, wordt ingegaan op de afstemming onderwijs zorg.
In dat hoofdstuk wordt onder meer een reactie gegeven op de moties die
zijn ingediend tijdens de behandeling van de OCW begroting in december
2008. Het betreft allereerst de motie over de knelpunten in de
verstrekking van leerhulpmiddelen voor visueel beperkte en dyslectische
studenten, ingediend door de leden Biskop, Kraneveldt en Slob
(Kamerstukken 2008/ 2009, 31700VIII, nr. 89). Daarnaast betreft het de
motie, ingediend door de leden Kraneveldt en Dibi waarin wordt verzocht
de ontschotting tussen onderwijs en zorg tot een speerpunt van beleid te
maken en te komen met een plan van aanpak (Kamerstukken 2008/ 2009,
31700VIII, nr. 100). 

2. Kwaliteit van het onderwijs

In de notitie Kwaliteit Passend onderwijs bij de tweede
voortgangsrapportage is een aantal maatregelen genoemd om de kwaliteit
van het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) te verbeteren. Daarbij
staat het vergroten van de opbrengstgerichtheid van het (v)so centraal.
Een ‘opbrengstgericht’ onderwijs, dat uitgaat van wat leerlingen wel
kunnen en niet van wat ze niet kunnen. Niet alleen in het (v)so, maar
ook als het gaat om leerlingen met een rugzakje of andere extra
ondersteuning in het regulier onderwijs. In dit hoofdstuk wordt u
geïnformeerd over de voortgang van de in de notitie geschetste
activiteiten.

Regulier onderwijs 

In het kader van de invoering van referentieniveaus Nederlandse taal en
rekenen/wiskunde in 2010 is bijzondere aandacht voor de groep leerlingen
die het eerste referentieniveau niet of niet zonder meer zullen halen.
Daarbij gaat het niet alleen om leerlingen met een leerlinggebonden
financiering (lgf), maar ook om leerlingen met een potentiële indicatie
voor het praktijkonderwijs of leerweg ondersteunend onderwijs en
leerlingen met bijvoorbeeld dyslexie of ernstige reken/wiskundeproblemen
of dyscalculie. In overleg met de sectorraden en deskundigen wordt een
pakket aan maatregelen ontwikkeld om deze leerlingen gedurende hun hele
schoolloopbaan zo goed mogelijk te ondersteunen en de aansluiting tussen
de verschillende schoolsoorten te optimaliseren. Over de activiteiten
die in het kader van de invoering van de referentieniveaus Nederlandse
taal en rekenen/wiskunde plaatsvinden dan wel zijn voorgenomen wordt u
via het Programma Doorlopende leerlijnen geïnformeerd. 

In dit kader is een kwalitatief goede ambulante begeleiding vanuit het
(v)so van belang. In de notitie is sprake van een aantal door de
WEC-raad te ontplooien initiatieven. Inmiddels heeft, zo blijkt uit een
tussenrapportage van de WEC-raad, overleg met betrokken partijen
plaatsgevonden en is er een instrument (Aantoonbaar Betere Ambulante
Begeleiding) ontwikkeld, dat inmiddels bij 6 regionale expertisecentra
wordt gebruikt; 6 anderen volgen op korte termijn. Ook is er door de
taakgroepen ambulante begeleiding van de verschillende clusters overleg
gevoerd over het organiseren van clusteroverstijgende ambulante
begeleiding. In regionale bijeenkomst wordt dit uitgewerkt. Verder is op
verschillende studiedagen aandacht besteed aan (preventieve) ambulante
begeleiding en de relatie met bijvoorbeeld de ZAT’s.

Speciaal basisonderwijs

Een van de doelstellingen die in de notitie wordt genoemd is dat de
docent in het speciaal basisonderwijs van elke leerling in beeld heeft
wat de prestaties in relatie tot het ontwikkelingsperspectief van de
leerling is. In dat opzicht is een goede vooruitgang geboekt en lijken
de investeringen van de afgelopen jaren nu hun vruchten af te werpen. In
een onlangs opgeleverde rapportage over het onderzoek naar de
kwaliteitsverbetering van  zwakke en risicovolle scholen voor speciaal
basisonderwijs concludeert de inspectie dat er sprake is van een forse
verbetering. Bij slechts 14% van de bezochte scholen is nu nog sprake
van een onvoldoende basiskwaliteit, in 2005/2006 was dat nog meer dan
50%. Deze verbetering valt voor een groot deel toe te schrijven aan het
feit dat speciale scholen voor basisonderwijs nu veel beter dan voorheen
in staat zijn het ontwikkelingsperspectief van hun leerlingen in kaart
te brengen. De inspectie concludeert dat het sbo in toenemende mate meer
opbrengstgericht en planmatig werkt. Het is belangrijk om deze
ontwikkeling samen met de PO-raad en het landelijk werkverband sbo te
blijven ondersteunen. 

De doelstelling om de kwaliteit van het reken- en taal onderwijs op het
sbo te verbeteren middels taal- en rekenverbetertrajecten en LIST loopt
goed. Inmiddels doen meer dan 100 scholen mee aan de  taal- en
rekenverbetertrajecten en eveneens meer dan 100 scholen aan LIST. Het
voornemen is om het aantal deelnemende scholen nog dit jaar uit te
breiden, waarbij extra aandacht dient te zijn voor de zwakke en
risicovolle scholen. 

In samenwerking met de sbo-scholen heeft Cito inmiddels een
leerlingvolgsysteem voor leerlingen met een ontwikkelingsachterstand
ontwikkeld. Daardoor zal het op termijn mogelijk zijn om de opbrengsten
(leerresultaten) van het sbo beter in kaart te brengen. Een eerste
aanzet is voorzien met een nulmeting rekenen en taal in het najaar van
2009. 

Speciaal onderwijs (so)

Voor het so zijn kerndoelen ontwikkeld, die naar verwachting 1 augustus
a.s. in werking zullen treden. Ter invulling van de kerndoelen
Nederlandse taal en rekenen/wiskunde zullen referentieniveaus worden
vastgesteld en ingevoerd. Dit laatste geldt niet voor de groep zeer
moeilijk lerenden en meervoudig gehandicapten. Net als voor het regulier
basisonderwijs geldt, dat niet alle leerlingen het eerste niveau zullen
halen. Wel is het van belang om de doorstroom naar vervolgonderwijs,
hetzij regulier hetzij speciaal, te optimaliseren en via valide,
betrouwbare en objectieve gegevens te laten zien waar de leerling zich
ten opzichte van de referentieniveaus bevindt. Daarvoor is een goed
leerlingvolgsysteem, het in kaart brengen dan het
ontwikkelingsperspectief, het beschikken over handreikingen voor
gedifferentieerde leerroutes en passende leermiddelen, essentieel. De in
de notitie aangekondigde activiteiten liggen allemaal op schema. In het
najaar zal met een studiedag een begin worden gemaakt met het werken met
een ontwikkelingsperspectief in het speciaal onderwijs. Daarbij wordt
vanzelfsprekend gebruik gemaakt van de ervaringen die hiermee in het sbo
zijn opgedaan.

De referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen/wiskunde zullen voor
het speciaal onderwijs middels een bovensectorale wet worden ingevoerd.
Voor het voortgezet speciaal onderwijs zal dit via de in de Notitie
Wetgeving beschreven wijzigingen van de WEC in verband met Passend 
onderwijs en Passende kwalificaties gebeuren. De komende periode wordt
een aantal activiteiten uitgevoerd om de haalbaarheid van de niveaus te
onderzoeken en in kaart te brengen welke additionele (ontwikkel-)
activiteiten nog moeten plaatsvinden om en zorgvuldige invoering te
garanderen. In de najaarsrapportage hoop ik u hierover uitgebreider te
kunnen informeren.  

Het aantal scholen dat deelneemt aan een reken of taalverbetertraject
van de PO-raad is nu 65, het aantal scholen dat deelneemt aan LIST ligt
rond de 40. Mede gelet op de invoering van de referentieniveaus is het
van belang dat het speciaal onderwijs een kwalitatief hoogstaand
onderwijsaanbod op het gebied van Nederlandse taal en rekenen/wiskunde
biedt. Daarom is voorzien in een nulmeting om de huidige leerresultaten
in kaart te brengen en gedurende een aantal jaren te monitoren.
Daarnaast wordt waar mogelijk aangesloten bij de activiteiten die de
PO-raad uitvoert in het kader van opbrengstgericht leiderschap. Ik hoop
u hierover eveneens in het najaar uitgebreider te informeren. 

Om de invoering van ZEK (zelfevaluatie kwaliteitszorg) te ondersteunen,
heeft de wecraad een begin gemaakt met de aangekondigde visitaties.
Inmiddels zijn met drie rec’s afspraken gemaakt. Een ander instrument
om de doelgerichtheid en daarmee de kwaliteit van het onderwijs te
verbeteren is het werken met leerlijnen. Inmiddels, zo blijkt uit een
tussenrapportage van de WEC-raad, werken 100 scholen met deze
leerlijnen. 

 Voortgezet speciaal onderwijs (vso)

De  in de notitie kwaliteit opgenomen voornemens zijn inmiddels meer
uitgewerkt. Zo is de stuurgroep Passende kwalificaties operationeel,
evenals drie werkgroepen, die zich buigen over de vormgeving van de drie
in de bijgevoegde notitie wetgeving genoemde uitstroomprofielen,
diplomagericht, arbeidsmarktgericht en (arbeidsmatige) dagbesteding. In
de werkgroepen nemen deskundigen vanuit een groot aantal invalhoeken
deel. Via nieuwsbrieven worden direct betrokkenen en het betreffende
onderwijsveld geïnformeerd. In het najaar zullen in de regio
resonansbijeenkomsten worden georganiseerd om de betrokkenheid en het
draagvlak voor de voorgenomen wijzigingen te verbreden. 

Voor het vso wordt een voorstel uitgewerkt voor ontwikkeling van
uitstroomprofielen (arbeidsmatige) dagbesteding en arbeidsmarktgericht.
Voor het uitstroomprofiel diplomagericht geldt, dat de kerndoelen
onderbouw voortgezet onderwijs van toepassing zullen zijn. De
referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen/wiskunde worden hierin
meegenomen. 

Om voor leerlingen uit het vso een betere overgang naar de arbeidsmarkt
te bewerkstelligen, is een aantal projecten in gang gezet. Samen met de
ministeries van SZW, J&G, en VWS loopt een cultuurprogramma om te
stimuleren dat jongeren met een beperking, ouders, professionals en
werkgevers meer gaan denken in termen van mogelijkheden. Daarnaast wordt
(onder verantwoordelijkheid van het ministerie van SZW)
geëxperimenteerd met de stage-jobcoach. De stage-jobcoach begeleidt
leerlingen met een beperking al tijdens de stage in het laatste
schooljaar. De overstap van onderwijs naar arbeid wordt hierdoor voor de
jongere naar verwachting makkelijker. Scholen in het voortgezet speciaal
onderwijs kunnen ook ESF-subsidie aanvragen voor investeringen om hun
onderwijs meer in te richten op arbeidstoeleiding. In het land zijn tot
slot veel initiatieven waarbij onderwijs, werkgevers, gemeente, zorg en
UWV goed samenwerken om jongeren zo goed mogelijk naar arbeid te
begeleiden. Deze samenwerking in de regio wordt de komende periode
verder gestimuleerd.  

(Zeer) zwakke scholen

Ondanks het feit dat het aantal zwakke sbo-scholen fors is gedaald, is
extra aandacht voor (zeer) zwakke scholen in het sbo en (v)so
noodzakelijk. Juist voor deze groep kwetsbare leerlingen  zijn sterke en
goed presterende scholen nodig. Zowel het landelijk werkverband SBO als
de WEC-raad zetten zich in zwakke scholen te ondersteunen. Beide
instellingen hebben in kaart gebracht of en zo ja aan welke
ondersteunende en kwaliteitsverbeterende trajecten (zeer) zwakke en
risicovolle scholen deelnemen. Uit deze inventarisatie blijkt dat hier
nog veel verbetering mogelijk is. 

Daarvoor zal aangesloten worden bij het ondersteuningsaanbod dat de
PO-raad onder het motto ‘Goed worden en goed blijven’ aanbiedt.
Vanzelfsprekend zijn zowel het landelijk werkverband als de WEC-raad
hier bij betrokken. 

3.1. Vorming regionale netwerken

3.1. Eénmeting volgsysteem 

Om de ontwikkeling van Passend onderwijs van onderop in beeld te houden
is in het voorjaar van 2009 de éénmeting van het volgsysteem Passend
Onderwijs gehouden (voor het volledige rapport, zie bijlage 4). Dit is
een vervolg op de nulmeting van begin 2008 en brengt in beeld welke
stappen in de regionale netwerken sinds vorig jaar zijn gezet. Om een
goed beeld te krijgen van de ontwikkelingen zijn gesprekken gevoerd met
alle 78 (beoogde) regionale netwerken. In de zogenaamde
koploperregio’s zijn deze gesprekken gevoerd door de ECPO. In drie
regio’s zijn tevens verdiepende gesprekken gevoerd met
vertegenwoordigers van scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo),
praktijkonderwijs (pro) en (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so. Voor
een nadere duiding zijn de (getalsmatige) bevindingen met de regionale
gesprekspartners besproken. Enkele belangrijke resultaten op de vijf
kernpunten van het volgsysteem: 

Voor wat betreft de vorming van regionale netwerken is ten opzichte van
de nulmeting sprake van een duidelijke vooruitgang. In nagenoeg alle
regio’s heeft men begin 2009 onderling kennis gemaakt, een
gezamenlijke intentieverklaring opgesteld en een startsubsidie
aangevraagd. Begin 2008 was dit in aanmerkelijk minder regio’s het
geval. Dit betekent dat in een jaar tijd in veel regio’s veel werk is
verzet. Veel regio’s zijn trots op het tempo en de open, constructieve
sfeer waarin dit is gerealiseerd. 

Ook bij de samenwerking op netwerkniveau is sprake van een vooruitgang
ten opzichte van de nulmeting. In meer netwerken zijn de
onderwijspartners onderling vormen van samenwerking aangegaan en heeft
men afspraken daarover vastgelegd. De samenwerking met overige partners
(zoals jeugdzorg, maatschappelijk werk en de lokale overheid) blijft
hierbij nog achter, maar ook die vorm van samenwerking en formalisatie
komt begin 2009 vaker voor dan een jaar geleden. 

De gesprekspartners geven aan dat in veel regio’s feitelijk wel wordt
samengewerkt, maar dat activiteiten lang niet altijd op het niveau van
het regionaal netwerk worden geformaliseerd. Er gebeurt veel in de
samenwerking tussen scholen onderling en bilateraal tussen
samenwerkingsverbanden. Zij vermijden zo ‘bestuurlijke drukte’ en
werken toch gezamenlijk aan Passend onderwijs. Door alleen te kijken
naar datgene wat gebeurt en wordt verankerd op het niveau van het
regionaal netwerk (de focus van deze éénmeting) loopt men volgens de
gesprekspartners het risico de ontwikkelingen die óók plaatsvinden op
school- en samenwerkingsverbandniveau te missen.

Over de gerealiseerde samenwerking – zowel bilateraal als op
netwerkniveau – zijn de regio’s tevreden. 

 

De inhoudelijke agenda staat in veel regio’s nog in de kinderschoenen.
Voordat men zover is, zijn volgens de gesprekspartners eerst diverse
procesmatige stappen aan de orde. Bij het opstellen van het volgsysteem
Passend onderwijs ging men ervan uit dat partners in de regio een
netwerk vormen, gaan samenwerken en vervolgens een inhoudelijke agenda
formuleren, waar ook de betrokkenheid van personeel en ouders onderdeel
van uitmaken. De gesprekspartners signaleren dat in de praktijk geen
sprake is van een ‘grote stappen, snel thuis’ – proces, maar dat
in plaats daarvan een proces optreedt van vele kleine stappen. Het
proces richting de vormgeving van Passend onderwijs is fijnmaziger en
tijdrovender dan vooraf gedacht. Deze tussenstappen én de bilaterale
activiteiten op de niveaus onder regionaal netwerk zorgen er echter wel
voor dat er een échte inhoudelijke agenda ontstaat die meer is dan
papier: het is verankerd en heeft meer inhoud en meer substantie.  

Centrale thema’s in de inhoudelijke agenda’s van de regio’s zijn
het instellen van één loket voor integrale indicatiestelling, gevolgd
door de zorg voor doorlopende leerlijnen en versterking van de
handelingsbekwaamheid van personeel. 

De betrokkenheid van personeel blijft nog enigszins achter. Wel is er
ten opzichte van de nulmeting nu in meer regio’s duidelijk hóe deze
wordt geregeld. De meeste gesprekspartners zijn van mening dat scholen
en hun besturen wel degelijk werken aan de gewenste vorm van
betrokkenheid; dit loopt echter vaak langs de ‘decentrale weg’ en in
mindere mate op het niveau van het regionaal netwerk. Bij
professionalisering- en scholingstrajecten is volgens gesprekspartners
bijvoorbeeld vaak sprake van nauwe betrokkenheid van personeel bij de
besluitvorming, zij het dat die dan loopt via de bestaande kanalen van
medezeggenschap op school- en bovenschools niveau. De
deskundigheidsbevordering en professionalisering zijn in 2009 duidelijk
bij meer regio’s aan de orde dan vorig jaar.

De betrokkenheid van ouders laat ook enige vooruitgang zien in die zin
dat ook hier méér regio’s duidelijk hebben hoe ze dit gaan regelen.
Ook wordt in meer regio’s dan in 2008 het geval was, gewerkt aan
onafhankelijke individuele ondersteuning voor ouders en zijn daarover
afspraken gemaakt. Er zijn echter nog geen grote stappen voorwaarts
gezet. Wel is de indruk van de gesprekspartners dat ook voor de
betrokkenheid van ouders activiteiten plaatsvinden op decentraal niveau.


De gesprekspartners signaleren ten slotte dat – ook al kan het traject
Passend Onderwijs op breed draagvlak rekenen – het proces zelf in de
scholen en hun besturen niet altijd de eerste prioriteit heeft. Er komt
veel op scholen af, waaronder de wens om te investeren in de kwaliteit
van het onderwijs (o.m. de kwaliteitsagenda’s primair- en voortgezet
onderwijs). Er bestaat de neiging om deze ontwikkeling voorrang te geven
boven Passend onderwijs. Ook bestaat het risico dat de ontwikkeling van
‘kwaliteit’ op schoolniveau ertoe leidt dat scholen leerlingen met
mínder zorgbehoefte gaan selecteren. 

De éénmeting geeft een goed beeld van de ontwikkelingen van Passend
onderwijs in de regionale netwerken. Op een aantal punten is een
duidelijke vooruitgang te zien in 2009 ten opzichte van de situatie in
2008. Andere punten lijken achter te blijven. Extra impulsen om
bijvoorbeeld de betrokkenheid van personeel en ouders verder te
stimuleren staan elders in deze voortgangsrapportage. 

De uitkomsten uit de éénmeting geven in elk geval aanleiding om het
volgsysteem uit te breiden. Om recht te doen aan de ontwikkelingen in
het veld, zal in de volgende meting ook worden ingezoomd op de
fijnmaziger processtappen en de multi-level ontwikkelingen in de
regio’s. 

Het signaal van de gesprekspartners dat scholen in hun streven naar
betere kwaliteit leerlingen met mínder zorgbehoefte gaan selecteren om
zo te voorkomen dat zij het risico lopen een slechte beoordeling te
krijgen van de inspectie vergt op korte termijn nadere actie. Punt van
aandacht is dat de definitie van ‘zorgleerling’ klaarblijkelijk nog
onvoldoende eenduidig is en dat het begrip ‘toegevoegde waarde’ nog
onvoldoende operationeel wordt gemaakt in de opbrengstgegevens. De aan
te passen wetgeving vergt per definitie een bijgesteld toezichtkader.
Met de inspectie bezie ik hoe een meer bevredigend antwoord kan worden
verkregen op deze actiepunten en hoe en wanneer deze een vertaling
kunnen krijgen in een bijgesteld toezichtkader. Mogelijk biedt de in het
kader van de referentieniveaus rekenen en taal geïntroduceerde
referentiekaart ook in dit opzicht perspectief. 

3.2. Stand van zaken koplopers

De Evaluatiecommissie Passend Onderwijs (ECPO) heeft een onderzoek uit
laten voeren naar de stand van zaken in de ‘koplopers Passend
onderwijs’. In dit onderzoek is de startsituatie onderzocht in zes
regio’s met een veldinitiatief en drie regio’s die een experiment
zullen starten (voor het volledige rapport, zie bijlage 5). Het
onderzoek betrof meerdere onderdelen: een documentanalyse, interviews
met sleutelfiguren in de regionale netwerken, groepsgesprekken met
betrokkenen die niet in formele overlegstructuren participeren
(schoolleiders, leerkrachten en ouders) en een kwantitatieve analyse. 

Enkele belangrijke inhoudelijke bevindingen:

Alle regio’s hebben een bestuurlijke structuur met een regiegroep of
bestuur en projectgroepen. Soms ook adviesgroepen en platforms van
ouders en leerkrachten. Samenwerking tussen onderwijs en zorg vindt in
zes regio’s ook plaats op bestuurlijk niveau. Met zorgpartijen bestaan
verder verschillende samenwerkingsvormen (o.a. binnen het loket). 

Het inrichten van één loket staat hoog op de agenda. Regio’s kiezen
hierbij voor het front-office/ back-office model, maar vullen dit wel
verschillend in. Handelingsgerichte, integrale indicatiestelling wordt
zowel binnen het onderwijs als geïntegreerd met zorg ingevuld. Dit
thema is bij de meeste koplopers nog in de fase van plan- en
oordeelsvorming.

Zorgplicht wordt in de regio’s niet gezien als ‘Zwaard van
Damocles’. Met een dekkend onderwijscontinuüm en het gegroeide
vertrouwen tussen de schoolbesturen zal het voldoen aan de zorgplicht
naar verwachting geen probleem opleveren. Er is in de regio’s nog geen
besluitvorming over het al dan niet verplichtende karakter van het
regionale (plaatsings)advies.

Tav het onderwijscontinuüm ontwikkelt zich een breed pallet aan
voorzieningen tussen regulier en speciaal onderwijs. Regio’s zien dit
niet als nieuw, maar als voortzetting van bestaand beleid. De vraag is
wel wanneer het onderwijscontinuüm dekkend is. De regio’s kiezen
liever voor grotere zorgbreedte van reguliere scholen, dan voor een
model waarin scholen zich specialiseren. De doorgaande leerlijn po-vo is
nog een belangrijk punt van aandacht. 

De bekendheid met Passend onderwijs onder leerkrachten is vooralsnog
gering. Schoolbesturen en –directies zien de noodzaak om hiermee snel
aan de slag te gaan. Vaak zijn al communicatie- en
informatieactiviteiten gestart. Daarnaast zijn regio’s gericht bezig
met het scholen/ professionaliseren van het huidige personeel, bestaande
uit zowel leerkrachten als bijvoorbeeld intern begeleiders en
zorgcoördinatoren. Zeven regio’s hebben tevens contacten met
lerarenopleidingen tbv de competenties van de toekomstige leerkrachten.
De wijze waarop op netwerkniveau leerkrachten als collectief bij de
ontwikkeling en verdere inrichting van passend onderwijs betrokken
moeten worden verschilt en is vaak nog niet formeel besloten. 

De regio’s onderkennen het belang van versterken van de positie van
ouders. Op individueel niveau vormt het ene loket vaak het uitgangspunt.
Het collectieve niveau wordt in de regio’s op verschillende manieren
uitgewerkt (regionaal ouderplatform, kerngroep van ouders, lid
stuurgroep of nog nader te onderzoeken). Hierover is vaak nog geen
formeel besluit genomen. 

Over de financiering van voorzieningen zijn regio’s veelal nog in
gesprek. De voorkeur van regio’s lijkt uit te gaan naar het
ontschotten en bundelen van de beschikbare middelen op het niveau van
het regionale netwerk. 

Het proces in de regio’s om te komen tot gezamenlijke ambities,
intenties en plannen verloopt relatief traag. De onderzoekers geven aan
dat dit samenhangt met onder meer het aantal onderwijspartners per regio
en de aard van het proces (complexe omgeving, partijen die nog
vertrouwen moeten opbouwen, inhoud geven aan abstracte uitgangspunten).
Het proces zal zich niet gemakkelijk laten versnellen. De vraag of het
realistisch is dat Passend onderwijs in 2011/2012 overal ingevoerd is,
hangt af van wat er dan precies ‘af’ moet zijn. Er is behoefte aan
helderheid over wat er op de diverse thema’s in 2011 gerealiseerd
dient te zijn. Specifiek is behoefte aan helderheid over:

de minimumvoorwaarden waaraan de collectieve belangenbehartiging van
ouders in de regionale netwerken moet voldoen;

de randvoorwaarden indien gekozen wordt voor één regionale
indicatiecommissie die werkt met eigen criteria, inclusief
budgetfinanciering;

de samenhang tussen één loket en de Centra voor Jeugd en Gezin
(CJG’s). 

De wetgevingsnotitie Passend onderwijs, die met voorliggende rapportage
aan de Kamer wordt gestuurd, geeft de helderheid over de ondersteuning
van ouders en over de eisen die worden gesteld aan de inrichting van
één loket in 2011 (via het zogenaamde front- backofficemodel). In de
brief over de Zorgadviesteams (ZAT’s) die een dezer dagen naar de
Kamer wordt gestuurd, wordt nader ingegaan op de relatie tussen ZAT’s,
CJG’s en Passend onderwijs.  

Doordat het onderzoek in opdracht van de ECPO dieper ingaat op de
ontwikkelingen in een aantal regio’s vormt het een goede aanvulling op
de éénmeting. Het onderzoek biedt zicht op de stand van zaken in de
verschillende regio’s, de (diversiteit in) keuzes die in de regio’s
worden gemaakt en verschillende fasen waarin de thema’s zich bevinden.
De ontwikkelingen in deze regio’s vormen een belangrijke bron voor de
vormgeving van Passend onderwijs. De wetgevingsbrief komt in belangrijke
mate tegemoet aan de behoefte die bestaat aan heldere kaders. Op het
belang van extra aandacht voor leraren en ouders wordt later in deze
rapportage teruggekomen. 

3.3. Startsubsidies en veldinitiatieven

In de eerste voortgangsrapportage heb ik u geïnformeerd over de
regeling op basis waarvan regionale netwerken een startsubsidie of een
subsidie voor een veldinitiatief kunnen aanvragen. In de tweede
voortgangsrapportage heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken op
dat moment en over de uitvoering van de regeling bij CFI. Hierna ga ik
in op de recente ontwikkelingen.

De startsubsidies

Het gaat goed met de aanvragen voor de startsubsidies: inmiddels zijn 64
aanvragen startsubsidie ingediend, waarvan er nog 3 moeten worden
goedgekeurd. Dit betekent dat het overgrote deel (86%) van de regionale
netwerken al actief een start heeft gemaakt met de voorbereidingen van
Passend onderwijs. Er zijn nog 10 samenwerkingsverbanden vo, die nog
geen regionaal netwerk hebben gevormd waarvoor een startsubsidie is
aangevraagd. In deze regio’s liggen er vaak nog bestuurlijke
vraagstukken inzake regioafbakening en/of regiosamenstelling. Ook is in
een aantal gevallen meer tijd nodig om tot gezamenlijk gedragen
intentieverklaringen te komen. In vrijwel alle gevallen zal men nog dit
jaar tot een aanvraag komen. Om het aanvragen van een startsubsidie voor
deze regio’s gemakkelijker te maken, heeft CFI een aanvraagformulier
startsubsidie gemaakt. Hierbij zijn de potentiële deelnemers vast
ingevuld, waardoor de kans dat BRINnummers worden vergeten aanzienlijk
wordt verkleind. Een belangrijke reden voor frustratie in de
aanvraagprocedure wordt daarmee aangepakt. 

De veldinitiatieven

Inmiddels hebben 10 veldinitiatieven de beschikking en de bijbehorende
middelen voor de subsidie veldinitiatief ontvangen. Dit zijn de
regio’s Arnhem, Refo-Zorg, Midden-Brabant, Noord-Limburg,
Weert-Leudal-Thornerkwartier en Twente (alle deelnemer aan het
Koplopersonderzoek) en de regio’s Gorinchem, Apeldoorn, Rijnstreek en
Zuid-Limburg (niet meegenomen in het Koploperonderzoek). Naast deze 10
veldinitiatieven zijn er nog drie regio’s die binnenkort een
experiment starten. Dit zijn de regio’s Eemland, Almere en Deventer
(ook meegenomen in het Koploperonderzoek). 

Daarnaast hebben eveneens 15 regio’s aangegeven naar verwachting op
korte termijn een subsidie veldinitiatief aan te vragen. Alle regio’s
die een veldinitiatief willen aanvragen kunnen dat doen op basis van een
vernieuwde regeling, die dit voorjaar is gepubliceerd. De
veldinitiatieven die op basis van de vorige regeling zijn gestart,
worden automatisch verlengd. De lopende en de nieuwe veldinitiatieven
hebben in principe een looptijd tot 1 augustus 2011. Zij ontvangen ieder
schooljaar de bijbehorende subsidiemiddelen. 

Ook bij de veldinitiatieven is de aanvraagprocedure vereenvoudigd. Vanaf
mei zijn ook voor de veldinitiatieven aanvraagformulieren beschikbaar,
waarin de deelnemers zijn opgenomen zoals die door het betreffende
netwerk zijn aangemeld bij het aanvragen van de startsubsidie. Regio’s
hoeven nu alleen nog wijzigingen door te geven. 

Overzichtskaartje

In de onderstaande kaart staat de huidige situatie weergegeven van de
vorming van de regionale netwerken. Op basis van de postcodes waar
scholen staan gevestigd is geografisch weergegeven in welke gebieden
startsubsidies en veldinitiatieven zijn toegekend. De witte vlakjes op
de kaart betreffen postcodegebieden waar geen scholen gevestigd zijn.
Hierdoor kan het zo zijn dat in gebieden waar bijvoorbeeld wel een
veldinitiatief is aangevraagd, het kaartje een witte vlek laat zien. Bij
de veldinitiatieven staan niet alle samenwerkende scholen in hetzelfde
geografische gebied. Dit heeft te maken met het reformatorische
samenwerkingsverband, waar reformatorische scholen verspreid over
Nederland aan deelnemen. Bij het begin van het nieuwe schooljaar zal een
website beschikbaar komen waarin meer in detail de voortgang van Passend
onderwijs geografisch kan worden gevolgd. Met een speciale
functionaliteit zal het ook mogelijk zijn om per netwerk te zien welke
scholen van welke schoolsoorten precies deelnemen. 

3.4. Experimenten

Beleidsregel brede en smalle experimenten 

Op 27 februari 2009 is de beleidsregel Experimenten Passend onderwijs
gepubliceerd. Deze beleidsregel vormt de basis voor het inrichten van
brede en smalle experimenten Passend onderwijs. 

De subsidie voor een breed experiment is bedoeld voor Regionale
netwerken die verder willen gaan met de ontwikkeling van Passend
onderwijs en daarbij willen afwijken van de huidige wettelijke
bepalingen. In een breed experiment kunnen netwerken bijvoorbeeld
experimenteren met budgetbekostiging in hun regio, met een andere wijze
van indiceren of met het inrichten van onderwijskundige
tussenvoorzieningen. De omvang van de subsidie bedraagt jaarlijks € 20
per ingeschreven reguliere leerling in het regionale netwerk. In de
beleidsregel wordt aangegeven op welke manier de Experimentenwet
onderwijs door OCW zal worden toegepast. Omdat elk experiment anders is,
wordt er per experiment maatwerk geleverd in de vorm van een op de
situatie toegesneden experimenteerbeschikking. Deze wordt in nauw
overleg tussen de aanvragers, CFI en OCW opgesteld. De uitwerking van de
eerste experimenten heeft veel tijd gekost. Dit komt omdat het voor alle
partijen zoeken is wat zij precies willen en wat uitvoeringstechnisch
mogelijk is. De uitvoering van de bekostiging van vooral de lgf en de
bekostiging van het (v)so zijn complex. Veranderingen daarin aanbrengen
kost tijd. Ik heb er vertrouwen in dat nu een aantal experimenten is
uitgewerkt, de volgende experimenten sneller zijn te realiseren. De vijf
regionale netwerken die een breed experiment willen inrichten worden
later in deze paragraaf nader beschreven. 

In een smal experiment kunnen scholen en samenwerkingsverbanden
samenwerken op een voor Passend onderwijs cruciaal thema. Zij kunnen
bijvoorbeeld experimenteren met clusteroverstijgend onderwijs, met
preventieve ambulante begeleiding of met een vergaande samenwerking
tussen scholen van verschillende onderwijssoorten. De samenwerkende
deelnemers van een smal experiment ontvangen hiervoor een éénmalige
subsidie van € 30.000. 

Eemland

Het regionaal netwerk Eemland is met ingang van 1 januari 2009 gestart
met een experiment Passend onderwijs. Het doel van dit experiment is de
kwaliteit (opbrengstgerichtheid) en de organisatie van het onderwijs aan
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben te verbeteren. Alle
leerlingen krijgen een passend onderwijstraject. In het experiment gaat
het, naast activiteiten gericht op de kwaliteitsverbetering, ook om het
verbinden van de bestaande zorgstructuren in het primair- en voortgezet
onderwijs (in een schakelklas binnen het vmbo), het vereenvoudigen van
de complexe regelgeving rondom de indicatiestelling (inrichten één
loket) en de bekostiging (budgetfinanciering). 

De positie van ouders wordt op meerdere manieren versterkt. Zo worden
ouders betrokken bij advies- en verwijstrajecten door trajectbegeleiders
en intern begeleiders. Vanuit het rec worden ouders individueel begeleid
in het traject van (voorbereiding van) de indicatiestelling. Verder is
er binnen het netwerk een onafhankelijke ouderraad voor de collectieve
positionering van ouders.

Om leraren voldoende toe te rusten om onderwijs te verzorgen voor
zorgleerlingen, wordt in de regio Eemland de deskundigheid van de
leraren versterkt, zowel binnen het reguliere als het (voortgezet)
speciaal onderwijs. Er zijn allerlei interne scholingsmogelijkheden,
zoals ‘omgaan met agressief gedrag’,  workshops autisme en extern
georganiseerde lezingen, onder andere over  schorsing en verwijderingen,
ADHD etc.

Het regionaal netwerk heeft er voor gekozen de budgetfinanciering
gefaseerd in te voeren. 

Met ingang van 1 augustus 2009 start het regionaal netwerk met
budgetfinanciering cluster 4. De inzet is dat in het schooljaar
2010-2011 cluster 3 volgt. 

Naast de budgetfinanciering wordt ook een aantal middelen gebundeld,
namelijk de middelen voor de leerlinggebonden financiering, de
reboundmiddelen, het regionaal zorgbudget voortgezet onderwijs, het
Weer-samen-naar-school(wsns)-budget en de experimenteermiddelen voor
Passend onderwijs. De reden voor de bundeling is dat op deze wijze de
middelen breed ingezet kunnen worden.

Het regionaal netwerk Eemland heeft één loket ingericht voor de
zorgtoewijzing/ indicatiestelling van leerlingen. Voorlopig wordt er
gewerkt met het zogenaamde model ‘frontoffice-backoffice’. Dat
betekent dat ouders en scholen op 1 plek terecht kunnen voor de
indicatiestelling, maar dat de indicatieorganen en de landelijke
indicatiecriteria overeind blijven. Binnen het experiment wordt de
mogelijkheid geboden om af te wijken. Het zorgplatform biedt binnen 14
dagen een Passend onderwijs/zorgarrangement aan.

Deventer

Sinds medio 2008 zijn gesprekken met vertegenwoordigers van de regio
Deventer gaande die er op zijn gericht dat vanaf 1 augustus 2009 een
experiment Passend onderwijs mogelijk wordt. Door het regionaal netwerk
Deventer en omstreken is in januari 2009 de aanvraag voor een experiment
Passend onderwijs schriftelijk ingediend. Aan het experiment doen de
scholen voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs die zijn verenigd
in het samenwerkingsverband 9.04 mee, de school voor voortgezet
onderwijs Etty Hillesum die het samenwerkingsverband VO 9.03 is, de
scholen die in de regio zijn gevestigd van het REC Groot Gelre (cluster
3) en REC Oost Nederland (cluster 4). Dit regionale netwerk telt 16.000
leerlingen. 

In het regionaal netwerk Deventer wordt 1-loket ingericht voor de
toewijzing van onderwijszorg- arrangementen aan leerlingen in het
regionaal netwerk. Door het loket wordt een geïntegreerde
indicatiestelling voor het (speciaal) basisonderwijs, het voortgezet
onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs gerealiseerd. Hierbij
wordt tevens gewerkt aan een vergaande samenwerking tussen onderwijs en
zorg en de vormgeving van een bovenschoolse zorgstructuur (ringen van
zorg, gevormd door o.a. speciaal onderwijs, jeugdzorg, GGZ en
gemeenten).

Het regionaal netwerk heeft er voor gekozen om over te gaan op
budgetbekostiging waarbij een indicatiesystematiek wordt gehanteerd die
uitgaat van handelingsgerichte diagnostiek. Op deze manier kunnen de
beschikbare middelen worden ingezet op basis van de zorgvraag van de
leerling. 

Belangrijke speerpunten van het regionaal netwerk Deventer zijn ook de
vergroting van de betrokkenheid van ouders en van leerkrachten bij de
ontwikkeling en invoering van Passend onderwijs. Er zal een
informatieloket worden opengesteld waar ouders terecht kunnen met
vragen. Ook wordt een ouderplatform ingericht, bestaande uit
ouderorganisaties en leden van de (G)MR’en van de scholen in het
regionaal netwerk. Het ouderplatform geeft advies aan de regiegroep
Passend onderwijs over het beleid Passend onderwijs in de regio. In het
regionaal netwerk Deventer wordt een groot belang gehecht aan een
verdere professionalisering van leerkrachten en zorgfunctionarissen.
Doel is om de expertise van de medewerkers te vergroten zodat zij beter
in staat zijn om aan de zorgvraag van de leerling te voldoen. Hiertoe
worden o.a. de volgende activiteiten georganiseerd: netwerken voor
collegiale consultatie voor intern begeleiders en remedial teachers, een
leerkrachtenplatform, overleg met de PABO en het ROC over de opleidingen
voor leerkracht en onderwijsassistent en scholing van
zorgcoördinatoren, orthopedagogen en andere medewerkers zoals ambulant
begeleiders.

Almere

Vorig jaar zomer is het experiment Gewoon Anders verlengd. Op dat moment
was voor Almere de stap nog te groot om over te gaan tot een experiment
Passend onderwijs. Inzet is om nu met ingang van 1 augustus 2009 alsnog
het experiment Passend onderwijs van start te laten gaan. Doel van het
experiment Gewoon Anders was integratie, of te wel inclusief onderwijs.
Aangezien dit niet voor alle leerlingen haalbaar was en met het oog op
de keuzevrijheid van ouders is toentertijd een aantal modellen
uitgewerkt, meer of minder inclusief: kind in groep, groep in school en
groep aan school. Hoewel het laatste model, groep aan school, wel lijkt
op (v)so bleek deze variant toch onvoldoende aan te sluiten bij de wens
van de ouders.

Een belangrijk punt in het experiment Passend onderwijs is dan ook de
inrichting van een clusteroverstijgende voorziening voor (v)so cluster 3
en 4. Hiermee vervalt het model ‘groep aan school’. De modellen
‘kind in groep’ en ‘groep in school’  blijven wel gehandhaafd.
Met name de laatste groep wordt vanwege de positieve ervaringen de
komende jaren uitgebreid. Zo is er in het voortgezet onderwijs een
auti-klas voorzien.

Zowel ouders, leraren en jongeren worden nauw betrokken bij Passend
onderwijs. Er was al een oudergroep en sinds In januari 2009 is een
docentengroep van start gegaan. Beide groepen is gevraagd met
voorstellen te komen om hun eigen positie te versterken.

Onderdeel van het experiment vormt ook de budgetfinanciering. Daarbij
gaat het om de volgende financieringsstromen: lgf (in Almere uitgewerkt
in de modellen kind in groep en groep in school), de experimentele (v)so
school en cluster 4. Wat betreft de indicatiestelling wordt voorlopig
gewerkt met het zogenaamde model ‘frontoffice-backoffice’. Achter
het loket komen alle bestaande partijen tot structurele samenwerking om
de zorgvraag zo goed en zo snel mogelijk van een goed aanbod te
voorzien. Het streven is dat er op termijn overgegaan wordt op één
indicatieorgaan voor onderwijs en zorg. Dit indicatieorgaan krijgt drie
functies: functionele indicatiestelling (op grond van eigen criteria),
toewijzen van zorgbudget en plaatsing op een school of voorziening.

Reformatorisch netwerk 

Het reformatorisch samenwerkingsverband heeft aangegeven te willen
onderzoeken of zij een breed experiment willen starten. Een belangrijk
onderdeel van het experiment zal het sterk verbeteren van de
thuisnabijheid door betere spreiding van voorzieningen betreffen.
Streven is om op 1 januari 2010 te starten met de inhoudelijke
onderdelen van het experiment. Per 1 augustus 2010 zal het
reformatorisch samenwerkingsverband ook starten met budgetfinanciering.
Ook hiervoor zijn de eerste voorbereidingen inmiddels gestart.

Twente

De regio Twente heeft onlangs aangegeven een experiment Passend
onderwijs in te willen richten, inclusief eigen indicatiestelling en
budgetfinanciering. Net als het reformatorisch netwerk, is het streven
om het experiment per 1 augustus 2010 van start te laten gaan. 

3.5. Flankerend beleid

Zoals hierboven al is aangegeven, is onlangs de nieuwe regeling voor het
aanvragen van een startsubsidie of veldinitiatief gepubliceerd. Ook is
een beleidsregel gepubliceerd om de regio’s te informeren over de
mogelijkheden om een smal of een breed experiment in te richten.

Stimuleringsregeling

In de tweede voortgangsrapportage heb ik u geïnformeerd over de
publicatie van de Stimuleringsregeling Passend onderwijs, in antwoord op
de motie Kraneveldt. In die rapportage heb ik gemeld dat half november
2008 er 50 aanvragen voor een stimuleringssubsidie waren ingediend,
waarvan 14 aanvragen in aanmerking kwamen voor een subsidie. Het gaat om
kleinschalige initiatieven om het onderwijsaanbod te verbeteren of om de
betrokkenheid van leerkrachten of ouders bij de vorming van Passend
onderwijs in een regio te vergroten. Daarna zijn 40 nieuwe aanvragen
ontvangen, waaronder een paar herziene aanvragen uit 2008. Alle
aanvragen zijn beoordeeld door de adviesgroep
veldinitiatieven/stimuleringssubsidies en voor afhandeling verzonden aan
CFI. 

In totaal zijn nu 30 aanvragen als positief beoordeeld en ter
afhandeling doorgestuurd naar CFI. Verreweg de meeste aanvragen hebben
betrekking op het inrichten van een onderwijskundige tussenvoorziening
voor een bepaalde groep leerlingen (25 aanvragen). Bijvoorbeeld een klas
voor leerlingen met autisme in het basisonderwijs of in het voortgezet
onderwijs waarbij een aangepast lesprogramma en begeleiding wordt
geboden of bijvoorbeeld een instapklas voor leerlingen met het syndroom
van Down in het regulier basisonderwijs in samenwerking met het
ZMLK-onderwijs. De andere 5 aanvragen hebben betrekking op het vergroten
van de betrokkenheid van leerkrachten en/of ouders bij de invoering van
Passend onderwijs in een regionaal netwerk. Dit relatieve kleine aantal
van 5 aanvragen tot nu toe wordt veroorzaakt doordat de aanvragers vaak
het project (nog) niet op het niveau van het regionaal netwerk hadden
georganiseerd. Verwacht wordt dat dit aantal zich in de komende periode
zal uitbreiden, nu daarover in het onderwijsveld meer bekendheid is.

Infopunt Passend onderwijs

Het infopunt, waarover ik u in de tweede voortgangsrapportage heb
geïnformeerd, krijgt steeds meer bekendheid. Dit komt onder andere door
de nieuwsbrief die het infopunt maandelijks uitbrengt. Een andere reden
is dat de activiteiten om het veld te stimuleren en te faciliteren bij
de uitwerking van Passend onderwijs zoveel mogelijk van onderop worden
vormgegeven. Zo kunnen regio’s een beroep doen op de gesprekspartners.
Deze kunnen regio’s op maat informeren en ondersteunen bij de
vraagstukken waar zij bij de uitwerking van Passend onderwijs tegenaan
lopen. Ook kunnen regio’s via het infopunt voor een dag een externe
deskundige inhuren. 

In vervolg op de conferenties van vorig jaar, zijn inmiddels de
voorbereidingen voor de regionale najaarsconferenties in gang gezet.
Deze conferenties zullen op maat worden ingericht met deels een vast
aanbod aan workshops over onder andere de thema’s ‘Leraren en
medezeggenschap’, ‘Ouders in een platform’ en ‘Hoe tussenvormen
realiseren?’ 

Begin dit jaar is een eerste contact gelegd met het LAKS en de JOB. De
conclusie is dat de betrokkenheid van leerlingen bij de ontwikkelingen
van Passend Onderwijs het best kan worden georganiseerd op het niveau
van de regionale netwerken, zo nodig met ondersteuning van het LAKS en
de JOB.  

Om de betrokkenheid van leraren bij Passend onderwijs te vergroten zijn
meerdere instrumenten beschikbaar gesteld. Voor het spreken over grenzen
van zorg en het opstellen van een zorgprofiel worden de aanpakken
‘kind op de gang’ en ‘leerling bij de les’ inmiddels breed op
scholen in de regionale netwerken ingezet. Verder is om het gesprek over
Passend onderwijs vorm te geven het instrument ‘ambitiekaarten’
ontwikkeld.

In het kader van de belangenbehartiging van leraren is in samenwerking
met het WMS bureau een brochure opgesteld over hoe om te gaan met
Passend onderwijs in het kader van medezeggenschap.

Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van Passend onderwijs in de regio
is vorig jaar een zelf-evaluatiekader (zek) ontwikkeld. Inmiddels wordt
dit instrument in een aantal pilots getest.

Tot slot is de website www.passendonderwijs.nl onlangs
geherstructureerd. Met CFI wordt gewerkt aan het ontsluiten van
informatie over de stand van zaken van de vorming van netwerken
(startsubsidie/ veldinitiatief/ experiment), inclusief kengetallen.
Streven is deze digitale informatie voor het nieuwe schooljaar toe te
voegen aan de passend onderwijs- website.

Op basis (van de resultaten) van de activiteiten die dit jaar zijn
uitgevoerd en op basis van de resultaten van de éénmeting wordt op dit
moment een activiteitenplan opgesteld voor het schooljaar 2009-2010. 

3.6. Positie cluster 1 en 2

Het gesprek met instellingen in cluster 1 heeft zich in de afgelopen
periode vooral toegespitst op de groei van het aantal leerlingen en de
gevolgen daarvan voor de financiering. Eind vorig jaar heeft dit geleid
tot de afspraak om tot een structurele verhoging van het budget voor de
instellingen te komen van € 2 miljoen. Met het oog op de toekomst
wordt door SCO Kohnstamm Instituut, als vervolg op het eerdere onderzoek
naar de toepassing van de toelatingscriteria tot cluster 1, in een
breder maatschappelijk perspectief onderzocht wat de achtergronden van
de leerlingengroei zijn. Deze resultaten kunnen worden benut bij een
inschatting van de aard en de omvang van de leerlingenpopulatie voor de
komende jaren. 

Verder is met de cluster 1 instellingen afgesproken dat de instellingen
bij de ontwikkeling van Passend onderwijs in de regio’s zullen
aansluiten daar waar dat (praktisch) mogelijk is. De komende periode
wordt hieraan invulling gegeven. Mijn inzet is om met cluster 1 en 2
vergelijkbare afspraken te maken, zodat in het onderwijsveld duidelijk
is hoe en wanneer aanspraak kan worden gemaakt op expertise uit die
clusters.

Zoals gemeld in de tweede voortgangsrapportage, wordt met cluster 2,
verenigd in Siméa, overleg gevoerd over hun voornemen over te gaan tot
budgetfinanciering. Budgetfinanciering vergroot de mogelijkheid de
kwaliteit en de dienstverlening verder te ontwikkelen en per regionaal
netwerk flexibele, zichtbare en herkenbare mogelijkheden te realiseren
voor de leerlingen met een cluster 2 indicatie. Ook op het terrein van
preventieve activiteiten ziet cluster 2 meer mogelijkheden.

Inmiddels heeft het overleg geresulteerd in de afspraak dat cluster 2
met ingang van 1 augustus 2011 op budgetfinanciering overgaat. De
gezamenlijke scholen in cluster 2 hebben een activiteitenplan opgesteld
om de scholen voor te bereiden op de invoering van de
budgetfinanciering.

4. Passend onderwijs en MBO

In het Algemeen Overleg van 4 december 2008 over Passend onderwijs is
naar aanleiding van vragen van mevrouw Kraneveldt (PVDA) de toezegging
gedaan de Kamer in het voorjaar 2009 te informeren over de betrokkenheid
van het mbo bij het Passend onderwijs.

De Kamer wordt dezer dagen veelvuldig geïnformeerd over zorgleerlingen
en het MBO; in januari is een tussenrapportage naar de Kamer gestuurd
over de voortijdig schoolverlaters. Er zijn of komen beleidsreacties op
het rapport van de onderwijsinspectie: ‘“Een verkennend onderzoek
naar de kwaliteit van leerlingenzorg in het MBO”, op het WRR rapport
‘vertrouwen in de school’ (overbelasten) en over het verruimen van
wetgeving voor stapelen en doorstromen in het onderwijs. Zorgleerlingen
zijn dus allesbehalve nieuw voor de mbo-sector. Integendeel. De MBO-Raad
bracht op 12 februari 2008 een ‘Oproep tot samenwerking inzake de
beroepsscholing van Wajongers’ uit. Hierin roept de MBO Raad de
mbo-instellingen o.a. op om “samen met de WEC-instellingen en de
REA-scholingsinstellingen zich sterk te maken voor een optimale
samenwerking ten behoeve van scholing en begeleiding van jongeren met
een functiebeperking.(..)”.

Voorliggende voortgangsrapportage gaat niet in op de hierboven genoemde
zorgleerlingen en rapporten, maar beperkt zich tot de betrokkenheid van
het mbo bij Passend onderwijs. Het gaat dan met name om verbetering van
bestaande samenwerkingsmogelijkheden tussen vso en mbo (symbiose),
‘warme overdracht’ en de aansluiting bij het ene loket. 

Opleiden tot een mbo-kwalificatie via het vso

Een eerste vorm van samenwerking tussen vso en mbo is dat de leerling
ingeschreven blijft bij de vso-school, maar dat de mbo-instelling
kwalificeert (zogenaamde ‘symbiose’).   

Deze samenwerking (symbiose) kan inhouden dat vso-leerlingen gebruik
kunnen maken van de faciliteiten van het mbo (bijv. praktijklokalen) en
dat ten behoeve van de vso-leerling personeel ingezet kan worden vanuit
de mbo-instelling. Voordeel is dat de leerlingen primair onder de hoede
blijven van de vso-school, die hen de benodigde extra aandacht en
begeleiding kan geven. Omdat het gaat om opleidingen met vastgestelde
kwalificaties is het tegelijkertijd voor werkgevers duidelijk wat de
leerlingen kunnen en kennen. 

Het is aannemelijk dat op deze manier wordt voorkomen dat leerlingen een
te ambitieuze keuze maken door over te stappen naar het mbo, en het
vroegtijdig het mbo verlaten, terwijl dit de mbo-instellingen in die
tussenperiode wel de nodige inspanning kost. 

De huidige wetgeving maakt het al mogelijk dat leerlingen in het vso een
mbo-diploma behalen door zich in te schrijven als extraneus bij de
mbo-instelling. Overwogen wordt om samenwerking de volgende
uitgangspunten te hanteren:

de leerling blijft ingeschreven op de vso-school, de vso-school ontvangt
de bekostiging;

de vso-leerling als examendeelnemer (extraneus) ingeschreven wordt bij
de mbo-instelling. De mbo-instelling ontvangt de diplomabekostiging;

er een overeenkomst wordt gesloten tussen de vso-school en de
mbo-instelling over diensten en financiën. 

Ook in bovengenoemde constructie blijft de leerling onder de
verantwoordelijkheid van de vso-school; wanneer een als extraneus
ingeschreven kandidaat zakt, telt dit voor de mbo-instelling niet mee
als uitval of langere doorlooptijd. 

Samenwerking is in principe mogelijk voor alle niveaus. Partijen maken
onderling afspraken over de verdeling van de verantwoordelijkheden
tussen vso en mbo.

Instroom vanuit vso naar mbo

Een relatief klein aantal leerlingen (exacte aantallen zijn niet bekend,
maar indicatief gaat het om ca. 1000 leerlingen; dit aantal lijkt
stabiel) stroomt vanuit het vso door naar het mbo 1 en 2. Hun kansen op
succes zijn als gevolg van het feit dat het onderwijsnummer in het
speciaal onderwijs nog niet is ingevoerd, niet exact te traceren. Uit de
gegevens die wel beschikbaar zijn komt naar voren dat er nauwelijks
verschil in uitval is tussen leerlingen uit het vso en overige
leerlingen in mbo 1; slechts een paar procent méér valt uit in
vergelijking tot een willekeurige andere leerling.

Toch is het evident dat voor vso leerlingen die instromen in
mbo-instellingen een warme overdracht noodzakelijk is. Dat kan
bijvoorbeeld inhouden: een transitiedocument / portfolio waarin
aangegeven wordt wat de leerling wel en niet kan, en welke begeleiding
hij nodig heeft. 

Het is ook van belang dat de vso-school wordt betrokken bij de intake
van de leerling op de mbo-instelling. Daarnaast kunnen de vso-scholen
bijdragen aan kennisvergroting / professionalisering in de
mbo-instelling wat betreft begeleiding van jongeren met een beperking. 

Een dergelijke warme overdracht leidt ertoe dat de jongeren beter
voorbereid (en dus met meer kans op succes) het mbo instromen en dat hen
maatwerktrajecten kunnen worden aangeboden. Uitgangspunt binnen het mbo
is en blijft echter het volgen van een volledige beroepsopleiding,
leidend tot een kwalificerend diploma.

Eén loket

In het kader van Passend onderwijs wordt regionaal één loket voor
indicatiestelling ingericht voor de toewijzing van extra ondersteuning.
In de wetgevingsbrief is aangegeven dat in de eerste fase Passend
onderwijs dit loket wordt vormgegeven volgens het zogenaamde ‘front-
backoffice-model’. Dit betekent dat er regionaal één loket is voor
alle onderwijsindicaties in een regio. Het is de bedoeling dat via dit
loket ook mbo-deelnemers een lgf-indicatie aanvragen. Mbo sluit voor dit
onderdeel dus in zekere zin aan bij Passend onderwijs. Als na twee jaar
na inwerkingtreding van de wetgeving zoals beoogd de huidige
indicatiecommissies vervallen, kan alleen het loket de indicaties voor
lgf in het mbo verzorgen.

Mbo-instellingen worden niet verplicht aan te sluiten bij een regionaal
netwerk. Het is wel van belang dat het netwerk met het mbo-instellingen
afspraken maakt over de (warme) overdracht van leerlingen naar het mbo.
De samenwerking en afstemming is in het bijzonder van belang voor de
agrarische opleidingencentra (aoc’s) vanwege het grote aantal
zorgleerlingen waar zij onderwijs aan geven. In overleg met de AOC-Raad
en de MBO-Raad wordt nader bezien hoe de positie van het mbo in de
regionale netwerken vormgegeven kan worden. 

Vervolg 

In overleg met de betrokken partijen wordt bezien hoe de samenwerking
het beste kan worden vormgegeven. Scholen voor vso krijgen de wettelijke
verplichting om leerlingen toe te leiden naar de meest optimale vorm van
kwalificatie voor dié leerling; in die zin past een (vrijwillige)
samenwerkingsconstructie met het mbo bij de voorgestelde toekomstige
wettelijke taak. Onderzocht wordt of de WEC en het onderwijskundig
besluit WEC moeten worden aangepast of dat er een nieuwe regeling moet
worden opgesteld. In ieder geval is voor de één-loket-functie
aanpassing van de WEB nodig. 

5. Versterking positie personeel en ouders

5.1. Versterken positie ouders

In de notitie wetgeving Passend onderwijs die met deze
voortgangsrapportage aan de Kamer wordt gestuurd, staat aangegeven op
welke manier ik de versterking van de positie van ouders op collectief
en op individueel niveau wettelijk wil borgen. Deze versterking is
nodig, omdat de bevoegde gezagsorganen in een regionaal netwerk meer
ruimte krijgen om voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te
ontwikkelen. 

Op collectief niveau krijgen ouders, leraren en leerlingen
medezeggenschap op het niveau van het regionale netwerk door een
aanpassing van de Wet Medezeggenschap Scholen (WMS). Dit regionale
medezeggenschapsorgaan krijgt in elk geval een instemmingsbevoegdheid op
de vormgeving van het onderwijscontinuüm in de regio en de inzet van de
middelen van het regionale netwerk. Aan de ouderorganisaties is gevraagd
een handreiking op te stellen op basis waarvan ouders dit
onderwijscontinuüm kunnen beoordelen. De representativiteit van de
regionale medezeggenschapsraad en specifiek de achterban van de ouders
daarbinnen, is een punt van aandacht. In overleg met de gezamenlijke
ouderorganisaties binnen Passend Onderwijs Landelijk Steunpunt Ouders,
POLSO, wordt onderzocht of de band met de achterban kan worden versterkt
door een verplichte achterbanraadpleging. De invulling van deze
achterbanraadpleging kan regionaal verschillen. POLSO zoekt op korte
termijn één of twee regio’s waarin dit model als (smal) experiment
kan worden uitgeprobeerd. 

Op het niveau van de individuele ouder van een kind dat extra
ondersteuning nodig heeft, wordt een aantal voorzieningen geborgd (een
onafhankelijk regionaal oudersteunpunt, trajectbegeleiding, een
regionale onafhankelijke commissie en een landelijke onafhankelijke
geschillencommissie, zie de wetgevingsbrief). Deze voorzieningen kunnen
regionaal op verschillende manieren worden ingevuld. 

In de tweede voortgangsrapportage zijn de eerste uitkomsten vermeld van
het Oberon onderzoek naar de opvattingen van ouders over de rol, de
positie en de verantwoordelijkheid van ouders binnen het regionaal
netwerk. Het rapport “Ouders over hun positie in Passend Onderwijs”
is u toegezonden als bijlage bij de brief Ouderbetrokkenheid (Kamerstuk
2008-2009, 31293, nr. 38) en is onder meer gebruikt bij de keuzes die in
de wetgevingsbrief zijn opgenomen. Op basis van dit rapport zijn tevens
door de samenwerkende ouderorganisaties binnen POLSO drie concrete
handreikingen ontwikkeld. Op dit moment wordt hieraan de laatste hand
gelegd. Volgens de planning worden deze handreikingen gepresenteerd bij
de eerstvolgende regionale conferentie Passend onderwijs op 8 september
a.s. De handreikingen betreffen individuele ouderondersteuning,
collectieve belangenbehartiging en kwaliteitsbewaking. Deze
handreikingen zijn bedoeld voor zowel ouders als de andere partners in
de regionale netwerken. 

Vanuit Passend onderwijs zijn via POLSO oudercoördinatoren aangesteld.
Als werkterrein voor de oudercoördinatoren is Nederland opgedeeld in
vier landsdelen. Voor twee van de landsdelen is inmiddels een
oudercoördinator van start gegaan, dat gebeurt in de overige landsdelen
in het najaar van 2009. Zij zijn behulpzaam bij vraagstukken over
(onafhankelijke) individuele ouderondersteuning en collectieve
belangenbehartiging en functioneren op deze thema’s als
gesprekspartners. Verder is voor de functionarissen van de ouderhulplijn
5010 een scholing over Passend onderwijs verzorgd. Ook zijn inleidingen
verzorgd over ouderinitiatieven en zijn adviesgesprekken gevoerd met
individuele ouders met vragen en/of problemen. Tot slot is een
ouderbrief opgenomen in de berichtgeving over Passend onderwijs in de
bladen ‘Prima po’ en ‘Prima vo’. Voor 2009-2010 staan weer
regionale conferenties Passend onderwijs gepland, die vooral gericht
zijn op ouders en leraren. 

5.2. Versterking positie personeel

De uitdaging van Passend onderwijs is om de kwaliteit van het onderwijs
aan leerlingen in de klas ook daadwerkelijk te verbeteren. Primair is
(het team van) de leerkracht(en) daarvoor aan zet. Zij hebben de
opdracht om leerlingen met een (soms een grotere, soms een minder grote)
diversiteit aan mogelijkheden en achtergronden maximaal op te leiden en
voor te bereiden op de samenleving. Leerkrachten geven aan dat zij
gehoord en betrokken willen worden bij de ontwikkelingen, of dat nou
gaat om meer variëteit in de klas van een reguliere school of om een
grotere opbrengstgerichtheid van het speciaal onderwijs. Ook hebben veel
leerkrachten behoefte aan ondersteuning omdat zij zich onvoldoende
competent/ handelingsbekwaam voelen om onderwijs te geven aan leerlingen
met een (complexe) ondersteuningsvraag. Tot slot weten we dat veel
leerkrachten ook werkdruk ervaren.

Om Passend onderwijs in de klas te laten landen is het essentieel dat de
leerkrachten zo worden ondersteund dat zij het onderwijs kunnen geven
aan een diverse groep leerlingen. Met Passend onderwijs zijn we gestart
met de leerling centraal: wat heeft dit kind nodig om het onderwijs te
kunnen volgen? Ik zou dat graag verbreden naar de leerkracht centraal:
wat heeft de leerkracht nodig om het onderwijs aan deze (groep) kinderen
te verzorgen?

In samenspraak met het veld wil ik de versterking van de positie van
leraren verder uitwerken, zodat in de nabije toekomst meer dan nu is
gegarandeerd dat de docent in de klas zich toegerust voelt om onderwijs
te geven aan de leerlingen. Dit gebeurt langs de volgende drie lijnen:

Versterking collectieve positie leerkrachten via medezeggenschap

Versterking van de positie van docenten is nodig, omdat zij zich in alle
opzichten toegerust moeten achten om Passend onderwijs in de praktijk te
realiseren; dit impliceert ook dat zij inzicht én inspraak hebben in de
besteding van de middelen voor zorgleerlingen. 

Zoals gezegd krijgen ouders, leerlingen én leraren op collectief niveau
medezeggenschap op het niveau van het regionale netwerk door een
aanpassing van de Wet Medezeggenschap Scholen (WMS). Dit regionale
medezeggenschapsorgaan krijgt in elk geval een instemmingsbevoegdheid op
de vormgeving van het onderwijscontinuüm in de regio en de inzet van de
middelen van het regionale netwerk. 

Versterking individuele leerkrachten via ondersteuning op maat 

Ondersteuning moet vraaggestuurd worden. De docent geeft zelf aan
waaraan hij of zij behoefte heeft. Verkend wordt op welke wijze kan
worden gegarandeerd dat aan de vraag van de leerkracht kan worden
voldaan. Een apart aandachtspunt is vraagarticulatie; het scherp krijgen
van de specifieke ondersteuningsbehoefte van de docent kan eveneens als
activiteit worden aangemerkt. Immers, op een voor docenten nieuw en
relatief onontgonnen terrein is het –in samenspraak- bepalen van de
ondersteuningsbehoefte ook een separate activiteit. 

Inventarisatie aanbod

Om goed te kiezen is overzicht van het aanbod van belang. Dat kan op
twee, elkaar aanvullende, niveaus: regionaal en landelijk. Op regionaal
niveau kan aanbod van onderaf worden ontwikkeld; dit is per definitie
maatwerk en lijkt mede daarom vaak succesvoller dan landelijke en vrij
generieke cursussen. Echter, ook landelijk gebeurt er veel. De komende
periode wil ik dan ook verkennen op welke manier dat voor docenten
transparant en inzichtelijk kan worden gemaakt. Daarbij kijk ik ook naar
een indicatie van klanttevredenheid. 

Tevens wil ik nagaan of en zo ja welk aanbod volgens verwachting
aanslaat. Uit signalen van de WEC-raad komt namelijk naar voren dat
bepaalde vormen van aanbod zich tegen de verwachting in niet mogen
verheugen op brede belangstelling.  

De versterking van de leraren moet vanaf 2011 structureel worden
verankerd. De komende periode wil ik gebruiken om met het veld te
verkennen hoe dat het beste georganiseerd kan worden, zowel in de
structurele situatie als op weg daar naartoe. Op korte termijn wordt in
ieder geval:

Meer nadruk gelegd bij de beoordeling van de aanvragen voor
veldinitiatieven en experimenten op de wijze waarop de betrokkenheid en
activiteiten voor leerkrachten worden vormgegeven. Via het infopunt
Passend onderwijs wordt dit aan het veld gecommuniceerd;

De ervaringen die in het veld worden opgedaan worden meegenomen in de
structurele vormgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om de rol van het ene
loket bij de ondersteuning van leerkrachten;

Met het veld verkend hoe de structurele versterking en ondersteuning van
leerkrachten vormgegeven moet worden.  

6. Afstemming zorg

6.1. Dyslexie

Per 1 augustus 2009 veranderen als gevolg van de regelgeving rondom de
gratis schoolboeken een aantal zaken rondom de aanvraag van aangepaste
lesmaterialen. Voor leerlingen met een leesbeperking (m.n. visueel
gehandicapten, maar ook dyslectici) produceert en levert Dedicon
aangepaste schoolboeken zoals gesproken boeken, braille boeken en
vergrotingen. Op dit moment zijn het vaak de ouders die deze aangepaste
schoolboeken bestellen. Zij betalen daarvoor een eigen bijdrage. Per
schooljaar 2009-2010 zullen scholen voor po en vo de aangepaste
lesmaterialen bestellen. Zij worden dan of zijn al verantwoordelijk voor
het verzorgen van lesmaterialen voor hun leerlingen. Scholen betalen
voor de aangepaste lesmaterialen een kleine onkostenvergoeding (€4,50
per titel per jaar) als tegemoetkoming in de materiaal- en
verzendkosten. Voor ouders van po- en vo-leerlingen vervalt de eigen
bijdrage van €15 per titel per jaar voor dyslectische kinderen en
€100 per jaar (ongeacht het aantal titels) voor visueel gehandicapte
leerlingen. Voor visueel gehandicapte leerlingen in instellingen
verandert er niks: de instelling zorgde al voor de lesmaterialen. Over
de veranderingen zal op korte termijn een communicatietraject starten. 

Speciaal voor dyslectische leerlingen zal ook een collectie aangepast
lesmateriaal worden opgebouwd dat met behulp van dyslexie-software kan
worden gebruikt. Deze collectie bestond nog niet. Voor de opbouw van de
collectie in drie jaar en voor het onderhouden van de collectie en het
continueren van de dienstverlening na die periode is op 6 mei jl. een
aanbesteding gepubliceerd. Naar verwachting kan deze opdracht in juli
2009 worden gegund, zodat per schooljaar 2009-2010 een start kan worden
gemaakt met de opbouw van de collectie.

Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft op 3 april jl. het
rapport ‘Hulpmiddelenzorg 2009/ Deelrapport van het pakketadvies
2009’ uitgebracht. Hierin is ook aandacht besteed aan hulpmiddelen
voor dyslectische leerlingen. Het CVZ constateert dat de problematiek
rond de hulpmiddelen voor dyslexie complex is, vooral gezien de
domeindiscussie die hieraan ten grondslag ligt. Conform advies van het
CVZ stelt de minister van VWS zijn collega’s van SZW en OCW voor een
interdepartementaal traject te starten zodat gezamenlijk nagegaan kan
worden hoe de toegankelijkheid van ICT-hulpmiddelen voor dyslectici kan
worden verbeterd en daarmee het onderwijs aan deze doelgroep. OCW werkt
hier graag aan mee en zal waar mogelijk de verbinding leggen met de
uitvoering van de motie Biskop (zie verderop in dit hoofdstuk).

6.2. Integraal indiceren

In september 2007 is gestart met de implementatie van het kader
integraal indiceren. Op basis van dit kader maken de commissies voor de
indicatiestelling voor (v)so/lgf, voor jeugdzorg en AWBZ-zorg afspraken
rond een zevental kernthema’s. In de vorige voortgangsrapportage heb
ik u gemeld dat deze thema’s in de kern zijn terug te voeren op de
volgende drie onderdelen:

Is sprake van een gecombineerde zorgvraag?

Kan informatie (onderzoeksgegevens) gedeeld worden?

De indicatiestellers in de regio weten elkaar te vinden (consultatie).
Contactpersonen zijn over en weer bekend.

Inmiddels hebben de betrokken instanties in alle
provincies/stadsregio’s gezamenlijk een werkwijze voor integraal
indiceren ontwikkeld die aansluit op de lokale werkprocessen. Ook zijn
in alle provincies/stadsregio’s afspraken gemaakt omtrent de
uitvoering van deze werkwijze. De daadwerkelijke uitvoering van de
gemaakte afspraken wordt nog niet in alle provincies/stadsregio’s in
de gehele provincie/stadsregio in de praktijk gebracht. Dit betekent dat
er wel is gestart in een regio binnen de provincie, maar dat de verdere
verspreiding van het kader binnen de provincie nog moet plaatsvinden. De
implementatie gaat dan ook door de komende periode. Dat gebeurt echter
niet meer onder landelijke aansturing. Om de partijen in de regio te
ondersteunen, worden de kennis en materialen die in het kader van de
implementatie zijn ontwikkeld ondergebracht bij het informatiepunt
Passend onderwijs. Ook wordt dit jaar nog een aantal landelijke
bijeenkomsten georganiseerd voor het uitwisselen van ervaringen.

6.3. AWBZ

Door staatssecretaris Bussemaker van VWS bent u geïnformeerd over de
pakketmaatregelen AWBZ 2009 met de brieven 'Zeker van zorg nu en straks'
(Kamerstukken 30 597, nr. 15 van 13 juni 2008 en 30 597, nr. 29 van 16
september 2008). Met de pakketmaatregelen is verduidelijkt wat voor welk
doel, welke doelgroepen en in welke omvang tot de AWBZ gerekend kan
worden. In het kader van de maatregelen is ook het doel en de omvang van
de functie Begeleiding in de school omschreven en gemaximeerd.
Tegelijkertijd zijn de mogelijkheden verruimd om bepaalde activiteiten
die gerekend worden tot Persoonlijke Verzorging in de school, mee te
nemen in een aanspraak op Persoonlijke Verzorging. De pakketmaatregelen
AWBZ 2009 zijn opgenomen in de beleidsregels indicatiestelling AWBZ die
per 1 januari 2009 door VWS zijn vastgesteld. 

Zoals ik in de vorige voortgangsrapportage reeds meedeelde is bij het
ministerie van Financiën een bedrag gereserveerd van € 150 miljoen
waarvan de verdeling bekend gemaakt wordt met de Voorjaarsnota 2009. De
verdeling is tot stand gekomen op basis van de onderzoeken door onder
meer ITS naar de inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) in het
onderwijs. In overleg met het veld wordt verkend op welke wijze de
middelen kunnen worden toegekend aan die leerlingen die dat ook echt
nodig hebben.  

Nu de wijzigingen in de beleidsregels indicatiestelling AWBZ een aantal
maanden in de praktijk functioneren is meer zicht gekomen in de effecten
bij de toepassing van de richtlijn “Afbakening en reikwijdte AWBZ en
onderwijs”. In overleg met de staatssecretaris van VWS is afgesproken
dat de beleidsregels zodanig worden aangepast dat wordt voorkomen dat de
toegang tot onderwijs voor leerlingen met ernstige beperkingen wordt
belemmerd. 

6.4. Motie Biskop

Bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van OCW
hebben de leden Biskop, Kraneveldt en Slob de regering verzocht om voor
het zomerreces 2009 een notitie aan de Kamer te sturen waarin een
overzicht wordt gegeven van de knelpunten ten aanzien van het verkrijgen
van leerhulpmiddelen voor visueel beperkte en dyslectische studenten in
het Nederlandse onderwijs en om te komen met een plan van aanpak die
tegemoet komt aan die knelpunten. 

Hierop is een onderzoek gestart naar het huidige beleid, de beschikbare
hulpmiddelen en de knelpunten hieromtrent. Bij de inventarisatie van de
knelpunten is een groot aantal betrokken (belangen)organisaties
geraadpleegd, die op hun beurt weer vragen hebben uitgezet bij hun
doelgroep. Ook zijn relevante rapporten meegewogen. Hieruit is
vervolgens een analyse gemaakt die is besproken met de meest betrokken
organisaties (zie ook bijlage 6). 

In Nederland volgen jaarlijks bijna 3.000 leerlingen en studenten met
een visuele beperking een vorm van onderwijs of scholing. Het merendeel
van deze leerlingen (ruim 70%) volgt reguliere onderwijsvormen met
behulp van ambulante onderwijskundige begeleiding. De overige leerlingen
krijgen onderwijs in cluster 1 instellingen. Dyslexie komt voor bij
ongeveer 3,6% van de bevolking. In alle onderwijssectoren tezamen
betreft dit ongeveer 95.000 leerlingen.

Voor jongeren uit deze doelgroepen bestaat een heel pakket aan
maatregelen en voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn extra bekostiging
aan scholen, ondersteuning van scholen in hun omgang met deze
doelgroepen, regelingen voor onderwijsvoorzieningen, mogelijkheden tot
aanpassing in het onderwijsprogramma en het examen, productie en
levering van aangepaste lesmaterialen en vergoeding van een heel pakket
aan leerhulpmiddelen. 

Dat neemt niet weg dat er ook nog een aantal specifieke knelpunten
bestaat. Deels worden die opgelost of verminderd door aankomend beleid.
Zo wordt bijvoorbeeld de eigen bijdrage voor aangepaste lesmaterialen
voor ouders van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs
afgeschaft. Voor een aantal andere knelpunten geldt dat die moeilijk op
te lossen zijn. Dit betreft bijvoorbeeld de lange levertijd van
aangepaste leermiddelen in het mbo en ho en een vermindering van de
didactische waarde van lesmaterialen na omzetting in een ander formaat
(braille of gesproken). Waar mogelijk worden hier wel gerichte
verbeteracties ondernomen. 

Een breed en algemeen knelpunt dat, ondanks het reeds bestaande en
aankomende beleid wordt ervaren door leerlingen met een visuele
beperking of met dyslexie is versnippering en een gebrek aan
integraliteit. Er is behoefte aan één punt waar zowel de school als de
ouder terecht kan met vragen. Daarom wil ik verkennen of binnen Passend
onderwijs, het regionale loket voor indicatiestelling hierin
nadrukkelijker een rol kan spelen. Het loket moet zowel ouders als
leraren kunnen helpen met vragen over wat er voor een specifieke
leerling aan ondersteuning en hulpmiddelen beschikbaar is en welke
voorziening ze waar kunnen krijgen. 

Daarnaast wil ik op een aantal terreinen meer zicht krijgen op mogelijke
verdere verbeteringen voor deze doelgroep. Ik zal daarom een verkenning
laten uitvoeren naar onder meer de mogelijkheden van technologische
ontwikkelingen, naar beleid en ervaring van andere landen en naar
verbeteringen die mogelijk zijn door aanpassingen van regelgeving.
Vanzelfsprekend zal ik de Kamer op de hoogte houden van de voortgang. 

6.5. Ontschotting samenwerking onderwijs en zorg

In de motie van de leden Kraneveldt en Dibi wordt gewezen op het belang
van samenwerking tussen onderwijs en zorg om kinderen die extra
ondersteuning nodig hebben snel te kunnen helpen. De schotten die de
samenwerking tussen onderwijs en zorg in de weg staan moeten dan ook zo
snel mogelijk worden weggenomen. Verzocht wordt de ontschotting als 
speerpunt van beleid te maken. De motie verzoekt hiervoor met een plan
van aanpak te komen. Met de leden van de Kamer ben ik van mening dat
samenwerking tussen onderwijs en zorg van belang is om kinderen die
extra ondersteuning en begeleiding nodig hebben maximale
ontwikkelingskansen te bieden. 

In de afgelopen periode is op verschillende vlakken gewerkt aan de
verbetering van de samenwerking. Een voorbeeld hiervan is de
implementatie van het kader integraal indiceren waarover in paragraaf
6.2 wordt gerapporteerd. De ministeries voor J&G, VWS, SZW en OCW hebben
gezamenlijk een adviesaanvraag ingediend bij de Gezondheidsraad over
jongeren met autisme. Dit advies wordt rond de zomer verwacht. Ook
ontvangt u een dezer dagen van minister Rouvoet de resultaten van het
onderzoek waarin is gekeken naar het gecombineerde gebruik van
verschillende voorzieningen voor jongeren met een beperking, waaronder
Persoonsgebonden budgetten, geïndiceerde jeugdzorg en (voortgezet)
speciaal onderwijs. Het onderzoek geeft inzicht in het (kwantitatieve)
gebruik van voorzieningen en kwalitatieve informatie over de werking van
het stelsel. Uit dit onderzoek komt ook een aantal resultaten die van
belang zijn bij de beantwoording van de motie. 

Bijgevoegd (bijlage 7) treft u de resultaten van een onderzoek naar de
stand van zaken in de samenwerking tussen speciaal onderwijs en
residentiële instellingen (uitwerking van één kind, één plan).
Hierin worden goede voorbeelden van samenwerking beschreven en worden
aanbevelingen gedaan om de samenwerking te verbeteren. In overleg met de
werkgroep die de WEC-raad heeft ingericht voor scholen die onderwijs
verzorgen aan leerlingen uit een residentiële instelling wordt bekeken
welke acties nodig zijn om de samenwerking verder te verbeteren. 

Al met al is in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het in
kaart brengen en verbeteren van de samenwerking tussen onderwijs en
zorg. Om in beeld te krijgen wat in de afgelopen jaren aan knelpunten is
gesignaleerd en om te beoordelen of deze knelpunten zijn opgepakt, heb
ik een inventarisatie laten uitvoeren. De resultaten daarvan zijn bij
deze notitie gevoegd (bijlage 8). Voor een deel van de aanbevelingen
geldt dat deze passend bij trajecten die al in gang zijn gezet. Zo
dragen de vorming van Zorgadviesteams (zat’s) en integraal indiceren
bij aan de kennis van partijen over elkaars aanbod, werkwijze en
mogelijkheden. De komende periode wordt op basis van de aanbevelingen in
beeld gebracht wat er al gebeurt en wordt in beeld gebracht welke
aanvullende acties nodig zijn. 

 PAGE    

 PAGE   2