[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht (Toelichtende nota)

Bijlage

Nummer: 2009D28118, datum: 2009-06-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht (met Reglement en bijlagen); Singapore, 27 maart 2006 (2009D28117)

Preview document (🔗 origineel)


  

Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht (met Reglement en
bijlagen); Singapore, 27 maart 2006 (Trb. 2007, 23)

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Op 27 maart 2006 is te Singapore in het kader van de Wereldorganisatie
voor de Intellectuele Eigendom (World Intellectual Property
Organization; hierna: WIPO) het Verdrag van Singapore inzake het
merkenrecht (Trb. 2007, 23; hierna: het Verdrag), met bijbehorend
Reglement en Aanvullende Resolutie bij het Verdrag tot stand gekomen. 

Het Koninkrijk is partij bij het op 27 oktober 1994 te Genève tot stand
gekomen Verdrag inzake het merkenrecht (Trb. 1995, 255; Kamerstukken II
1995/96, 24 759 (R 1573) 

nr. 1; hierna: het Verdrag van 1994). Met dat verdrag was beoogd te
komen tot uniformering en vereenvoudiging van de formele vereisten die
nationale of regionale bureaus in het verkeer met de merkenbureaus van
de verdragsluitende partijen kunnen stellen aan aanvragers en houders
van een merkenrecht. 

Met het onderhavige verdrag wordt het Verdrag van 1994 geactualiseerd,
uitgebreid en vereenvoudigd. Daarmee wordt in belangrijke mate tegemoet
gekomen aan de wens van het internationaal werkende bedrijfsleven om de
voorwaarden te harmoniseren waaronder een merkregistratie verkregen kan
worden. Immers, verscheidenheid in de formele vereisten die landen
stellen aan merkregistratie betekent voor internationaal opererende
ondernemingen die er belang bij hebben hun merk ook op internationaal
niveau te beschermen een aanmerkelijke belasting aan moeiten en kosten. 

2. Achtergrond van de wijzigingen ten opzichte van het Verdrag van 1994

De noodzaak om het verdrag van 1994 te herzien diende zich al spoedig na
de totstandkoming daarvan aan. 

Een belangrijke reden hiertoe was gelegen in de snelle opmars van het
gebruik van elektronisch berichtenverkeer (electronic mail of
‘e-mail’) en van communicatie via het internet. Het Verdrag van 1994
voorzag niet daarin en ging nog uit van communicatie op papier. Andere
aspecten, die al snel aandacht vergden, omvatten onder meer de
verschillende soorten merken. Het Verdrag van 1994 had uitsluitend
betrekking op zichtbare tekens, waarbij geen ruimte bestond voor
bescherming van niet-zichtbare tekens, zoals geluidsmerken. 

Ook procedurele problemen dienden ondervangen te worden: het Verdrag van
1994 was opgezet in een structuur van twee lagen, waarbij de procedurele
bijzonderheden waren neergelegd in de Regels van het Reglement.
Oorspronkelijk was ervan uitgegaan dat deze uitvoeringsregels gewijzigd
konden worden bij besluit door de Algemene Vergadering van de
verdragslanden. Echter, het Verdrag van 1994 werd uiteindelijk
aangenomen zonder een voorzie-

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar
gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid
jo vijfde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State) 

ning voor een algemene vergadering. Dat betekende dat de
uitvoeringsregels niet gewijzigd konden worden dan tijdens een
diplomatieke conferentie; een veel te zwaar instrument. Evenmin was
voorzien in procedures voor het vastleggen van merklicenties en in
redresmaatregelen wanneer merkhouders termijnen niet gehaald hadden. 

In het (herziene) Programma en Budget van de WIPO voor 2002-2003 werd
dan ook vastgelegd dat het Permanente Comité inzake Merken, Modellen en
Geografische Aanduidingen vier vergaderingen zou beleggen teneinde een
aantal lopende kwesties te bezien, waaronder een aanpassing van het
Verdrag van 1994, waarbij onder meer het oprichten van een Algemene
Vergadering en het opnemen van bepalingen inzake het elektronisch
indienen zouden worden bekeken en waarbij de Gezamenlijke Aanbeveling
over merklicenties zou worden geïncorporeerd. Tenslotte diende ook de
voorbereiding van een Diplomatieke Conferentie ter herziening van het
Verdrag van 1994 ter hand te worden genomen. 

De voornoemde Gemeenschappelijke Aanbeveling was aangenomen tijdens een
gezamenlijke zitting van de Algemene Vergaderingen van de WIPO en de
Unie van Parijs voor de bescherming van industriële eigendom, belegd en
marge van de vergaderingen van de lidstaten van de WIPO van 25 september
tot 3 oktober 2000. Daarbij stond toen al voor ogen om deze gezamenlijke
aanbeveling bij gelegenheid ook verdragsrechtelijk vast te leggen op een
Diplomatieke Conferentie. De uitkomsten van de besprekingen in het
hierboven genoemde Permanente Comité vormden de basis voor de
Diplomatieke Conferentie die van 13 tot 

31 maart 2006 te Singapore werd gehouden en waar het verdrag tot stand
kwam. 

3. Hoofdelementen van het Verdrag

a. Algemeen

Een belangrijk uitgangspunt van het Verdrag is, evenals bij het Verdrag
van 1994, dat ten algemene niet wordt voorgeschreven welke formaliteiten
nationale en regionale bureaus dienen te hanteren ten aanzien van
aanvragers en houders van merkregistraties, maar dat het ten algemene
gaat om de formaliteiten die deze bureaus maximaal mogen verlangen. Zij
kunnen dus ook volstaan met een lichter regime. 

Een voorbeeld van een uitzondering op dit uitgangspunt is bijvoorbeeld
de in artikel 12 neergelegde verplichting voor Verdragsluitende Partijen
om een verzoek tot correctie van een fout in de aanvrage of in een ander
aan het bureau toegezonden verzoekschrift te aanvaarden. Wel kunnen dan
enkele in artikel 12 aangegeven voorwaarden aan het verzoekschrift
worden gesteld.

Het Verdrag treedt niet in de plaats van het Verdrag van 1994; het komt
er naast. De verwachting is evenwel dat de meeste landen die partij zijn
bij het Verdrag van 1994 ook tot het onderhavige Verdrag zullen
toetreden en dat het Verdrag van 1994 langzaam maar zeker in onbruik zal
geraken. 

Het Verdrag treedt blijkens artikel 28, tweede lid, in werking drie
maanden nadat tien Staten of daarvoor in aanmerking komende
Intergouvernementele Organisaties hun akte van bekrachtiging of
toetreding neergelegd hebben. Deze situatie is thans nog niet bereikt.



b. Algemene Vergadering van de verdragslanden

Het Verdrag voorziet in de oprichting van een Algemene Vergadering van
de verdragslanden. Deze is bevoegd om de bepalingen van de in het
Reglement neergelegde Regels aan te passen. Hierdoor kan erin voorzien
worden dat de uitvoeringsregels gelijke pas houden met technische
ontwikkelingen. Deze kunnen namelijk van belang zijn voor het
administratieve proces. Te denken valt aan de wijze waarop een merk in
de aanvraag moet worden weergegeven, of aan de elektronische
identificatiesystemen die in het verkeer met een bureau moeten worden
gebruikt. 

c. Soorten merken

Het Verdrag heeft betrekking op alle tekens die in een bepaalde
verdragsstaat als merk geregistreerd kunnen worden, maar zonder ook alle
verdragsstaten te verplichten specifieke soorten merken te registreren.
Hiermee erkent het Verdrag dat merken niet langer beperkt zijn tot
twee-dimensionale aanduidingen op producten. De in het Reglement
neergelegde Regels vermelden expliciet (zie Regel 3) nieuwe soorten
merken, zoals merken bestaande uit hologrammen, bewegende mechanismen,
kleuren en merken die uit niet zichtbare tekens bestaan, zoals geluid of
smaak. 

Het Verdrag bevat (thans nog) geen gestandaardiseerde regels over hoe
dergelijke merken in merkaanvragen weergegeven moeten worden. Aangezien
deze soorten merken in de Regels vermeld zijn, kan de Algemene
Vergadering op grond van de haar in artikel 23, tweede lid, onderdeel
ii, toegekende bevoegdheden daarvoor zonodig nadere standaarden
vaststellen. 

d. Communicatie

Het Verdrag geeft de nationale en regionale bureaus volledige vrijheid
de vorm van de communicatie te bepalen, een papieren dan wel een
elektronisch formulier, alsmede de wijze van verzending, fysiek, per
post- of koeriersdienst, dan wel via elektronische middelen, zoals fax
of email. Maar voor wat betreft de inhoud van de communicatie en het
overleggen van ondersteunende documenten zijn de standaardregels van het
Verdrag van toepassing. Op deze wijze bereikt het Verdrag harmonisatie
inzake de procedure, terwijl tegelijkertijd de verdragslanden wordt
toegestaan met de door hen verkozen communicatietechnologie te werken. 

Overigens is er heden nog geen merkenbureau in enige WIPO-lidstaat, dat
het exclusieve gebruik van elektronische communicatie voorschrijft.
Inmiddels biedt wel een behoorlijk aantal merkenbureaus de mogelijkheid
van elektronische indiening en het is een kwestie van tijd totdat
sommige van deze bureaus daaraan de voorkeur zullen geven. 

Het Verdrag heeft tenslotte alleen betrekking op de communicatie tussen
de merkenbureaus en de aanvragers en houders van een merk. De
communicatie tussen deze laatsten en merkengemachtigden valt buiten het
toepassingsbereik van het Verdrag en is niet gereglementeerd. 

e. Vastlegging van licenties 

Een groot aantal lidstaten van de WIPO heeft in zijn wetgeving
voorzieningen opgenomen inzake het vastleggen van merklicenties, zonder
dat dit overigens noodzakelijkerwijs op een verplichte basis gevraagd
wordt. Gelet op het veelvuldig gebruik, dat in het bijzonder de 



industrie van merkartikelen maakt van licenties, is in het Verdrag
voorzien in bepalingen met betrekking tot verzoeken tot het vastleggen
van licenties en voor wijziging van of doorhaling van vastgelegde
licenties. 

f. Procedurele redresmaatregelen

Het Verdrag introduceert verplichte redresmaatregelen voor de procedures
voor de merkenbureaus met het oog op het verzachten van de gevolgen van
procedurele fouten, met name het niet voldoen aan gestelde termijnen,
die, ingeval zij niet hersteld zouden worden, de betreffende merkrechten
zouden kunnen schaden. In de uitvoeringsregels is gezocht naar een
evenwicht tussen de belangen van degene die de termijn gemist heeft en
de belangen die het bredere publiek heeft bij snelle en doorzichtige
procedures van merkenbureaus. 

4. EG-aspecten

De Europese Gemeenschap bracht op het gebied van het merkenrecht twee
regelingen tot stand. 

Op grond van de Eerste Richtlijn 89/104 van de Raad van 21 december 1988
betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PbEG L 40/1
van 11 februari 1989) zijn de EG-lidstaten gehouden bepaalde elementen
van hun merkenrecht onderling te harmoniseren en daartoe uiterlijk 28
december 1991 de nodige nationale wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen aan te nemen. Die datum is nadien bij Beschikking van de Raad
92/10/EEG van 19 december 1991 nader vastgesteld op 31 december 1992
(PbEG L 6 van 11 januari 1992). 

Daarnaast heeft de EG met de Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 

20 december 1993 (PbEG L 11/1 van 14 januari 1994) een Gemeenschapsmerk
ingesteld. Deze Verordening trad op 15 maart 1994 in werking, en werd op
1 april 1996 operationeel. Op 13 december 1995 stelde de Commissie ter
zake nog een uitvoeringsverordening vast (Verordening (EG) nr. 2868/95;
PbEG L 11 van 14 januari 1994). 

De EG heeft daarmede op dit ogenblik bevoegdheden ten aanzien van het
merkenrecht, in het bijzonder het Gemeenschapsmerk. De individuele
EG-lidstaten blijven daarnaast echter bevoegd voor hun eigen wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van het merkenrecht. Het
Verdrag heeft overigens geen betrekking op de op grond van de Eerste
Richtlijn 89/104 geharmoniseerde aspecten van merkenrecht. 

De Europese Commissie nam namens de Europese Gemeenschap deel aan de
onderhandelingen van het onderhavige Verdrag. Het Verdrag is voor de EG
van belang omdat, indien de Europese Gemeenschap ertoe toetreedt, de
bepalingen ervan van toepassing zouden kunnen zijn op het
Gemeenschapsmerk. Het Verdrag biedt intussen in artikel 26 de
mogelijkheid dat naast staten ook bepaalde intergouvernementele
organisaties (zie bij de artikelsgewijze 



toelichting) partij kunnen worden bij het Verdrag. Volgens die criteria
zou ook de EG partij kunnen worden. In het geval van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt zou worden, bevat artikel 23, vierde lid, onder b,
onderdeel ii, regels inzake de uitoefening van het stemrecht (zie verder
bij de artikelsgewijze toelichting). 

Het Verdrag is getoetst aan de Europese dienstenrichtlijn (richtlijn
2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006
betreffende de diensten op de interne markt (PbEU van 27 december 2006,
nr. L 376, blz. 36 e.v.). Gebleken is dat de voorschriften opgenomen in
het Verdrag niet binnen het bereik van de dienstenrichtlijn vallen omdat
het Verdrag geen dwingende eisen of vergunningstelsels bevat die de
toegang tot of de uitoefening van een dienst regelen of potentieel
belemmeren. Voor zover het de regeling betreft van merkgemachtigden,
geldt het op 25 februari 2005 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen
Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen
of modellen) (Trb. 2005, 96). Dat verdrag is getoetst aan de
dienstenrichtlijn en is daaraan verenigbaar bevonden.

5. Artikelsgewijze toelichting

De artikelen 1 en 2 van het Verdrag bevatten definities en een
omschrijving van het toepassingsgebied. Het Verdrag schrijft voor dat de
Verdragsluitende Partijen het Verdrag toepassen op merken die bestaan
uit tekens die op grond van haar wetgeving als merken ingeschreven
kunnen worden. Zoals hierboven in paragraaf 3, onder c, is uiteengezet,
zijn er dus geen beperkingen gesteld aan de aard van de merken. Het
verdrag is van toepassing op individuele merken voor waren en diensten,
maar niet op collectieve merken, certificatiemerken en waarborgmerken.

Artikel 3 beschrijft de vereisten die gesteld mogen worden aan een
aanvraag om inschrijving van een merk en geeft in het vierde lid een
opsomming van voorwaarden die in ieder geval niet gesteld mogen worden.
Een afwijking ten opzichte van het Verdrag van 1994 is onder meer dat in
het Verdrag niet de bepaling van het eerdere verdrag (zie het tweede
lid, onder 1) is overgenomen dat aanvragen, die in schriftelijke vorm op
papier zijn gedaan, niet geweigerd mogen worden indien deze in de
voorgeschreven taal en op het voorgeschreven formulier worden ingediend.


Artikel 4 ziet op de toegestane vereisten met betrekking tot aanvragen
of handelingen die worden verricht door een gemachtigde en op de
mogelijkheid de verplichting op te leggen om domicilie te kiezen in het
land waar een merk wordt aangevraagd; 

artikel 5 geeft aan welke eisen gesteld mogen worden, alvorens aan het
depot van een merk een datum wordt verleend; 

artikel 6 bevat het voor de praktijk belangrijke beginsel dat een
aanvraag om inschrijving van een merk, waarin waren of diensten zijn
vermeld die tot verschillende klassen behoren, dient te leiden tot één
inschrijving; en 

artikel 7 geeft enkele waarborgen dat een aanvraag om inschrijving van
een merk of een ingeschreven merk zonder onnodige belemmeringen kan
worden gesplitst.

Deze artikelen zijn zonder wijziging overgenomen uit het Verdrag van
1994. 



Artikel 8 geeft vorm aan de hierboven in paragraaf 3, onder d aangegeven
uitgangspunten inzake de communicatie tussen de bureaus en de
gebruikers. Het artikel gaat in op de regels die gesteld mogen worden
ten aanzien van de wijze van toezending en de vorm van berichten.
Hoofdregel is (eerste lid) dat elke Verdragsluitende Partij zelf mag
beslissen over de wijze van toezending en of zij berichten op papier,
berichten langs elektronische weg of enige andere vorm van berichten
accepteert. 

Ook mag (tweede lid) elke Verdragsluitende Partij verlangen dat een
bericht wordt gesteld in een door het bureau toegelaten taal. Verboden
is het om te eisen dat de juistheid van een vertaling van een bericht
wordt vastgesteld door een ambtenaar of notaris. Wanneer niet vereist is
dat een bericht in een bepaalde taal is gesteld, kan wel worden verlangd
dat binnen een redelijke termijn een vertaling wordt overgelegd. 

Voorts mag ook (derde lid) worden voorgeschreven dat een bericht op
papier wordt ondertekend door de deposant, rechthebbende of andere
belanghebbende. Ook hier is het verboden om daarbij een legalisering
door een ambtenaar of notaris te vereisen. Wanneer het bureau echter
redelijkerwijze kan twijfelen aan de echtheid van een handtekening op
een bericht op papier, kunnen wel bewijsstukken worden verlangd. 

Verdragsluitende Partijen mogen (vierde lid), wanneer indiening van
berichten in elektronische vorm of toezending langs elektronische weg is
toegestaan, verlangen dat dergelijke berichten voldoen aan de in het
Reglement gestelde vereisten, terwijl een Verdragsluitende Partij in elk
geval een wijze van indiening van een bericht aanvaardt, waarvan de
inhoud overeenkomt met het desbetreffende internationale
standaardformulier, indien van toepassing, zoals voorzien in het
Reglement. 

Artikel 9 schrijft inzake de classificatie van waren of diensten door de
bureaus het gebruik voor van de Classificatie van Nice. Dat is de op
grond van de op 15 juni 1957 te Nice tot stand gekomen Overeenkomst
betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten
waarop fabrieks- of handelsmerken betrekking hebben (Trb. 1958, 76). Dit
artikel is zonder wijziging overgenomen uit het Verdrag van 1994. Wel is
de classificatie in de loop der jaren bij herhaling geactualiseerd. 

Artikel 10 heeft betrekking op de formaliteiten verbonden aan verzoeken
om een verandering in de naam of het adres in het merkenregister door te
voeren, Andere dan de in dit artikel en in artikel 8 gestelde
voorwaarden mogen niet worden gesteld. Ingeval van redelijke twijfel aan
de juistheid van een gegeven in een verzoekschrift mag een
Verdragsluitende Partij (aanvullende) bewijsstukken vragen. Artikel 11
bevat soortgelijke bepalingen voor verzoeken om 

verandering van de rechthebbende op een merk in het merkenregister aan
te tekenen. 

Artikel 12 bevat de bepalingen inzake de mogelijkheid om een fout in een
aanvraag of in de inschrijving van een merk te corrigeren.



Artikel 13 bepaalt dat Verdragsluitende Partijen kunnen verlangen dat de
vernieuwing van een merk afhankelijk wordt gesteld van een indiening van
een verzoekschrift en dat dit verzoekschrift een aantal, limitatief
opgesomde, gegevens bevat. Het verbod uit het Verdrag van 1994 om een
verzoek af te wijzen op grond van het feit dat dit op papier is gedaan,
is vervallen.

Artikel 14 bevat de in paragraaf 3 onder f aangegeven bepalingen,
waarmee een Verdragsluitende Partij kan voorzien in verlenging van een
termijn van een handeling in een procedure voor het bureau. Daarbij
wordt onderscheid gemaakt voor de situatie dat het daartoe strekkend
verzoek vóór, dan wel ná het verstrijken van de termijn bij het
bureau is ingediend. 

In het eerste geval kan het bureau de verlenging zonder meer toekennen,
in het laatste geval heeft het bureau de keuze tussen verlenging van de
termijn, voortzetting van de behandeling met betrekking tot de aanvrage
of inschrijving en herstel van rechten, ingeval het verzuim de termijn
in acht te nemen niet te wijten is aan de aanvrager dan wel
onopzettelijk is ontstaan. Een Verdragsluitende Partij behoeft, ook
wanneer hij voorziet in de mogelijkheid van verlenging van een termijn,
geen uitstel te verlenen in het geval van de in het Reglement, in Regel
9, vierde lid, voorgeschreven uitzonderingen. 

Artikel 15 verplicht de Verdragsluitende Partijen zich wat betreft het
merkenrecht te houden aan de op 20 maart 1883 te Parijs tot stand
gekomen Internationale Overeenkomst tot bescherming van den
industrieelen eigendom, met slotprotocol (Stb. 1884, 189), terwijl
artikel 16 de Verdragsluitende Partijen verplicht om naast warenmerken
ook dienstmerken in te schrijven.

De artikelen 17 tot en met 20 hebben betrekking op de hierboven in
paragraaf 3, onder e, aangegeven aantekening van een licentie. Artikel
17 regelt de voorwaarden die een bureau hiertoe kan stellen, artikel 18
regelt het verzoek om wijziging of doorhaling van een aantekening van
licentie, artikel 19 de gevolgen van het niet aantekenen van een
licentie, terwijl artikel 20 bepaalt dat, wanneer een Verdragsluitende
Partij een aantekening verlangt dat het merk onder licentie wordt
gebruikt, het daaraan in het geheel of ten dele niet voldoen geen
afbreuk doet aan de geldigheid van het merk.

In artikel 21 is bepaald dat een aanvrage of verzoekschrift alleen kan
worden afgewezen nadat de deposant of verzoeker in de gelegenheid is
gesteld binnen een redelijke termijn commentaar te leveren op de
voorgenomen afwijzing.

Artikel 22 bepaalt over welke aangelegenheden het Reglement nadere
voorschriften bevat. Voor wijziging van het Reglement is een meerderheid
van drie vierde van de uitgebrachte stemmen vereist, tenzij in het
Reglement voor een specifieke bepaling is vastgelegd dat unanimiteit
vereist is. 

Artikel 23 betreft de instelling, taken en werkwijze van de Algemene
Vergadering. Het quorum wordt gevormd door de helft van de leden; voor
besluiten is een meerderheid van twee 



derde van de stemmen vereist, behoudens bij wijziging van het Reglement
waarbij een meerderheid van drie vierde is vereist (zie het tweede lid
van artikel 22), dan wel unanimiteit (derde lid). 

Het vierde lid, onder b, onderdeel ii, bepaalt dat een internationale
organisatie die partij is bij het Verdrag, aan de stemming in de
Algemene Vergadering kan deelnemen in plaats van haar lidstaten, met een
aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten dat partij is bij
het Verdrag. Een intergouvernementele organisatie dient af te zien van
stemmen, als één van haar lidstaten zelf zijn stemrecht uitoefent, en
omgekeerd. 

Artikel 24 bepaalt dat het Internationale Bureau de administratieve
taken betreffende het Verdrag verricht en welke de taken en de rol zijn
van het Internationale Bureau bij bijeenkomsten en zittingen van de
Algemene Vergadering.

 

In artikel 25 is vastgelegd dat het Verdrag uitsluitend door een
diplomatieke conferentie kan worden herzien of gewijzigd. 

Artikel 26 regelt welke entiteiten Partij kunnen worden bij het verdrag.
Dat kunnen naast Staten ook Intergouvernementele Organisaties zijn die
een bureau beheren waarbij merken kunnen worden ingeschreven met
rechtsgevolg op het grondgebied waarop het oprichtingsverdrag van de
intergouvernementele organisatie van toepassing is. Hierbij valt te
denken aan de Europese Gemeenschap (het Gemeenschapsmerk) en de
Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (het Benelux-merk). 

Artikel 27 ziet op de relatie tussen Verdragsluitende Partijen bij het
Verdrag en die bij het Verdrag van 1994. Op de onderlinge betrekkingen
tussen Verdragsluitende Partijen die bij beide verdragen Partij zijn, is
uitsluitend dit Verdrag van toepassing. Een Verdragsluitende Partij bij
zowel dit Verdrag als bij het Verdrag van 1994 blijft ten aanzien van
Partijen bij uitsluitend het Verdrag van 1994 dat laatste verdrag
toepassen. 

Artikel 28 regelt de inwerkingtreding van het Verdrag, en wel drie
maanden nadat 10 Staten of de daar bedoelde Intergouvernementele
Organisaties hun akte van bekrachtiging of toetreding hebben
nedergelegd. 

Artikel 29 voorziet in een aantal voorbehouden die Staten of
Intergouvernementele Organisaties kunnen maken. 

In artikel 30 is de opzegging van het Verdrag geregeld; artikel 31
voorziet in de talen van het Verdrag (namelijk de talen van het
Internationaal Bureau, te weten Arabisch, Chinees, Engels, Frans,
Russisch en Spaans) en de ondertekening; en artikel 32 bepaalt dat de
Directeur-Generaal van het Internationaal Bureau de depositaris is. 



Het Reglement bevat de op grond van artikel 22 getroffen regels, waarin
nadere uitwerking van de artikelen van het verdrag wordt gegeven.
Wijzigingen in het Reglement worden doorgevoerd door de in artikel 23
ingestelde Algemene Vergadering. Het betreft hier besluiten in de zin
van artikel 92 van de Grondwet.

Tenslotte is in een Aanvullende Resolutie van de Diplomatieke
Conferentie bij het Verdrag een aantal nadere verduidelijkingen en
afspraken vastgelegd.

6. Uitvoeringswetgeving

Het Verdrag noopt niet tot aanpassing van de voor Nederland geldende, in
Benelux-verband getroffen regelgeving. Wel zal het Nederlandse,
internationaal werkende bedrijfsleven profiteren van de harmonisatie die
ermee bereikt wordt en van de inperking van het aantal formele
voorschriften die sommige bureaus, met name in ontwikkelingslanden,
stellen. 

7. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft, zal het Verdrag, evenals het verdrag van
1994, gelden voor het gehele Koninkrijk.

De regering van de Nederlandse Antillen heeft aangegeven medegelding van
het Verdrag voor haar land wenselijk te achten. De uitvoering van het
Verdrag kan plaatsvinden op basis van de Merkenlandsverordening 1995
(P.B. 1996, no. 188). Niet-traditionele merken zoals kleurmerken,
geluidsmerken en bewegende merken vallen reeds onder artikel 5 van de
Merkenlandsverordening 1995. Ook het aantekenen van licenties gebeurt
sinds 1 januari 2001 conform de Merkenlandsverordening 1995. 

De regering van Aruba heeft eveneens medegedeeld medegelding van het
Verdrag voor haar land wenselijk te achten. Voor Aruba is het Verdrag
van belang in het kader van de uniformiteit met betrekking tot regels op
het gebied van het merkenrecht. De nodige uitvoeringswetgeving dient nog
tot stand te worden gebracht, met name aanpassing van de Arubaanse
Merkenverordening, om zoveel mogelijk concordant te blijven met de
Nederlandse en de 

Nederlands-Antilliaanse merkenwetgeving. 

De Minister van Economische Zaken,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 

 	In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in het op 2 december
1992 te Brussel tot stand gekomen Protocol houdende wijziging van de
Eenvormige Beneluxwet op de merken (Trb. 1993, 12; Kamerstukken II
1992/93, 23 325, nr. 3) en nader in het op 11 december 2001 te Brussel
tot stand gekomen Protocol houdende wijziging van de Eenvormige
Beneluxwet op de merken (Trb. 2002, 37; Kamerstukken II 2002/03, 28 616,
nr. 1).

 	Zie paragraaf 3 van de aanbeveling voor een besluit van de Raad om de
Commissie te machtigen deel te nemen aan de onderhandelingen die leidden
tot het Verdrag (SEC/2005/1973 def.). Die aanbeveling is te vinden op
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52005SC1793:
NL:NOT.

 	Zie eveneens paragraaf 3 van genoemde aanbeveling. 

 PAGE   1 

 PAGE   9