[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Notitie Onze jeugd van tegenwoordig

Bijlage

Nummer: 2009D29723, datum: 2009-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Notitie Onze jeugd van tegenwoordig (2009D29722)

Preview document (🔗 origineel)


“Onze jeugd van tegenwoordig”

Over de leefwereld en de leefstijl van jongeren

11 juni 2009

Inhoudsopgave 

1. Waarom een notitie over jongeren? 					4

1.1. Samenhang met ander kabinetsbeleid					6

1.2. Totstandkoming								7

1.3. Leeswijzer 								8

2. De leefwereld van jongeren van nu	 					9

2.1. Opgroeien in een gezin 							9

2.2. Zonder vrienden is het leven ‘boring’ 					10

2.3. De sociale en fysieke omgeving 	 					11

2.4. School 									12

2.5. Vrijetijdsbesteding 							13

2.5.1. Media: de internetgeneratie 						13

2.5.2. Uitgaan 								15

2.5.3. Sporten en bewegen 							15

2.6. Inkomen									16

2.7. Meedoen: een steentje bijdragen						16

3. Trends in leefstijl, gedrag en ‘welbevinden’				19

3.1. Nederlandse jongeren zijn gelukkig
					19

3.2. 
 maar er zijn ook zorgen						20

3.2.1. Overgewicht								20

3.2.2. Alcohol									21

3.2.3. Seksueel gedrag							22

3.2.4. Stress en psychische problemen					22

3.3. Ongezond gedrag begint pas in de brugklas				23

3.4. Problemen ongelijk en oneerlijk verdeeld 					24

4. Capita selecta 								26

4.1. Deel I: meisjes 								26

4.1.1 Problematiek bij meisjes							26

4.1.2 Hulp voor meisjes							28

4.1.3 Het verhogen van zelfvertrouwen en weerbaarheid van meisjes	28

4.1.4 Het verbeteren van vroegsignalering van met name emotionele 	

Problemen									29

4.1.5 Het inzetten van laagdrempelinge interventies via het internet		30

4.2. Deel II: seksualisering							32

4.3. Deel III: jeugd en gezonde leefstijl in internationaal perspectief	
35

4.3.1 Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad					35

4.3.2 Witboek ‘Een nieuw elan voor Europa’s jeugd’				35

4.3.3. Youth in Action								36

4.3.4 Safer Internet Plus							37

4.3.5. Europese netwerken							37

5. Ambitie: meer jongeren een gezonde leefstijl				39

5.1. Behoud het goede en breid het uit!					39

5.2. Meedoen 									40

5.3. Het gezin: de invloed van opvoeden					42

5.4. Sociale omgeving: het sociale netwerk					43

5.5. Fysieke omgeving 							45

5.6. School 									47

5.7. Media									48

5.8. Sporten en bewegen 							50

5.9. Inkomen									51

5.10. Tot slot: leefstijl op de agenda						52

Literatuuropgave								54



1. Waarom een notitie over jongeren?

Gedrag van jongeren leidt geregeld tot ophef. De media berichten gretig
over comazuipen, happy slapping, internetverslaving, hangjongeren,
straatterroristjes of breezerseks. Met de jeugd van tegenwoordig lijkt
van alles mis. Maar is dat wel zo? En is het terecht om in die termen
over jongeren, de burgers van de toekomst, te spreken?

Voor een deel is klagen over “de jeugd van tegenwoordig” van alle
tijden. De samenleving verandert steeds opnieuw, en iedere generatie
jongeren stelt zijn opvoeders (zelf opgegroeid in een alweer voorbije
tijd) voor nieuwe uitdagingen. Bezorgdheid over jongeren die hun grenzen
niet lijken te kennen, is dan ook niet vreemd. De adolescentie is een
transitiefase tussen kindertijd en volwassenheid en kenmerkt zich door
gierende hormonen en experimenteren met de nieuw verworven autonomie.
Gedurende deze fase worden jongeren lichamelijk en cognitief rijp,
terwijl ze door de samenleving nog niet voor vol worden aangezien.
Vanouds slaan volwassenen het experimenteergedrag van de jeugd met
argwaan en soms met ergernis gade.

Tegelijk gaan veranderingen in de samenleving de laatste decennia erg
snel. Aan jongeren en aan hun opvoeders worden voortdurend nieuwe eisen
gesteld die sneller veranderen dan bij de overgang tussen voorgaande
generaties het geval lijkt.

Er is onzekerheid over de goede wijze van begeleiding naar volwassenheid
en voorbereiding op volwaardig burgerschap. Gezagshuishouden en een
autoritaire opvoedstijl zijn de afgelopen decennia veelal vervangen door
het meer meegaande ‘onderhandelingshuishouden’ (Prins, 2008).

Dat heeft jongeren veel vrijheid om zich te ontplooien opgeleverd. De
huidige generatie wordt dan ook wel getypeerd als de Generatie Einstein,
die slimmer, sneller en socialer is (Boschma en Groen, 2007). 
Tegelijkertijd wordt veelvuldig gesteld dat ouders en opvoeders aan
kinderen en jongeren meer kader en structuur moeten bieden. Pedagogen
benadrukken het belang van een ‘autoritatieve opvoedstijl’ (warme
sfeer, veel praten met kinderen, duidelijke grenzen, niet te lage eisen
stellen) (Prins, 2008), en ook klinkt een pleidooi voor een ‘breed
gedragen en samenhangend opvoedingsperspectief’ (De Winter, 2007).

Het gaat in deze notitie over alle jongeren, dus niet in de eerste
plaats over jongeren die problemen hebben of problemen geven. Daarvoor
wordt verwezen naar andere trajecten zoals aanpak wachtlijsten in de
jeugdzorg, aanpak kindermishandeling en maatregelen om overlast en
verloedering door onder meer Marokkaanse jongeren aan te pakken.

Met het schrijven van deze notitie heb ik twee doelen voor ogen. Ik wil
allereerst een evenwichtig en feitelijk beeld schetsen van de leefwereld
en de leefstijl van jongeren. Dat doe ik om tegenwicht te bieden aan
eenzijdige stereotypen over ‘de jeugd van tegenwoordig’ die
gemakkelijk post kunnen vatten.

Dat dient ook het tweede doel dat ik voor ogen heb, namelijk om ouders
en opvoeders aan te sporen zich te verdiepen in de leefwereld en
leefstijl van jongeren. Opvoeding en begeleiding naar volwassenheid
vraagt geen afstandelijke houding, maar aandacht en betrokkenheid.
Jongeren hebben baat bij belangstelling voor wat hen bezighoudt. “Je
moet van deze jongeren houden” zei Pieter Winsemius in een interview
na de presentatie van het WRR-rapport over overbelaste jongeren. Hij zei
nog iets, namelijk dat jongeren structuur nodig hebben.

En daar ligt de kern van waar het mij om te doen is: ik wil ontmoedigen
dat volwassenen in de maatschappij alleen Ăłver jongeren en de problemen
die ze voor ‘ons’ veroorzaken spreken, en bevorderen dat volwassen
praten mĂ©t en zich medeverantwoordelijk voelen voor ‘onze’ jeugd.
Dat betekent dat we jongeren niet aan hun lot kunnen overlaten, maar hen
aanspreken op hun gedrag en de goede richting wijzen. Jongeren kunnen
zichzelf niet opvoeden, zij hebben ouders en opvoeders daarbij hard
nodig. Anders gezegd: jongeren hebben er recht op dat volwassenen hun
levenswijsheid gebruiken om hen te helpen groeien. Omgekeerd rust op
volwassenen de plicht om jongeren verder te helpen komen, hen aan te
moedigen zich te ontplooien en hen te begeleiden op hun weg naar
volwassenheid en volwaardig burgerschap in onze samenleving. Maar dat
kan alleen als zij zich verdiepen in de leefwereld van jongeren. Zo
kunnen zij steun en sturing geven. 

Daarmee is ook de titel van deze notitie verklaard: verzuchtingen over
‘DĂ© jeugd van tegenwoordig’ helpen niemand verder. Maar wie spreekt
over ‘onze’ jeugd van tegenwoordig, toont zich bereid om zich
medeverantwoordelijk te maken voor opgroeiende jongeren en hun
ontplooiing. 

Overigens wil ik benadrukken dat het niet alleen zo is dat ouderen
kunnen bijdragen aan de ontplooiing van jongeren. Op hun beurt kunnen
jongeren ook bijdragen aan de ontplooiing van ouderen. Jongeren hebben
het vermogen en de vaardigheden om met een frisse blik en nieuwe ideeën
tegen zaken aan te kijken. Daarmee bieden zij inspiratie en nieuwe
inzichten aan ouderen. De uitgebreide contacten met jongeren die ik in
het kader van deze notitie heb gehad, hebben dat voor mij weer eens
bevestigd.

Dit is geen klassieke beleidsnota. Met het uitbrengen van deze notitie
wil ik bewerkstelligen dat bij beleidsvorming de vraag wordt gesteld
onder welke randvoorwaarden de ontwikkeling van alle jongeren en hun
opvoeders tot gezond en goed burgerschap gestimuleerd en versterkt kan
worden. Dit alles in blijvende dialoog met jongeren en hun opvoeders. Er
zijn daarmee in deze notitie de nodige raakvlakken met De kracht van het
gezin; nota gezinsbeleid 2008 (TK 2008 -2009, 30 512, nr. 4); deze
notitie kan gezien worden als een vervolg op deze nota gezinsbeleid.

Deze notitie vormt daarnaast een handreiking en een boodschap aan
iedereen die een opvoedende taak heeft, of dit nu is in het gezin,
school, hulpverlening of gewoon uit hoofde van betrokkenheid in de
sociale omgeving. 

Dit laatste is een belangrijk nieuw accent dat ik met deze notitie wil
aanbrengen in de visievorming op hoe we als maatschappij omgaan met
opgroeiende jongeren. 

Ik wil bevorderen dat mensen in hun directe omgeving zoals buurten en
wijken of andere lokale gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken
(kerken, moskeeën, buurt- en/of (sport)verenigingen, etc) zich
betrokken weten bij opvoeden en opgroeien van jongeren, zodat ouders er
niet alleen voor staan. Dit is in lijn met het RMO-advies Versterken van
de village (RMO, september 2008). Hiertoe trek ik van 2009 tot en met
2011 6 miljoen euro per jaar uit voor een extra impuls aan de
vrijwillige inzet gericht op het versterken van de sociale netwerken
rondom jongeren en gezinnen. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan
de motie Slob (TK 2008 – 2009, 31 700, nr. 17).

1.1. Samenhang met ander kabinetsbeleid

Om te bevorderen dat kinderen en jongeren worden opgevoed tot gezonder
leven en voorbereid worden op goed burgerschap heeft het kabinet diverse
nieuwe maatregelen voorgesteld of inmiddels ingevoerd. Deze voornemens
staan in andere beleidsnota’s of wetsvoorstellen (bijvoorbeeld: Uit
balans: de last van overgewicht (TK 2008 – 2009, 31 899, nr. 1), De
kracht van Sport (TK 2007 – 2008, 30 234, nr 13) , wetsvoorstel Drank-
en horecawet en De kracht van het gezin; nota gezinsbeleid 2008 (TK 2008
– 2009, 30 512, nr. 4). De notitie Onze jeugd van tegenwoordig brengt
verschillende beleidsvelden in samenhang Ă©n vanuit het perspectief van
jongeren bijeen. 

Een belangrijk ijkpunt voor hoe het met de jeugd gaat, wordt gevormd
door het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In artikel 3 van dit
Verdrag staat dat het belang van het kind voorop dient te staan bij alle
maatregelen die betrekking hebben op kinderen en dat de overheid dient
te waarborgen dat de zorg voor kinderen voldoende is, vooral ten aanzien
van de veiligheid en gezondheid van kinderen. In Nederland wordt deze
verdragsverplichting vertaald in ontwikkelingsvoorwaarden. Deze zijn
uitgewerkt in het kabinetsprogramma voor Jeugd en Gezin: Alle kansen
voor alle kinderen (TK 2006 -2007, 31 001, nr. 5) en zijn: gezond en
veilig opgroeien, een steentje bijdragen aan de maatschappij, talenten
ontwikkelen en plezier hebben, en goed voorbereid zijn op de toekomst. 

1.2. Totstandkoming 

In de aanloop naar deze notitie heb ik me verdiept in de leefwereld van
jongeren. De notitie is dus niet alleen tot stand gekomen door cijfers
te beschouwen en deskundigen te horen, maar ook door de jongeren zelf te
betrekken bij wat er over hen wordt gezegd. Ik heb jongeren van velerlei
leeftijden en achtergronden bevraagd en ben met ze in debat gegaan.
Concreet wil ik hier noemen de debatten op College De Heemlanden in
Houten en het NOVA College van de Johan de Witt Scholengroep in Den Haag
onder leiding van het Nederlands Debat Instituut (NDI, 2008). Ook is, in
32 diepte-interviews (in duo’s), uitgebreid met jongeren tussen de 12
en 20 jaar gesproken over hun leefwereld (CO-efficiënt, 2008). De
Nationale Jeugdraad heeft onder ruim 600 jongeren door middel van  een
enquĂȘte gevraagd naar hun eigen gezondheid (Jeugdraad, 2008). De
uitkomsten van dat onderzoek zijn gebruikt tijdens het 13e Nationaal
Jeugddebat waar ik op 27 oktober 2008 met veel jongeren in de Tweede
Kamer heb gedebatteerd. Tot slot heeft de Nationale DenkTank, op mijn
verzoek, zich gebogen over de vraag hoe jongeren gestimuleerd kunnen
worden om zélf te kiezen voor een gezonde leefstijl. Zij hebben hun
input onder andere gekregen van bijna 6000 jongeren via   HYPERLINK
"http://www.habbohotel.nl"  www.habbohotel.nl  (NDT, 2008).

De onderhavige notitie is eerder toegezegd. In 2007 zond de minister van
Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), mede namens de staatssecretaris
van VWS en mij, de kabinetsvisie Gezond zijn, gezond blijven - Een visie
op gezondheid en preventie aan de Tweede Kamer (TK 2007 -2008, 22 894,
nr. 134). Gezond eten, niet roken, geen drugs gebruiken, geen alcohol
drinken, voldoende bewegen en goed kunnen omgaan met problemen of
tegenslagen zijn belangrijk voor de gezondheid van kinderen en jongeren.
Via bestaande preventieprogramma’s worden kinderen, jongeren en hun
ouders geïnformeerd over de risico’s van gebruik van riskante
middelen. Gezond opgroeien is ook van belang om actief te kunnen
deelnemen aan de samenleving. Jong geleerd is immers oud gedaan. Het is
in dit kader dat in de genoemde visie op gezondheid en preventie een
specifieke notitie over jeugd en preventie is toegezegd. 

De notitie is tevens een reactie op het RIVM-rapport Spelen met
gezondheid (RIVM, 2008a) dat op 4 juli 2008 aan uw Kamer is toegezonden.
De trends die in het rapport staan genoemd, komen terug in hoofdstuk 3
van deze notitie en in het afsluitende hoofdstuk 5.

Deze notitie gaat in hoofdstuk 5 ook in op een aantal adviezen uit het
eindrapport van de Nationale DenkTank: Gezond voor elkaar! Adviezen om
jongeren te stimuleren zelf te kiezen voor een gezonde leefstijl
(DenkTank, 2008).

Verder wordt in de notitie ingegaan op de moties Van der Ham en Dibi (TK
2007 – 2008, 27 565, nr. 50), Slob en Voordewind (TK 2008 - 2009, 31
700, nr. 17 en 22) en Bouchibti (TK 2008 – 2009, 31 799-XVII, nr. 18).

1.3. Leeswijzer

De notitie is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 staat de leefwereld van jongeren centraal. Wat zijn de
belangrijkste ontwikkelingen in de belangstelling van jongeren en in hun
directe omgeving? Hoe participeren zij in de samenleving? Met
voorbeelden en quotes uit de interviews met jongeren (Co-efficiënt,
2008) wordt aangegeven hoe jongeren hier zelf tegenaan kijken.

In hoofdstuk 3 volgen de trends in gezondheid, leefstijl en welzijn van
de jeugd aan de hand van onderzoeks- en monitorgegevens, zoals die van
het RIVM Spelen met gezondheid (RIVM, 2008a) en het Trimbos-instituut
Jeugd en riskant gedrag 2007: Peilstationsonderzoek scholieren (Trimbos,
2008b). Wat gaat goed met de jeugd, wat kan beter, waar moeten we ons
ongerust over maken?

Hoofdstuk 4 gaat, mede naar aanleiding van een motie van het kamerlid
Bouchibti (TK, 2008-2009, 31799-XVII, nr 18), in op meisjes en de
problemen die zich vooral bij meisjes voordoen en op seksualiteit onder
jongeren. Eveneens wordt ingegaan op de aandacht die er in Europees
verband is voor het bevorderen van een gezonde leefstijl van jongeren.

In hoofdstuk 5 wordt afgesloten met een aantal concluderende opmerkingen
en komt het vervolgtraject aan de orde. 

2. De leefwereld van jongeren van nu

In dit hoofdstuk staat de leefwereld van jongeren centraal. Ik doe dat
aan de hand van een beschrijving van verschillende settings. In
paragraaf 2.1. wordt de rol die het gezin heeft voor de huidige
generatie jongeren weergegeven. In de paragrafen 2.2. t/m 2.6. wordt
achtereenvolgens ingegaan op de invloed van vrienden, de sociale en
fysieke omgeving, de school, media en bijbaantjes. Tenslotte wordt in
paragraaf 2.7. een beeld gegeven van de wijze waarop de huidige
generatie jongeren in de samenleving participeert.

2.1. Opgroeien in een gezin

In de afgelopen decennia is veel veranderd in de manier van opvoeden en
opgroeien in een gezin. Ik verwijs hier naar de nota gezinsbeleid (TK,
2008-2009, 30 512, nr. 4). Jongeren hebben relatief veel vrijheid en
invloed op tal van beslissingen die in het gezin worden genomen. Velen
hebben ook fysiek meer ruimte gekregen: de meeste jongeren hebben thuis
een eigen kamer waar ze huiswerk kunnen maken, de computer gebruiken en
hun vrienden ontvangen. Veel jongeren zijn tevreden over het contact dat
zij met hun ouders hebben. Een duidelijke meerderheid heeft het gevoel
gemakkelijk met hun ouders te kunnen praten.

Zoals beschreven in de nota gezinsbeleid is een opvallende ontwikkeling
dat steeds meer kinderen in eenoudergezinnen of stiefgezinnen opgroeien.
Bijna Ă©Ă©n op de zes gezinnen is een eenoudergezin; in 1995 was dit nog
Ă©Ă©n op de zeven. Eenoudergezinnen ontstaan deels door scheidingen
(ongeveer de helft van de gevallen) of door het overlijden van de
partner of door geboorte van kinderen van alleenstaande moeders.
Eenoudergezinnen zijn vaak tijdelijk van aard. Ondanks dat paren minder
snel uit elkaar gaan als zij kinderen hebben, zijn de afgelopen jaren
jaarlijks bijna 60.000 minderjarige kinderen betrokken bij de scheiding
van hun ouders. Het meemaken van een scheiding en het opgroeien in een
eenoudergezin verhoogt het risico op het ontwikkelen van emotionele- en
gedragsproblemen bij jongeren aanzienlijk (Equality, 2008).

Jongeren hebben behoefte aan het stellen van grenzen door hun ouders
(Prins, 2008). Ze vinden het normaal dat (leeftijd)grenzen worden
gesteld aan bepaalde risicogedragingen (roken, drinken, gokken, drugs
gebruiken, seks hebben). Ze ervaren de grenzen die hun ouders stellen
als volstrekt redelijk en zouden hun kinderen dezelfde norm voorhouden.
In de praktijk blijken jongeren zich er echter niet altijd aan te
houden.

Ook uit onderzoek blijkt een liefdevol gezin de beste garantie te zijn
voor evenwichtig en gezond opgroeien van kinderen en jongeren
(Verwey-Jonker Instituut, 2008). Jongeren die zijn opgegroeid in een
gezin waar wordt onderhandeld, maar waar ook duidelijke grenzen worden
gesteld, zijn het meest gelukkig (Prins, 2008). Het is echter niet voor
elke ouder duidelijk in welke opvoedingssituaties heldere normen en
grenzen moeten worden gesteld of wanneer met de kinderen onderhandeld
kan worden. De meeste ouders geven aan tevreden opvoeders te zijn en de
opvoeding niet als bijzonder belastend te ervaren (Zeijl en Van Egten,
2008). Een klein deel van de ouders is negatief. Ze zijn ontevreden,
voelen zich belast en weinig competent. Een ander klein deel heeft grote
en voortdurende zorgen over de opvoeding. Het hebben van zorgen over en
problemen met de opvoeding is bepaald niet willekeurig verdeeld over
gezinnen (Verwey-Jonker Instituut, 2008). Vooral de sociaal-economische
status en de buurt waarin het gezin woont, spelen een belangrijke rol.
Ouders van niet-westerse afkomst, ouders die onder de armoedegrens
leven, ouders met een lage opleiding en gescheiden ouders die een
eenoudergezin vormen, hebben vaker een negatief beeld van de opvoeding,
hebben meer zorgen en hebben vaker opvoedingproblemen (Zeijl en Van
Egten, 2008).

2.2. Zonder vrienden is het leven ‘boring’

Vrienden hebben is voor jongeren erg belangrijk. Vrienden zijn er voor
plezier maken, je geaccepteerd voelen, het oefenen in sociaal gedrag en
als vertrouwenspersoon. Bij tieners spelen leeftijdgenoten een steeds
belangrijkere rol in het vormen van opvattingen, normen en gedrag.
Jongeren besteden veel tijd aan het praten en dingen doen met vrienden.
Op jonge leeftijd wordt samen gespeeld, als pubers hangen ze rond, gaan
ze uit, bellen ze elkaar of chatten ze. Bovendien wordt de
belangstelling voor het andere geslacht groter en worden ze verliefd.

Het hebben van vrienden is gezond en maakt gelukkig. Naarmate jongeren
meer vrienden hebben, geven ze zichzelf een hoger cijfer op de
gelukschaal (Prins, 2008). 

Naast ouders zijn het ook voornamelijk vrienden die kritiek mogen
leveren op slechte gewoontes zoals ongezond gedrag. Vrienden staan
dichtbij en zijn belangrijk en hebben daardoor invloed op het gedrag van
hun leeftijdgenoten. Samen met vrienden werken aan het beëindigen van
een slechte gewoonte is voor jongeren de beste oplossing. De grootste
motivatie om te stoppen met een slechte gewoonte, of te beginnen met een
goede, treedt op als een jongere dat samen met vrienden kan doen
(Jeugdraad, 2008). Veel jongeren geven aan dat ze alles voor vrienden
zouden doen. Dat is goed, maar kan ook verkeerd uitpakken. Vooral jonge
jongens (<15 jaar) hebben de neiging elkaar nogal eens op te jutten tot
risicogedrag. Soms mondt dat uit in agressie, vernielingen, bedreigingen
en uitschelden op straat. Dergelijk gedrag komt bij 12% van de jongens
onder de 15 jaar voor. Leerlingen uit het Voorbereidend Middelbaar
Beroepsonderwijs (VMBO) en Turkse en Marokkaanse jongens zijn
oververtegenwoordigd (Prins, 2008). Een op de vijf jongeren zegt spijt
te hebben van de dingen die ze met vrienden wel eens hebben gedaan
(Prins, 2008). 

2.3. De sociale en fysieke omgeving

Naast vrienden hebben jongeren ook contacten met andere mensen uit hun
omgeving (familie, school, kerk, moskee, buurt, speeltuin, sport- of
muziekvereniging en dergelijke). In de loop der jaren is deze sociale
omgeving door allerlei factoren meer en meer uitgedund. Het gaat
bijvoorbeeld om verhuisbewegingen, scheiding van woon- en werkomgeving,
opkomst van een virtuele (leef)wereld, verzakelijking van functies van
scholen, kinderdagverblijven en andere publieke voorzieningen en een
krapte aan deze voorzieningen (RMO, september 2008, zie ook YMCA et al.
2003). De RMO gaat in haar advies in op de gevolgen die dit heeft voor
de verdeling van de verantwoordelijkheden voor de opvoeding, namelijk de
extra druk die dit legt op enerzijds ouders en anderzijds professionals.

Ten aanzien van de fysieke omgeving geldt dat de openbare ruimte veelal
minder aantrekkelijk is geworden voor jongeren om buiten te zijn. Uit
het RMO-advies Tussen flaneren en schofferen (RMO, april 2008) blijkt
dat veel jongeren, voornamelijk in de steden, moeite hebben om hun vrije
tijd zinvol te besteden. Sportscholen kosten geld, andere voorzieningen
voor de jeugd worden weggedrongen door nieuwbouw en toegenomen
autogebruik, en in buurthuizen voelen jongeren zich niet altijd welkom.
Jongeren brengen het liefst hun vrije tijd thuis of in buurtfaciliteiten
door. Onder leiding van jongerenwerkers ontdekken ze daar samen hun
talenten en mogelijkheden zoals muziek maken, aan brommers sleutelen,
feesten organiseren, debatten opzetten. Dat jongeren desondanks toch
vaker aangewezen zijn om op straat hun tijd door te brengen, heeft te
maken met hun financiële positie, beperkte mobiliteit en hangt af van
hun leeftijd (RMO, april 2008).

De behoefte van jongeren aan plekken waar ze kunnen chillen, sporten of
muziek maken, komt ook naar voren uit online onderzoek Young Opinions
(2008) naar de mening van de jongeren over de veertig krachtwijken. Uit
dit onderzoek volgt dat jongeren als belangrijkste punt van verbetering
voor hun wijk het tekort aan activiteiten voor jongeren en een tekort
aan chillplekken zien. Over het algemeen zijn jongeren uit de
krachtwijken overigens erg tevreden over hun wijk. Gemiddeld geven zij
hun wijk een 7,5.

Het Verwey-Jonker Instituut (2008) heeft recent geconcludeerd dat de
buurt waarin jongeren opgroeien, een belangrijke achtergrond vormt voor
het gedrag dat jongeren vertonen. Jongeren uit probleemwijken blijken
veel vaker deel te nemen aan jeugdbendes dan jongeren die in betere
buurten wonen. Een buurt waarin veel criminaliteit en drugsgebruik
voorkomt, is immers een omgeving die opgroeiende jongeren lijkt voor te
houden dat dit normale verschijnselen zijn Ă©n die de inwijding in een
criminele levensstijl vergemakkelijkt. Het rapport handelt vooral over
delinquent gedrag en ziet daarbij zaken als spijbelen, middelengebruik
(voor het merendeel alcohol) en vrijetijdsbesteding buitenshuis als
mogelijke voorlopers van risicogedrag. 

Een ruime meerderheid (57,3%) van de jongeren die in een krachtwijk
woont, geeft aan dat jongeren zelf verantwoordelijk zijn voor een groot
deel van de problemen in hun wijk. Zij vinden dat de politie hier hard
tegen mag optreden. Het vertrouwen dat de politie dit ook daadwerkelijk
zal doen, is bij de jongeren echter niet groot (Young Opinions, 2008).

Verder maakt de overmatige aanwezigheid en beschikbaarheid van riskante
middelen (alcohol, drugs en tabak) en ongezonde voeding en de
mogelijkheden om zich bezig te houden met risicovol gedrag, het voor
jongeren moeilijk een gezonde keuze te maken (TK 2007 – 2008, 22 894,
nr. 134).

2.4. School

School speelt een belangrijke rol in het leven van jongeren. Ze brengen
hier een groot deel van hun tijd door en leren er zaken die van grote
betekenis zijn voor hun ontwikkeling en kansen in de samenleving. De
gemiddelde leeftijd waarop jongeren de school verlaten is in een halve
eeuw gestegen van 13 naar 22 jaar.

De meerderheid van de leerlingen blijkt school leuk te vinden. Naarmate
ze langer in het onderwijs zitten, daalt het plezier. Jongeren vinden in
ruime meerderheid dat ze goed presteren op school. Dit percentage is
gestegen ten opzichte van vier jaar eerder (Trimbos, 2007). Een vijfde
van de leerlingen vindt de druk om op school te presteren hoog. Zeker
meisjes ervaren deze hoge werkdruk (rond 16 jaar maar liefst een op de
drie). Dit komt waarschijnlijk, omdat meisjes in het algemeen beter
gemotiveerd zijn om te leren en schoolwerk serieuzer nemen.

Niet alle leerlingen zijn even goed gemotiveerd. Zo geeft een op de
zeven leerlingen aan afgelopen maand te hebben gespijbeld. Spijbelen
neemt toe met leeftijd en lijkt vooral een kwestie van motivatie. Een
aanzienlijk probleem is de voortijdige uitval van school. Het gaat
jaarlijks om ongeveer 60.000 jongeren die hun diploma niet halen.
Daarnaast zijn er veel jongeren die geen startkwalificatie halen. Ze
reduceren daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij vooral
om jongeren die vanuit het VMBO doorstromen naar het Middelbaar Beroeps
Onderwijs (MBO). Jongeren van niet-westerse afkomst zijn
oververtegenwoordigd onder uitvallers. Een op de vijf haalt geen dipoma,
en een kwart haalt zijn startkwalificatie niet (TK, 2007-2008, 26 695,
nr. 44). Schooluitval daalt de laatste jaren licht. 

2.5. Vrijetijdsbesteding

2.5.1. Media: de internetgeneratie

De huidige jeugd is de eerste generatie die massaal door middel van
internet en mobieltjes met de wereld kennis maakt, contacten legt en
zich vermaakt. De moderne middelen worden vooral gebruikt om informatie
op te zoeken en met elkaar te communiceren.

De mobiele telefoon is misschien wel het belangrijkste middel voor
onderlinge communicatie tussen jongeren. Daarnaast heeft het een bredere
functie als gadget, fototoestel of geluidsdrager. Het is voor velen een
deel van hun leven: “Zonder mijn mobiel voel ik me heel erg leeg”
(citaat vijftienjarig meisje, Jongerenonderzoek Qrius, 2007). Op de
basisschoolleeftijd heeft ruim een kwart van de jeugd een mobiel, in het
voortgezet onderwijs vrijwel iedereen.

In 2008 had 97% van de kinderen en jongeren in Nederland thuis een
computer met internet. Kinderen en jongeren van niet-westerse afkomst
hebben iets minder vaak internet dan autochtone, maar halen dit snel in.

Leren omgaan met de computer is noodzakelijk om mee te kunnen komen op
school en later op de arbeidsmarkt. De populairste en best bekeken sites
zijn die van Google, Wikipedia en YouTube. Gemiddeld brengen jongeren
ongeveer elf uur per week achter de computer door. Jongeren van
niet-westerse afkomst zijn iets vaker online dan autochtonen. Het
gebruik loopt op naar leeftijd (groep 7 basisschool: 9 uur, 2e klas
voortgezet onderwijs: 16 uur per week). Naast het opzoeken van
informatie en het bekijken of plaatsen van filmpjes gebruiken jongeren
het internet vooral ook als communicatiemiddel. Via e-mail of
profielsites maar vooral ook door chatprogramma’s. Als chatprogramma
is MSN messenger veruit het meest populair. Meer dan 95% van de jongeren
heeft een MSN-account. 

Het blijkt dat jongeren MSN belangrijker vinden om contact met hun
vrienden te onderhouden dan hun mobiele telefoon. Vaak wordt het
programma dagelijks gebruikt. Een kwart van de jongeren gebruikt dit
meer dan twee uur per keer (SCP, 2007). Zo is het tegenwoordig niet
ongebruikelijk dat leraren vragen van leerlingen beantwoorden via
chatten of dat ouders hun kinderen aan tafel roepen door middel van een
berichtje op MSN! Daarnaast houden veel jongeren een profielsite bij
waar ze foto’s van zichzelf plaatsen, krabbels (berichtjes) bij elkaar
achterlaten en populariteitpunten aan elkaar geven. 

Driekwart van de jongeren gebruikt de (spel)computer voor gamen (IVO,
2007). Het zijn vooral jongens die hieraan een belangrijk deel van hun
vrije tijd besteden. Tweederde van de jongens besteedt gemiddeld elf uur
per week aan online gamen en zeven uur aan offline spellen.

Naast het downloaden van muziek en films wordt de computer gebruikt voor
het opzoeken van informatie; vaak voor het verrichten schoolopdrachten.
Doordat de autoriteit van informatiebronnen steeds moeilijker te
achterhalen is, wordt het (ook) voor jongeren lastiger om de informatie
te doorgronden, te begrijpen en te plaatsen in een breder geheel. Een
gevolg daarvan kan zijn dat kiezen moeilijk is. Dat kan problematisch
zijn, vooral als het gaat om keuzes rondom studie, baan of relatie
(Wijnberg, 2008). 

Kenmerkend is dat jongeren op en naast de computer vaak meerdere taken
tegelijk uitvoeren (‘multi-tasking’). Ze kunnen met gemak snel
schakelen tussen chatten, informatie opzoeken, huiswerk maken en gamen.
Vaak staat er dan ook nog muziek aan op de headset en rinkelt of trilt
het mobieltje regelmatig. Overigens kan het schadelijk zijn voor het
gehoor als de MP3-speler of andere (draagbare) geluiddragers te veel
volume produceren. Het gehoor is een belangrijk zintuig. In alle vormen
van sociale participatie is communicatie essentieel. Het kunnen
luisteren, en dus het hebben van een goed gehoor maakt die communicatie
een stuk eenvoudiger. 

Een evenzeer populaire vrijetijdsbesteding is televisie kijken, hoewel
de gemiddelde ‘kijktijd’ tussen 2000 en 2005 wel is gedaald. Bij
jongeren was deze daling 2,3 uur (van 10,7 naar 8,4 uur) per week. In
dezelfde periode hebben jongeren   HYPERLINK
"http://www.tijdbesteding.nl/hoelangvaak/vrijetijd/media/computer/persoo
nskenmerken/index.html"  hun internettijd (msn, games) flink
opgeschroefd  (  HYPERLINK "http://www.tijdsbesteding.nl" 
www.tijdsbesteding.nl ). 

2.5.2. Uitgaan

Jongeren gaan in hun vrije tijd uit, winkelen en hangen rond. Waar het
in de kern om gaat is: vrienden ontmoeten en iets samen doen. Welke
activiteit de voorkeur heeft verschilt per leeftijd, sekse, etniciteit
en woonomgeving. Jongens (vooral van niet-westerse afkomst) sporten op
straat - skaten, voetballen, basketballen - of hangen met vrienden rond
in de buurt, meisjes winkelen liever. Thuis met een stel vrienden
dvd’s op de kamer kijken is tegenwoordig weer heel normaal (Boschma en
Groen, 2007).

Opvallend is dat jongeren op steeds jongere leeftijd uitgaan en dat bij
vooral oudere jongeren een sterke trend zichtbaar is van vaste
uitgaanspatronen naar meer eenmalige evenementen en feesten. Mede door
de hogere prijzen van drank en toegang worden jongeren selectiever in de
keuze van uitgaansgelegenheden en gaan zij minder frequent uit. In het
algemeen lijken jongeren tevreden over de verschillende
uitgaansmogelijkheden als cafés, discotheken en concertpodia, maar
lokaal zijn de verschillen groot. Vooral op het platteland creëren
jongeren hun eigen uitgaansvoorzieningen, waarbij veel drinken nogal
eens centraal staat (hokken en keten).

2.5.3. Sporten en bewegen

Onveranderd is de populariteit van sport. Sport levert niet alleen een
bijdrage aan het voorkomen van overgewicht, maar leert jongeren ook
sociale vaardigheden aan, die ze nodig hebben om later te kunnen
meedoen. En: sporten is ook leuk! Sport wordt nog steeds vooral in
verenigingsverband beoefend. Ongeveer 65% van de basisschoolleerlingen
is lid van een sportvereniging. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het
lidmaatschap af: van de 16- en 17-jarigen is nog maar 47% lid van een
sportvereniging (CBS, 2008). Op die leeftijd gaan ze meer
ongeorganiseerd en individueel sport beoefenen. Opvallend is de sterk
gegroeide populariteit van fitness, vooral onder jongens van 15-18 jaar
(35% minimaal eens per week). Hoewel het sporten en bewegen verdrongen
wordt door veelvuldig computeren en televisiekijken wordt het
‘sporten’ met behulp van games op platforms als Nintendo en Wii
populairder. Oudere meisjes haken af en sporten minder dan jongens.
Niet-westerse jongeren sporten en bewegen beduidend minder dan
autochtone jongeren. Dit geldt eens te meer voor meisjes van
niet-westerse afkomst en heeft te maken met opvattingen over wat voor
meisjes betamelijk is. Minder dan 45% van jongeren van niet-westerse
afkomst in het voortgezet onderwijs is lid van een sportvereniging en
ruim een kwart doet minder dan een keer per week aan sport. Dit patroon
geldt ook voor jongeren uit gezinnen die onder de armoedegrens leven
(SCP/TNO, 2005).

2.6. Inkomen

De helft van de scholieren heeft een bijbaantje, 22% van de
twaalfjarigen tot 68% op zeventienjarige leeftijd. In de leeftijd van 15
tot 19 jaar heeft 61% van de jongeren een baantje. Gemiddeld werken ze
zeven (15-jarigen) tot negen uur (18-jarigen) per week, waarmee ze
jaarlijks gemiddeld ruim 1400 euro verdienen. Ter vergelijking, het
gemiddelde zakgeld voor 15-19 jarigen is bijna 350 euro per jaar. (Qrius
2007). Het geld kan aan eigen wensen worden besteed, want financiële
verplichtingen (verzekeringen, kostgeld) hebben ze vaak nog niet. Die
nemen de ouders voor hun rekening. Het eigen inkomen gaat op aan
bijvoorbeeld kleding, games, het nieuwste mobieltje en uitgaan. Jongeren
vinden werken doorgaans leuk. Ook speelt het streven naar
zelfstandigheid een rol.

 

Kennismaking met de volwassen samenleving door middel van betaalde
arbeid is dus voor ruim tweederde van de jongeren gemeengoed. Mede door
hun bestedingsruimte en de gevoeligheid voor trends en merken zijn
jongeren een aantrekkelijke doelgroep voor de commercie. Het ruime
bestedingspatroon knelt niet zelden met het inkomen. Een kwart van de
jongeren zegt problemen te hebben met rondkomen en 5% vindt dit zelfs
zeer moeilijk. Zestig procent komt wel eens geld tekort en 11% zegt
nooit geld over te houden om te sparen. Lager opgeleide jongeren staan
vaker rood, lenen vaker geld en zeggen moeilijker rond te komen dan
hoogopgeleide. Zij houden zich ook minder met sparen bezig (NIBUD,
2008).

2.7. Meedoen: een steentje bijdragen

De wereld van de volwassenen spreekt jongeren niet vanzelfsprekend aan.
Dat wil niet zeggen dat jongeren geen belangstelling hebben of zich
afkeren van de maatschappij. Jongeren van nu voelen zich niet minder
betrokken bij de samenleving en maken zich niet minder zorgen over grote
maatschappelijke problemen dan eerdere jeugdgeneraties. Thema’s moeten
wel aansluiten bij de eigen leefwereld en concreet te verbinden zijn met
persoonlijke motivatie. Onderwerpen die belangrijk zijn voor jongeren
zijn klimaatverandering, veiligheid in de directe leefomgeving (zoals
geweld), ergernis over ruwe omgangsvormen en voor jongeren van
niet-westerse afkomst geldt dat geloof ook vaak belangrijk is (Qrius,
2008). 

Voor thema’s als klimaat en veiligheid geldt dat jongeren deze als
‘te groot’ ervaren om er zelf direct concreet iets aan te doen. Het
contrast met hun eigen dagelijkse leven is daarbij vaak groot. Toch zijn
jongeren tot actie bereid. Dit blijkt onder meer uit de
scholierenstakingen in het najaar van 2007. Ook als het niet hun eigen
belangen betreft zijn jongeren bereid om zich in te zetten. Zo hebben
bij het project Dance4life tienduizenden scholieren zich belangeloos
ingezet om geld in te zamelen voor de internationale aidsbestrijding.

Jongeren kiezen graag zelf de manier waarop ze hun standpunt of mening
kenbaar willen maken. De typisch volwassen manier van denken en doen om
problemen te agenderen (zoals via politieke partijen, congressen,
panels, burgerinspraakavonden), spreekt jongeren minder aan. Voor het
betrekken van jongeren bij idee- en besluitvorming over zaken die
jongeren aangaan is een belangrijke taak weggelegd voor (lokale)
overheden en organisaties. Dat gebeurt ook in toenemende mate. De
kwaliteit en het gebruik van beleidsinitiatieven wordt daarmee vergroot
en bovendien geeft het de jongeren het gevoel dat hun mening ertoe doet.
Jongeren kunnen veel verantwoordelijkheden aan en willen graag actief
worden, maar het moet wel passen bij hun belevingswereld en duidelijk
zijn wat het voor henzelf oplevert. 

Ook leidt het gebruik van nieuwe media, de inzet van jongerenwerkers die
dezelfde taal spreken en het opzoeken van de jongeren op hĂșn
ontmoetingsplekken tot meer succes. Lokale overheden brengen dit reeds
op tal van manieren in de praktijk. Daarvan zijn enkele voorbeelden
bekend, zoals een gemeenteambtenaar die op de middelbare school tijdens
een les jongeren informeert en om advies vraagt, mobiele jongerenwerkers
die jongeren 's avonds op ontmoetings- en hangplekken ontmoeten of
voormalig delinquente jongeren van Marokkaanse of Antilliaanse afkomst
die, bijgestaan door hulpverleners, jongeren uit de eigen groep opzoeken
en proberen te helpen.

Rotterdam staat in 2009 volledig in het teken van Europese
Jongerenhoofdstad, onder de titel: Your World. Jongerenparticipatie
staat daarmee hoog op de agenda. Zo wordt onder meer een instrument
ontwikkeld waarmee onderwijs, overheids-, cultuur- en sportinstellingen,
commerciële bedrijven en zelfs wijken kunnen testen in hoeverre ze
jongeren zien als hun doelgroep. Nemen ze jongeren serieus? Mogen
jongeren zelf meedenken over activiteiten? Mogen jongeren het beleid
mede bepalen?

Verder worden regelmatig jongerenpanels bijeengebracht om zich uit te
spreken over diverse onderwerpen en is in Rotterdam Your Lab  actief;
een communicatiedenktank gevormd door Rotterdamse jongeren. Your Lab zal
Rotterdam blijven adviseren ook na 2009. De ervaringen van Rotterdam
zullen verder worden verspreid en worden doorgegeven aan toekomstige
jongeren(hoofd)steden.

3. Trends in leefstijl, gedrag en ‘welbevinden’.

3.1. Nederlandse jongeren zijn gelukkig 


Gezien de voorgaande schets van de relatief gunstige omstandigheden
waarin de jeugd in ons land opgroeit, verbaast het niet dat van 21
industrielanden de Nederlandse jongeren als de meest gelukkige naar
voren komen (WHO 2004, Unicef 2007). 

Ook hebben zij goed contact met hun ouders, hebben veel vrienden en
kunnen goed met hun vrienden praten (WHO, 2008 en Trimbos, 2007). Deze
hoge mate van tevredenheid en geluk wordt nog eens bevestigd in recent
nationaal onderzoek onder 15.000 jongeren tussen 12 en 18 jaar waaruit
blijkt dat jongeren hun leven gemiddeld waarderen met een 7,7 (Prins,
2008).

Onze jeugd behoort tot de gezondste van de OECD-landen (Unicef, 2007).
Internationaal vergeleken is de leefstijl van de Nederlandse jongeren
redelijk gezond. De meeste scholieren ontbijten elke dag. Het gebruik
van tabak en cannabis is in de afgelopen jaren onder scholieren in alle
leeftijdgroepen afgenomen. In vergelijking met de rest van Europa
behoren de Nederlandse jongeren op dit vlak tot de middenmoot (RIVM,
2008a). De daling bij het roken voltrekt zich echter langzaam. Blijvende
aandacht is dus gewenst, temeer daar tabaksgebruik in Nederland absoluut
gezien de belangrijkste vermijdbare veroorzaker is van ziekte en
sterfte. Bovendien wordt roken gezien als een eerste opstapje naar het
gebruik van andere riskante middelen (tabak is de zogenoemde ‘gateway
drug’). 

Sinds dit in de jaren tachtig voor het eerst werd gemeten, is de mate
waarin jongeren psychische problemen hebben (zowel emotioneel als
gedragsproblemen) nauwelijks veranderd. Trendcijfers suggereren dat, in
de afgelopen jaren en voor de meeste leefstijlfactoren, jongeren niet
vroeger beginnen met ongezond en risicogedrag (RIVM, 2008a).

3.2. 
 maar er zijn ook zorgen

Hoewel het dus met de grootste groep jongeren goed gaat, is er ook een
aantal negatieve trends die laten zien dat het met bepaalde
leefstijlgedragingen en bepaalde groepen jongeren niet goed gaat. 

3.2.1. Overgewicht

Een opvallende negatieve ontwikkeling betreft de
overgewichtproblematiek. Zo is in tien jaar tijd het aantal kinderen en
jongeren met overgewicht en obesitas sterk toegenomen (RIVM, 2008a).

Al op 4-jarige leeftijd is bij 9% van de jongens en bijna 16% van de
meisjes sprake van overgewicht. Bij 15-jarigen is zelfs 17% van de
jongens en 20% van de meisjes te zwaar (RIVM, 2008a). De oorzaken van
deze verontrustende ontwikkeling, die overigens in alle landen van de
westerse wereld is te zien, zijn een combinatie van een ongezonder
voedingspatroon en minder bewegen. Jongeren eten minder groente en fruit
dan door de Gezondheidsraad wordt aanbevolen. Ook gebruiken jongeren
meer energierijke tussendoortjes (fris, koek en snoep) dan andere
leeftijdsgroepen. Dit geldt vooral voor jongeren uit gezinnen met een
lagere sociaal-economische status (RIVM, 2004). 

Overgewicht en obesitas zijn echte welvaartsverschijnselen, die zich al
op zeer jonge leeftijd manifesteren. In de latere jeugd zet dit eenmaal
verworven patroon zich voort. De grote populariteit van televisie en
computer als vrijetijdsbesteding ontmoedigt bewegen. Maar 38% van de
jongeren van 12-17 haalt de combinorm (dagelijks een uur per dag matig
intensief bewegen of drie keer per week 20 minuten intensief bewegen)
(TNO, 2008). Dat is percentage is overigens een stuk lager dan in de
leeftijdsgroep van 4-11 jaar, namelijk 53%. Voldoende bewegen heeft niet
alleen invloed op overgewicht, maar vermindert ook het risico op
depressie, hart- en vaatziekten en diabetes op latere leeftijd. Bij
jeugdigen met overgewicht kunnen al op korte termijn negatieve effecten
op de gezondheid optreden. Vooral ernstig overgewicht gaat samen met een
slechtere algemene gezondheid, meer schoolverzuim vanwege ziekte en meer
gezondheidsgerelateerde beperkingen bij alledaagse activiteiten (RIVM,
2008a). Jeugdigen met (ernstig) overgewicht hebben bovendien vaak te
maken met stigmatisering. Hierdoor hebben zij in de vroege adolescentie
kans op een relatief lage zelfwaardering en daarmee samenhangende
psychosociale problemen zoals eenzaamheid, verdriet en gespannenheid
(RIVM, 2008a).

Hoewel overgewicht dus een belangrijk probleem vormt bij de Nederlandse
jeugd, steekt Nederland op dit gebied gunstig af bij de rest van Europa
en een aantal niet-Europese landen (WHO, 2008; RIVM: 2008a, Trimbos,
2007).

3.2.2. Alcohol

Een andere onrustbarende trend is dat jongeren sinds de jaren negentig
meer zijn gaan drinken, waardoor schadelijke effecten op de gezondheid
kunnen optreden. Bij jongeren is alcohol drinken op jonge leeftijd heel
gewoon en bovendien drinken ze veel en vaak.

 

Ook zijn jongeren steeds ‘schadelijker’ gaan drinken. In twee jaar
tijd is het aantal bingedrinkers (meer dan vijf glazen bij een
gelegenheid) met 10% gestegen. Het toegenomen alcoholgebruik onder
Nederlandse jongeren is waarschijnlijk te verklaren door een combinatie
van dwingende jongerencultuur (stoer doen, erbij horen),
maatschappelijke acceptatie en permissiviteit (biertje moet kunnen, je
kan beter jong thuis leren drinken) en toegankelijkheid van alcoholische
producten (zowel financieel als ruime beschikbaarheid).

Het percentage jongeren van 12-14 jaar dat alcohol gebruikt is echter
afgenomen. Na een onrustbarende stijgende trend in de jaren negentig
zijn jonge pubers (12-14 jaar) de afgelopen vier jaar minder gaan
drinken. Het niveau van alcoholgebruik in deze jongste groep is gedaald
richting het niveau van tien jaar geleden. Onderzoekers schrijven dit
toe aan toenemende bewustwording bij kinderen en hun ouders en
intensievere preventie. Maar er is geen afname in het alcoholgebruik van
jongeren van 15 jaar en ouder (Trimbos, 2008a). Een kwart van de
Nederlandse 15- en 16-jarige scholieren drinkt per maand tien keer of
vaker alcohol (RIVM, 2008a). Internationaal vergeleken behoort Nederland
dan ook nog steeds tot de top van Europa als het gaat om alcoholgebruik
onder jongeren (WHO, 2008, Trimbos, 2007). Bij ongevallen die jongeren
krijgen, is in 14% van de gevallen alcohol in het spel. Een jongere die
alcohol drinkt, vergroot de kans op een val (van brommer of fiets) met
70% (C&V, LIS 2002-2006).

Overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd  levert schadelijke effecten
op voor de gezondheid op latere leeftijd. Jongeren investeren met dit
soort risicogedrag in een ongezonde toekomst. Daarnaast kan
alcoholgebruik gedragsproblemen, overlast en kans op letsel veroorzaken.

3.2.3. Seksueel gedrag

De Nederlandse jeugd vrijt in toenemende mate veilig (RIVM, 2008a). Het
gebruik van anticonceptie is hoog in Nederland, maar jongeren die al in
de vroege tienerjaren ervaring hebben met geslachtsgemeenschap,
beschermen zich minder goed tegen seksueel overdraagbare aandoeningen
(soa) en zwangerschap (Rutger Nisso groep & Soa Aids, 2005). Het aantal
tienerzwangerschappen daalt en is zelfs het laagste van Europa. De
abortusratio onder jonge meisjes is de laatste jaren wel iets toegenomen
(RIVM, 2008a). Dat wil zeggen dat zwanger geraakte tieners meer kiezen
voor abortus. Zorg blijft bestaan over het blijvend hoge aantal tieners
van Antilliaanse (en Surinaamse) afkomst dat moeder wordt. De kans om
tienermoeder te worden is onder Antilliaanse meisjes 43 op de 1000 tegen
4 op de 1000 onder autochtone meisjes (Rutgers Nisso-groep, 2006). 

In de literatuur wordt de tolerante houding in ons land ten opzichte van
seks bij jongeren beschouwd als belangrijke reden voor de relatief lage
aantallen zwangerschappen (RIVM, 2008a). Maar ook lespakketten zoals
Lang leve de liefde hebben bijgedragen aan een verbeterende seksuele
gezondheid en minder soa van jongeren in de afgelopen tien jaar
(Garssen, 2004).

Verontrustend is echter dat 18% van de meisjes tussen de 12 en 25 jaar
wel eens is gedwongen tot het verrichten of toelaten van seksuele
handelingen tegen hun zin (Rutger Nisso groep & Soa Aids, 2005). 

3.2.4. Stress en psychische problemen

Uit een recent Jeugdraadpanel onderzoek (Jeugdraad, 2008) blijkt dat
jongeren zelf vooral aangeven last te hebben van slaapproblemen. In het
Health Behaviour in School-aged Children onderzoek (HBSC-onderzoek) laat
zien dat het hier gaat om een percentage van 16% (Trimbos, 2007). Andere
klachten zijn bijvoorbeeld ook hoofdpijn en een slecht humeur. 

De Jeugdraad geeft aan dat de groep jongeren die veel last heeft van
zorgen of stress aanzienlijk is. Het HBSC-onderzoek komt met
vergelijkbare conclusies: 19% van de scholieren uit het voortgezet
onderwijs ervaren een werkdruk, meisjes meer dan jongens (Trimbos,
2007). In het HBSC-onderzoek is ook een vergelijking op dit punt gemaakt
met eerdere cijfers: het percentage jongeren dat zich onder druk voelt
staan, is significant toegenomen. Niet duidelijk is hoe dit komt.
Mogelijke oorzaken zijn wellicht het uitvoeren van meerdere taken (multi
tasking), het grote informatieaanbod en de toenemende mediadruk zoals
dat kenmerkend is voor de huidige generatie. Ook de druk van school en
omgeving zou hierbij een rol kunnen spelen. Stress wordt door jongeren
zelf als een groter probleem gezien dan bijvoorbeeld alcohol (Jeugdraad,
2008).

Voor wat betreft psychische problemen geeft het RIVM aan dat Ă©Ă©n op de
acht jongeren van 11 tot en met 18 jaar ernstige emotionele problemen
(bijvoorbeeld angst- en stemmingsstoornissen, teruggetrokken gedrag)
heeft, en Ă©Ă©n op de negen jongeren gedragsproblemen
(normoverschrijdend en agressief gedrag). Psychische problemen (zowel
emotionele als gedragsproblemen) in de jeugd zijn vaak een voorloper van
problemen in de volwassenheid (Roza et al, 2003). Psychische problemen
leiden tot veel verlies aan kwaliteit van leven van de jongere, en hun
directe omgeving. 

3.3. Ongezond gedrag begint pas in de brugklas

In de vorige paragraaf is stilgestaan bij de negatieve trends in een
aantal leefstijlgedragingen van jongeren. Dit risicovolle gedrag begint
meestal bij de overgang van basisschool naar voortgezet onderwijs. Hier
ligt waarschijnlijk aan ten grondslag dat dit de leeftijdsfase is waarin
de pubertijd begint, met minder gezag en controle door ouders en
relatief meer invloed van peers, in combinatie met het verlaten van de
beschermde omgeving van de basisschool. Daarbij worden jongeren op die
leeftijd voor veel keuzes gesteld. Tegelijkertijd is de
hersenontwikkeling op die leeftijd nog niet volledig waardoor zij niet
altijd in staat zijn om rationele keuzes te maken (Hersenstichting,
2008, Nelis en Van Stark, 2009)  

Van de jongeren (12-18 jaar) gaat het met een deel minder goed, zeggen
ze ook zelf. Een kwart vindt van zichzelf dat ze meer alcohol drinkt dan
goed voor ze is, tien procent voelt zich eenzaam ondanks de vele tijd
die ze op internet doorbrengen, acht procent zegt delinquent gedrag te
vertonen en een half procent gebruikt veel drugs (Prins, 2008).

Als het om psychische problemen gaat, geeft de wisseling van school ook
een duidelijk breekpunt te zien. Neemt bij jongens het aantal
psychosomatische klachten af, bij meisjes neemt die juist toe. De
stijging is voor sommige klachten bij meisjes dramatisch te noemen: de
cijfers voor hoofd- en rugpijn verdubbelen, terwijl andere klachten met
ongeveer 50% stijgen (ongelukkig zijn, een slecht humeur en last van
duizeligheid hebben). Het Trimbos-instituut concludeert naar aanleiding
van het HBSC-onderzoek (Trimbos, 2007) dat kinderen gelukkiger zijn dan
tieners, en dat meisjes in de loop van de adolescentie ongelukkiger
worden dan jongens.

3.4. Problemen ongelijk en oneerlijk verdeeld

Ongezond gedrag en psychische problemen zijn niet willekeurig verdeeld
over de jeugd. Duidelijke risicogroepen zijn te onderscheiden. Opleiding
van de jongere en lage sociaal-economische status van het gezin gelden
als een goede voorspellers voor risicogedrag en psychische problemen. De
leefstijl van VMBO-leerlingen - vooral die van de beroepsgerichte
leerweg - is structureel riskanter en de psychische problematiek groter
dan die van leerlingen van hogere opleidingsniveaus. Zo zijn
VMBO-leerlingen aanzienlijk vaker te dik dan leerlingen van het
Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO). Zij hebben een
ongezonder voedingspatroon en bewegen te weinig. Ook gebruiken zij meer
genotmiddelen en rapporteren meer emotionele problemen, en vooral ook
meer gedragsproblemen. Seksuele gezondheidsproblemen (onbeschermde seks,
laag anticonceptiegebruik, vaker ervaring met seksuele dwang, ongewenste
zwangerschap en abortus) komen ook vaker voor onder laagopgeleide
jongeren. Daarnaast komt schooluitval en spijbelen het meest voor bij
jongeren die vanuit het VMBO doorstromen naar het MBO. Op het VMBO
stapelen zich dus veel van deze risicogedragingen op. Een op de drie
leerlingen van het basisberoepsgerichte VMBO (VMBO-B) vertoont een
combinatie van drie of meer ongezonde leefgewoonten of heeft psychische
problemen in vergelijking met een op de tien VWO-leerlingen. 

Etnische afkomst maakt ook verschil. Jongeren van niet-westerse afkomst
scoren in leefstijl en psychische problematiek anders dan autochtone
jongeren. Ze doen het daarmee niet in zijn geheel veel beter of slechter
dan autochtone jongeren. Jongeren van niet-westerse afkomst zijn vaker
te dik en bewegen minder en hebben vaker psychische problemen. Ze
vertonen meer riskant seksueel gedrag, met name Antilliaanse en
Surinaamse jongeren en Marokkaanse jongens (RIVM, 2008a). Daar staat
tegenover dat ze gemiddeld minder alcohol drinken. Geen verschillen zijn
er ten aanzien van roken en cannabisgebruik. Voor een deel kunnen
bovenvermelde etnische verschillen mogelijk verklaard worden uit de
relatief lage sociaal economische status van migrantenjongeren van
niet-westerse afkomst en deels lijken ze etnisch-cultureel bepaald. 

Tevens kunnen specifieke leefstijl- en gedragsfactoren bij de jeugd in
verschillende regio’s aanzienlijk uiteenlopen. Zo zijn er opmerkelijke
verschillen tussen stad en platteland als het gaat om
alcoholproblematiek en cannabisgebruik, en blijkt de
overgewichtproblematiek tussen gemeenten onderling aanzienlijk te kunnen
verschillen.

Los van bovenstaande determinanten zijn er ook enkele opvallende
algemene verschillen tussen jongens en meisjes. Meisjes ontwikkelen in
de pubertijd meer emotionele problemen dan jongens, terwijl jongens meer
gedragsproblemen vertonen. In het volgende hoofdstuk Deel I:
‘Meisjes’ wordt hier nader op ingegaan. 

Bij jongens komen beperkte motivatie voor school, spijbelen en
schooluitval meer voor dan bij meisjes. Jeugdcriminaliteit is
voornamelijk een jongensprobleem. Jongens hebben meer dan meisjes te
maken met letsel door verkeer, geweld en arbeidsongevallen. Jaarlijks
komen 210.000 jongeren (in de leeftijd van 12-24 jaar) na het ontstaan
van letsel terecht op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van een
ziekenhuis, en sterven er jaarlijks 390 jongeren. Het gaat in 64% van de
gevallen om jongens (RIVM, 2008b, en C&V: LIS 2002-2006). Op basis van
doelgroepenonderzoek wordt geconcludeerd dat met name VMBO-jongeren een
lage risico-perceptie hebben, en dus de kans op het ontstaan van letsel
laag inschatten (C&V, 2007). 

4. Capita Selecta

4.1. Deel I: Meisjes

In de voorgaande hoofdstukken is een beschrijving gegeven van de
leefwereld van jongeren, en is een aantal trends weergegeven. Op sommige
momenten is daarbij apart onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes.
In dit hoofdstuk ga ik in op een aantal aspecten zoals die verwoord zijn
in een motie van het kamerlid Bouchibti (TK 2008 – 2009, 31799-XVII,
nr 18). Het gaat daarbij vooral om psychische problemen (automutilatie,
anorexia en depressie) bij meisjes en de invloed van de seksualisering
van de maatschappij op meisjes (deel II).

Psychische problemen kennen een grote hoeveelheid aan afzonderlijke
stoornissen, zoals anorexia en depressie. In deze notitie ga ik niet op
die afzonderlijke stoornissen in, maar ga ik uit van de twee
belangrijkste typen van psychische problemen bij de jeugd: emotionele
problemen en gedragsproblemen.

4.1.1 Problematiek bij meisjes

Emotionele problemen vallen uiteen in angst- en depressiviteitsklachten
(eenzaam, minderwaardig, ongelukkig, gedeprimeerd, angstig),
teruggetrokken gedrag en psychosomatische klachten. Uit onderzoek volgt
dat emotionele problemen, in de wetenschappelijke literatuur ook wel
internaliserende problemen genoemd, vaker voorkomen bij meisjes dan bij
jongens. Daarbij neemt de prevalentie van emotionele problemen bij
meisjes van 11 tot en met 18 jaar toe met de leeftijd, terwijl deze bij
jongens stabiliseert (RIVM, 2008). De term ‘internaliserend’
verwijst naar problemen die naar binnen zijn gericht en daardoor
voornamelijk storend zijn voor een kind of de jongere zelf. Dit leidt
ertoe dat deze problemen, die zich uiteindelijk vaak uiten in
stoornissen als depressie en anorexia, vaak langer onontdekt blijven.
Dit in tegenstelling tot gedragsproblemen, in de wetenschappelijke
literatuur ook wel externaliserende problemen genoemd, die meer naar
buiten gericht zijn en door de omgeving als storend worden gezien.
Voorbeelden daarvan zijn agressief gedrag (vechten, pesten en plagen,
ongehoorzaamheid, vernielen van spullen) en delinquent gedrag (stelen,
brandstichten, liegen, van huis weglopen, spijbelen en vandalisme).

Daarbij hebben migrantenmeisjes nog meer dan autochtone meisjes te maken
met internaliserende problematiek. Uit onderzoek in de regio Den Haag
blijkt dat eenderde van hen ontevreden is over hun huidige bestaan
(Salverda, 2004). Twee oorzaken spelen daarbij een belangrijke rol: ten
eerste gebrekkige communicatie tussen het meisje en haar ouders; ten
tweede een gebrek aan keuze- en bewegingsvrijheid. Deze beperkingen zijn
onder meer aanleiding tot verhoogde kans op suĂŻcidaal gedrag. Daarbij
speelt hun bi-culturele positie mee, waarbij ze in vergelijking met
autochtone leeftijdsgenoten het extra lastig hebben: de loyaliteit naar
de ouders toe, het heen en weer geslingerd worden tussen de
verschillende normen en waarden waar ze dag in dag uit in verkeren. 

Verder lijken meisjes gevoeliger voor impulsen uit hun omgeving,
bijvoorbeeld stereotype beelden over uiterlijk die ze in de media
voorgeschoteld krijgen. Zij zijn onzekerder en hebben eerder last van
een negatief zelfbeeld (Vollebergh, et al 2008). Ik noem dat ‘de
revolutie van de perfectie’ en verwijs daarbij ook nog eens naar de
documentaire Beperkt houdbaar van Sunny Bergman. Opvallend is dat een op
de twee 15-jarige meisjes vindt dat ze te dik is, terwijl ze dat
feitelijk niet zijn (Van Dorsselaer et al. 2007). Jongens hebben daar
nauwelijks last van. 

Wellicht is dit een verklaring voor het feit dat meisjes in de loop van
de adolescentie ongelukkiger worden dan jongens (Trimbos, 2007).

Uit onderzoek blijkt dat vooral adolescente meisjes een bepaalde
weerstand hebben tegen het zoeken van hulp bij de geestelijke
gezondheidzorg (ggz), zelfs als zij wel degelijk erkennen emotionele
problemen of gedragsproblemen te hebben (Zwaanswijk, 2005). Ook ouders
hebben vaak enige schroom om bezorgdheid over psychische problemen van
hun tiener te uiten. Ouders spelen overigens wel een invloedrijke rol
bij het zoeken naar hulp, maar lang niet altijd erkennen zij de
hulpbehoefte voor psychische problemen bij hun kind. Onder
migranten(ouders) is het nog minder aanvaard dat er psychische problemen
kunnen zijn en is het wantrouwen tegen de geestelijke gezondheidzorg
vaak groot. Ondanks de grotere problemen zijn juist migrantenjongeren
ondervertegenwoordigd in de ggz-hulpverlening. 

De huisarts wordt zelden geconsulteerd voor psychische problemen van
jongeren. Als de huisarts wél geraadpleegd wordt voor een lichamelijk
probleem, worden psychische diagnosen zelden gesteld. Zwaanswijk toont
in haar onderzoek het belang aan van informele hulpverleners (zoals
leerkrachten, familieleden en vrienden). Ook bij psychische problemen is
dus de aanwezigheid van een sociaal netwerk van belang. Ouders
schakelden bij voorkeur meer de hulp van deze informele bronnen in dan
de hulp van formele hulpverleners, zoals de huisarts en de ggz. Om het
gebruik van ggz-voorzieningen door jeugdigen met emotionele problemen en
gedragsproblemen te bevorderen dient de aandacht dan ook enerzijds
gericht te worden op de jongeren, hun ouders en de sociale omgeving en
anderzijds op de professionals zoals de huisarts, de bureaus jeugdzorg
en de jeugdgezondheidszorg, onderdeel van de Centra voor Jeugd en Gezin,
die dergelijke problemen tijdig dienen te signaleren. 

Daarbij moet goed in het oog gehouden worden dat bij een deel van de
migrantenmeisjes hun sociale- en familienetwerk juist onderdeel kunnen
zijn van het probleem. Ondoordachte hulpverlening kan bijvoorbeeld in
het geval van dreigend eergerelateerd geweld slecht uitpakken.

4.1.2 Hulp voor meisjes

Zoals hiervoor geschetst richten de problemen bij meisjes zich meer naar
binnen, en zijn daardoor voornamelijk storend voor de meisjes zelf en
niet direct voor de omgeving. Daardoor ontstaat het risico dat het
beleid zich meer richt op overlastgevende jongeren (veelal jongens) dan
op teruggetrokken jongeren (veelal meisjes). In dit hoofdstuk vraag ik
dan ook specifiek aandacht voor meisjes. Voor de hulp aan meisjes staan
mij drie sporen voor ogen:

het verhogen van zelfvertrouwen en weerbaarheid van meisjes;

het verbeteren van vroegsignalering van vooral emotionele problemen;

het inzetten van laagdrempelige interventies via het internet.

4.1.3 Het verhogen van zelfvertrouwen en weerbaarheid van meisjes

Als het gaat om specifieke meisjesproblemen zijn zelfvertrouwen en
weerbaarheid belangrijke sleutelwoorden. Zoals hiervoor aangegeven zijn
informele hulpverleners (leerkrachten, familieleden en vrienden)
belangrijk voor deze meisjes en hun ouders. Het laagdrempelige, dat
kenmerkend is voor dergelijke informele hulpverleners, is juist ook wat
de Centra voor Jeugd en Gezin de komende tijd moeten opbouwen. Deze
Centra moeten immers voor alle ouders en jeugdigen een plek worden waar
vertrouwd en laagdrempelig vragen gesteld en problemen voorgelegd moeten
kunnen worden over opgroeien en opvoeden. Dit vergt goed oog voor en
begrijpen van ouders en jeugdigen en hun leefwereld, dus ook voor
meisjes met een gebrek aan zelfvertrouwen en weerbaarheid en hun ouders.


Het jongerenwelzijnswerk kent methoden die specifiek op meisjes zijn
gericht. Zo is door het jongerenwelzijnswerk van Youth for Christ een
meidenmethodiek ontwikkeld genaamd SuperWoman. De methodiek is voor
meiden van 12 tot 17 jaar en kan ingezet worden om meisjes die
onvoldoende toegerust zijn om voor zichzelf (en hun kinderen) te zorgen
een plek te bieden waar ze een positief zelfbeeld kunnen ontwikkelen.

Door gemeentelijke gezondheidsdiensten (ggd-en) en de ggz worden veel
weerbaarheidstrainingen gericht op het versterken van sociale
vaardigheden aangeboden. Scholen of de jeugdgezondheidszorg treden vaak
op als verwijzers voor dergelijke trainingen. 

Ook de behoefte aan weerbaarheid van migrantenmeisjes (en vrouwen) is in
veel gemeenten opgepakt. Vooral meisjes die opgroeien tussen twee
culturen hebben het nodig om zelfbewust keuzen te kunnen maken in hun
leven. 

Sport en bewegen leveren een belangrijke positieve bijdrage aan de
weerbaarheid (Mulier instituut, 2007). De sportdeelname onder meisjes is
lager dan onder jongens, en bovendien haken veel oudere meisjes af (zie
paragraaf 2.5.3.). Migrantenmeisjes doen, mede als gevolg van de
opvattingen van familie en gemeenschap, eveneens veel minder aan sport.
Met het verbeteren van de weerbaarheid van (migranten)meisjes door
sporten en bewegen kan dus nog terrein worden gewonnen.

Als onderdeel van de uitvoering van de nota Tijd voor Sport (TK 2004 –
2005, 30 234, nr. 2) is in 2006 het programma Meedoen allochtone jeugd
door sport (2006-2010) gestart. In het kader van dit programma zetten de
elf gemeenten met de meeste migranten jongeren en ruim 500
sportverenigingen zich in om de achterstand in sportdeelname van
migranten jongeren en dan vooral van meisjes weg te werken. Hoewel
meisjes van niet-westerse afkomst nog steeds ondervertegenwoordigd zijn,
is er wel sprake van een inhaalslag volgens het Mulier instituut. Bij de
betreffende bonden was er een stijging te zien van 25% van het aantal
lidmaatschappen van meisjes van niet-westerse afkomst (Mulier instituut,
2008).

Ook als het gaat om gezond seksueel gedrag is weerbaarheid een
belangrijk aandachtspunt. Binnen de interventies, het onderzoek en de
voorlichtingscampagnes op dit terrein wordt hier dan ook veel aandacht
aan besteed. In Deel II: ‘Seksualisering’wordt hier nader op
ingegaan.

4.1.4 Het verbeteren van vroegsignalering van met name emotionele
problemen

Als psychische problemen onbehandeld blijven of onderbehandeld worden
kan dit leiden tot persisterende problemen die in een later stadium
vragen om intensievere en langer durende zorg (GGZ Nederland, 2007).
Vroegsignalering bij psychische (waaronder emotionele) problemen is dus
van groot belang. 

Voor de jeugdgezondheidszorg is de richtlijn Vroegsignalering van
psychosociale problemen ontwikkeld. Deze richtlijn is in december 2008
gepubliceerd en wordt in 2009 verder geĂŻmplementeerd. De
jeugdgezondheidszorg gaat volgens die richtlijn werken. De richtlijn
beveelt aan om tijdens de standaardcontactmomenten structureel aandacht
te hebben voor psychosociale problemen. Met behulp van
signaleringsinstrumenten kunnen emotionele en gedragsproblemen sneller
in beeld gebracht worden, zodat sneller hulp geboden kan worden.

Voor de huisartsen is sinds 1 januari 2008 de Praktijkondersteuner
huisartsenzorg ggz financieel mogelijk gemaakt. Deze ondersteunt de
huisarts bij het optimaliseren van de zorg aan mensen met psychische
klachten en zorgt daarmee samen met de huisartsen dat zij snel op de
juiste plek komen. Jongeren met psychische klachten zijn daarbij een
apart aandachtsgebied. 

Bij de bureaus jeugdzorg wordt voor het signaleren van psychische
problemen gewerkt met het Protocol Indicatiestelling Jeugdigen met
psychiatrische problematiek. In dit protocol zijn onder meer de stappen
opgenomen die moeten worden gezet om aard en ernst van de problematiek
vast te stellen. 

4.1.5 Het inzetten van laagdrempelige interventies via het internet

Om jongeren bewust te maken van de mogelijke aanwezigheid van psychische
problemen is goede voorlichting cruciaal. Ook de informatie over de
beschikbaarheid en toegankelijkheid van hulp dient eenvoudig beschikbaar
te zijn. 

Om jongeren te bereiken ligt dan de keuze voor internet voor de hand:
hét medium waar jongeren zoeken naar antwoorden op hun vragen, van
welke aard dan ook. Ze zijn bedreven in het gebruik van internet (zie
ook paragraaf 2.5.1.) en ze voelen zich thuis bij het anonieme karakter
ervan. Bovendien blijkt uit het gebruik van een aantal sites (zie
hieronder) dat jongeren met emotionele problemen (vooral meisjes) een
digitaal aanbod toegankelijker vinden. Een dergelijk aanbod aan hen
dient dat ook te worden gedaan op plaatsen waar ze al vaak komen zoals
meidensites en fora op het internet.

Met de laagdrempelige toegang tot internet moeten we ons ook realiseren
dat sommige websites liever niet bezocht zouden moeten worden door
jongeren. Ik noem hier expliciet de pro-anorexia (pro ana) websites.
Enkele jaren geleden heeft de toenmalige minister van VWS een moreel
beroep gedaan op providers om op dergelijke websites en weblogs 
waarschuwingsteksten te plaatsen. Er bestaat echter niet de mogelijkheid
om providers hiertoe te verplichten. In Frankrijk is een wet ingediend
in de strijd tegen anorexia. Het stimuleren daarvan is strafbaar. Het is
nog maar de vraag of strafbaarstelling de beste oplossing is voor dit
probleem. Verbieden drijft makers van websites ondergronds, waarmee het
probleem uit het zicht verdwijnt maar niet wordt opgelost. Ik zal daarom
het moreel appel op providers om waarschuwingsteksten te plaatsen op
deze websites herhalen. Daarnaast juich ik initiatieven zoals de recent
gelanceerde website   HYPERLINK "http://www.Proud2bme.nl" 
www.Proud2bme.nl  zeer toe. Dergelijke sites bieden een  alternatief
voor de pro-anorexia websites. 

Een voorbeeld van een site die erop is gericht om jongeren informatie te
geven en te ondersteunen om psychisch gezond te blijven is Gripopjedip
online (www.gripopjedip.nl). Het gaat hier om een groepscursus voor
jongeren vanaf 16 jaar met (licht) depressieve klachten. Deze website
heeft 130.000 unieke bezoekers per jaar. 

Een ander succesvol voorbeeld om jongeren met psychische problemen te
bereiken is de website PratenOnline (  HYPERLINK
"http://www.pratenonline.nl"  www.pratenonline.nl ). Deze site is in
2004 opgericht en is er voor hulp aan jongeren tussen 12 en 22 jaar die
kampen met wat ernstigere depressieve- en angstklachten. Het initiatief
voor deze site werd genomen juist omdat veel jongeren die psychische
hulp nodig hebben, niet de stap zetten naar live hulpverlening. De
toegang tot de informatie en het forum is kosteloos en laagdrempelig
(Oijevaar, 2008).

Opvallend is dat de (bijna Ă©Ă©n miljoen) bezoekers van de site
voornamelijk meisjes (83%) zijn. In de vier jaar van haar bestaan heeft
PratenOnline aangetoond dat het in een lacune voorziet: jongeren die de
drempel naar de reguliere ggz (te) hoog vinden, melden zich wel bij
PratenOnline en voelen zich na gemiddeld drie chatgesprekken naar
tevredenheid geholpen. Om te spreken van een bewezen effectieve
interventie bereidt het Trimbos-instituut momenteel een
effectiviteitsonderzoek voor.

Ook Stichting Korrelatie speelt met zijn site   HYPERLINK
"http://www.question-zone.nl"  www.question-zone.nl  in op de behoefte
van jongeren aan laagdrempelige informatie via internet. Op deze site
kunnen jongeren met al hun vragen terecht en worden gratis en anoniem
door professionals geholpen. De jongeren kiezen daarbij zelf of zij
willen chatten, mailen of bellen.

Naast bovengenoemde websites heb ik in maart 2008 een prijs uitgereikt
om de website CHOICE te ontwikkelen. Het gaat hier om een
internetomgeving waar alle jongeren terecht kunnen voor alle vragen op
psychosociaal gebied (welzijn en geluk). Het is de verwachting dat deze
website medio 2009 ‘in de lucht’ is. Hiermee kunnen meisjes (maar
ook jongens) anoniem en dus laagdrempelig kennismaken met professionele
dienst- en hulpverlening. Daardoor wordt de drempel verlaagd naar een
eventueel volgende stap: live hulpverlening. 

Ik begrijp dat het soms lastig kan zijn om de stap te maken naar live
hulpverlening. Ik ben daarom erg blij met de initiatieven die genomen
worden om meisjes (en ook jongens) via internet te bereiken. 

Gezien de aard van de problematiek bij meisjes, vaak internaliserend en
daardoor meer een last voor henzelf dan voor hun omgeving, en het risico
dat er hierdoor minder aandacht aan wordt besteed, wil ik alle
betrokkenen zoals professionals die met jeugd en gezin werken en
gemeenten oproepen om in hun werkzaamheden en het ontwikkelen van beleid
expliciet aandacht te besteden aan de problematiek van meisjes. 

4.2. Deel II: Seksualisering

Eind 2008 kreeg het maatschappelijk debat over de seksuele moraal en het
seksueel ongezonde gedrag van een deel van de jeugd een nieuwe impuls.
Aanleiding was de tv-documentaire Sex sells, waarin een verontrustend
beeld werd geschetst van uitwassen onder jongeren als ruilseks, seks
tegen betaling, seks onder invloed van alcohol en seks onder dwang. Het
kan daarbij gaan om (zeer) jonge kinderen, soms in de leeftijd van 11-13
jaar. Niet alleen het kabinet, maar ook veel ouders, opvoeders,
hulpverleners en maatschappelijke organisaties tonen zich bezorgd over
deze excessen. Deze bezorgdheid betreft niet alleen de psychische en
fysieke gevolgen voor de direct betrokken jongeren. Ook speelt mee dat
sluipenderwijs excessen als ‘normaal’ worden gezien. 

Afgezien van reacties op Sex sells - en op mijn oproep om deze uitwassen
een halt toe te roepen - werd ook langs andere weg (debatbijeenkomsten,
literatuur, opinie-artikelen en televisie-documentaires en
-discussieprogramma’s) eigenstandig aandacht aan deze ontwikkelingen
besteed. Taxaties van omvang en ernst van de excessen lopen uiteen, maar
breed leeft het gevoel dat het bespreekbaar maken en houden van dit
onderwerp onder jongeren zelf - en met hun ouders, opvoeders en
professionals - van groot belang is.

Gelukkig kan geconstateerd worden dat het met een groot deel van de
Nederlandse jongeren goed gaat op het gebied van seksualiteit en dat de
genoemde excessen relatief kleine groepen jongeren betreffen. Maar
achter relatief kleine percentages, gaan vaak wel enkele duizenden
kinderen schuil. Die wetenschap is reden genoeg om niet weg te kijken en
de vraag naar de verantwoordelijkheden van de onderscheiden betrokkenen
(jongeren zelf, ouders, hulpverleners, overheid) te stellen. 

Veelzeggend is bijvoorbeeld dat 18% van de meisjes tussen de 12 en 25
jaar wel eens is gedwongen tot het verrichten of toelaten van seksuele
handelingen tegen hun zin (Rutgers Nisso Groep & Soa Aids Nederland,
2005). Daarnaast is uit kwalitatief onderzoek (bijvoorbeeld de quick
scan uit 2006 van de GGD Amsterdam naar het fenomeen ‘Breezerseks’)
gebleken dat de problematiek in bepaalde subculturen nog groter is. 

Het gaat hier om een probleem dat de samenleving als geheel aangaat.
Vandaar de oproep tot meer maatschappelijke aandacht hiervoor. Vanuit
mijn eigen verantwoordelijkheid voor het Jeugd- en Gezinsbeleid, zal ik
- in afstemming met andere betrokken bewindslieden - bezien welke
ondersteunende activiteiten mogelijk en passend zijn om de genoemde
uitwassen zo veel mogelijk terug te dringen.

Natuurlijk wordt al langere tijd gesproken over de invloed die
seksualisering van de samenleving heeft op jongeren. Seksualisering is
het proces waarin vrouwen steeds vaker eenzijdig als lustobject worden
geportretteerd in de media. De vraag die hier speelt is of deze
seksualisering een negatief effect heeft op het zelfbeeld, de
opvattingen en het gedrag van jongeren. Of anders gezegd: maakt deze
seksualisering van meisjes een slachtoffer en van jongens een dader van
seksueel geweld. In opdracht van de minister van OCW is onderzoek gedaan
naar de seksualisering van de samenleving. Daarbij is niet alleen
onderzocht of er een causaal verband is, maar is ook gekeken naar welke
groep(en) jongeren het meeste risico lopen op grensoverschrijdend
gedrag, welke risicofactoren daarbij een rol spelen, hoe dit door ouders
en jongeren beleefd wordt en welke behoeften aan ondersteuning zij
hebben. In zijn brief van 2 april 2009 heeft de minister van OCW de
resultaten van dit onderzoek aangeboden en aangegeven hoe hij hiermee
omgaat (TK 2008-2009, 30 420, nr. 135). 

Vaak wordt aangenomen dat bepaalde clips en andere uitingen in de media
geen goede invloed hebben op hoe meisjes, maar zeker ook jongens, omgaan
met seksualiteit. Volgens Ter Bogt zijn het vooral meisjes, die in hun
opvattingen over seksualiteit worden beĂŻnvloed door het veelvuldig
bekijken van seksistische muziekclips (Ter Bogt, 2008). Een causaal
verband tussen het kijken van bepaalde videoclips en ongezond seksueel
gedrag is echter niet bewezen.

De staatssecretaris van VWS is primair verantwoordelijk voor
gezondheidsbevordering op het gebied van seksualiteit. De afgelopen
jaren is hierin veel geĂŻnvesteerd. Goede voorlichting, vooral aan
jongeren, is belangrijk, evenals seksuele en relationele vorming.
Lespakketten als Lang leve de liefde (VMBO) en Relaties en seksualiteit
(basisschool) kunnen daaraan bijdragen. Het gaat in dit verband om
seksuele vorming, waarbij specifiek seksuele weerbaarheid van groot
belang is. Jongeren moeten op een positieve manier voorgelicht worden en
er moet ruimte zijn voor discussie en het bespreken van wensen en
grenzen ten aanzien van seksualiteit. Hier komt steeds meer aandacht
voor, naast aandacht voor soa-bestrijding en anticonceptie voor het
voorkomen van (tiener)zwangerschap. 

Het ZonMw programma Seksuele gezondheid van de jeugd is ingesteld om
interventieontwikkeling en het stimuleren van de uitvoering van
interventies op bijvoorbeeld scholen mogelijk te maken. Thema’s als
weerbaarheid en wensen en grenzen zijn hier nadrukkelijk onderdeel van.
EĂ©n van de vele ontwikkelprojecten binnen dit programma heeft
betrekking op eigentijds en aansprekend lesmateriaal over seksuele
gezondheid en weerbaarheid voor ROC’s. Naast ontwikkeling en
implementatie wordt binnen het ZonMw-programma ook onderzoek gedaan,
bijvoorbeeld naar determinanten van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Dit onderzoek kan, samen met het onderzoek naar seksualisering,
bijdragen aan verbetering van gezondheidsbevorderende activiteiten op
dit gebied en in het bijzonder aan het versterken van de seksuele
weerbaarheid van jongeren.

Verder heeft de staatssecretaris van VWS eind 2008 een publiekscampagne
over seksualiteit aangekondigd (een aanvulling op de bestaande Veilig
Vrijen Campagne), waarvoor ze verspreid over vijf jaar  4 miljoen euro
ter beschikking stelt (TK, 2008-2009, 30420, nr. 16). Doel van dit
programma is het weerbaar en competent maken van jongeren als het gaat
om relaties en seksualiteit en het voorkomen van problemen als
bijvoorbeeld seksuele dwang. 

Reguliere VWS-subsidies richting bijvoorbeeld Rutgers Nisso Groep en Soa
Aids Nederland zorgen ervoor dat het gebruik van lespakketten als
Relaties en seksualiteit (basisschool) en Lang leve de liefde (VMBO)
gestimuleerd wordt. Ook worden door de Rutgers Nisso Groep
ondersteuningspakketten voor ouders gemaakt en wordt aansluiting gezocht
bij de Centra voor Jeugd en Gezin.

Sinds begin 2008 organiseren acht coördinerende GGD’en, op verzoek
van de Staatssecretaris van VWS, een landelijk dekkend netwerk van
aanvullende seksualiteitshulpverlening voor jongeren tot 25 jaar, de
zogenaamde Sense-spreekuren. Jongeren kunnen hier gratis en anoniem
terecht met alle vragen op het gebied van relaties en seksualiteit. Ik
wijs in dit verband graag op de website   HYPERLINK
"http://www.sense.info"  www.sense.info  die in maart 2009 door de
staatssecretaris van VWS is gelanceerd. Deze site is dé site waar
jongeren terecht kunnen met vragen over seksualiteit, relaties,
zwangerschap, anticonceptie en geslachtsziekten. Via deze site kan men
indien gewenst afspraken maken met het dichtstbijzijnde Sense-spreekuur.

Bovenstaande maatregelen op het gebied van gezondheidsbevordering en
preventie van mijn collega’s van OCW, VWS en mijzelf hebben als doel
de seksuele gezondheid van de jeugd te behouden en waar mogelijk te
verbeteren. De komende jaren zal deze aandacht voor seksuele gezondheid
blijven. Eind 2009 zal VWS een beleidsbrief seksuele gezondheid naar de
Tweede Kamer sturen. Bij de maatregelen op dit terrein zijn veel
partijen betrokken, zoals overheden, scholen, NGO’s, GGD’en, Centra
voor Jeugd en Gezin en scholen, maar zeker ook ouders en jongeren zelf.
Zij worden betrokken bij het ontwikkelen van nieuw beleid.

Seksuele gezondheid is van belang voor ieder mens. Het is goed een
maatschappelijk debat te voeren over zaken die meespelen en effect
hebben op seksuele gezondheid van jongeren. Ik doe dus ook een beroep op
de samenleving. Mensen zijn namelijk ook verantwoordelijk naar elkaar.
Seksuele ongezondheid onder jongeren is daarmee een probleem van de
samenleving als geheel. 

4.3. Deel III: Jeugd en gezonde leefstijl in internationaal perspectief

De belevingswereld van jongeren reikt verder dan die van Nederland. Ook
jongeren ontkomen niet aan de globalisering. Via media en school komen
jongeren in aanraking met andere landen en culturen en het maken van een
verre reis is voor veel jongeren tegenwoordig heel gewoon. 

In de notitie is ingegaan op de ontwikkelingen in de leefwereld van
jongeren en op de trends in hun gedrag en welbevinden. Deze trends zijn
in hoofdstuk 3 van de notitie ook internationaal vergeleken. 

In dit deel wordt stilgestaan bij de wijze waarop in Europees verband
aandacht wordt besteed aan een gezonde leefstijl van jongeren. Het gaat
daarbij vooral om het bevorderen van samenwerking, leren van elkaar en
uitwisselen van kennis en goede voorbeelden.

4.3.1 Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad

Twee tot drie keer per jaar komt de Europese ministerraad voor
Onderwijs, Jeugd en Cultuur (OJC Raad) bijeen. Frankrijk heeft Jeugd en
gezondheid tijdens haar voorzitterschap als Ă©Ă©n van haar prioriteiten
benoemd. Op de OJC Raad van 20 november 2008 is een resolutie over
‘gezondheid en welzijn van jongeren’ aangenomen. In de resolutie
worden de Europese jeugdministers opgeroepen maatregelen te nemen om de
gezondheid van jongeren te bevorderen en de jongeren zelf hierbij te
betrekken. De resolutie meldt dat de gezondheidstoestand van de Europese
jongeren globaal genomen bevredigend is, maar dat de toestand op
bepaalde gebieden zoals voeding, lichaamsbeweging, overmatig
alcoholgebruik en seksuele en geestelijke gezondheid, te denken geeft.
Daarom dienen een gezonde manier van leven en preventieve maatregelen
gestimuleerd te worden, vooral op seksueel gebied en met betrekking tot
overmatig alcoholgebruik en drugsgebruik, roken, eetstoornissen,
obesitas, geweld, kansspelen en verslaving aan informatie- en
communicatietechnologieën.

De lidstaten worden verzocht de kennis en het onderzoek omtrent dit
thema te verbeteren en regelmatig bij te werken, met inachtneming van de
verschillen op het gebied van gezondheid en welzijn van jongeren, en om
voorlichtingscampagnes op te zetten over de factoren die de gezondheid
van jongeren aantasten.

4.3.2 Witboek ‘Een nieuw elan voor Europa’s jeugd’

In november 2001 presenteerde de Europese Commissie het witboek Een
nieuw elan voor Europa’s jeugd. Een witboek kan gezien worden als een
strategienota van de Commissie. In het witboek is de toepassing van de
Open Coördinatie Methode (OMC) vastgelegd. De OMC is een
beleidsinstrument van de Europese Commissie om, op de terreinen waar de
Europese Unie geen formele bevoegdheid heeft, toch een coördinerende en
sturende rol te spelen. Voor het jeugdbeleid is binnen Europa
afgesproken dat rond vier thema’s gemeenschappelijke doelstellingen
worden vastgesteld: 

1) participatie van jongeren;

2) informatie aan jongeren; 

3) vrijwilligerswerk door jongeren;

4) zorg dragen voor betere kennis over jeugd.

Alle lidstaten rapporteren regelmatig op deze thema’s. Deze
rapportages zijn voor alle landen beschikbaar. In 2009 lopen de
afspraken ten einde. De Europese Commissie beraadt zich nu over nieuwe
prioriteiten op het terrein van jeugdbeleid op Europees niveau, die
binnen de OMC behandeld kunnen gaan worden. Bij de consultatie hiervoor
heb ik een ‘positieve en gezonde leefstijl voor jongeren’ aandragen
als thema. Bovendien heb ik aandacht gevraagd voor moeilijk bereikbare
jongeren. In de loop van 2009 zal, onder het voorzitterschap van
Tsjechië, de Europese Commissie onderhandelen over de nieuwe
prioriteiten van het Europese Jeugdbeleid. Waarschijnlijk zullen de
nieuwe prioriteiten eind 2009, onder het voorzitterschap van Zweden,
vastgesteld worden.

4.3.3 Youth in Action

Het actieprogramma Youth in Action is een belangrijk instrument van de
Europese Commissie in het Europese jeugdveld. Dit programma geeft
subsidie en ondersteuning aan Europese projecten voor jongeren. Zowel
jongeren als organisaties kunnen bij Youth in Action subsidie aanvragen
voor zowel lokale als internationale buitenschoolse educatieve projecten
voor jongeren van 13 tot 30 jaar. Ook zijn verschillende
uitwisselingsprogramma’s mogelijk voor Europese jongeren binnen dit
actieprogramma.

Doel van het programma is de actieve betrokkenheid van jongeren bij de
maatschappij en bij Europa te vergroten. Jongeren leren op die manier
open te staan voor andere culturen en vergroten zo hun persoonlijke
vaardigheden. 

naar de Programme Guide [en] / Programmagids [nl]"  programma  wordt
gefinancierd door de   HYPERLINK "http://ec.europa.eu/youth" \o
"http://ec.europa.eu/youth" \t "_blank"  Europese Commissie  en
uitgevoerd door   HYPERLINK "http://www.nji.nl/" \o "http://www.nji.nl/"
\t "_blank"  het Nederlands Jeugdinstituut  (NJi).Het programma duurt
tot en met 2013. Daarnaast is het programma opgenomen als goed voorbeeld
in het plan van aanpak maatschappelijke stages Samenleven kun je leren
(TK, 2007 -2008, 31 289, nr. 10). De jongere die heeft deelgenomen aan
Youth in Action heeft daarmee tevens zijn maatschappelijke stage
volbracht.

Twee voorbeelden van Youth in Action projecten:

1 Een lokaal jongereninitiatief: Een groep van negen jongeren uit Arnhem
van niet-westerse afkomst maakt een film over het maken van goede en
slechte keuzes. Met deze film maken zij een tour langs verschillende
middelbare scholen en jongerencentra. Zij zetten daarmee  andere
jongeren aan om na te denken over hoe zij hun leven inrichten.

2 Europees Vrijwilligerswerk (EVS): Circustheater ‘Elleboog’ uit
Amsterdam ontvangt buitenlandse vrijwilligers die zes maanden meedraaien
in de dagelijkse activiteiten van de organisatie. Ook zendt
‘Elleboog’ Nederlandse jongeren naar een vergelijkbaar circus in
Duitsland. 

4.3.4 Safer Internet Plus 

Het doel van het Europese programma Safer Internet plus is het
bevorderen van een veilig gebruik van internet en andere
communicatietechnologieën. Het is vooral gericht op kinderen en het
bestrijden van illegale inhoud en schadelijk gedrag online. Om deze
doelstelling te realiseren bevat het programma vier acties: 

1. verminderen van illegale inhoud en aanpakken van schadelijk gedrag
online; 

2. bevorderen van een veiliger online omgeving; 

3. publiek bewustzijn van veilig internet vergroten; 

4. een kennisbasis opzetten.

In Nederland  zijn twee activiteiten van start gegaan, het
actieprogramma Digibewust en Meldpunt Kinderporno, die een verbinding
hebben met het Safer Internet plus programma.  Beide activiteiten worden
ondersteund met een subsidie van respectievelijk de ministeries van
Economische Zaken en Justitie (TK, 2007-2008, 22 112 nr.633). 

4.3.5 Europese netwerken 

Op het terrein van gezonde leefstijl en preventie is Nederland onder
meer lid van het Schools for Health in Europe Network (SHE). Dit netwerk
bevordert de samenwerking en kennisuitwisseling op het gebied van
preventie in de setting school. Het Nationaal Instituut voor
Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) beheert het
secretariaat van dit netwerk en organiseert geregeld werkbezoeken aan
andere Europese landen. 

Een soortgelijk netwerk is Child Friendly Cities. Via bijeenkomsten en
werkbezoeken wordt uitwisseling van succesvolle beleidsinstrumenten
mogelijk gemaakt. De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten en Jantje
Beton hebben in 2003 de Nederlandse tak van dit netwerk; Netwerk
Kindvriendelijke Steden, opgezet. Het doel van dit netwerk is om
gemeenten voor kinderen leefbaarder te maken. In november 2008 heeft in
Rotterdam, de Europese jongerenhoofdstad 2009, de conferentie Child in
the City plaatsgevonden. 

Externe link:
http://www.youth-partnership.net/youth-partnership/ekcyp/index" 
European Knowledge Centre on Youth Policy . Het netwerk heeft als doel
alle informatie en kennis over jongeren in Europa samen te brengen in
Ă©Ă©n netwerk zodat iedereen (jongeren, organisaties, overheden)
gemakkelijk toegang heeft tot de juiste informatie en deze kan
gebruiken. Binnen dit netwerk wordt gewerkt aan een landenspecifieke
informatiefolder over de leefstijl van jongeren binnen Europa. Deze en
andere informatiefolders (o.a. over gezondheid en welzijn van jongeren
en werkgelegenheid van jongeren in Europa) zullen binnenkort op de
website te vinden zijn
(http://www.youth-partnership.net/youth-partnership/ekcyp/index).

Tenslotte houdt de EU zich ook bezig met gezondheid in het algemeen (en
dus ook gezondheid van jeugd) binnen het kader van de Europese
ministerraad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Gezondheid en
Consumentenbescherming. Gezondheid in het algemeen staat op de agenda
van diverse internationale organisaties. De World Health Organization
(onderdeel van de Verenigde Naties) is de belangrijkste van deze
internationale organisaties (  HYPERLINK "http://www.who.int" 
www.who.int ).

Ook binnen de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling) neemt de aandacht voor de jeugd toe. Deze organisatie,
waarin dertig landen gezamenlijke problemen op sociaal en economisch
gebied proberen op te lossen en af te stemmen, besteedt in een project
gericht op preventie, specifiek aandacht aan jeugd. In Health at a
Glance, een tweejaarlijkse publicatie waarin internationaal
vergelijkbare data op het gebied van gezondheid en zorg zijn opgenomen,
zal voor het eerst ook een hoofdstuk worden gewijd aan de gezondheid van
kinderen. 

5. Ambitie: meer jongeren een gezonde leefstijl

5.1. Behoud het goede en breid het uit!

De eerste zin van mijn beleidsprogramma Alle kansen voor alle kinderen
luidt: ‘Een land waar kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien, hun
talenten kunnen ontwikkelen en plezier hebben, waar ze hun steentje
leren bijdragen aan de maatschappij en goed voorbereid zijn op de
toekomst: kortom, waar alle kinderen alle kans krijgen.’ Dat is de
ambitie waar ik aan werk. In de brief ‘Diversiteit in het
jeugdbeleid’ (TK, 2007-2008, 31 001, nr. 52) heb ik samen met de
minister voor Wonen, Wijken en Integratie reeds aangegeven hoe hieraan
specifiek gewerkt wordt voor migrantenjongeren.

Jongeren moeten in staat zijn gezond op te groeien en zich te
ontwikkelen tot burgers die mee denken en meedoen in de maatschappij.
De leefwereld van jongeren en wat zij daarin doen en laten; ‘de
jeugdcultuur’, is bij uitstek iets van jongeren zelf. Volwassenen
kunnen zich hierin niet altijd verplaatsen. Jongeren bepalen zelf wat
wel en niet vet, cool of gaaf is en of ze gaan chillen of pimpen, daar
hebben volwassenen weinig invloed op. Daarbij volgen de ontwikkelingen
en trends elkaar snel op, zodat het voor volwassenen vaak niet eens bij
te houden is. Het is dan ook niet aan de (volwassen) overheid om zich
daar te veel mee te bemoeien, maar wel is er een
overheidsverantwoordelijkheid om te zorgen voor de juiste
randvoorwaarden zodat jongeren zich kunnen ontwikkelen tot gezonde en
volwassen burgers.

Daarbij is de jeugdfase, op weg naar volwassenheid, een fase waarin
wordt geëxperimenteerd en grenzen worden verkend. Dat hoort ook bij die
fase. Soms echter hebben jongeren het experimenteergedrag niet meer in
de hand, gaan zij te ver en te vaak over hun grenzen en kan hun houding
leiden tot ‘ongezond’ gedrag, zoals alcoholmisbruik, overgewicht en
gedwongen seks, maar ook hinderlijk hangen, overlast op straat,
excessief spijbelgedrag en schuldenproblematiek. Ook op internet houden
jongeren grenzen niet altijd voldoende in acht. Pesten, discrimineren,
oplichten, grooming, jongeren worden er slachtoffer van maar dragen
er helaas ook aan bij dat leeftijdsgenoten daar slachtoffer van
worden. Dit gedrag kan schade aanrichten die doorwerkt tot in de
volwassen levensjaren. Sommige gedragingen raken zelfs zo
‘ingeslepen’ dat ze voortduren in de volwassenheid. Een en ander
leidt niet alleen tot fysieke en psychische gezondheidsschade, maar ook
tot daaruit voortvloeiende schade, zoals voortijdig schoolverlaten, met
alle gevolgen van dien.

Vaak gaat het hierbij om kwetsbare jongeren die opgroeien in een minder
gunstige omgeving. Hun geringere kans op volwaardig meedoen gaat ons
allen aan. Een duw in de goede richting is soms al op eenvoudige wijze
te bereiken.

Ouders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het welbevinden
van hun minderjarige kinderen. Naarmate kinderen ouder worden, groeit
ook hun eigen verantwoordelijkheid.
Allerlei maatschappelijke organisaties (scholen, verenigingen,
bedrijven etc.) hebben baat bij gezond levende jongeren. Het is
zaak jongeren te stimuleren tot gezond gedrag, maar als het nodig is
ze ook aan te spreken op gedragingen die schadelijke gevolgen hebben
voor henzelf, hun naaste omgeving of anderen. Naargelang de ernst en
omvang van die schadelijke gevolgen is het nodig om te
komen tot passende, proportionele beleidsoplossingen.

Door te zorgen voor de juiste randvoorwaarden wil ik uiteindelijk
bereiken dat de verhouding 85-15 (met 85% van de jeugdigen gaat het goed
en met 15% wat minder) wordt verbeterd. Hieronder ga ik verder in op hoe
het kabinet een bijdrage wil leveren aan die randvoorwaarden. Daar waar
ik in de nota gezinsbeleid De kracht van het gezin (TK 2008-2009, 30
512, nr.4) de focus heb gelegd op de setting van het gezin, ga ik in
deze notitie óók in op de andere settings die voor de leefwereld van
jongeren van betekenis zijn.

5.2. Meedoen

Jongeren van nu zijn de burgers van de toekomst. Het kabinet streeft
naar versterking van burgerschapsvorming (TK 2006-2007, 31 070, nr. 1).
Burgerschap betekent respectvol omgaan met medeburgers en een actieve
deelname aan de Nederlandse samenleving. Op jonge leeftijd begint de
vorming tot goed burgerschap. Samenleven, elkaar respecteren en het
leren van gemeenschappelijke waarden begint in het gezin. Mede daarom
wil ik de belangrijke opvoedende taak van het gezin versterken. In de
nota Gezinsbeleid De kracht van het gezin (TK 2008-2009, 30 512, nr. 4)
heb ik verschillende maatregelen voorgesteld om gezinnen meer tijd en
(financiële) ruimte te geven voor de opvoeding van hun kinderen. Ook
het voor 2009 geplande opvoeddebat draagt bij aan het uitdragen van
kernwaarden van onze rechtsstaat en goed burgerschap.
Burgerschapsvorming is eveneens opgenomen in de kerndoelen van het
primair en voortgezet onderwijs. Ook zet het kabinet zich in voor een
Handvest voor verantwoordelijk burgerschap. Het Handvest zal de
belangrijkste democratische en maatschappelijke waarden noemen en de
bijbehorende verantwoordelijkheden voor individuele burgers, waaronder
dus ook jongeren. Met het Handvest wil het kabinet bijdragen aan een
blijvende ontwikkeling van goed burgerschap als sleutelfactor in de
bevordering van sociale samenhang. Ik zal in het kader van de
maatschappelijke dialoog die volgt op het Handvest Verantwoord
Burgerschap het gesprek met jongeren aangaan en de uitkomsten bespreken
met de minister van Binnenlandse Zaken.

Naast de vorming tot goed burgerschap is het ook positief als jongeren
nu al meedenken en meedoen. Door in te zetten op participatie en
maatschappelijke binding worden jongeren uitgedaagd om zich, door mee te
doen, verder te ontwikkelen. Participatie van jongeren geldt voor alle
overheden, maar voor gemeenten in het bijzonder. Lokale aangelegenheden
hebben immers vaker direct invloed op de leefwereld van jongeren en door
de relatief kleine afstand zijn gemeenten goed in staat om direct
contact te leggen met de jeugd. Ook lokale voorzieningen spelen daarbij
een rol. Meedoen, maar ook meedenken en meebeslissen, in welke vorm dan
ook, is het adagium.

In de Wmo is bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het
bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken
en buurten. Gemeenten hebben voor de invulling grote vrijheid, zolang er
maar wordt afgestemd op de behoefte van de burgers (zowel jongeren als
volwassenen). De behoefte en interesse van jongeren kan immers per
gemeente anders zijn. Dit hangt bijvoorbeeld af van het reeds bestaande
aanbod en de samenstelling van de bevolking. Uiteraard is hierbij een
belangrijke rol weggelegd voor scholen waaronder buitenschoolse opvang
en brede scholen, jeugd- en jongerenwerk, vrijwilligersorganisaties,
sportverenigingen, kerken en moskeeën, bibliotheken en andere culturele
voorzieningen.

Om jongerenparticipatie bij gemeenten te bevorderen wordt een jaarlijkse
prijs, de Jong Lokaal Bokaal, uitgereikt. Deze gemeenteprijs is een
manier om goede en inspirerende voorbeelden naar boven te krijgen
waardoor gemeenten wat kunnen betekenen voor elkaar. De prijs is voor de
gemeente die niet alleen veel doet voor jongeren, maar ze ook laat
meedoen, meedenken en meebeslissen. Het instellen van de prijs is een
gezamenlijk initiatief van de Nationale Jeugdraad en het ministerie voor
Jeugd en Gezin. Jongeren hebben zelf aangegeven welke gemeenten voor de
prijs in aanmerking komen. Op 20 november 2008 is de Jong Lokaal Bokaal
voor het eerst uitgereikt. De winnaar was de gemeente Borsele. Als
relatief kleine plattelandsgemeente heeft Borsele jongerenparticipatie
hoog in het vaandel, zowel op papier als in de praktijk. Zo wordt een
gericht jongerenhuisvestingsbeleid gevoerd en is het ontwikkelen van
talenten en het creëren van kansen een speerpunt in het beleid.

Tijdens het Nationale Jeugddebat op 27 oktober 2008 is toegezegd in 2009
initiatieven voor hangjongeren bij de jurering te betrekken. Naar
verwachting levert dit voorbeelden op van gemeenten die mét jongeren
zoeken naar goede mogelijkheden van vrije tijdsbesteding, waar het
‘hangen’ of ‘chillen’ ook onderdeel van is.

Vrijetijdsactiviteiten als sport, spel en cultuur bieden een uitgelezen
kans voor jongeren om elkaar te ontmoeten en dragen bij aan
maatschappelijke binding. Niet meedoen, om wat voor reden dan ook, kan
een bedreiging vormen voor de (samenhang in de) samenleving. Maar niet
elke jongere heeft dezelfde mogelijkheden of interesse. Kansen en
mogelijkheden moeten er voor elke jongere zijn. Om de kansen te
vergroten heeft het kabinet in 2008 en 2009 jaarlijks 40 miljoen euro
extra aan gemeenten beschikbaar gesteld om kinderen en jongeren uit arme
gezinnen deel te kunnen laten nemen aan sport, cultuur of andere
activiteiten. Zo krijgen zij meer kansen om hun talenten te ontplooien,
ongeacht het inkomen van hun ouders (TK 2007-2008, 24 515, nr. 136).
Recent is de door het SCP uitgevoerde nulmeting naar de situatie vóór
de toekenning van de extra middelen aan gemeenten gepubliceerd (SCP,
2009).

Verder stimuleert het kabinet met het plan van aanpak maatschappelijke
stages Samenleven kun je leren, dat in november 2007 naar de Tweede
Kamer is verzonden, de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren (TK,
2007-2008, 31 289, nr. 10). 

Door onder meer het Europese programma Youth in Action actief te uit te
dragen onder Nederlandse jongeren wordt ook op Europees niveau
participatie bevorderd (zie ook Capita Selecta, deel III).

5.3. Het gezin: de invloed van opvoeden

Ongezonde leefstijl en risicogedrag van jongeren wordt voor het grootste
deel aangeleerd en is dus te beĂŻnvloeden. Dit maakt dat de opvoeding en
de omgeving van jongeren een grote rol spelen bij hun ontwikkeling tot
evenwichtige volwassenen. Daarbij gaat het in eerste instantie om
liefde, geborgenheid, veiligheid, aandacht en goed voorbeeldgedrag. Dit
is eveneens van belang voor een stabiele psychische ontwikkeling.

Daarnaast zijn ook steun en sturing (bijvoorbeeld in de vorm van
begeleiding en het stellen van heldere normen en grenzen) belangrijk.
Recent heeft het Trimbos-instituut een studie gepubliceerd over de rol
van de ouders (Trimbos, 2008c). De studie geeft bijvoorbeeld aan dat
jongeren gemiddeld drie keer zoveel glazen alcohol drinken als hun
ouders denken, of dat jongeren denken dat ze veel meer mogen dan
feitelijk, dus volgens hun ouders, het geval is. De kennis over en weer
van jongeren en hun ouders is dus niet altijd gelijk.

Zoals opgemerkt in paragraaf 2.1. blijkt dat jongeren zelf ook sterke
behoefte hebben aan begeleiding bij het maken van keuzes, het stellen
van grenzen en eventueel gecorrigeerd worden. Dat geldt bijvoorbeeld
voor internetgebruik door jongeren. Daar waar ouders zich bewuster
bezighouden met wat hun kinderen zien en doen, een zekere mate van
toezicht houden en regels stellen, neemt excessief internetgebruik af
(SCP, 2007). Ook met betrekking tot het afzien van alcohol door jongeren
is het ouderlijk gedrag van wezenlijke invloed, niet alleen in het
stellen van duidelijke grenzen en regels maar ook in voorbeeldgedrag ( 
HYPERLINK "http://www.alcoholinfo.nl"  www.alcoholinfo.nl ).

Het gezin speelt dus een essentiële rol bij het opgroeien van kinderen
en jongeren. Ook het recente onderzoek van de Jeugdraad komt met deze
conclusie; het zijn met name ouders (en beste vrienden) die kritiek
mogen leveren op ‘slechte’ gewoonten als ongezond gedrag (Jeugdraad,
2008). In de nota De kracht van het gezin (TK, 2008-2009, 30 512, nr.
4), ga ik in op de wijze waarop het kabinet gezinnen ondersteunt. Zo zal
in het opvoeddebat (motie Sterk, TK 2007-2008, 31 200 XVII, nr. 12)
aandacht worden besteed aan de opvoeding van tieners, waarbij ingegaan
wordt op het bieden van steun en sturing. 

In aanvulling hierop wijst de Nationale DenkTank in zijn rapport op de
mogelijkheid van zogenaamde T-party’s. De T-party is een
laagdrempelige, interactieve workshop over opvoedingsvraagstukken.
T-party’s vinden plaats in een huiselijke setting met zes tot tien
ouders en worden geleid door een pedagogisch medewerker. In Almere wordt
de T-party uitgewerkt. In mijn ogen is de T-party Ă©Ă©n van de
mogelijkheden om het thema opvoeden bespreekbaar te maken. Andere
bekende  initiatieven zijn bijvoorbeeld het opvoeddebat in Rotterdam,
het opvoedcanon in Den Haag en het Triple-P prgogramma in Amsterdam. Het
is aan gemeenten om te beslissen welke methode onder meer vanuit de
Centra voor Jeugd en Gezin wordt gehanteerd.

5.4. Sociale omgeving: het sociale netwerk

Jongeren die ouder worden, bevinden zich veelal minder binnen de
invloedssfeer van hun ouders. Vrienden worden steeds belangrijker.
Daarbij kunnen ouders het opvoeden niet alleen af. Steun en sturing ook
van de directe omgeving van het kind en gezin, zoals van familie,
kennissen, de buurt, (sport)verenigingen, school, etc. is van belang.

Door een toename van mobiliteit, individualisering en verzakelijking is
deze omgevingssteun afgenomen (RMO, september 2008). De RMO roept de
samenleving op om de opvoeding meer als gezamenlijke
verantwoordelijkheid te dragen. Het is hiervoor belangrijk dat er
voldoende plaatsen voor ontmoeting zijn. Dit vergroot de familiariteit
en maakt elkaar af en toe helpen en corrigeren meer vanzelfsprekend. 

Plaatsen voor ontmoeting met vrienden zijn bijvoorbeeld speelplekken en
buurthuizen. Deze hebben een betekenisvolle functie in de wijk. Het zijn
plekken waar jong en oud en verschillende culturen samenkomen. Ze zorgen
voor meer binding in de wijk en maken een aangename en gezonde
vrijetijdsbesteding mogelijk. Ook de jongeren geven aan meer behoefte te
hebben aan plaatsen voor vrijetijdsbesteding. Plekken om te chillen, te
sporten en om muziek te maken wordt door jongeren in de krachtwijken als
het grootste gemis ervaren (Young Opinions, 2008). 

De Nationale DenkTank attendeert in zijn rapport nog op het initiatief
BAAS. BAAS is een jongerencentrum nieuwe stijl: jongeren zijn daar zelf
verantwoordelijk voor de inrichting van de ruimte en de organisatie van
activiteiten. Goede ervaringen hiermee zijn opgedaan in Zwolle. Den Haag
volgt waarschijnlijk op korte termijn waarbij in het bijzonder wordt
gedacht aan een BAASgirl, voor tienermeisjes in de Haagse Schilderswijk.
Het is aan andere gemeenten om dit voorbeeld te volgen. 

Belangrijk is ook de samenwerking tussen de Centra voor Jeugd en Gezin
en het jongerenwerk. Naast ouders met jonge kinderen moeten ook jongeren
met vragen en hulp over opgroeien hun weg weten te vinden naar het
Centrum voor Jeugd en Gezin. Het jongerenwerk kan de schakel vormen
tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin en de jongeren. Dit is ook een
belangrijke aanbeveling van XX Science, dat recent in opdracht van de
gemeente Den Haag het rapport Toegankelijkheid van de CJG's voor
jongeren van 16 tot 23 jaar in Den Haag is opgesteld.

Opgroeiondersteuning moet ook voor jongeren gewoon en toegankelijk
worden. Op dit moment is er binnen de jeugdgezondheidszorg een sterk
zwaartepunt in de eerste levensjaren van het kind. In de periode dat
jongeren het voortgezet onderwijs bezoeken, is er veel minder ruimte
voor opgroeiondersteuning. Om deze reden heeft het Centrum
Jeugdgezondheid van het RIVM een advies uitgebracht over een extra
contactmoment in de leeftijdsperiode van 12 tot 19 jaar. Ik zal in de
eerste helft van 2009 op dit advies reageren.

Verder geeft de RMO (RMO, september 2008) aan dat de focus dient te
verschuiven: niet alleen kijken naar wat professionals voor gezinnen en
jongeren kunnen doen, maar ook naar wat mensen voor elkaar kunnen doen. 

Ik zie hierbij een belangrijke rol weggelegd voor vrijwilligers en voor
onderlinge steun, vertrouwen en betrokkenheid van buurtbewoners op het
terrein van opvoeden en opgroeien. Het gaat dan zowel om vrijwillige
inzet voor als door jongeren en gezinnen. Het bevorderen van vrijwillige
inzet is primair een taak van gemeenten. Het kabinet hecht er echter
veel waarde aan dat, zoals de RMO heeft geadviseerd, het sociale netwerk
rondom jeugd en gezinnen wordt versterkt en geeft daarom de komende
jaren een extra impuls aan vrijwillige inzet. Voor de periode van 2009
tot en met 2011 stelt het kabinet 6 miljoen euro per jaar beschikbaar.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de moties Slob c.s. (TK 2008-2009,
31 700, nr. 17) en Voordewind (TK 2008 -2009 31 700-XVII, nr. 22) De
inzet van deze middelen dient te resulteren in:

A. meer vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin; 

B. professionals maken meer gebruik van vrijwillige inzet; 

C. gemeenten maken meer gebruik van vrijwillige inzet;

D. structurele relatie (landelijke) vrijwilligersorganisaties en
gemeenten. 

Om bovenstaande doelen te realiseren heeft ZonMw samen met het NJi en
MOVISIE in opdracht van het ministerie voor Jeugd en Gezin het programma
‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin; versterking van de
(pedagogische) civil society in de lokale praktijk’ ontwikkeld. Dit
programma is op 25 mei 2009 van start gegaan met een oproep van ZonMw om
projectideeën voor vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin in te
dienen (motie Voordewind TK 2008 -2009 31 700-XVII, nr. 22). 

Het algemene doel van het programma is het versterken van de
pedagogische civil society; het sociale netwerk rondom jeugd en
gezinnen. Naast projecten van vrijwilligersorganisaties en andere
maatschappelijke organisaties gericht op vrijwillige inzet voor en door
jeugd en gezin wordt hieraan gewerkt door te verkennen wat de rol van de
Centra voor Jeugd en Gezin kan zijn, hetgeen vastgelegd zal worden in
een handreiking en door de inrichting van een kennis- en
ondersteuningsinfrastructuur die het mogelijk maakt om resultaten te
borgen en over te dragen.    

5.5. Fysieke omgeving 

de wijk

Het Verwey-Jonker Instituut heeft recent aangegeven dat de buurt, de
directe leefomgeving van jongeren, in grote mate van invloed is op het
gedrag (zie ook paragraf 2.3). Het is dan ook belangrijk dat gemeenten
de openbare ruimte zodanig inrichten dat er genoeg te doen is voor
jongeren (zie hiervoor in paragraaf 5.2 en 5.4). Een goed aanbod aan
vrijetijdsvoorzieningen, waaronder uitgaansgelegenheden kan eveneens
meer preventief een bijdrage leveren aan de aanpak van de
overlastproblematiek die wordt veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik
door jongeren (motie Van der Ham en Dibi, TK 2007 -2008, 27 565, nr.50).
Ik heb de motie onder de aandacht gebracht bij de VNG.

Met een vestigings- en vergunningenbeleid gericht op een gezonde
omgeving kunnen gemeenten een bijdrage leveren aan gezond opgroeiende
jongeren. Ik roep gemeenten dan ook op om het bovenstaande actief te
betrekken in hun beleid, bijvoorbeeld bij het toekennen van een
vergunning voor een club- of buurthuis.

Om gemeenten te ondersteunen om de openbare ruimte kind- en
gezinsvriendelijk (en daarmee ook jongerenvriendelijk) in te richten is
vanuit het rijk een aantal programma’s ontwikkeld, zoals het Actieplan
milieu en gezondheid (TK 2007-2008, 28 089, nr. 19) en groen in de stad
(www.groenendestad.nl). In het kader van de wijkaanpak wordt door het
ministerie voor Jeugd en Gezin, samen met het programmaministerie voor
Wonen, Wijken en Integratie (WWI), beoordeeld of de gemeente in hun
plannen voor de krachtwijken ook concrete voorstellen doen om hun
wijk(en) kind- en gezinsvriendelijker te maken. Veel gemeenten doen dat
door sport in de wijk te bevorderen en het aanbod van buitenschoolse
activiteiten voor zowel kinderen als jongeren uit te breiden. Binnen het
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) werken gemeenten,
ondersteund door het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB),
aan bewegingsstimulering van jongeren, ook door het realiseren van een
beweegvriendelijke omgeving. 

Ook veel maatschappelijke partners hebben zich verbonden aan het
vergroten van de kind- en gezinsvriendelijkheid binnen de wijkaanpak.
Dit betreft ondermeer de NUSO Speelruimte Nederland, Jantje Beton,
Fietsersbond, Johan Cruyff Foundation en de Richard Krajicek Foundation.

Om de gemeenten, die reeds volop aan de slag zijn met activiteiten zoals
hierboven genoemd, positief te waarderen en te stimuleren wil ik een
prijs uitreiken voor de meest kind- en gezinsvriendelijke gemeente.
Samen met gemeenten wil ik bezien in hoeverre de toekenning van deze
prijs gebaseerd kan worden op indicatoren uit de jeugdmonitor. Indien
nodig zal ik de jeugdmonitor uitbreiden zodat een adequaat en gedeeld
beeld ontstaat van waaraan een kind- en gezinsvriendelijke gemeente moet
voldoen.

Op deze manier wil ik gemeenten verder stimuleren de verschillende
buurten en wijken zoveel mogelijk kind- en gezinsvriendelijk en daarmee
ook ‘jongerenvriendelijk’ in te richten.

het aanbod

De overmatige aanwezigheid en beschikbaarheid van riskante middelen
(alcohol, drugs en tabak) en ongezonde voeding, de afwezigheid van
voldoende ruimte voor sporten en spelen in veel wijken en de
mogelijkheden om zich bezig te houden met risicovol gedrag maakt het
voor jongeren moeilijk om een gezonde keuze te maken. Ook de Nationale
DenkTank concludeert in haar rapport dat jongeren een natuurlijke
voorkeur hebben voor risicogedrag en dat in de omgeving van jongeren te
veel sprake is van een ongezond aanbod. Allerlei informatie komt op
jongeren af in een leeftijdsfase waarop zij nog niet goed in staat zijn
om rationele afwegingen te maken en de gevolgen daarvan, ook op lange
termijn, goed te overzien. Pas als de hersenontwikkeling volledig is,
kunnen weloverwogen keuzes gemaakt worden. Dat gebeurt pas in de late
adolescentiefase (tussen de 16 en 22 jaar) (Hersenstichting, 2008, Nelis
en Van Sark, 2009). 

Het bedrijfsleven heeft een bijzondere verantwoordelijkheid als het gaat
om jongeren, vooral als sprake is van verleiding van ongezonde en
verslavende stoffen, door bijvoorbeeld reclameuitingen te beperken. De
omgeving zou, zeker daar waar veel jongeren samenkomen, meer dan nu het
geval is, gezonder ingericht moeten worden. Het gaat hier zowel om de
fysieke als digitale omgeving.

Om een gezonde leefstijl van kinderen mogelijk, gemakkelijk en
aantrekkelijk maken is over sponsoring op scholen een convenant
afgesloten tussen het ministerie van OCW en partners in het
onderwijsveld. EĂ©n van de overwegingen daarbij is dat er geen vormen
van sponsoring ontstaan die een negatief effect hebben op de geestelijke
en/of lichamelijke ontwikkeling van leerlingen.

Daarnaast kan het programma De gezonde schoolkantine scholen, en daarmee
de leerlingen, bewuster maken voor het kiezen van gezonde
voedingsmiddelen. Ik zal, samen met de ministeries van LNV, VWS, OCW en
VROM, bevorderen dat dit programma meer aandacht krijgt. 

Wat betreft alcohol heeft het kabinet verschillende maatregelen in gang
gezet of inmiddels gerealiseerd. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om
opvoedingsondersteuning voor ouders specifiek op het gebied van alcohol,
geen alcoholreclame op tv en radio van zes uur 's morgens tot negen uur
’s avonds, het strafbaar stellen dat jongeren onder de 16 jaar op
straat alcoholhoudende drank bij zich hebben, een hardere aanpak van
supermarkten die aan jongeren onder de 16 jaar alcohol verkopen, het
opwerpen van drempels tegen zoete alcoholhoudende dranken, een betere
nazorg voor jongeren die met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis
zijn opgenomen, en het bevorderen dat jongeren vroeger in de avond
uitgaan. In het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet zullen de meeste
van deze beleidsvoornemens nader worden uitgewerkt. Dit geldt ook voor
diverse aanbevelingen van de Nationale Denktank over de regelgeving op
het terrein van alcohol. 

Ten aanzien van roken geldt de invoering van rookvrije horeca, sport en
kunst en cultuur als een belangrijke maatregel. Specifiek voor jongeren
betekent dit dat hiermee het aantal experimenteerlocaties waar al dan
niet onder groepsdruk wordt begonnen met roken vermindert. In aanvulling
op deze maatregel wil ik extra investeren in voorlichting over jeugd en
roken door nog dit jaar te starten met een campagne
opvoedingsondersteuning op het gebied van tabak. 

Samen met de minister en de staatssecretaris van VWS heb ik in de nota
Uit Balans: de last van overgewicht extra aandacht besteed aan jeugd (TK
2008-2009, 31 899, nr.1). In deze nota is ook ingegaan op
de noodzakelijke aanscherping van de zelfregulering
voor voedingsreclame richting kinderen (kids marketing),
zoals ook voorgesteld door de Nationale Denktank. Tevens gaat de nota
in op de EPODE systematiek, een systematiek waarbij op lokaal niveau
stakeholders en initiatieven worden gemobiliseerd die zich richten op
het tegengaan van overgewicht bij jeugd. De Nationale DenkTank heeft de
Gemeentelijke GezondheidsGarantie (GGG) voorgesteld, een advies dat is
gebaseerd op deze EPODE-systematiek. Ik stel me voor dat als de
EPODE-systematiek lokaal inbedding vindt, een uitbreiding zoals de GGG
voorstaat tot de mogelijkheden behoort.

5.6. School

Jongeren brengen een groot deel van hun tijd door op school. Voor veel
interventies zijn scholen dan ook een belangrijke setting: hier kunnen
grote groepen in Ă©Ă©n keer bereikt worden. De meeste effectieve
methoden zijn ook bekend voor de setting school, ook vanuit het Schools
for Health in Europe Network. 

De Nationale Denktank heeft in zijn rapport aandacht gevraagd voor de
versnippering van de vele initiatieven die zich richten op verbetering
van de leefstijl van jongeren, en het gebrek aan inzicht in
effectiviteit van de initiatieven. Dit punt heeft mijn aandacht. Zo is
binnen het Centrum Gezond Leven (CGL) van het RIVM is een werkplaats
Gezonde School gevormd. Vanuit deze werkplaats wordt meer samenhang
gebracht in het aanbod van leefstijlinterventies en de activiteiten van
de Gezondheidsbevorderende instituten. Sinds december 2008 is het
Digitale Loket van het CGL online:   HYPERLINK
"http://www.loketgezondleven.nl"  www.loketgezondleven.nl  . Op deze
manier wordt het voor scholen gemakkelijker om een keuze te maken uit
het aanbod.

De overgang naar het voortgezet onderwijs is een cruciale fase. Veel
ongezond gedrag begint op de middelbare school (paragraaf 3.2). Bij deze
jeugdfase hoort ook vaak het experimenteergedrag. Daarbij constateert
het RIVM in haar rapport Spelen met gezondheid (RIVM, 2008a) dat het
geclusterd (drie of meer) voorkomen van ongezonde leefstijlfactoren
vaker voorkomen onder laagopgeleide jongeren (VMBO) dan onder
hoogopgeleide jongeren. Samen met staatssecretaris Van Bijsterveldt van
OCW, heb ik het RIVM gevraagd te achterhalen welke verklaringen daarvoor
gegeven kunnen worden en welke aangrijpingspunten dat oplevert ten
aanzien van preventie. Overigens zal in dat rapport, waar mogelijk, een
onderscheid gemaakt worden tussenzowel persoonsgebonden als
omgevingsgebonden kenmerken. Het RIVM zal eind 2009 daarover
rapporteren.

Om het spijbelen en voortijdig schoolverlaten aan te pakken is het
kabinet voornemens het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te
halveren (‘Aanval op de uitval’). Hierin staat een regionale aanpak
van voortijdig schoolverlaten met de gemeente als regisseur voorop en
ligt de nadruk op preventie van uitval (TK, 2007-2008, 26 695, nr. 44). 

5.7. Media

De nieuwe media, als de ‘smartphones’, het internet (met zijn online
games) zijn niet meer weg te denken uit het leven van de huidige
generatie jongeren. Enerzijds bieden deze moderne communicatiemiddelen
jongeren veel mogelijkheden om bijvoorbeeld kennis op te doen en te
communiceren, anderzijds bestaan de risico’s van compulsief gebruik of
het in aanraking komen met ongewenste informatie.

In 2008 is uw Kamer door middel van een brief (TK 2007-2008, 31 434, nr.
1) geĂŻnformeerd over de maatregelen met betrekking tot mediawijsheid.
Belangrijke maatregel in dit kader is het oprichten van een
Mediawijsheid expertisecentrum dat jongeren, ouders en scholen gaat
helpen om verstandig met televisie, internet en andere media om te gaan.
Het kabinet heeft voor dit centrum in 2008 tot en met 2010 2,5 miljoen
euro beschikbaar. Het centrum krijgt ook loketten bij Beeld en Geluid en
openbare bibliotheken. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen hiernaar
verwijzen. Verder heeft met Mediawijsheid expertisecentrum onlangs de
website   HYPERLINK "http://www.mediawijzer.net/"  www.mediawijzer.net 
gelanceerd. Deze site vormt hét online loket voor iedereen met vragen
over media. Daarnaast wil het kabinet een verantwoord media-aanbod
bevorderen. Zo wil het kabinet, in overleg met het Nederlands Instituut
voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) kijken naar de
mogelijkheden om ouders en opvoeders meer te betrekken bij het toetsen
van de criteria voor de Kijkwijzer. Ook wil het kabinet een pilot laten
organiseren voor de ontwikkeling van een soortgelijk systeem als de
Kijkwijzer, die programma’s en films beoordeelt op geschiktheid.
Hiermee kunnen ouders kijken of een programma geschikt is voor hun kind.


Tenslotte heeft het kabinet aan media-aanbieders gevraagd om te komen
met een media-gedragscode. Om dit te bevorderen zijn met de grote
marktpartijen (commerciële en publieke omroepen) gesprekken gevoerd,
die de komende tijd zullen worden voortgezet.

Speciaal voor een betere en veilige benutting van internet door zowel
jongeren als volwassenen heeft het kabinet naast mediawijsheid nog een
aantal andere actielijnen ontwikkeld, zoals Digibewust. Dit is het
programma dat zich richt op het optimaal gebruik van de mogelijkheden
van digitale middelen zoals internet, e-mail, chatten en online betalen.
Tegelijkertijd wordt het bewustzijn van de mogelijke gevaren en
risico’s (bijvoorbeeld spammen en andere cybercrime) bevorderd en
vooral ook de mogelijkheden tot bescherming daartegen. Het programma
heeft als doelgroepen kinderen, Midden- en Klein Bedrijf (MKB) en
senioren.

Met betrekking tot onder andere compulsief gebruik van internet en games
is met subsidie van de minister van VWS door het IVO een onderzoek
uitgevoerd. Begin dit jaar zijn de resultaten opgeleverd en is gebleken
dat internetverslaving, waarbij het vaak gaat om gameverslaving of
seksverslaving die via het internet gefaciliteerd wordt, een ‘nieuw’
soort van verslaving is die de afgelopen jaren de kop heeft opgestoken.
De prevalentie van internetverslaving onder de Nederlandse bevolking is
echter erg laag. Belangrijk aspect binnen het onderzoek was de vraag of
de reguliere verslavingszorg open staat voor cliënten met een andere
dan gebruikelijke zorgvraag. Uit de interviews is gebleken dat de
(verslavings)zorg in principe openstaat voor verslavingsproblemen van
welke aard dan ook. Daarnaast worden op dit moment op veel plaatsen
projectgroepen samengesteld om met bijvoorbeeld gameverslaving om te
gaan. 

Een ander risico is verbonden aan het gebruik van bijvoorbeeld
MP3-spelers. Als het geluidsvolume hiervan te hoog wordt afgesteld,
is dat schadelijk voor het gehoor. Organisaties als de Nationale
Hoorstichting vragen aandacht, vooral bij jongeren, voor het voorkomen
van gehoorschade of verergering daarvan. Via de website   HYPERLINK
"http://www.mp3check.nl"  www.mp3check.nl  kunnen jongeren (en
volwassenen) nagaan of het geluid van de MP3-speler te hard staat.

De risico's voor gehoorschade verbonden aan het gebruik van mp-3
spelers hebben ook in Europees verband de aandacht. Op 23 september
2008 heeft het SCENIHR (Scientific Committee on Emerging and Newly
Identified Health Risks) over onder andere mp-3 spelers en gehoorschade
advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies overlegt de
Europese Commissie met de lidstaten en belanghebbenden in het Comité
voor algemene productveiligheid (APV-comité) over mogelijke maatregelen
om jongeren beter tegen gehoorschade te beschermen. Een van de
maatregelen is de herziening/verscherping van de europese
veiligheidsnormen die ook betrekking hebben op mp-3 spelers.
Nederland pleit in het APV comité voor deze herziening.
Na Europese vaststelling kan de wettelijke verankering in Nederland
volgen op basis van de Warenwet.

Verder rijst de vraag of het nodig is het geluidsniveau in discotheken
en op danceparties te begrenzen. In samenspraak met de ministers van VWS
en VROM kom ik hierop terug.

5.8. Sporten en bewegen

Het kabinet acht sport van groot belang voor de samenleving en steunt de
sport vooral om de maatschappelijke waarden waaraan de sport een
bijdrage levert. De maatschappelijke functie maakt de sport gewild Ă©n
kansrijk voor het realiseren van belangrijke kabinetsdoelen: op het
gebied van preventie en gezondheid, onderwijs, waarden en normen,
integratie, wijken, veiligheid en natuurlijk het beleid voor jeugd en
gezin. Belangrijke onderdelen van dit beleid zijn het versterken van de
sportverenigingen en het in beweging krijgen van mensen door het
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB). 

In april 2008 heeft de staatssecretaris VWS met de VNG en NOC*NSF een
overeenkomst getekend voor de Impuls NASB. Met deze impuls wordt beoogd
een groot aantal sport- en beweegactiviteiten uit te voeren in circa
honderd gemeenten met een relatief grote gezondheidsachterstand. Het
ministerie van VWS investeert de komende periode  38 miljoen euro in
deze impuls. Gemeenten, die de sport- en beweegactiviteiten gaan
opzetten, zullen een zelfde bedrag investeren zodat er in totaal via
deze impuls  76 miljoen euro beschikbaar is voor het stimuleren van een
actieve leefstijl. De impuls NASB loopt tot en met 2014. Het Nederlands
Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) geeft daarbij hulp aan gemeenten
die meedoen. Prioriteit wordt hierbij gegeven aan de implementatie van
effectieve en laagdrempelige methodieken voor sport- en
bewegingsstimulering in de wijk, woon-, zorg- of schoolomgeving.
Daarnaast kunnen gemeenten, die niet in aanmerking komen voor middelen
uit de impuls en uit eigen beweging aan de slag gaan met de ontwikkelde
sport- en beweegactiviteiten, daarbij ondersteuning krijgen van het
NISB. 

Naast de individuele signalering en advisering door de
jeugdgezondheidszorg speelt het stimuleren van bewegen ook een rol
binnen het schoolgezondheidsbeleid. Te denken valt hierbij aan het
stimuleren van sportieve activiteiten buiten schooluren of bij de
naschoolse opvang en het stimuleren van lopen of fietsen naar school in
plaats van met auto of bus.

In het kader van het programma Meedoen allochtone jeugd door sport
(2006-2010) zetten de elf gemeenten met de meeste allochtone jeugd en
ruim 500 sportverenigingen zich in om de achterstand in sportdeelname
van de allochtone jeugd en dan vooral van de allochtone meisjes weg te
werken. 

Met de inzet van in totaal 2500 fte’s combinatiefuncties wil het
kabinet meerdere doelen tegelijkertijd dienen, zoals de uitbreiding van
het aantal brede scholen met een sport- en cultuuraanbod, de versterking
van ongeveer 10% van de sportverenigingen, stimulering van een dagelijks
sport- en beweegaanbod op en rond scholen en kennismaking met en
actieve beoefening van cultuur. De combinatiefuncties worden
gerealiseerd in samenwerking met gemeenten - die de cofinanciering voor
hun rekening nemen - en met de onderwijs-, sport- en cultuursector. 

Daarnaast stelt het RIVM, Centrum Jeugdgezondheid, op dit moment een
standpunt op ten aanzien van beweegstimulering. In dit standpunt moet
worden aangegeven welke mogelijkheden de jgz heeft om binnen de
reguliere contactmomenten van het basistakenpakket bewegen bespreekbaar
te maken, erover te adviseren en zo nodig gericht te verwijzen naar
passende beweegactiviteiten. Uiteindelijk doel is te komen tot een
jgz-Richtlijn Beweegstimulering. 

De Nationale Denktank heeft sport en bewegen in veel van haar ideeën
gebruikt en sluit hierbij aan op het landelijke beleid. Zoals
Run2Gether, dat is samen met je gezin in beweging zijn, geĂŻnitieerd
door werkgevers. De filosofie achter dit idee is dat ouders hun
spaarzame tijd liever besteden aan activiteiten met het gezin dan aan
sporten. De werkgever biedt het personeel en gezin een compleet pakket
van maandelijkse hardlooptraining aan voor lopers van elk niveau en elke
leeftijd. Door het goedkope en laagdrempelige aspect van hardlopen
kunnen deelnemers deze sport gemakkelijk structureel inbouwen in het
(gezins)leven. Ook jongeren worden hiermee vanuit de gezinssituatie
aangemoedigd om te gaan sporten. 

‘Gewoon bewegen’ heeft tot doel om zonder verplichting van het
dagelijks sporten, de groep inactieve jongeren laagdrempelig toch in
beweging te krijgen. Philips zal daarvoor de Activity Monitor
beschikbaar stellen voor een pilot in het Escampcollege in Den Haag. Het
NISB wordt gevraagd om diverse initiatieven die vanuit de Denktank van
start gaan, te monitoren en hierin voor zover mogelijk te participeren. 

5.9. Inkomen

De helft van de scholieren heeft een bijbaantje; een baantje hoort
erbij. Ondanks het inkomen dat jongeren met een bijbaantje verdienen,
knelt dit nogal eens met het bestedingspatroon. Een kwart van alle
jongeren ondervindt problemen met rondkomen. Lager opgeleide jongeren
staan over het algemeen vaker rood, komen vaker geld te kort, lenen
vaker geld en kunnen moeilijker rondkomen dan hoger opgeleide jongeren
(Nibud, 2008). Voor informatie over hun financiële situatie en over
hulp bij schulden kunnen jongeren terecht op websites als   HYPERLINK
"http://www.blijfpositief.nl/" \o "http://www.blijfpositief.nl/" 
www.blijfpositief.nl  ,   HYPERLINK
"http://www.nibudjong.nl/LAS/APP=SEMLITE/_run/01,0478,000,00/" \o
"http://www.nibudjong.nl/LAS/APP=SEMLITE/_run/01,0478,000,00/" 
www.nibudjong.nl  en   HYPERLINK "http://www.zelfjeschuldenregelen.nl/"
\o "http://www.zelfjeschuldenregelen.nl/"  www.zelfjeschuldenregelen.nl
. en bij de afdeling schuldhulpverlening of de Sociale Dienst van de
gemeente. Samen met de jongere wordt gekeken wat de schulden, inkomsten
en vaste lasten zijn. Daarna wordt gezamenlijk een plan opgesteld om de
problemen op te lossen. Het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voert een meerjarige voorlichtingscampagne met de naam
Blijf Positief!. Het doel van de campagne is mensen bewust maken van hun
eigen financiële gedrag, ze wijzen op de mogelijkheden om schulden te
voorkomen en om risico’s van schulden bespreekbaar te maken. Jongeren
zijn daarin een belangrijke doelgroep. Financieel coach Bud toert door
heel Nederland en doet ook plaatsen aan waar veel jongeren zijn.
Overigens legt een goede financiële opvoeding de basis voor het bewust
omgaan met geld op latere leeftijd (TK 2007-2008, 24 515, 140).

5.10. Tot slot: leefstijl op de agenda

Het gaat goed met de jeugd. Dit moet zo blijven. Over een deel van de
jeugd maken we ons echter zorgen. Dat moet niet afstralen op de rest van
de jeugd, maar het zou juist omgekeerd moeten zijn. Hoe kunnen de
jongeren met wie het goed gaat een voorbeeld zijn voor de jongeren die
afglijden of dreigen dit te doen. Incidentenpolitiek en te veel nadruk
op probleem- en risicopreventie moeten we voorkomen. Aandacht voor de
randvoorwaarden zodat alle jongeren zich goed kunnen ontwikkelen is van
belang. Natuurlijk zonder onze ogen te sluiten voor dat deel van de
jongeren die echte problemen hebben, of risico lopen daarop. Door de
betrokken ministeries wordt reeds ingezet op een adequate aanpak zodat
de juiste randvoorwaarden ontstaan. Dit is een kwestie van een lange
adem; tevens blijven nieuwe inzichten nodig.

Daarom ben ik blij dat de Nationale DenkTank (www.nationale-denktank.nl)
in 2008 het thema 'gezonde leefstijl van jongeren' ter hand heeft
genomen. Hoofdsponsors waren de ministeries van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, Landbouw, Natuur en Visserij en Jeugd en Gezin, de gemeente
Den Haag en Jump (jongerenonderdeel van de Nederlandse Hartstichting).
Afgestudeerden en promovendi hebben zich fris en vrij over het thema
gebogen en hebben in december 2008 een aantal oplossingsrichtingen en
adviezen gegeven. In dit hoofdstuk heb ik hun rapport Gezond voor
elkaar! meermalen aangehaald. Kern van hun advies is dat jongeren in hun
omgeving zowel versterkt als beperkt moeten worden. Anders geformuleerd
gaat het om twee lijnen: het versterken van de weerbaarheid van jongeren
en het beĂŻnvloeden van de omgeving. Die twee kanten van dezelfde
medaille onderschrijf ik van harte. ZonMw heeft 250.000 euro beschikbaar
gesteld om innovatieve ideeën van de Nationale DenkTank in te voeren. 

Om steeds aansluiting te houden op de leefwereld van jongeren is het
zinvol om adequaat op de nieuwste ontwikkelingen in te spelen en
daarover in gesprek te blijven met jongeren. Zij hebben een belangrijke
rol gespeeld bij de totstandkoming van de notitie. Dat proces wil ik
voortzetten. Een blijvende dialoog zowel in de ‘fysieke wereld’ als
in de ‘digitale wereld’. Belangrijke vragen voor mij zijn
bijvoorbeeld: waarom jongeren die in het algemeen getypeerd kunnen
worden als slim, snel en sociaal, zich niet altijd zo gedragen als het
gaat om hun gezondheid? In hoeverre speelt het feit dat er veel
informatie op hen afkomt en alles mogelijk lijkt te zijn daarbij een
rol? Jongeren geven aan behoefte te hebben aan grenzen. Van wie
accepteren zij die grenzen en wat verwachten zij daarbij van de
overheid? Wie en wat zijn van belang bij hun vorming tot burgerschap?
Over deze zaken verwacht ik door in gesprek te blijven met jongeren en
hun opvoeders meer duidelijkheid te krijgen. 

Met gemeenten samen wil ik de jeugdmonitor ’toetsen’ op informatie
over deze thema’s. Het doel is om met de gemeenten en maatschappelijke
organisaties samen tot een kernset van indicatoren te komen die een goed
beeld geven van de ‘staat van de jeugd en het gezin’. Daar horen ook
indicatoren bij over de sociale samenhang en kind- en
gezinsvriendelijkheid van de leefomgeving. Ik ga daarover in overleg met
de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). 

Een onderwerp als de leefwereld en de leefstijl van jongeren is
voortdurend in beweging en vraagt om blijvende aandacht. Samen met
jongeren, opvoeders, gemeenten en maatschappelijke organisaties wil ik 
dit onderwerp op de agenda houden met als doel voldoende gelegenheid te
creëren voor alle jongeren om zich goed en gezond te ontwikkelen. 

Literatuuropgave

Bogt ter T. (2008), Whazz up? Nieuw onderzoek naar popmuziek in
Nederland, oratie Universiteit Utrecht, 15 februari 2008. 

Boschma, J. & Groen, I (2007), Generatie Einstein slimmer, sneller en
socialer, Communiceren met jongeren van de 21e eeuw, Amsterdam.

CBS/WODC: Centraal Bureau voor de Statistiek en Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (in voorbereiding), Criminaliteit en
rechtshandhaving 2007, Den Haag: Ministerie van Justitie.

CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek (2008) Jaarrapport 2008
Landelijke Jeugdmonitor, Den Haag: Programmaministerie voor Jeugd en
Gezin.

CO-efficiënt (2008), Verkennend onderzoek leefwereld jeugd, Amsterdam.
(op:   HYPERLINK "http://www.jeugdengezin.nl"  www.jeugdengezin.nl ) 

Cohen, S., Kessler R.C., Gordon L.U. (1995), Measuring stress, a guide
for health and social scientists, Oxford.

C&V: Consument en Veiligheid, Letsel Informatie Systeem 2002-2006 (via  
HYPERLINK "http://www.veiligheid.nl"  www.veiligheid.nl ) .

C&V: Consument en Veiligheid, Schutten, M. (2007), Riskant gedrag
jongeren: Resultaten van een pilot in de klas, Amsterdam.

DenkTank: De Nationale DenkTank (2008), Gezond voor elkaar! Adviezen om
jongeren te stimuleren zelf te kiezen voor een gezonde leefstijl.

Equality (2008): Nieuwe gezinnen, Gezinnen van de Toekomst, Den Haag.

Garssen, J., Schilthuis W., (2004). Lessen in liefde, voorlichting in de
klas lijkt effectief. In: G. jrg 2004, nr.p.8-9. 

GGZ Nederland (2007), Jeugd ggz breed beschikbaar, Ambities voor de
jaren 2006-2008 (visiedocument). 

Hersenstichting Nederland (2008), Puberhersenen in ontwikkeling, Den
Haag.

IVO, Rooij, T. van & Eijnden, R. van den (2007), Monitor Internet en
Jongeren 2006 en 2007, Ontwikkelingen in internetgebruik en de rol van
opvoeding, Rotterdam.

Jantje Beton, VNG, NUSO, het Ministerie van VROM (in het kader van het
Netwerk Child Friendly Cities) (2006), Spelen met ruimte: Handboek
gemeentelijk speelruimtebeleid, Amsterdam: Mets & Schilt.

Jeugdraad: Nationale jeugdraad (2005), Onderzoeksverslag jeugdraadpanel
vrijwilligerswerk, Utrecht.

Jeugdraad: Nationale Jeugdraad (2008, Wat is gezondheid,
onderzoeksverslag raadpleging jeugdraadpanel, Utrecht. 

Mulier instituut (2007), Stegeman, H., Effecten van sport en bewegen op
school, Een literatuurstudie naar de relatie van fysieke activiteit met
de cognitieve, affectieve en sociale ontwikkeling. ‘s- Hertogenbosch. 

Mulier instituut (2008), Frelier, M. en Breedveld, K., Meedoen
allochtone jeugd door sport; tussenmeting 2008. ‘s- Hertogenbosch. 

NIBUD, Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (2008), Financieel
gedrag van jongeren: Achtergronden en invloeden, Utrecht.

NDI, Nederlands Debat Instituut (2008), verslagen van de schooldebatten
in Den Haag en Houten op   HYPERLINK "http://www.jeugdengezin.nl" 
www.jeugdengezin.nl 

NDT, Nationale DenkTank (2008), Gezond voor elkaar! Adviezen om jongeren
te stimuleren zelf te kiezen voor een gezonde leefstijl, Amsterdam.

Nelis, H. en Van Sark, Y. (2009), Puberbrein binnenstebuiten,
Utrecht/Antwerpen. 

Oijevaar J.A. (2008), PratenOnline, Een internetinterventie voor
depressieve jongeren

Kinder- & Jeugdpsychotherapie, jaargang 35, nummer 3, 2008.

Prins, M. (2006), Jeugdculturen binnenstebuiten, Identificatie en
distinctie in de homologie van jeugdculturen, Nijmegen.

Prins, M (2008), De deugd van tegenwoordig: Onderzoek naar jongeren en
hun grenzen, Nijmegen: Radboud Universiteit.

Qrius (2007), Jongeren07 Alle opties open, Amsterdam.

Qrius (2008), Kidsweek mediawijzer, januari 2008, Amsterdam.

RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Kreijl, C.F. van &
Knaap, A.G.A.C. (Red.) (2004), Ons eten gemeten.Gezonde voeding en
veilig voedsel in Nederland, Bilthoven.

RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Schrijvers, C. T.
M. & Schoemaker C. G. (Red.) (2008a), Spelen met gezondheid: Leefstijl
en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd, Bilthoven.

RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Lanting, L.C. &
Hoeymans, N. (2008b), Let op letsels: preventie van ongevallen, geweld
en suĂŻcide, Bilthoven.

RMO: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (april 2008), Tussen
flaneren en schofferen, Een constructieve aanpak van het fenomeen
hangjongeren, Amsterdam: SWP.

RMO: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (september 2008)
“Versterken van de village”, Den Haag.

Roza, S.J., Hofstra M.B., Ende, J. van der, en Verhulst, F.C. (2003),
Stable prediction of mood and anxiety disorders based om behavioral and
emotional problems in childhood: a 14-year follow-up during childhood,
adolescence and young adulthood. In: American Journal of Psychiatry,
2003; 160: 2116-2121.

Rutgers Nisso Groep & Soa Aids Nederland, Graaf, H. de, Meijer, S.,
Poelman, J. & Vanwesenbeeck, I. (2005), Sex onder je 25e, Seksuele
gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005, Delft.

Rutgers Nisso Groep (2006), Kind van twee werelden, een kwalitatief
onderzoek naar de achtergronden van zwangerschappen van allochtone
tieners, Utrecht.

Salverda E. (2004), Laat me los, hou me vast. Verslag van een
kwalitatief onderzoek naar het psyychisch welbevinden van dertig Haagse
meisjes van Hindoestaanse afkomst. GGD Den Haag. 

SCP/TNO: Sociaal en Cultureel Planbureau en TNO (2005), Zeijl, E.,
Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S. & Reijneveld, M., Kinderen in
Nederland, Den Haag/Leiden.

SCP: Sociaal Cultureel Planbureau, Gilsing, R (2005), Bestuur aan
banden. Lokaal jeugdbeleid in de greep van nationaal beleid, Den Haag.

SCP: Sociaal Cultureel Planbureau, Duimel, M. & Haan, J. de. (2007),
Nieuwe links in het gezin: De digitale leefwereld van tieners en de rol
van hun ouders, Den Haag.

SCP: Sociaal Cultureel Planbureau, Jehoel-Gijsbers, G. (2009), Kunnen
alle kinderen meedoen?, Onderzoek naar de maatschappelijke participatie
van arme kinderen, Den Haag.

SWOV: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (2005),
Ongevallen en Bewegen in Nederland landelijke enquĂȘte 2005,
Leidschendam.

TK (2004 – 2005): Toekomstig sportbeleid; Nota Tijd voor sport,
Bewegen, Meedoen, Presteren. Tweede Kamer vergaderjaar 2004 – 2005, 30
234, nr. 2, Den Haag.

TK (2006-2007): Seksueel overdraagbare aandoeningen. Brief van de
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tweede kamer,
vergaderjaar 2006-2007, 29 220, nummer 9, Den Haag.

TK (2006-2007): Alle Kansen voor Alle Kinderen, Programma voor Jeugd en
Gezin 2007-2011. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 001, nummer 5,
Den Haag.

TK (2006-2007): Beleidsprogramma 2007-2011. Brief van de minister
president, minister van Algemene Zaken. Tweede Kamer, vergaderjaar
2006-2007, 31 070, nummer 1, Den Haag (inclusief: Samen werken, samen
leven).

TK (2007-2008): Nieuwe commissievoorstellenen initiatieven van de
lidstaten van de Europese Unie. Brief van de staatssecretaris van
Buitenlandse Zaken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 22 112, nummer
633. Den Haag.

TK (2007-2008): Preventiebeleid voor de volksgezondheid. Brief van de
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2007-2008, 22 894, nummer 134, Den Haag (inclusief: Gezond
zijn, gezond blijven: Een visie op gezondheid en preventie). 

TK (2007 -2008): Toekomstig sportbeleid; Brief van de staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, beleidsbrief 'De kracht van
sport'. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 – 2008, 30 234, nr. 13, Den
Haag.

TK (2007-2008): Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale
uitsluiting. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, nummer 24 515,
136. Den Haag (inclusief publicatie Gemeentelijk armoedebeleid).

TK (2007-2008): Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale
uitsluiting. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en de minister van Financiën. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2007-2008, 24 515, nummer 140. Den Haag.

TK (2007-2008): Voortijdig schoolverlaten. Brief van de minister en
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2007-2008, 26 695, nummer 44, Den Haag.

TK (2007- 2008): Alcoholbeleid. Brief van de ministers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Jeugd en Gezin, en van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tweede Kamer, vergaderjaar
2007-2008, 27 565, nummer 35, Den Haag.

TK (2007-2008): Gezondheid en milieu. Brief van de ministers van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Wonen,
Wijken en Integratie en van Verkeer en Waterstaat. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2007-2008, 28089, nummer 19, Den Haag.

TK (2007-2008): Emancipatiebeleid. Brief van de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 30 420,
nummer 50, Den Haag.

TK (2007-2008): brief ‘Diversiteit in het jeugdbeleid’, Tweede
Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 001, nummer 52, Den Haag.

TK (2007-2008): Voortgezet Onderwijs. Brief van de staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008,
31 289, nummer 10, Den Haag (inclusief plan van aanpak Maatschappelijke
stage).

TK (2007-2008): Mediawijsheid. Brief van de ministers van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en voor Jeugd en Gezin. Tweede Kamer, vergaderjaar
2007-2008, 31 434, nummer 1. Den Haag.

TK (2008-2009): Emancipatiebeleid. Brief van de staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009,
30 420, nummer 126. Den Haag.

TK (2008-2009): Nota gezinsbeleid: ‘De kracht van het gezin’, brief
van de minister voor Jeugd en Gezin. Tweede Kamer, vergaderjaar
2008-2009, 30 512, nummer 4, Den Haag.

TK (2008-2009): Nota overgewicht: Uit balans: de last van overgewicht,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 899, nummer 1, Den Haag.

TK (2008-2009): Emacipatiebeleid. Brief minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 30 420, nummer 135,
Den Haag.

TNO, Hildebrandt, V.H., Ooijnedijk, W.T.M. en Hopman-Rock, M (2008),
Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2006/2007.

Trimbos: Trimbos-instituut, Dorsselaer, S. van, Zeijl, E., Eeckhout, S.
van den, Bogt, T. ter & Vollebergh, W., (2007) HBSC 2005 Gezondheid en
welzijn van jongeren in Nederland, Utrecht.

Trimbos: Trimbos-instituut, Cruts, A.N.N., Laar, M.W. van, Meijer, R.F.,
Ooyen-Houben, M.M.J. van & Verdurmen, J.E.E. (2008a) Nationale Drug
Monitor Jaarbericht 2007, Utrecht

Trimbos (2008b), Jeugd en riskant gedrag 2007: Peilstationsonderzoek
scholieren, Utrecht.

Trimbos: Trimbos-instituut, Verdurmen J., Smit, E., van Dorsselaer S.,
Monshouwer, K. Schulten, I. (2008c). Ouders over alcohol-, roken- en
drugspecifieke opvoeding 2007. Kerngegevens uit het
peilstationsonderzoek Ouders, Utrecht.

Trimbos: Trimbos-instituut, Hilderink I. en Land, H. van ‘t (2008d).
GGZ in tabellen, 2007, Utrecht. 

Trimbos: Trimbos-instituut, Anker Solutions, (in voorbereiding).
Jongeren vragen het zelf: strengere en duidelijkere omgang met alcohol,
New York en Amsterdam.

Unicef (2007), Child poverty in perspective: An overview of child
well-being in rich countries, Innocenti Report Card 7, Unicef Innocenti
Research Centre, Florence.

Verwey-Jonker Instituut (2008), Achtergronden van jeugddelinquenten en
middelengebruik, Utrecht.

Vollebergh, W, Dorsselaer S. van, Zeijl, E en Bogt,T. ter, (2008), Hoe
goed gaat het met de Nederlandse jongeren? In: Jeugdbeleid themanummer,
jaargang 2, nummer 1, Houten.

Vollebergh W. (2008), De tijd van je leven, Jeugd in veranderende
culturele contexten, oratie, Utrecht.

WHO (2004), The world health report 2004 - changing history, GenĂšve.

WHO (2008), Inequalities in young people's health. Health Behaviour in
School-aged Children international report from the 2005/2006 survey.
Copenhagen.

Wijnberg R. (2008), Boeiuh. Het stille protest van de jeugd, Amsterdam. 

Wijngaards G., Fransen J. (2006), Jongeren en hun digitale wereld,
Assen.

Winter, M. de (2007). Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het
algemeen belang; de noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief.
In P. van Lieshout, M. van der Meij & J. de Pree (Eds.), Bouwstenen voor
een betrokken jeugdbeleid (pp. 225-270). Amsterdam: Amsterdam University
Press. 

XXScience (2008), Toegankelijkheid van de CJG’s voor jongeren van 16
tot 23 jaar in Den Haag.

YMCA Verenigde Staten, de Dartmouth Medical School en Institute for
American Values (2003), Commission on Children at Risk, Hardwired tot
Connect.

Young Opinions (2008): Young Opinions over de 40 krachtwijken, online
onderzoek.

Zeijl E. en Van Egten C. (2008), Over opvoeden gesproken 
, in
Jeugdbeleid themanummer, jaargang 2, nummer 1, Houten.

Zon Mw (2007), Maatschappelijke Opgaven Jeugd: Trends, uitdagingen en
onderzoeksvragen. Den Haag.

Zwaanswijk M. (2005), Pathways to Care, Help-seeking for child and
adolescent mental health problems, Nivel Utrecht.

 In eerdere stukken is onderhavige notitie ook wel aangekondigd als de
nota Gezonde jeugdcultuur.

 Dit wil uiteraard niet zeggen dat er in Nederland geen chronisch zieke
of gehandicapte jeugdigen zijn. Deze aandoeningen komen wel degelijk
voor. Ze leiden bij een klein deel van de jeugdigen op individueel
niveau tot zeer veel ziektelast. 

 Naar de standaarden en normen van de Wereldgezondheidsorganisatie. 

 Op basis van de zogenaamde Body Mass Index (BMI) wordt vastgesteld of
er bij een jeugdige sprake is van ondergewicht, gezond gewicht of
overgewicht. De BMI wordt uitgedrukt in kg/m2 en is een internationaal
erkende maat voor de verhouding tussen gewicht en lengte. Op de website
van het Voedingscentrum (  HYPERLINK "http://www.voedingscentrum.nl" 
www.voedingscentrum.nl ) is een BMI-meter voorhanden waarin rekening
wordt gehouden met de verschillende leeftijdsgrenzen.

 In de officiële politieregistraties (KLPD/CBS) is het percentage
jongeren van 12 tot en met 17 jaar dat als verdachte van een strafbaar
feit is gehoord door de politie toegenomen van 1,5% in 2000 naar 2,4% in
2005 (CBS, 2008). Bij de door de politie gehoorde minderjarige
verdachten is de verhouding meisje - jongen verschoven van 1 op 6,5 in
2000 naar bijna 1 op 4 in 2007 (CBS/WODC, in voorbereiding) 

 Automutilatie is geen op zichzelf staande stoornis maar een symptoom
die zich kan voordoen bij psychische problemen. In deze notitie zal dan
eveneens niet apart worden ingegaan op het automutilatie.

 'Beperkt Houdbaar' is de persoonlijke zoektocht van
documentairemaakster Sunny Bergman door de wereld van de cosmetische
industrie.

 De geannoteerde agenda voor deze Raad is u op 14 november 2008 (TK
2008-2009 21 501-34 nr.108) toegestuurd.

 Overigens is de overgang van 85% naar 15% niet scherp, maar is sprake
van een glijdende schaal.

 gezondheidsbevorderende instituten in Nederland: Stivoro,
Voedingscentrum Nederland, Soa Aids Nederland, Trimbos Instituut,
Schorer Stichting, Stichting Consument en Veiligheid, Rutgers
Nisso-groep, NISB en Pharos

 wetenschappelijk bureau voor onderzoek, expertise en advies op het
gebied van leefwijzen, verslaving en daaraan gerelateerde
maatschappelijke ontwikkelingen

 PAGE   58 

 PAGE   59 

“Familie is heel belangrijk voor mij. Met familie kun je ruzie hebben
en dan na een dag weer enorm lachen, bij vriendinnen duurt dat soms veel
langer voordat het weer goed is. Met familie is het altijd goed, zij
zullen altijd blijven
” (meisje, 16 jaar).

“Mijn vriendinnen zijn heel belangrijk voor me. Daar kan je

steun bij hebben, ze helpen je als je problemen hebt
 en je kunt

er gewoon lol mee hebben
 Leuke dingen doen, even bij je

ouders weg zijn (
) Ik vind vrienden echt Ă©Ă©n van de dingen

die echt belangrijk zijn. Je kunt er lol mee maken, je kunt al je
geheimen er bij kwijt, je kunt avondjes weg
” (meisje, 14 jaar)

“Je krijgt vrienden op school. Zonder school zou ik geen vrienden
hebben, dan zou ik de hele dag thuis op de bank zitten
” (jongen, 

14 jaar)

“MSN is leuk. Je praat met vrienden die je niet

vaak ziet
 je kan ermee praten...” (meisje, 16 jaar)

“Dat doe ik heel vaak, twee uur per dag denk ik wel.

Dan zit ik op MSN of You Tube of Hyves. Het

mag nu nog maar Ă©Ă©n uur van mijn ouders. Dat is wel goed, want je
blijft er gewoon automatisch hangen...” (meisje, 12 jaar)

“Ik speel vooral racespellen. Vooral het sturen vind ik

leuk, dan ga ik helemaal meehangen. De spellen moeten

vooral realistisch zijn. Of het Fifa 2008 spel, ik

hou van voetbal. Met sommige spelletjes kan je stress

mee afreageren, van racespelletjes krijg je adrenaline

en je gaat er helemaal in mee, je lijf gaat er in mee...” (jongen, 12
jaar) 

“Een beetje geld verdienen, zodat je een beetje

kan rondkomen en dan zit je tenminste niet thuis

uit je neus te peuteren (
) Het is ook goed voor je

sociale contacten en je leert er meer van dan van

niets doen
 het staat goed op je CV
” (jongen, 20 jaar) 

“Ik rook vooral als ik uitga en steek dan af en toe een

sigaret op. Ik denk dat als ik een foto van mijn

eigen longen maak, dat ik dan wel schrik. Maar anders

niet. Die teksten op die pakjes, dat interesseert me

niet
” (meisje, 19 jaar)

“Ik let wel op eten, ik wil gewoon geen vet hebben.. Ik wil

niet dat ik honderd kilo word. Het is ongezond en lelijk
” (meisje,
12 jaar)

“Als we uitgaan dan gaan we bij elkaar al wat

drinken, ook omdat het als je uitgaat zo duur is.

We drinken dan in met z’n vieren, zo’n drie, vier

glaasjes per persoon
” (meisje, 16 jaar)