brief van Broadcast & Partners
Bijlage
Nummer: 2009D29825, datum: 2009-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Etherdistributieproblemen (2009D29823)
Preview document (🔗 origineel)
Hilversum, 08 juni 2009 De minister van Economische Zaken, Mevrouw M. van der Hoeven en de staatssecretaris van Economische Zaken, de heer F. Heemskerk Geachte mevrouw Van der Hoeven, Geachte heer Heemskerk, Betreft: dringend noodzakelijke aanpak problematiek op de markt voor etherdistributiediensten Uw ministerie en OPTA spanden zich het afgelopen jaar bijzonder in voor regulering van de kabel, opdat effectieve concurrentie mogelijk zou worden. Een daarmee vergelijkbaar dossier, dat beslist dezelfde aandacht vraagt maar dat niet krijgt, is dat van de etheromroepdistributie. Omdat op die markt vier EZ-gerelateerde beleidsterreinen overlappen (telecom, aanbesteding, marktordening en staatssteun) vraag ik graag uw beider dringende aandacht. De ethermarkt is volledig vergelijkbaar met de kabelmarkt: ook de ethermarkt wordt beheerst door partijen met een machtspositie op monopoloïde infrastructuur, die de in de kabelbesluiten centraal staande prikkel en de mogelijkheid hebben om dat monopolie uit te buiten. Het gaat dan om de verticaal geïntegreerde antennemonopolist/distributeur KPN, de mastmonopolist/staatsbedrijf Novec en de torenmonopolist Alticom. Uw ministerie, OPTA en NMa vonden eerder, dat elk van die partijen (net als de kabelaars) beschikken over niet-dupliceerbare infrastructuur, waarvan omroepen en operators afhankelijk zijn om hun frequenties te gebruiken. Maar waar de kabelaars aangepakt worden met een reeks van effectieve maatregelen, is daarvan geen spoor te vinden in de ethermarkt: het beleid van EZ is helaas niet (meer) adequaat, het toezicht versloft. De wetgeving is ontoereikend. De enige weg die marktpartijen kunnen bewandelen naar OPTA is art. 3.11 Tw.. Uw ministerie schreef echter dat dit artikel niet bedoeld is om concurrentie te bevorderen, overigens contrair aan de parlementaire historie en de bedoelingen van het parlement met dit artikel. Marktpartijen kunnen zich dus niet op art. 3.11 Tw. beroepen om gelijke concurrentie af te dwingen. De enige alternatieve weg is art. 3.13 Tw., dat door het parlement in de wet werd gezet, juist om concurrentie te vestigen. EZ heeft inmiddels besloten, dat dit artikel moet verdwijnen. Mede hierdoor is het toezicht ver onder de maat en inconsistent. OPTA lijkt het allemaal wel best te vinden. Waar OPTA kort geleden vond dat art. 3.11 Tw. bedoeld was om gelijke concurrentie te realiseren, zegt zij nu precies het tegenovergestelde! Waar OPTA in zijn huidige marktanalyse vindt dat verdere regulering niet nodig zou zijn om het marktfalen op te lossen, omdat art. 3.11 Tw. daarvoor voldoende handvatten zou bieden, zegt OPTA in concrete klachtprocedures o.b.v. datzelfde artikel 3.11 Tw., dat het juist geen mogelijkheid biedt om non-discriminatie, transparantie of efficiëntie af te dwingen. De omstandigheden op de kabel- en de ethermarkt zijn volstrekt vergelijkbaar, net als de concreet optredende problemen; toch wordt, waar de kabelaars wel gereguleerd worden, de monopolisten op de ethermarkt (KPN, Novec en Alticom) vrij spel geboden. En die ruimte wordt dan ook ruimschoots benut, ten nadele van concurrerende operators en radiostations. Onder de hierboven geschetste omstandigheden wordt het KPN toegestaan om het gebruik van antennes aan concurrenten te weigeren, maar die antennes zelf wel aan de omroepen aan te bieden. Die antennes werden in het verleden betaald door de Staat of de publieke omroepen. KPN monopoliseert aldus de voordelen van staatssteun en kan (bijna) gratis antennes aanbieden, maar dwingt haar concurrenten tot forse investeringen. De aanbestedingen van publieke omroepen worden gegund op de laagste prijs en eisen een gelijk speelveld op de infrastructuur. Door de afwezigheid daarvan kan KPN dus eenvoudig de uitkomst van die aanbestedingen dicteren. Een ander voorbeeld is het staatsmastenbedrijf Novec, dat uw ministerie oprichtte om de hoge zendmasten non-discriminatoir te beheren en misbruik daarvan te voorkomen. EZ garandeerde aan parlement en markt de handhaving van dat doel via Novec’s statutaire verplichtingen. Maar Novec schrapte deze doelstellingen vrijwel direct daarna. Onderwijl verdubbelde zij haar prijzen binnen drie jaar tijd, wentelt zij alle kosten af op haar afhankelijke gebruikers, ook al is dat onredelijk en het gevolg van haar eigen keuzes en inefficiënties. Novec weigert verder inhoudelijk overleg of een toelichting op haar tarieven. Zodra dit wordt aangekaart, wijzen OPTA en EZ naar elkaar, maar ingrijpen blijft achterwege en Novec’s oorspronkelijke missie lijkt vergeten. Nog meer verbazing bracht een overeenkomst die Novec met KPN sloot. Ondanks dat de landsadvocaat die overeenkomst in strijd achtte met de Mededingingswet en KPN op onwettelijke wijze zou bevoordelen en ondanks dat OPTA, NMa en EZ hiervan wisten, werd geen nadere actie ingesteld. Even riskant is de wijze waarop met de betontorens van Alticom wordt omgegaan. In 2006 kocht Alticom die torens van KPN, nadat de NMa KPN daartoe dwong om misbruik in de concurrentie te voorkomen. Maar er werden onderwijl geen maatregelen getroffen, die de nieuwe eigenaar (een dochter van het Franse TDF) zouden verhinderen om precies hetzelfde te doen, als waarvoor KPN de torens moest afstoten. Reeds in 2004 werd in opdracht van EZ een extern onderzoek uitgevoerd, waarin de gebruiksprijzen van de torens als “excessief” werden bestempeld. Hoewel daarmee bekend, hebben OPTA, NMa en EZ niet belet dat Alticom de tarieven voor de torendaken onlangs met nog eens tientallen procenten verhoogde. Deze problemen zijn niet nieuw. Integendeel, zij slepen al jaren aan en waren al vaak aanleiding voor van vragen uit de markt en het parlement om structurele maatregelen. Die kwamen er niet. In de praktijk ontmoeten wij een zekere lijdzaamheid binnen uw departement, dat naar OPTA verwijst; OPTA verwijst echter naar EZ. Dat levert natuurlijk niets op. Zelfs een recent verzoek aan uw departement om een beleidsmatig onderzoek naar het repeterende marktfalen, de weeffouten in de markstructuur en de noodzakelijke, structurele oplossingen werd door uw ministerie afgewezen onder verwijzing naar OPTA’s marktanalyse. Nog daargelaten dat OPTA in die analyse geen feitelijk onderzoek heeft gedaan naar het marktgedrag van partijen, is het maken en bijsturen van beleid natuurlijk geen zaak van een uitvoerende toezichthouder: dat is een zaak en een bevoegdheid van EZ! De gevolgen zijn evident: kansen in aanbestedingen om langjarige opdrachten gaan verloren, concurrerende operators en radiostations betalen teveel, innovatie blijft achter en concurrentie wordt primair niet uitgevochten op de dienst, maar op het beperken van dienstconcurrentie via de infrastructuur. Ik hoop, dat u met mij eens bent dat het zo niet langer kan. Een structurele aanpak om het probleem te verhelpen, is noodzakelijk. Dat begint mijns inziens bij een beleidsonderzoek, dat invulling geeft aan de overigens reeds in 2004 toegezegde beleidsmodernisering en samenhang tussen de vier genoemde EZ-terreinen (telecom, aanbesteding, marktordening en staatssteun). Daarnaast is effectief gereedschap voor marktpartijen dringend noodzakelijk, opdat zij naar OPTA kunnen stappen om non-discriminatie, efficiëntie en transparantie alsnog af te dwingen. Tot slot is het naar mijn mening de vraag, of de missie van OPTA wel past in deze kwestie. Die is namelijk vooral gericht op infrastructuurconcurrentie, wat natuurlijk niet aansluit bij het niet-dupliceerbare karakter van de antennes, masten en torens. Dat is in de kabelsector reden om juist toch dienstenconcurrentie te prioriteren. De etherdistributiemarkt draait echter ook om dienstconcurrentie. En net als in de kabelsector, is dat alleen te realiseren als de niet-dupliceerbare antennes, masten en torens opengesteld zijn voor alle aanbieders, onder gegarandeerd effectieve en non-discriminatoire voorwaarden. Uit de kabelbesluiten blijkt immers helder, dat alleen zo effectieve concurrentie kan ontstaan en de bijbehorende voordelen voor omroep en consument realiseerbaar zijn. Graag licht ik deze brief spoedig aan u toe en ik zou daar graag een afspraak voor willen maken. Zou u mij willen laten weten of u daartoe bereid bent? Vanwege de overlap in EZ-beleidsterreinen stuur ik een kopie van deze brief aan de secretaris-generaal van uw departement. Tevens zend ik een kopie aan de vaste commissie voor EZ in de Tweede Kamer. Met vriendelijke groet, R.J. van der Hoeven, directeur BIJLAGE MET RELEVANTE EN GEREFEREERDE CITATEN ref: Hvs09xxxx-HJvH/Gr-BNT xx/xx/2009 bladzijde PAGE 1 van NUMPAGES 5 In bijlage 1 bij deze brief is, aan de hand van OPTA’s overwegingen uit het kabelbesluit, een vergelijking gemaakt met de omstandigheden in de etherdistributiemarkt. Zoals daaruit blijkt is de door OPTA geconstateerde AMM-positie van een partij zoals UPC volstrekt vergelijkbaar met de AMM-positie van het evenzeer verticaal geïntegreerde KPN Broadcast Services. De risico’s die OPTA bespeurt rondom de mogelijkheden tot misbruik van die AMM-positie door UPC, zijn ofwel identiek aan, of zelfs al verwezenlijkt in de etherdistributiemarkt. De zware reguleringsverplichtingen die OPTA aan UPC en andere kabelaanbieders oplegt, zou men dan ook op gelijke wijze toegepast verwachten in de etherdistributiemarkt, maar dat is niet het geval. De etherdistributiemarkt moet het doen met een zwakke toegangsverplichting, welke volgens OPTA en EZ niet gericht zou zijn op bevordering van concurrentie, terwijl OPTA in de kabelbesluiten redeneert, dat een toegangsverplichting alleen niet voldoende is om concurrentie te vestigen, zodat ook een non-discriminatieverplichting, een transparantie en een tariefreguleringsverplichting noodzakelijk zijn. De uitkomst is dan ook bevoordeling van de dominante marktspelers, in het bijzonder KPN, tegenover haar wholesale distributieconcurrenten op de ethermarkt. Over de zendmasten van Novec en de antennes van KPN schreef OPTA al in 2002: “Het college is van oordeel, dat de antenne-opstelpunten die betrokken zijn bij de implementatie van zero-base te weten hoge opstelpunten voor uitzendingen met hoge zendvermogens aan te merken zijn als essential facility aangezien niet aannemelijk is dat er nieuwe vergunningen zullen worden verleend voor nieuw op te richten antenne-opstelpunten en evenmin adequate alternatieven voorhanden zijn. Dit betekent dat BNT zoniet geheel dan toch in zeer belangrijke mate op de markt voor commerciële omroepdiensten afhankelijk is van masten en antennesystemen van Nozema [thans: KPN]. Daarbij neemt het college uitdrukkelijk in aanmerking dat de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat [thans: EZ] in de considerans van de samenwerkingsovereenkomst heeft laten opnemen dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande antenne-opstelpunten (…).” OPTA bevestigde dat in 2003 nog eens met zoveel woorden in een advies aan EZ: “Het merendeel van de masten van Nozema (thans: Novec) is als niet-dupliceerbaar aan te merken vanwege hun gebondenheid aan frequentieplannen (FM/MG zerobase en T-DAB). (…)”. De minister van Economische Zaken oordeelde soortgelijk over de aan Novec toebedeelde masten: “Nozema (thans: Novec) heeft thans de beschikking over een «essential facility» (in casu de hoge masten) en heeft daarmee een zeer sterke positie op de markt. (…)Naar mijn mening moeten de te nemen maatregelen de meest optimale garantie bieden op een «level playing field» op de markt voor de distributie van radio- en televisieprogramma's via de ether. (kst. II, 24095,nr. 153)” Over de betontorens van Alticom schreef de NMa, daarin ondersteund door OPTA, in 2005: “Op grond van laatstgenoemde overwegingen is een aantal hoge antenne-opstelpunten die worden gebruikt voor landelijke analoge radio en waarbij de onderbouw waarop deze zijn geplaatst eigendom is van KPN door de Minister van Economische Zaken als ‘ontwijfelbaar niet-dupliceerbaar‘ beschouwd. Het gaat hier om antenne-opstelpunten waarbij het voormalige Nozema eigenaar is van de mast. Geconstateerd kan worden dat indien een antenne-opstelpunt niet dupliceerbaar is dit tevens geldt voor de onderbouw. (…) Op grond van het voorgaande kan worden geconstateerd dat een zenderoperator die gebruik maakt van een bepaalde en dan met name hoge zendmast daar om diverse redenen geen vrije keuze in heeft en moeilijk kan switchen naar een zendmast van een andere eigenaar. (…)Op grond van voorgaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat radiozenderoperators die analoge zenderdiensten aanbieden voor de landelijke omroep in sterke mate afhankelijk zijn van de infrastructuurdiensten op de zendmasten waarvan KPN (thans: Alticom) (mede-)eigenaar is.” (advies NMa aan de minister van Financiën, nr. 4978/18, d.d. 28 juni 2005). Over de antennesystemen van KPN schreef OPTA in 2008 nog, dat (…) “BNT [Broadcast Partners] afhankelijk is van medegebruik van de faciliteiten van het toenmalige Nozema (thans: KPN BS) en als gevolg hiervan tussen deze onderling concurrerende partijen sprake is van een ongelijkwaardige relatie” resp. dat Broadcast Partners “in de meeste gevallen nu eenmaal aangewezen is op het gebruik van de antennesystemen van KPN BS” (marktanalysebesluit OPTA, 2008). Dat oordeel werd door de staatssecretaris van EZ nog eens bevestigd toen hij in december 2008 over de antennesystemen van KPN BS het volgende aan de Tweede Kamer schreef: “Daardoor is BP voor het medegebruik afhankelijk van KPN (…).” (brief EZ aan TK, 19 december 2008). Het meest duidelijk omschreef OPTA de situatie evenwel in 2005: “Sinds de splitsing van Nozema in een infrastructuurbedrijf (Novec) en een dienstenbedrijf (Nozema Services) heeft Nozema Services het merendeel van de antennesystemen in eigendom. Voor het overgrote merendeel van de hoge antenne-opstelpunten uit de zerobase beschikt Nozema Services over het grootste aantal antennesystemen; namelijk voor ieder van de hoge antenne-opstelpunten die in eigendom van Novec zijn. BP heeft eigen hoge antenneopstelpunten en beschikt in deze masten over het merendeel van de antennesystemen. (…) Nozema Services is door deze verticale integratie in staat zichzelf te bevoordelen wat betreft de levering van antennesystemen. Als gevolg hiervan kan zij een sterkere positie verwerven op de lager gelegen wholesalemarkt voor het leveren van transmissie aan programma-aanbieders. Nozema Services zou concurrenten toegang kunnen weigeren, zou onredelijke voorwaarden kunnen stellen of zou de toegang kunnen vertragen. De verticale integratie levert Nozema Services daarnaast ook andersom voordeel op. Doordat zij (zie volgende paragraaf) tevens aan het merendeel van de Nederlandse omroepen transmissiediensten levert zullen alternatieve aanbieders van antennesystemen minder makkelijk toegang krijgen tot deze markt; programma-aanbieders zullen minder snel van Nozema Services naar Broadcast Partners overstappen.” Conceptmarktanalyse OPTA, 2005; de marktmacht en feitelijke omstandigheden waarop OPTA dit oordeel in 2005 baseerde, zijn sindsdien niet gewijzigd. Zie het als bijlage 1 bijgevoegde overzicht waaruit blijkt dat de etherdistributiemarkt het moet doen met een zwakke toegangsverplichting, welke volgens OPTA en EZ zelfs niet eens niet gericht is op bevordering van concurrentie en in elk geval geen efficiëntie of non-discriminatie toestaat. Terwijl OPTA in de kabelbesluiten ook nog eens redeneert, dat een toegangsverplichting alleen niet voldoende is om concurrentie te vestigen, zodat ook een non-discriminatieverplichting, een transparantie en een tariefreguleringsverplichting noodzakelijk zijn. Zie brief ministerie EZ, kamerstukken II, 31412, nr. 6 over het regime van de artikelen 3.11 t/m 3.13 Tw: “Dit regime is bedoeld om aanbieders die vanwege stedenbouwkundige of planologische redenen geen toegang hebben tot haalbare alternatieven de helpende hand te bieden, wegens de noodzaak om het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid te beschermen. Het regime is niet bedoeld om, zonodig met ingrijpende maatregelen, misbruik van aanmerkelijke marktmacht te voorkomen.” Zie de toelichting bij het amendement tot uitbreiding van artikel 3.11 Tw., Kamerstukken II, 1997-1998, 25533, nr. 48: “Met dit amendement wordt, onder meer met het oog op het daadwerkelijk tot stand brengen van concurrentie op de markt voor omroepzendernetwerkdiensten, de zogenaamde sharing van antenne-opstelpunten uitgebreid tot opstelplaatsen ten behoeve van zendmasten die gebruikt worden voor de verspreiding van programma’s.” In 1999 verdedigde OPTA in haar besluiten nog met verve, dat artikel 3.11 Tw. wel degelijk bedoeld was om de concurrentie in de markt te bevorderen en asymmetrie in marktmacht tegen te gaan, door in verschillende juridische procedures te stellen, dat artikel 3.11 Tw. geldt als “een zogenaamde asymmetrische maatregel die tot doel heeft de markttoegang voor nieuwkomers (…) te vergroten. (…) Onder meer met behulp van deze asymmetrische maatregel is beoogd de mededinging (…) te bevorderen en een zogenaamd level playing field te creëren”. Daaruit leidt OPTA vervolgens af, dat “uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3.11 Tw. blijkt dat de wetgever deze bepaling schreef, met het oog op zowel ruimtelijke ordeningsdoelstellingen (het tegengaan van horizonvervuiling) als mededingingsrechtelijke doelstellingen (het bevorderen van concurrentie) heeft overgenomen in de Telecommunicatiewet”. Zie OPTA’s besluit op bezwaar d.d. 2 april 1999, overwegingen 13 en 14. De wetstekst noch bedoelingen van artikel 3.11 Tw. werden sindsdien gewijzigd. Zie onder meer het besluit van OPTA van 25 augustus 2008 in het kader van de aanbesteding van de regionale publieke omroepen (ROOS) waarin OPTA concludeerde: “In dat verband wijst het college erop dat artikel 3.11 van de Tw geen grondslag biedt voor een doelmatigheidstoets. Blijkens de bovenaangehaalde toelichting op het BMO omvat de redelijke vergoeding voor het medegebruik de werkelijk gemaakte kosten vermeerderd met een redelijk rendement. Daarbij is aan het college geen ruimte gelaten om kosten te beoordelen aan de hand van een doelmatigheidstoetsing. Verder benadrukt het college dat in het kader van artikel 3.11 Tw wordt beoordeeld of sprake is van daadwerkelijke kosten. Niet kan worden gezegd dat werkelijke kosten gelijk zijn te stellen aan efficiënte of doelmatige kosten.” Zie o.m. de kamerstukken II, 24095, nrs. nr. 43, blz. 13; nr. 53, blz. 8, nr. 61, blz. 11 en nr. 72, blz. 8.; Kamerstukken II,29339, nr. 2, blz. 3 en blz. 13 en Kamerstukken II, 24095, nr. 150, blz. 5 en nr. 151, blz. 4. Hieruit blijkt, dat de Staat (door tussenkomst van de minister van EZ) in 2003 in verband met de implementatie van de zerobase FM-frequenties en de daarvoor benodigde ombouw van de publieke FM-zendernetten, aan Nozema een vergoeding heeft betaald ter dekking van de met die ombouw gemoeide kosten. Uit de documenten blijkt, dat de hiervoor totaal betaalde vergoeding een bedrag van ca. € 20 miljoen bedroeg, welke gebaseerd was op door Nozema gemaakte ramingen. De antennes zijn nadien in het bezit van KPN gekomen (door de overname van Nozema). Het letterlijke oordeel van de landsadvocaat over de tussen Novec en Nozema (KPN) gesloten ‘knipovereenkomst’ luidt: “Hieruit volgt van de artikelen 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 en 1.6 van de Knipovereenkomst de mededinging beperken c.q. vervalsen. Gezien het grote marktaandeel van zowel Nozema (thans: KPN BS) als Novec is die beperking zonder meer relevant (‘merkbaar’). Aan de voorwaarden voor een vrijstelling zoals genoemd in het derde lid van art. 6 Mw is niet voldaan. Het argument dat de lopende contracten ongestoord moeten kunnen uitgediend noopt niet tot een andere beoordeling”. Zie kabelbesluit OPTA, waarin zij stelt: “Teneinde in de komende reguleringsperiode reeds een situatie van daadwerkelijke concurrentie te bewerkstelligen heeft het college als prioritaire doelstelling om in de overgangsfase van analoge naar digitale doorgifte dienstenconcurrentie te bevorderen via de toegangsregulering om daarmee de belangen van eindgebruikers te bevorderen wat betreft keuze, prijs en kwaliteit. (…) Het college is van oordeel dat, gezien de prioritaire doelstelling, regulering aanbieders van rtv-signalen in staat moet stellen een met UPC vergelijkbare propositie te doen op de retailmarkt (…). Op deze wijze kan namelijk concurrentie op de retailmarkt tussen verschillende pakketaanbieders tot stand komen en meer concurrentie en prijsdruk geven (…)”. Marktanalysebesluit 2008, UPC, overwegingen 754, 755 en 758.