Bijlage bij brief van Broadcast & Partners
Bijlage
Nummer: 2009D29828, datum: 2009-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Etherdistributieproblemen (2009D29823)
Preview document (🔗 origineel)
Bijlage 1 bij brief met referentie hvs09… aan ministerie van Economische Zaken In de onderstaande tabel is een vergelijking opgenomen van de overwegingen van OPTA in de marktanalysebesluiten voor de kabelbesluiten (2008), tegenover de feitelijk identieke of vergelijkbare omstandigheden, die zich op de etherdistributiemarkt voordoen. De argumentatie die aan regulering van de kabelaars ten grondslag ligt, zou identiek toegepast moeten worden op KPN, Alticom en Novec. Die partijen blijven evenwel volledig buiten schot in de regulering door OPTA. Relevante overwegingen uit kabelbesluit en de markstructuur van de kabelmarkt: Vergelijking met de etherdistributiemarkt: Overweging 675: “UPC heeft de mogelijkheid om toegang te weigeren als gevolg van de AMM-positie op de wholesalemarkt. (…) UPC heeft door de beschikking over moeilijk te dupliceren infrasructuur en een AMM-positie op de wholesale omroepmarkt de mogelijkheid te bepalen welke aanbieders van RTV-signalen wel en niet doorgegeven worden via haar omroeptransmissie-platform. (…) Toegang via het kabelnetwerk van UPC is in de komende reguleringsperiode dan ook nog van essentieel belang voor alternatieve aanbieders van rtv-signalen om een voldoende groot publiek te kunnen bereiken op de retail omroepmarkt (…)” Met haar marktaandeel van 85% op de infrastructuur en 70% op de aanpalende distributiedienstenmarkt en het bezit van niet-dupliceerbare antennesystemen waarvan elke operator in de markt volkomen afhankelijk is, heeft KPN ontwijfelbaar een met UPC vergelijkbare AMM-positie. Overweging 676: “UPC heeft een aantal prikkels om toegang te weigeren aan alternatieve aanbieders van rtv-signalen tot haar kabelnetwerk. De eerste prikkel ontstaat doordat UPC verticaal geïntegreerd is in de relevante omroepmarkt, in de zin dat UPC zowel actief is in de relevante afgebakende wholesalemarkt als in de onderliggende retailmarkt. (…) UPC is zelf de belangrijkste (en enige) leverancier van rtv-signalen via haar eigen omroeptransmissieplat-form. Door toegangsweigering aan alternatieve aanbieders van rtv-signalen is UPC in staat om zelf de enige leverancier van rtv-signalen te blijven op haar omroeptransmissieplatform en zo de volledige winstmarge op de onderliggende retail omroep-markt te incasseren.” KPN is evenzeer verticaal geïntegreerd en beschikt over zowel AMM op de infrastructuur (85% marktaandeel) als op de distributiedienstenmarkt (70% marktaandeel). Net als UPC is ook KPN dus de belangrijkste gebruiker van haar eigen infrastructuur. Overweging 677: “Een tweede prikkel ontstaat doordat UPC door toegangsweigering aan alternatieve aanbieders van rtv-signalen haar inkoopmacht ten opzichte van individuele programma-aanbieders op de markt voor omroepinhoud kan vergroten. Hierdoor wordt de winst op de wholesale omroepmarkt en de retail omroepmarkt verhoogd” Ook KPN heeft de mogelijkheid en prikkel tot toegangsweigering, om zo haar inkoopmacht ten opzichte van zowel concurrenten als radiostations vergroten en zo de winst op de wholesale- en retailomroepdistributiemarkt te vergroten. Overwegingen 681, 682, 683 en 685: “Het college acht het aannemelijk dat UPC in afwezigheid van wholesaleregulering het verzoek van YouCa en mogelijke andere aanbieders van rtv-signalen weigert. (…) Daarnaast geven verschillende potentiële aanbieders van rtv-signalen aan dat met name toegang voor doorgifte van rtv-signalen ten behoeve van diensten die concurreren met die van kabelbedrijven zelf, geweigerd worden. Een dergelijke weigering is illustratief voor de prikkel en mogelijkheid om dienstaanbieders die via het omroeptransmissieplatform van UPC in directie concurrentie willen treden met retaildiensten van UPC, de toegang te weigeren. (…) Het college concludeert dat UPC de prikkel en de mogelijkheid heeft om alternatieve aanbieders van rtv-signalen, die via het kabelnetwerk van UPC het merendeel van de eindgebruikers in de geografisch afgebakende retail omroepmarkt wensen te bereiken en dus met UPC willen concurreren, toegang te weigeren en daarmee de mededinging te beperken. (…) Een AMM-partij die de prikkel heeft om toegang te weigeren, en bijvoorbeeld verplicht wordt om toegang te leveren, heeft vaak ook de prikkel om het effectieve gebruik van de (gereguleerde) toegang […] te belemmeren.” Ook KPN heeft de mogelijkheid en prikkel tot het weigeren van toegang van wholesaleconcurrenten tot haar infrastructuur. Hetzij door de fysieke toegang te weigeren, door over de looptijd van toegang onzekerheid te zaaien, of door publiek gefinancierde antennes af te breken, maar die wel aan zichzelf te gunnen. Dat heeft op vergelijkbare wijze effect op de retaildistributiemarkt. Overweging 688, 692 en 693: “De vraag of UPC ook een prikkel heeft om genoemde informatie daadwerkelijk discriminatoir te gebruiken of achter te houden is, gezien de AMM-positie van UPC, niet bij voorbaat ontkennend te beantwoorden. Het college neemt hierbij in aanmerking dat (…) het integer omgaan met bedrijfsvertrouwelijke informatie die door een wholesaleaanbieder is verkregen, van belang is voor de afnemers van toegangs- of doorgifte-diensten. (…) UPC heeft behalve de mogelijkheid ook de prikkel om informatie over concurrenten oneigenlijk te gebruiken. Deze informatie biedt UPC namelijk onder meer de mogelijkheid om gericht marketing te bedrijven die erop gericht is de naar de concurrent overgestapte eindgebruiker terug te winnen. UPC heeft hierbij als verticaal geïntegreerde onderneming vanzelfsprekend een belang, omdat zij met deze informatie voordeel kan behalen op de retail omroepmarkt (…) Oneigenlijk gebruik van informatie over concurrenten is een potentiële mededingingsbepekernde gedraging die UPC kan vertonen. Het effect van deze gedraging is dat de ontwikkeling van concurrentie wordt vertraagd en belemmerd, wat in het nadeel van eindgebruikers is.” Ook KPN heeft de mogelijkheid en prikkel om informatie van of over haar concurrenten, die om toegang vragen, oneigenlijk te gebruiken. OPTA weet daar ook van en weet bv. ook, dat KPN door procedures bij OPTA de kostenstructuren van BP kent en die zekerheidshalve onderbiedt in aanbestedingen van publieke omroepen, om zo de distributieopdracht voor KPN veilig te stellen. Hiertegen zijn geen waarborgen getroffen. Overwegingen 694 t/m 696: “Vertragingstactieken hebben tot doel te verhinderen dat externe partijen in staat zijn op een redelijke termijn wholesalediensten af te nemen of veranderingen do te voeren in de wijze waarop de wholesalediensten worden afgenomen. (…) Wanneer de aanbieder van de aansluiting met de afnemers concurreert op de retail omroepmarkt, worden deze afnemers door dergelijke gedragingen ten opzichte van de aanbieder van de toegang op achterstand gezet. Vertragingstactieken dragen er aan bij dat de totstandkoming van effectieve concurrentie wordt belemmerd. (…)UPC heeft de mogelijkheid om dergelijke vertragingstactieken toe te passen. Alternatieve aanbieders van rtv-signalen zijn afhankelijk van UPC om doorgifte van rtv-signalen te krijgen via het omroeptransmissieplatform van UPC, maar UPC is niet afhankelijk van deze aanbieders voor het realiseren van haar eigen retaildienstverlening. Als gevolg van vertragingstactieken kan UPC de toetreding van retailconcurrenten vertragen en mogelijk zelfs belemmeren. (…)UPC heeft tevens een prikkel om vertragingstactieken toe te passen. Alternatieve aanbieders kunnen zelf rtv-signalen doorgeven aan eindgebruikers zodra ze toegang hebben tot het omroeptransmissieplatform. Door toegang te bieden tot haar omroeptransmissieplatform introduceert UPC derhalve concurrentie op de kabel die mogelijk ten koste gaat van de afzet van haar eigen retaildiensten. Dit betekent dat UPC als verticaal geïntegreerde onderneming in het algemeen niet gebaat is bij een snelle invoering van toegang aan haar (toekomstige) concurrenten op de retail omroepmarkt.” Ook KPN heeft de praktisch aangetoonde mogelijkheid en prikkel tot vertraging en daarmee concurrentie te belemmeren, die ten koste zou gaan van haar eigen distributiedienstenbedrijf. In de praktijk bestaan hiertegen geen effectieve waarborgen. Overweging 699: “Door het stellen van onbillijke voorwaarden door de aanbieder met AMM kan het alternatieve aanbieders van rtv-signalen in hoge mate worden bemoeilijkt, of zelfs geheel onmogelijk worden gemaakt, om doorgifte en de wholesale aansluiting te verkrijgen op het omroeptransmissieplatform van UPC. (…) Het college concludeert dat UPC over de mogelijkheid en prikkel beschikt om onbillijke voorwaarden te stellen aan haar wholesale-afnemers. Hierdoor worden de mogelijkheden voor de afnemers om effectief te kunnen concurreren op de retail omroepmarkt beperkt.” KPN, Novec en Alticom hebben als AMM-aanbieder evenzeer de mogelijkheid tot het stellen van onbillijke voorwaarden, waarmee toegang tot de distributiemarkt kan worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemakt kan worden. KPN heeft daar als verticaal geïntegreerde concurrent op die distributiemarkt evident belang bij, terwijl Alticom en Novec hiermee hun AMM kunnen uitbuiten. Overwegingen 703-706: “Door te discrimineren in de kwaliteit van de geleverde diensten aan zichzelf en aan derden kan de aanbieder met AMM het afnemers bemoeilijken of zelfs geheel onmogelijk maken om te concurreren op de relevante retail omroepmarkt. (…) UPC heeft door haar positie als wholesalelevrancier de mogelijkheid om te discrimineren op het gebied van kwaliteit. Zo zou UPC kwaliteitsdiscriminatie kunnen toepassen door bijvoorbeeld andere leveringstermijnen te hanteren. (…) UPC heeft een mogelijkheid en de prikkel om kwaliteitsdiscriminatie toe te passen. Kwaliteitsdiscriminatie kan de concurrentiepositie van alternatieve aanbieders op de retail omroepmarkt ondermijnen, hetgeen in het nadeel van eindgebruikers is.” KPN heeft als verticaal geïntegreerde AMM-partij evident een zelfde mogelijkheid en prikkel tot discriminatie en doet dat onder meer door concurrenten het gebruik te weigeren van antennesystemen, die publiek gefinancierd werden, economisch afgeschreven zijn maar technisch onveranderd bruikbaar blijven over de komende jaren, maar dat gebruik wel aan zichzelf te gunnen. Dat sluit concurrentie in de aanbestdingen van publieke omroepen en dus, op de distributiedienstenmarkt volledig uit. Overwegingen 712, 713 en 715: “Koppelverkoop houdt in dat een aanbieder de aankoop van een bepaald product de afname van een of meerdere andere producten verplicht stelt. (…) Indien een aanbieder met AMM de afname van een dienst waarop hij AMM heeft, afhankelijk maakt aan de afname van een dienst waarop hij geen AMM heeft is sprake van koppelverkoop. Een aanbieder met AMM kan daarmee zijn AMM positie beschermen. Tevens kan dit leiden tot overheveling van marktmacht naar de markt waarop de aanbieder (nog) geen AMM heeft. (…) UPC heef de prikkel om dit te doen omdat dit leidt tot een verslechtering van de competitieve posiite van de alternatieve aanbieders van rtv-signalen. Koppelverkoop kan uitsluiting van concurrenten op de retail omroepmarkt tot gevolg hebben of het effect dat eindgebruikers meer moeten betalen voorde diensten die zij afnemen.” KPN heeft diezelfde prikkels en mogelijkheden. Zij heeft AMM op de infrastructuurmarkt en tevens op de analoge distributiemarkt, maar is zelfs monopolist op de digitale distributiemarkt en kan door koppelverkoop van die exclusieve diensten aan omroepen, haar positie op de distributiedienstenmarkt versterken en uiteinde-lijk, die markt hermonopoliseren. Overweging 717 - 720: “In het geval van prijsdiscriminatie hanteert de aanbieder met AMM verschillende tarieven ten opzichte van verschillende (categorieën) wholesale afnemers. Hierdoor kan de aanbieder met AMM de omstandig-heden waaronder verschillende wholesale afnemers met elkaar concurreren op de lager gelegen markten beïnvloeden. Bovendien kan prijsdiscriminatie ook direct ten koste gaan van afnemers omdat die gemiddeld een hogere prijs kunnen betalen. Tenslotte kan, indien de AMM partij bovendien zelf ook op de lager gelegen markt actief is, prijsdiscriminatie de omstandigheden waaronder die partij concurreert met wholesale afnemers verregaand vervalsen.(…) UPC heeft de mogelijkheid om prijsdiscriminatie toe te passen omdat aan drie belangrijke voorwaarden voor prijsdiscriminatie wordt voldaan. In de eerste plaats heeft UPC een AMM positie, waardoor UPC In staat is om verschillende tarieven te hanteren voor toegang tot de kabel. In de tweede plaats is UPC in staat om verschillende (groepen) afnemers te onderscheiden waaraan verscihllende tarieven in rekening gebracht kunnen worden. Tenslotte is het niet mogelijk voor afnemers om de transmissiediensten van UPC door te verkopen aan andere afnemers, waardoor UPC’s prijsdiscriminatie zou worden ondermijnd (geen arbitrage tussen afnemers. (…) UPC heeft ook verschillende prikkels om prijsdiscriminatie toe te passen. Zo leidt prijsdiscriminatie tot hogere gemiddelde tarieven en tot een hogere winst voor UPC – dit ten koste van alternatieve aanbieders van rtv-signalen en uiteindelijk van eindgebruikers. Een andere prikkel is dat UPC door het tweezijdige karakter van de markt door prijsdiscriminatie de concurrentie op de onderliggende retail omroepmarkt kan beperken, ten voordele van zichzelf en uiteindelijk ten nadele van eindgebruikers. Door het toepassen van prijsdiscriminatie kan UPC via het mechanisme ‘raising rival’s costs’ de omstandigheden waaronderpartijen actief kunnen zijn op de onderliggende retail omroepmarkt verregaand beïnvloeden in het voordeel van UPC’s eigen retailonderdelen. Zo kan UPC aan een alternatieve aanbieder van rtv-signalen hogere tarieven in rekening te brengen voor toegang tot de kabel, dan aan zichzelf. (…) Op grond van het bovenstaande concludeert het college dat prijsdiscriminatie een potentieel mededingingsprobleem is waartoe UPC de mogelijkheid en prikkel heeft. Prijsdiscriminatie kan leiden tot uitbuiting van alternatieve aanbieders van rtv-signalen of via marge-uitholling tot marginalisering of zelfs uitsluiting van deze afnemers, die tevens concurrenten van UPC zijn op de retailmarkt.(…)” KPN heeft als AMM-partij deze zelfde prikkels en mogelijkheden, met dien verstande, dat waar het bij UPC als potentieel risico gezien wordt, het bij KPN een praktisch optredend risico blijkt te zijn. Zij discrimineert in de praktijk ook inderdaad op tarieven, door omroepen en wholesale distributieconcurrenten als dezelfde afnemers van infrastructuur te beschouwen. Haar eigen distributiebedrijf betaalt op het oog dezelfde, maar praktisch gezien uiteraard andere tarieven (kruissubsidiëring tussen infrastructuur en diensten). KPN is net zo “tweezijdig” in haar marktpositie als UPC en kan dus dezelfde voordelen door prijsdiscriminatie behalen, als bij UPC het geval is, inclusief de door OPTA bij UPC gevreesde beperking van de mededinging en ‘raising rival’s costs’. Ook Alticom en Novec beschikken over dezelfde prikkels en mogelijkheden en rekenen aan KPN en BP inderdaad verschillende prijzen, waarmee non-discriminatie niet gegarandeerd is en KPN over een aanzienlijk sterkere inkoopmacht beschikt. Overweging 721-729: “Een aanbieder met AMM kan (…) overgaan tot het hanteren van buitensporig hoge tarieven die niet in verhouding staan tot de kosten. (…) Het hanteren van buitensporige prijzen eventueel in combinatie met prijsdiscriminatie is een gedraging die zich op een wholesalemarkt kan voordoen en kan leiden tot uitsluiting van retailconcurrenten. Door het ontbreken van alternatieven voor de toegangsdienst voor de afnemers, is de aanbieder met AMM in staat (…) buitensporige prijzen te rekenen aan externe afnemers. Door buitensporige prijzen te rekenen aan externe afnemers en niet aanzichzelf (prijsdiscriminatie) wordt het effect nog nadeliger. (…)Door marktkenmerken beschikt UPC over de mogelijkheid om buitensporige tarieven te hanteren jegens alternatieve aanbieders van rtv-signalen die doorgifte willen via het omroeptransmissieplatform vanUPC. Alternatieve aanbieders van rtv-signalen hebben geen of slechts zeer beperkt alternatieven beschikbaar. Er is sprake van hoge toetredingsdrempels, een AMM-positie van UPC en psecifiek voor het pakket analoge rtv-signalen spelen innovaties en investeringen geen rol meer. (…)UPC heeft ook de prikkel om buitensporige tarieven te hanteren. (…) Buitensporige tarieven eventueel in combinatie met prijsdiscriminatie, leveren UPC namelijk aanzienlijke voordelen op, waaronder een hogere winst op de wholesalemarkt en minder concurrentie op de retailmarkt. (…) Door marktkenmerken beschikt UPC over de mogelijk-heid om buitensporige tarieven te hanteren jegens alternatieve aanbieders van rtv-signalen die doorgifte willen via het omroeptransmissieplatform van UPC. Alternatieve aanbieders van rtv-signalen hebben geen of slechts zeer beperkt alternatieven beschikbaar. Er is sprake van hoge toetredingsdrempels, een AMM-positie van UPC en specifiek voor het pakket analoge rtv-signalen spelen innovaties en investeringen geen rol meer. (…) UPC heeft ook de prikkel om buitensporige tarieven te hanteren. (…) Buitensporige tarieven eventueel in combinatie met prijsdiscriminatie, leveren UPC namelijk aanzienlijke voordelen op, waaronder een hogere winst op de wholesalemarkt en minder concurrentie op de retailmarkt. (…) Op grond van bovenstaande stelt het college vast dat UPC de mogelijkheid en prikkel heeft om tarieven voor alternatieve aanbieders van rtv-signalen die doorgifte eventueel in combinatie met de wholesale aansluiting willen via het omroeptransmissieplat-form van UPC, op een buitensporig hoog niveau te stellen en te handhaven. Daardoor treedt uitbuiting en/of uitslutiing op van deze afnemers op de wholesalemarkt. Buitensporige hoge prijzen zijn in het algemeen ook in het nadeel van eindgebruikers op de retailmarkt omdat hoge wholesaletarieven doorwerken in eindgebruikerstarieven en de concurrentie op de retailmarkt kunnen verminderen” KPN, Novec en Alticom hebben evenzeer een prikkel tot het rekenen van buitensporige tarieven. Hoewel EZ en OPTA redeneren, dat dit door de eis van “redelijke tarieven” uit art. 3.11 Tw. niet mogelijk zou zijn, blijkt in de praktijk geen enkele waarborg tegen kostprijsopdrijvende inefficiënties te bestaan, noch is controle op doelmatigheid of enige transparantie gewaarborgd. Daarmee ligt onnodige kostprijsverhoging tot buitensporig hoge tarieven dan ook voor de hand. Het bewijs daarvoor ligt in de verdubbeling van Novec’s tarieven in drie jaar tijd en in de in opdracht van EZ onderzochte tarieven van Alticom, die als “excessief” werden aangemerkt en onlangs desondanks met nog eens 50% verhoogd werden. Maar ook in de aanhoudende prijsstijgingen in de tarieven van KPN die aanzienlijk hoger liggen dan uit benchmarks van concurrerende partijen liggen en onverklaarbare stijgingen vertonen. De “marktkenmerken” van de kabelmarkt zijn volstrekt vergelijkbaar met die van de etherdistributiemarkt. Ook hier is sprake van “hoge toetredingsdrempels, een AMM-positie van KPN en specifiek voor het pakket analoge rtv-signalen spelen innovaties en inves-teringen geen rol meer”. De prikkel en mogelijk-heden waarover UPC beschikt, zijn identiek van toepassing op de AMM-positie van KPN die belang heeft bij een buitensporig tarief voor de infrastructuur, waarmee een hogere winst op de wholesalemarkt wordt behaald, ten nadele van concurrenten op de distributiemarkt. Overwegingen 733 en 735: “UPC kan zich onafhankelijk gedragen ten opzichte van andere aanbieders door een hoog marktaandeel en een asymmetrische marktstructuur. UPC heeft de mogelijkheid tot onafhankelijk gedrag door haar hoge marktaandeel van [VERTROUWELIJK 70-80%]. Dit wordt versterkt door de asymmetrische marktstructuur warbij alle concurrenten een aanzienlij lager marktaandeel hebben tot maximaal [VERTROUWELIJK 10-20%]. Concurrenten oefenen hierdoor geen grote invloed uit op de prijsstelling van UPC. (…) Dit in combinatie met de relatief lage prijselasticiteit van de vraag naar rtv-pakketten biedt UPC de mogelijkheid tot prijsverhogingen. (…) Door de lage prijselasticiteit kan UPC haar winst vergroten door de eindgebruikersprijzen te verhogen. UPC kan de hoge prijzen in de retail omroepmarkt bovendien benutten om andere diensten goedkoper aan te bieden en zo haar concurrentiepositie op andere markten zoals breedbandinternettoegang of vaste telefonie te verbeteren.” Ook KPN kan zich onafhankelijk gedragen ten opzichte van andere aanbieders, door een hoog marktaandeel (85% op de infrastructuur, 70% op de distributiemarkt), versterkt door de asymmetrische marktstructuur waarbij alle concurrenten een aanzienlijk kleiner marktaandeel hebben (30% op de distributiemarkt en slechts 15% op de infrastructuurmarkt). FM-distributie is gebonden aan etherdistributie, zodat evenzeer sprake is van een zeer lage elasticiteit, hetgeen KPN in staat stelt, de eindgebruikersprijzen voor radiostations ingrijpend te verhogen (evt. door tussenkomst van wholesaleconcurrenten die de infrastructuur van KPN nodig hebben om diensten aan te bieden). Daarmee is KPN, net als UPC, in staat om andere diensten goedkoper aan te bieden. Alticom en Novec zijn met een marktaandeel van ruim meer dan 70% elk afzonderlijk in staat, de eindgebruikersprijzen op te drijven ten faveure van hun eigen marktpositie en zo, hun monopoliepositie uit te buiten. Overwegingen 754, 755 en 758: “Andere concurrenten kunnen in de komende reguleringsperiode geen volwaardig concurrerend rtv-aanbod doen (…). Omdat geen andere partijen in staat zijn een met UPC vergelijkbaar aanbod te doen voor de levering van rtv-signalen en toegang tot een omroeptransmissieplatform (…) is er ook op langere termijn geen competitive fringe die UPC kan disciplineren. Het college is van oordeel dat aldus geen sprake is van een voldoende mate van replicatie van infrastructuur om in de komende reguleringsperiode te kunnen spreken van daadwerkelijke concurrentie. (…) Teneinde in de komende reguleringsperiode reeds een situatie van daadwerkelijke concurrentie te bewerkstelligen heeft het college als prioritaire doelstelling om in de overgangsfase van analoge naar digitale doorgifte dienstenconcurrentie te bevorderen via de toegangsregulering om daarmee de belangen van eindgebruikers te bevorderen wat betreft keuze, prijs en kwaliteit. (…) Het college is van oordeel dat, gezien de prioritaire doelstelling, regulering aanbieders van rtv-signalen in staat moet stellen een met UPC vergelijkbare propositie te doen op de retailmarkt (…). Op deze wijze kan namelijk concurrentie op de retailmarkt tussen verschillende pakketaanbieders tot stand komen en meer concurrentie en prijsdruk geven dan wanneer toetredens alleen kunnen concurreren met extra pakketten” Net zoals UPC, hoeft ook KPN niet te vrezen dat andere concurrenten in de komende drie jaar een volwaardig concurrerend distributie-aanbod kunnen doen, zodat ook de etherdistributiemarkt op langere termijn geen “competitive fringe” kent die KPN kan disciplineren. Net als bij de kabelmarkt zou OPTA dus ook hier van oordeel moeten zijn, dat geen sprake is van een voldoende mate van replicatie van de infrastructuur om tot daadwerkelijke concurrentie te komen. Een prioritering van dienstenconcurrentie ligt derhalve op dezelfde wijze voor de hand, als in de kabelmarkt het geval is. OPTA’s overwegingen over de aan kabelmaatschappijen opgelegde verplichtingen Vergelijking met de etherdistributiemarkt: Overweging 763, 770, 781, 783, 785 en 786: “Een toegangsverplichting is geschikt om het mededingingsprobleem van leveringsweigering/ toegangsweigering op te heffen en stelt op die manier andere aanbieders van rtv-signalen in staat tot de retail omroepmarkt toe te treden en met een volwaardig aanbod van rtv-sigalen met UPC te kunnen concurreren. (…)Het college constateert allereerst dat wanneer geen toegangsverplichting wordt opgelegd, via een verplichting tot transparantie, non-discriminatie of tariefregulering geen concurrentie kan worden geïntroduceerd op de onderliggende retail omroepmarkt. (…) Een toegangsmaatregelen ontneemt UPC niet de mogelijkheid om door andere gedragen het ontstaan van duurzame concurrentie op de retail omroepmarkt te beperken. (…) Doordat UPC verplicht wordt alternatieve aanbieders van rtv-signalen – in gelijke gevallen – op gelijke wijze te behandelen en op gelijke wijze als UPC zelf, is het voor UPC niet mogelijk om bijvoorbeeld informatie van alternatieve aanbieeders te gebruiken voor eigen retailactiviteiten of om kwaliteitsdiscriminatie in de praktijk te brengen. (…) Een non-discriminatieverplichting in combinatie met een toegangsverplichting draagt er hierdoor aan bij dat het voor aanbieders van rtv-signalen op de retailomroepmarkt mogelijk wordt om eindgebruikers concurrerende pakketten aan rtv-signalen te bieden (…) waardoor effectieve mededinging wordt bevorderd. (…) Het enkel adresseren van het probleem van toegangsweigering door middel van een toegangsverplichting, het stellen van een aantal anvullende voorwaarden en eventueel het opleggen van een transparantieverplichting, is niet voldoende om UPC ervan te weerhouden om toegang voor andere aanbieders van rtv-signalen minder aantrekkelijk te maken dan voor zichzelf of om in de toegangsvoorwaarden voor verschillende aanbieders van rtv-signalen te discrimineren. Dat gedrag kan ook resulteren in toegangsweigering. Het niet opleggen van de non-discriminatieverplichting zou daarom ertoe kunnen leiden dat het doel van de toegangsverplichting op de wholesalemarkt niet bereikt wordt. (…) Zonder verplichting tot non-discriminatie zal de effectiviteit van een toegangsmaatregelen sterk afnemen (…).” Als in de kabelmarkt zo uitdrukkelijk wordt geconstateerd dat alleen een toegangsverplichting niet effectief is om concurrentie tussen aanbieders te realiseren, waarom zou dat dan in de met de kabelmarkt volstrekt vergelijkbare ethermarkt dan wel het geval zijn? Waarom zouden dus in de ethermarkt niet ook de aanvullende verplichtingen nodig zijn, die in de kabelmarkt onmisbaar worden geacht om de AMM-positie van UPC te disciplineren en concurrentie te vestigen? Zeker waar OPTA constateert, dat een toegangsverplichting niet effectief is zonder een non-discriminatieverplichting? Non-discriminatie, transparantie en tariefregulering worden immers niet afgedekt door de enige wettelijke voorziening (art. 3.11 Tw) terwijl de toegangsverplichtingen die dat artikel sticht, volgens zowel EZ als OPTA expliciet niet bedoeld zijn om concurrentie tot stand te brengen, waar dat bij de toegangsverplichting voor UPC wel het geval is. Aldus ontstaat een evident ongelijke behandeling van partijen, die vergelijkbaar zijn en wordt KPN ondersteund in handhaving van haar AMM-positie. Overwegingen 801, 806 en 810: “Door het opleggen van tariefregulering worden de mogelijkheden voor een AMM-partij om buitensporige prijzen te hanteren weggenomen. Tevens wordt voorkomen dat de AMM-partij te hoge tarieven hanteert die leiden tot marge-uitholling en dat de AMM-partij haar mogelijkheden tot prijsdiscriminatie benut en haar retailbedrijfs subsidieert met inkomsten uit haar wholesalebedrijf. (…) UPC [heeft] de mogelijkheid en de prikkel om prijsdiscriminatie toe te passen. Hierdoor worden aanbieders van rtv-signalen die doorgifte van rtv-signalen willen afnemen, benadeeld en worden zij geconfronteerd met hogere kosten. Dit kan resulteren in hogere deindgebruikerstarieven. Tevens kan UPC op deze manier de concurrentie in de retail omroepmarkt beperken en haar eigen retailbedrijf bevoordelen ten opzichte van de aanbieders van rtv-signalen waar zij mee concurreert. (…) Weliswaar is UPC op grond van de non-discriminatieverplichting gehouden om haar eigen retailbedrijf niet te bevoordelen ten opzichte van externe afnemers van doorgifte (…) maar dit sluit niet uit dat UPC concurrerende aanbieders van de retailmarkt kan weren door haar wholesaletarieven zodanig hoog te stellen dat zij niet goed op de retailmarkt kunnen concurreren. De lage marge die UPC vervolgens behaalt op de retail omroepmarkt (indien zijzelf tegen even hoge tarieven inkoopt als har concurrenten) kan zij immers goedmaken met de hoge tarieven op de wholealemarkt. Dit leidt ertoe dat effectieve mededinging onmogelijk wordt gemaakt. (…) Op grond van het voorgaande is tariefregulering derhalve een noodzakelijke maatregel.” De hier beschreven situatie is identiek van toepassing op KPN, dat evenzeer door prijsdiscriminatie en buitensporige infrastructuurtarieven, waarop OPTA met de bestaande wettelijke voorzieningen (3.11 Tw.) geen grip op krijgt, zichzelf kan bevoordelen en concurrerende aanbieders van de retailmarkt kan weren door de wholesaletarieven zo hoog te stellen, dat concurrenten niet goed kunnen concurreren op de distributiemarkt. Dat is in de praktijk ook inderdaad het geval en kan niet worden aangepakt, omdat artikel 3.11 Tw. geen enkele effectieve waarborg biedt tegen discriminatie, inefficiënties of intransparantie. KPN kan dus evenzeer via hoge infrastructuurprijzen de concurrentie op de transmissiemarkt beperken of uitsluiten en de lage marge op de dienstverlening compenseren via de hoge inkomsten uit de monopoloïde infrastructuur. Bijlage 1 bij brief aan ministerie van Economische Zaken d.d. …, referentie hvs09… Vergelijking marktkenmerken en –omstandigheden en regulatoire situatie tussen kabelmarkten en etherdistributiemarkt.