[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Commissievragen EZ

Bijlage

Nummer: 2009D29829, datum: 2009-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Etherdistributieproblemen (2009D29823)

Preview document (🔗 origineel)


De staatssecretaris is van mening dat de artikelen 3.11 tot en met 3.13
van de Telecommunicatiewet niet bedoeld zouden zijn om concurrentie te
bevorderen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008-2009, 31412, nr. 6). 
Uit het in voetnoot v van de brief aangehaalde amendement blijkt echter,
dat de Kamer met dat amendement juist “het daadwerkelijk tot stand
brengen van concurrentie op de markt voor omroepzendernetwerkdiensten”
tot doel had, hetgeen ook het geval is bij artikel 3.13 Tw. 

Is de staatssecretaris bereid de in zijn brief genoemde mening te
herzien en in lijn te brengen met de oorspronkelijke bedoelingen van de
genoemde wetsartikelen? 

De Kamer heeft zich herhaaldelijk uitgesproken voor het realiseren van
die dienstenconcurrentie en het vestigen van een gelijk speelveld tussen
de verschillende operators. Zij achtte de artikelen 3.11 tot en met 3.13
Tw. in dat verband essentieel om aan dat doel bij te dragen en de
juridisering in deze markt, door onder meer vele klachtprocedures, tegen
te gaan.  Hoe beoogt u die doelstellingen van het parlement (alsnog) te
realiseren?  Kunt u beschrijven welk concreet beleid en doelgericht
toezicht u daarbij voor ogen hebt om dienstenconcurrentie te
optimaliseren? 

Is het juist, dat OPTA artikel 3.13 in klachtprocedures niet wil
toepassen omdat het ministerie van plan is om het artikel uit de wet te
schrappen? Deelt u de mening, dat zolang de Kamer daar niet mee
ingestemd heeft, het artikel geldende wetgeving is, dat door OPTA
toegepast kan en moet worden en dat het verwijderen van het artikel in
het geheel niet zeker is, nu de Kamer zich daarover nog niet
uitgesproken heeft? Bent u gegeven uw politieke en beleidsmatige
verantwoordelijkheid bereid om deze kwestie met OPTA te bespreken, opdat
het artikel alsnog wordt toegepast ingeval OPTA daartoe verzocht
wordt?  

In 1999 stelde OPTA zich op het standpunt, dat artikel 3.11 Tw. bedoeld
was om (naast ruimtelijke ordening) ook het belang van mededinging te
dienen.  Anno 2009 oordeelt zij, dat het artikel juist geen
mededingingsdoelstellingen dient.

  

Deelt u de mening, dat die inconsistentie in toezicht ongewenst is en
dat de verschillende uitleg niet goed te begrijpen is, noch aansluit bij
de (parlementaire) bedoelingen die de wetgever bij het artikel had? Zo
ja, bent u bereid, OPTA hierop te attenderen? Zo neen, bent u bereid om
de doelstellingen van het artikel zodanig nader te belichten of uit te
breiden, dat concurrentiebevordering onmiskenbaar een doelstelling van
het artikel is en verdere discussie daarover uitgesloten wordt?

In de al genoemde brief van de staatssecretaris aan de Kamer schreef hij
onder meer ook, dat concurrerende aanbieders in belangrijke mate
afhankelijk zijn van de antennesystemen van KPN. OPTA concludeerde in
2005 dat KPN door die positie in staat is zichzelf te bevoordelen boven
andere aanbieders van transmissiediensten.  Het aanbestedingsregime
verlangt per definitie een gelijk speelveld tussen aanbieders die met
elkaar concurreren; dat vraagt dus afstemming tussen het
aanbestedingsbeleid en het telecom- en marktordeningsbeleid van het
ministerie van EZ.

 

Op welke wijze heeft uw ministerie die afstemming tussen haar
beleidsterreinen geborgd?  Hoe zijn bijvoorbeeld de eerder
geconstateerde risico’s op bevoordeling van de eigen bedrijfsvoering
door KPN uitgesloten? 

Bent u er mee bekend, dat KPN (bijna of volledig) afgeschreven antennes
wil afbreken als haar concurrent een aanbesteding wint, maar diezelfde
antennes zelf wel aan de desbetreffende omroep aanbiedt? Is het juist
dat die antennes in het verleden direct of indirect met publieke
middelen werden betaald en zo ja, deelt u dan de mening dat KPN daardoor
oneerlijk en concurrentiebeperkend voordeel kan putten uit publieke
financiering?  Beschikt OPTA over instrumenten die KPN verhinderen om
tot afbraak van antennes over te gaan? Beschikt OPTA omgekeerd over
instrumenten die KPN (of Novec) kunnen dwingen tot een gedeeltelijke
afbraak of herschikking van antennes om een efficiënt mastgebruik te
waarborgen en zo ruimte te maken voor concurrerende aanbieders, tegen
condities die een met KPN vergelijkbare concurrentiepositie
garanderen?  Zo neen, maakt het geheel van deze factoren dan niet, dat
KPN beslissende invloed kan uitoefenen op de business case van
concurrerende operators en dat toezichthouder OPTA gedwongen wordt om te
handelen naar wat KPN op dit punt beslist?  Hoe beoogt u om dit punt op
te lossen? 

In haar marktanalyse voor etheromroep en haar jaarverslag redeneert OPTA
dat de potentiële en optredende concurrentieproblemen in die markt
opgelost kunnen worden met de bestaande wetgeving. In klachtprocedures
geeft zij (evenals het ministerie) echter aan, dat diezelfde wetgeving
niet bedoeld is om de concurrentie te bevorderen, zodat bv. een toets op
doelmatigheid, non-discriminatie of transparantie niet kan worden
uitgevoerd; zie voetnoot vii van de brief van Broadcast Partners.  Die
standpunten van OPTA lijken tegengesteld aan elkaar.

 

Kunt u de beschreven tegenstelling in de standpunten van OPTA
ophelderen? Is het niet van tweeën één: ofwel OPTA bevordert de
concurrentie via artikel 3.11 Tw., ofwel zij kan dat niet en moet dus de
weg van hoofdstuk 6 van de Telecommunicatiewet bewandelen? Kan met
artikel 3.11 Tw. exact hetzelfde worden bereikt als met de
marktanalyseverplichtingen uit hoofdstuk 6 van de wet, inclusief de
genoemde en andere standaard competitieproblemen, zoals bv.
koppelverkoop of een price squeeze?  Als dat niet het geval is, bent u
dan bereid om OPTA te vragen, haar marktanalyse te herzien opdat de
genoemde problemen alsnog gereguleerd worden? 

In bijlage 1 bij de brief wordt een aantal parallellen geschetst tussen
de marktanalysebesluiten voor de kabel en voor de ether. Vergelijkbare
markten vraagt om vergelijkbare regulering.  Zoals TV-stations
afhankelijk zijn van kabel, zo zijn radiostations in beslissende mate
afhankelijk zijn van etherdistributie. Het gebruik van (de bestaande)
masten en antennes is daarom onmisbaar voor zowel die radiostations als
de operator die zij inhuren voor hun distributie. Dat is vergelijkbaar
met de behoeften van alternatieve aanbieders via de kabel, zoals YouCa,
om hun programmapakket aan de consument te kunnen aanbieden. 

Hoe beoordeelt u de tegenstelling in de argumentaties van OPTA in de
beide besluiten? Waarom volstaat (bijvoorbeeld) het in de kabeldossiers
niet om een toegangsverplichting op te leggen, zodat ook een
non-discriminatie- of transparantieverplichting noodzakelijk zijn,
terwijl in de etherdossiers wel een enkele toegangsverplichting zou
volstaan, die bovendien niet bedoeld is om concurrentie te bevorderen?
Welke beleidsmatige rol kan uw ministerie vervullen om tot dat resultaat
te komen en hoe beoordeelt u de mogelijkheid om de wettelijke missie van
OPTA zo aan te passen, dat (net als in de kabeldossiers)
dienstenconcurrentie in de etherdistributiemarkt wordt geprioriteerd? 

Deelt u de mening dat niet alleen voorkomen moet worden, dat consumenten
teveel betalen, maar dat ook andere partijen (zoals radiostations of uit
belastingmiddelen gefinancierd publieke omroepen) die afhankelijk zijn
van het gebruik van niet-dupliceerbare infrastructuur (zoals hoge masten
of afgeschreven antennesystemen), niet gedupeerd mogen worden door te
hoge tarieven, transparantiegebreken, inefficiënties, of andere
typische monopolistische-/AMM-gerelateerde nadelen? Zo neen, waarom
niet? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de standpunten van OPTA dat die
nadelen niet gereguleerd kunnen worden onder artikel 3.11 Tw.? 

Is het juist dat het staatsmastenbedrijf Novec de door het ministerie
van EZ opgelegde statutaire verplichtingen naderhand uit haar statuten
heeft verwijderd en zo ja, welke actie heeft het ministerie ingesteld om
dat tegen te gaan? Hoe verhoudt dit gedrag van Novec zich in uw optiek
tot de toezeggingen, die de minister van EZ deed aan de Kamer bij de
oprichting van Novec en welke stappen is de staatssecretaris of minister
voornemens te zetten om tot herstel te komen? 

Klopt het, dat tussen Novec en KPN een overeenkomst werd gesloten
waarvan de landsadvocaat oordeelde, dat deze “de mededinging beperken
c.q. vervalsen”?   Kunt u uitleggen hoe en wanneer die situatie
heeft kunnen ontstaan?  Sinds wanneer waren uw ministerie, de OPTA en
de NMa met dat oordeel bekend en welke concrete stappen zijn daartegen
en op welk moment ondernomen? Als geen stappen werden ondernomen, waarom
werd daar van afgezien en kunt u garanderen dat Novec met KPN en andere
omroepoperators in alle gevallen een non-discriminatoir tarief afrekent
en hoe is dat voor betrokkenen transparant en verifieerbaar? 

Klopt het, dat de prijzen voor de daken van de torens van het bedrijf
Alticom als “excessief” zijn aangemerkt in een in opdracht van uw
ministerie uitgevoerde rapportage uit 2004?  Welke actie hebt u daarna
ondernomen, hetzij door bijvoorbeeld zelfstandig beleidsmatig onderzoek,
hetzij door de OPTA of NMa op dat rapport te attenderen?  Indien u geen
actie hebt ingesteld, bent u dan voornemens om dat alsnog te doen? Zo
neen, waarom niet? 

In 2001 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een
overeenkomst doen sluiten tussen het toenmalige Nozema (tegenwoordig
opgesplitst in KPN en Novec) en Broadcast Partners, zodat de toen ook al
bestaande concurrentieproblemen opgelost zouden raken.  De zerobase
implementatie was daartoe de aanleiding en was (c.q. is) vergelijkbaar
met bijvoorbeeld de aanbesteding van publieke zendernetten, de
herverdeling van de commerciële FM-frequenties of de uitrol van DAB. 

Bent u bereid om, zolang effectieve, concurrentiebevorderende wetgeving
en dito marktanalyses ontbreken, met de relevante marktpartijen in
overleg te treden om langs de lijnen van die eerdere overeenkomst een
regeling tot stand te brengen, die gelijke concurrentie op
dienstenniveau realiseert?  Zo ja, op welke termijn beoogt u dat
overleg te starten en bent u bereid te garanderen dat dit voor afloop
van het reces tot een bevredigende regeling leidt?