Reactie van College van procureurs-generaal d.d. 24-10-2008
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Slob en Van der Burg tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Leegstandwet, en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand)
Bijlage
Nummer: 2009D30961, datum: 2009-06-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. ten Hoopen, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B.I. van der Burg, Tweede Kamerlid (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A. Slob, Tweede Kamerlid (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Bijlage bij: Nota naar aanleiding van het verslag (2009D29336)
Preview document (š origineel)
Postadres: Postbus 20305, 2500 EH Den Haag , Tweede Kamer der Staten-Generaal CDA-fractie t.a.v. de hr. J. ten Hoopen Postbus 30805 2500 GV Den Haag Bezoekadres: Prins Clauslaan 16 2595 AJ Den Haag Telefoon +31 70 33 99 600 Telefax +31 70 33 99 854 Onderdeel Handhavingsbeleid Contactpersoon mr. C.J. Glorie Doorkiesnummer(s) 070-3399804 E-mail c.j.glorie@om.nl Datum 24 oktober 2008 Ons kenmerk PaG/HB Uw kenmerk Bijlage(n) Onderwerp Advies initiatiefwetsvoorstel Kraken en Leegstand (31 560) Geachte heer Ten Hoopen, Bij brief van 4 september jl. heeft u, mede namens de heer Slob en mevrouw Van der Burg, het College van procureurs-generaal gevraagd te adviseren over een initiatiefwetsvoorstel Kraken en Leegstand (Tweede Kamer, 2007-2008, nr. 31560). Het College heeft met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en is gaarne bereid hierover te adviseren. Het College maakt daarbij de aantekening dat het zich zal onthouden van enig oordeel over de wenselijkheid van het initiatiefwetsvoorstel. Of, en zo ja in welke mate, het kraken als maatschappelijke problematiek moet worden gekwalificeerd en bestreden is een politiek oordeel waar het College niet in wil treden. Dat neemt overigens niet weg, dat het College wel stil zal staan bij de vraag of het strafrecht nu het meest geĆ«igende middel is om kraken tegen te gaan. Na een aantal algemene noties zal het College specifiek ingaan op de voorgestelde strafbaarstelling. Uitgangspunt Met het wetsvoorstel worden twee doelen beoogd: enerzijds het tegengaan van leegstand van (kantoor- en bedrijfs)panden en anderzijds het kraken van deze panden. De āoverlastā die door beide verschijnselen wordt veroorzaakt is van een geheel andere orde. Bij leegstand gaat het om een maatschappelijk ongewenste situatie, die alleen bestuurlijk succesvol kan worden aangepakt. Bij kraken gaat het om een door de eigenaren van kantoor- en bedrijfspanden niet gewenste situatie, waarbij als de openbare orde in het geding is, een strafrechtelijke aanpak op zijn plaats kan zijn. Het College neemt in die gevallen, waarbij het bestuur nadrukkelijk een rol heeft, als uitgangspunt dat allereerst bestuurlijk wordt opgetreden. Het strafrecht is ultimum remedium. Voor het onderhavige wetsvoorstel betekent dit dat het College er van uitgaat dat pas nadat de eigenaren en bestuur zich hebben ingespannen om het kraken te voorkomen, en dit toch niet is gelukt, het strafrecht toegepast zou kunnen worden. Het College is van oordeel dat een strafrechtelijk optreden, behoudens om redenen van veiligheid, niet aan de orde kan zijn in het geval eigenaar en bestuur zich geen moeite hebben getroost de leegstand, en daarmee de kraak, te voorkomen. Aan de hand van dit principe zal het College het onderhavige wetsvoorstel beoordelen. Het civiele recht Al eerder dit jaar heeft u het College gevraagd de gedachten te laten gaan over de contouren van het wetsvoorstel dat u nu heeft ingediend. Bij die gelegenheid heeft het College opgemerkt dat in de contouren van het wetsvoorstel geen aandacht wordt geschonken aan een mogelijke wijziging van het civiele recht. In de memorie van toelichting staat dat kraken moet worden gezien als een ontoelaatbare vorm van eigenrichting, waarbij het eigendomsrecht ontoelaatbaar wordt aangetast. Deze zienswijze, de aantasting van het eigendomsrecht, zou ook aanleiding kunnen zijn extra mogelijkheden in het civiele recht te verkennen. Van oudsher heeft de wetgever, met goede redenen, zich behoedzaam getoond om een mogelijk civiel geschil met straf te bedreigen. In het maatschappelijk verkeer bestaan talloze vormen van aantasting van het eigendomsrecht, zonder dat dit heeft geleid tot een strafbaarstelling. Bijvoorbeeld, indien iemand goederen koopt met het oogmerk om zonder betaling die goederen te verkrijgen is er geen sprake van een strafbaar feit. Hetzelfde geldt voor twee personen die in een scheidingsprocedure verwikkeld zijn en waarvan de een zich de auto onrechtmatig toe-eigent. Zo zijn nog talloze voorbeelden te bedenken waarbij het eigendomsrecht wordt aangetast en er geen sprake is van een strafbaar feit. Het College stelt vast dat een verkenning van de mogelijkheden van het civiele recht niet heeft plaatsgevonden. Integendeel, waar het civiele recht in de memorie van toelichting sporadisch ter sprake komt wordt dit voorgesteld als ingewikkeld en duur. De memorie van toelichting bevat geen onderbouwing voor deze stelling, maar als dit waar is, dan geldt dit voor iedereen die een conflict heeft en zich genoodzaakt ziet dit conflict aan de rechter voor te leggen. In de memorie van toelichting wordt als voordeel van de strafbaarstelling van kraken gewezen op het feit dat voor een vastgoedeigenaar geen kosten verbonden zijn aan een strafrechtelijke ontruimingsprocedure, terwijl dat wel het geval is voor een civielrechtelijke ontruimingsprocedure. Dit wordt blijkens de tweede paragraaf op pagina 6 (verwijzing naar de vorige paragraaf) gezien als principieel punt. Hierbij wordt uit het oog verloren dat ook een strafrechtelijke ontruiming kosten met zich meebrengt, alleen komen die kosten ten laste van de gemeenschap. Het College is van oordeel dat het kostenaspect geen basis kan zijn waarop een strafbaarstelling kan worden gemotiveerd. Het College adviseert derhalve de mogelijkheden van het civiele recht nader te verkennen alvorens over te gaan tot een strafbaarstelling. Het vervolgingsbeleid In de memorie van toelichting wordt in hoofdstuk 5, in de paragraaf betreffende het consequent strafrechtelijk optreden, een beschrijving gegeven over de praktijk zoals de indieners van het wetsvoorstel zich dat voorstellen. In de eerdere reactie op de contouren van uw wetsvoorstel heeft het College al opgemerkt dat de aanpak van kraken van woningen en bedrijfspanden over het algemeen niet alleen een zaak is van politie en justitie. In deze gevallen moet, in verband met de openbare orde aspecten, nauw worden samengewerkt met het (gemeente)bestuur. Om die reden is het beter dat politie, justitie en het lokaal bestuur gezamenlijk een beleid formuleren over de vraag wanneer en op welke wijze het verbod op kraken zal worden gehandhaafd. Dan kan beter worden ingespeeld op de lokale situatie. Het College meent dat de indieners terecht stellen dat over de aanpak van kraken in de lokale driehoek afspraken dienen te worden gemaakt. Desalniettemin wordt in de memorie van toelichting al een uiterst stringent vervolgingsbeleid beschreven. Iedere kraak moet onmiddellijk strafrechtelijk worden aangepakt. Aangegeven wordt dat van belang is dat het delict kraken, na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, niet langer een overtreding is, maar een misdrijf. Het kwalificeren van kraken als misdrijf moet volgens de indieners gevolgen hebben voor de prioriteit die vanuit politie en het openbaar ministerie aan het delict kraken wordt toegekend. De indieners stellen voor dat vanuit de ministeries van BZK en Justitie jaarlijks wordt gemonitord en wordt bekeken in hoeverre in de praktijk daadwerkelijk sprake is van een consequente aanpak van kraken en dat kraken niet wordt gedoogd. Het College wijst er op dat de indieners hier voorbij gaan aan het feit dat een wetsvoorstel, houdende een strafbaarstelling, in de regel niet zo vergaand kan worden belast met de wijze waarop de strafbaarstelling wordt gehandhaafd. De wijze waarop de strafrechtelijke aanpak moet plaatsvinden en waar de prioriteit in opsporing en vervolging moet liggen betreft de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie, die daarover gemeen overleg voert met en verantwoording aflegt aan uw Kamer. Het belang van de strafrechtelijke bestrijding van kraken, de prioriteit die daaraan in de opsporing en vervolging moet worden toegekend, moet worden meegewogen in het geheel van prioriteiten op het terrein van justitie. Deze belangenafweging wordt doorkruist als reeds bij de totstandkoming van wetgeving op de uitkomst van dit overleg een voorschot wordt genomen. Immers, door de bestrijding van kraken als belangrijke prioriteit van justitie te claimen kan dit er toe leiden dat aan de opsporing en vervolging van andere strafbare feiten (bijvoorbeeld huiselijk geweld) of aan andere taken van politie en justitie (bijvoorbeeld de slachtofferzorg), minder of geen aandacht kan worden besteed. Het College adviseert om de bedoelde onderdelen uit de memorie van toelichting te laten vervallen. Leegstandsverordening Teneinde de leegstand van gebouwen, niet zijnde woonruimte, te bestrijden wordt een regeling voorgesteld in de Leegstandswet, waardoor gemeenten de bevoegdheid krijgen een leegstandsverordening vast te stellen. Binnen het kader van deze leegstandsverordening kan een gemeente een meldingsplicht van leegstand van gebouwen opleggen aan eigenaars indien de leegstand tenminste 6 maanden heeft geduurd. De gemeente houdt daarvan een lijst bij en dient vervolgens binnen drie maanden een leegstandsgesprek met de eigenaar van een leegstaand gebouw te voeren. In het uiterste geval, wanneer de leegstand voortduurt, kan de gemeente een gebruiker voordragen aan de eigenaar van een leegstaand gebouw. De eigenaar, die na drie maanden geen overeenkomst met een gebruiker van zijn eigen keuze heeft afgesloten, is verplicht aan deze voordracht gehoor te geven. Het College heeft geen bijzondere kennis van de vastgoedmarkt, maar gaat er van uit dat met dit voorstel de leegstand van gebouwen, niet zijnde woonruimte, effectief kan worden teruggedrongen. Het College meent echter dat dit voorstel een belangrijke leemte bevat. De gemeenten worden namelijk niet verplicht een leegstandsverordening op te stellen, zij krijgen de bevoegdheid daartoe. In relatie tot de voorgestelde strafbaarstelling kan dit tot de volgende situatie leiden. In een gemeente waar geen leegstandsverordening wordt vastgesteld wordt de vastgoedeigenaar niet verplicht maatregelen te treffen tegen leegstand. Indien zijn gebouw wordt gekraakt wordt hij vervolgens te hulp geschoten door het strafrecht. Zonder dat er voor deze vastgoedeigenaar enige kosten zijn verbonden aan de strafrechtelijke ontruiming worden de krakers verwijderd. In een buurgemeente, waar wel een leegstandsverordening is opgesteld, dient de concurrent van de vastgoedeigenaar wel inspanningen te verrichten om leegstand tegen te gaan. Op die manier, aldus de memorie van toelichting, kan leegstand worden voorkomen en wordt ook het kraken onmogelijk gemaakt. Hier doet het kraken zich dus niet voor. In dit opzicht is het wetsvoorstel niet geheel evenwichtig. Inspanningen die moeten worden verricht om leegstand te voorkomen kosten geld. Weliswaar kan worden aangevoerd dat de vastgoedeigenaar kan profiteren van het gebruik door een derde van zijn gebouw, feit blijft dat hij niet kan kiezen voor het al dan niet gebruiken van zijn gebouw. De vastgoedeigenaar uit de gemeente zonder leegstandsverordening wordt niet met deze kosten geconfronteerd en wordt bovendien, indien het gebouw wordt gekraakt, kosteloos strafrechtelijk terzijde gestaan. Het College is van oordeel dat, als de mogelijkheid van een leegstandsverordening wordt geĆÆntroduceerd, dit ook voor iedere gemeente moet gelden. Waarbij gemeenten tevens worden verplicht, teneinde al te grote verschillen in rechtsbescherming te voorkomen, de belangrijkste elementen uit het wetsvoorstel in de leegstandsverordening op te nemen. Dit is tevens van belang voor het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie. Het College wijst er op, zoals eerder aangegeven, dat het voor een vervolging uitmaakt of eigenaar en bestuur zich moeite hebben getroost een kraak te voorkomen. Bij al te grote verschillen tussen gemeenten is het voor het openbaar ministerie niet goed mogelijk een coherent vervolgingsbeleid te formuleren. De strafbaarstelling; artikel 138a In de memorie van toelichting wordt op pagina 3 en 4 geschreven dat thans strafbaar is gesteld het kraken van panden waarvan het gebruik minder dan een jaar daaraan voorafgaand is beĆ«indigd. Dit is onjuist omdat hierbij over het hoofd wordt gezien dat kraken zelf niet strafbaar is. Strafbaar is slechts degene die een door hem wederrechtelijk in gebruik genomen gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende minder dan een jaar is beĆ«indigd, op vordering van de rechthebbende niet aanstonds ontruimt. Niet het kraken is strafbaar, maar het niet voldoen aan de vordering tot ontruiming is het strafbare feit. Het College merkt op dat deze fout op meer plaatsen in de memorie van toelichting wordt gemaakt. In de voorgestelde nieuwe strafbepaling wordt strafbaar gesteld:āhij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beĆ«indigd, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt, als schuldig aan krakenā¦ā. Met het wetsvoorstel wordt dus niet alleen de termijn van 12 maanden verlaten, maar wordt ook iets nieuws strafbaar gesteld. Namelijk het āwederrechtelijk binnendringenā, dat als zelfstandig bestanddeel in de strafbepaling is opgenomen. Daarmee wordt het wederrechtelijk binnendringen van een leegstaand gebouw zelfstandig als misdrijf strafbaar gesteld. Het College vraagt zich af of de voorgestelde bepaling in dit opzicht niet al te rigide is opgesteld. Is het werkelijk noodzakelijk om de situatie, waarin de eigenaar niet van de zich in het leegstaande pand bevindende personen heeft gevorderd zich te verwijderen, strafbaar te stellen? Het College geeft de indieners in overweging om, als zij het noodzakelijk achten dat kraken als misdrijf strafbaar moet worden gesteld, dit te beperken tot hetgeen thans in artikel 429 sexies Sr strafbaar is gesteld, namelijk het niet aanstonds op eerste vordering van de rechthebbende ontruimen van een wederrechtelijk in gebruik genomen gebouw. In het voorgestelde tweede lid van artikel 138a wordt bepaald dat āIndien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen,ā¦ā. Met deze bepaling wordt aansluiting gezocht bij het derde lid van artikel 138 Sr. Maar artikel 138, lid 3, Sr heeft betrekking op het bedreigen en vrees aanjagen ter gelegenheid van een huisvredebreuk, jegens de rechthebbende op de woning. In gewoon Nederlands, iemand dringt een bewoonde woning binnen en bedreigt de bewoners, eventueel met behulp van bijvoorbeeld een honkbalknuppel. Het beschermd belang is hier de bescherming van het huisrecht van de ander, dat hij ontleent aan de feitelijke bewoning. Dit is zijn huis, zijn woning. Dit is bij uitstek de plaats waar hij of zij zich veilig dient te kunnen voelen. De context van het voorgestelde artikel 138a is een andere. Hier is de context het binnendringen van een leeg gebouw. Hoe kan de kraker dan bedreigingen uiten en middelen inzetten om vrees aan te jagen? In de memorie van toelichting wordt op pagina 29 aangegeven dat het bedreigen en vrees aanjagen bij de ontruiming strafbaar is. Het eerste lid van artikel 138a regardeert echter niet de ontruiming, maar slechts het wederrechtelijk binnendringen en mogelijk het niet voldoen aan de vordering van de rechthebbende. In samenhang daarmee kan de strafverzwarende omstandigheid van het tweede lid slechts betrekking hebben op het binnendringen en het niet voldoen aan de vordering. In deze omstandigheden laat een bedreiging zich moeilijk voorstellen. Kennelijk, als de lijn uit de memorie van toelichting wordt gevolgd, wordt het voorgestelde tweede lid een ruimere betekenis toegekend dan op grond van de voorgestelde bepaling mogelijk is. Maar dan doet de vraag zich voor naar de samenloop met artikel 285 en artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 285 Sr betreft bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen. In hoeverre is sprake van een generalis-specialis verhouding tussen het tweede lid van artikel 138a en artikel 285Sr? In het geval de tenlastelegging wordt gebaseerd op artikel 138a, tweede lid, terwijl het feitelijk gaat om een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr, op welk artikel moet dan gekwalificeerd worden? Dat het denkbaar is om in geval van bedreigingen met een misdrijf tegen het leven gericht ā in plaats van het tweede lid van artikel 138 in de tenlastelegging op te nemen ā te kiezen voor een cumulatieve tenlastelegging van artikel 285, zoals de memorie van toelichting vermeldt, vormt geen antwoord op de kwalificatievraag. Artikel 180 Sr stelt strafbaar het zich met geweld of met de dreiging van geweld verzetten tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Gesteld dat er verbale bedreigingen worden geuit tegen en met stokken gezwaaid naar opsporingsambtenaren die bezig zijn met de ontruiming, moet dan worden gekwalificeerd op artikel 138a of op artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht? Wat is de verhouding tussen beide artikelen? Dit zijn vragen die in de praktijk tot lastige discussies kunnen leiden. De memorie van toelichting zou hier nader op in moeten gaan. Zoals hiervoor is opgemerkt is met het voorgestelde tweede lid van artikel 138a aansluiting gezocht bij het derde lid van artikel 138 Sr. In het geval van huisvredebreuk (138, lid 3 Sr) wordt bij mensen in hun eigen woning binnengedrongen en worden de aanwezigen bedreigd, mogelijk zelfs met knuppels of ijzeren staven. In het geval van kraken wordt een leeg gebouw binnengedrongen en verwijderen deze personen zich niet na eerste vordering van de eigenaar. Is deze gelijkschakeling qua strafdreiging terecht, ook als er sprake is van (ernstige) bedreiging bij de aanzegging het pand te verlaten? Het College meent dat aan het binnendringen door een derde van de eigen woning meer strafwaardigheid moet worden toegekend dan aan het binnendringen van een leeg gebouw. Vanuit dit oogpunt verdient de voorgestelde strafmaat wellicht nadere overweging. Rechterlijke macht Op pagina 26 van de memorie van toelichting is een paragraaf opgenomen met āgevolgen voor de rechterlijke machtā. Het College wijst er op dat in deze paragraaf de rechtspraak of zittende magistratuur is bedoeld. Ingevolge de Wet op de rechterlijke organisatie maakt het openbaar ministerie deel uit van de rechterlijke macht. Voor het openbaar ministerie is een afzonderlijke paragraaf opgenomen. Overgangsrecht Het wetsvoorstel voorziet niet in een overgangsrecht. Nu is dit waarschijnlijk ook niet noodzakelijk, artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht voorziet hier in. Dan komt het overgangsrecht hier op neer dat een kraker, die volgens de regels heeft gekraakt vĆ³Ć³r de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, hier niet voor kan worden vervolgd. Immers, geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke bepaling. De strafbaarheid treedt in als de kraker, na het inwerkingtreding van het wetsvoorstel, in het pand blijft zitten, zich niet verwijdert na eerste vordering van de rechthebbende en de kraak voortzet. Het College beveelt aan om in de memorie van toelichting toch een paragraaf op te nemen waarin het overgangsrecht wordt uitgelegd. Dat voorkomt onzekerheid en laat zien dat dit wettechnische aspect is meegenomen. Hoogachtend Het College van procureurs-generaal H.N. Brouwer cc. Minister van Justitie PaG/HB/24 oktober 2008 PAGE 2 / NUMPAGES \* MERGEFORMAT 8 Openbaar Ministerie College van procureurs-generaal Voorzitter Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts Ć©Ć©n zaak in uw brief behandelen. ļ