[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsstandpunt

Bijlage

Nummer: 2009D31974, datum: 2009-06-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsstandpunt evaluatie spoorwetgeving (2009D31158)

Preview document (🔗 origineel)




  DOCPROPERTY _inhoud  Inhoud 

  TOC \o "1-2" \h \z    HYPERLINK \l "_Toc233091768"  Samenvatting	 
PAGEREF _Toc233091768 \h  5  

  HYPERLINK \l "_Toc233091769"  1.	Kabinetsvisie op het spoor	  PAGEREF
_Toc233091769 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc233091770"  1.1	Ambities voor het spoor	  PAGEREF
_Toc233091770 \h  11  

  HYPERLINK \l "_Toc233091771"  1.2	De evaluatie van de spoorwetgeving
in context	  PAGEREF _Toc233091771 \h  13  

  HYPERLINK \l "_Toc233091772"  1.3	De conclusies van de evaluatie van
de spoorwetgeving	  PAGEREF _Toc233091772 \h  14  

  HYPERLINK \l "_Toc233091773"  1.4	De verbeteragenda van het kabinet	 
PAGEREF _Toc233091773 \h  16  

  HYPERLINK \l "_Toc233091774"  Leeswijzer	  PAGEREF _Toc233091774 \h 
16  

  HYPERLINK \l "_Toc233091775"  2.	Beter spoorvervoer voor reizigers en
verladers door betere samenwerking	  PAGEREF _Toc233091775 \h  18  

  HYPERLINK \l "_Toc233091776"  2.1	Kabinet verduidelijkt de kaders voor
samenwerking in de spoorsector	  PAGEREF _Toc233091776 \h  18  

  HYPERLINK \l "_Toc233091777"  2.2	Uitgangspunten voor de
gebruiksvergoeding	  PAGEREF _Toc233091777 \h  19  

  HYPERLINK \l "_Toc233091778"  2.3	Verbeteringen in de
capaciteitsverdeling	  PAGEREF _Toc233091778 \h  21  

  HYPERLINK \l "_Toc233091779"  2.4	Meer duidelijkheid over de
bijkomende diensten en voorzieningen	  PAGEREF _Toc233091779 \h  24  

  HYPERLINK \l "_Toc233091780"  2.5	Verbeteringen in de samenwerking
tussen ProRail en kleine(re) vervoerders	  PAGEREF _Toc233091780 \h  25 


  HYPERLINK \l "_Toc233091781"  2.6	Vereenvoudigen toegang tot het
beroep van spoorwegonderneming	  PAGEREF _Toc233091781 \h  26  

  HYPERLINK \l "_Toc233091782"  2.7	Samenvatting	  PAGEREF _Toc233091782
\h  26  

  HYPERLINK \l "_Toc233091783"  3.	Publieke sturing van ProRail	 
PAGEREF _Toc233091783 \h  28  

  HYPERLINK \l "_Toc233091784"  3.1	ProRail als publieke dienstverlener	
 PAGEREF _Toc233091784 \h  28  

  HYPERLINK \l "_Toc233091785"  3.2	Positionering ProRail	  PAGEREF
_Toc233091785 \h  29  

  HYPERLINK \l "_Toc233091786"  3.3	Sturing door het ministerie van
Verkeer en Waterstaat	  PAGEREF _Toc233091786 \h  32  

  HYPERLINK \l "_Toc233091787"  3.4	Klantgerichtheid	  PAGEREF
_Toc233091787 \h  35  

  HYPERLINK \l "_Toc233091788"  3.5 	Omvang en duur beheerconcessie	 
PAGEREF _Toc233091788 \h  36  

  HYPERLINK \l "_Toc233091789"  3.6	Samenvatting	  PAGEREF _Toc233091789
\h  37  

  HYPERLINK \l "_Toc233091790"  4.	Publieke sturing van NS	  PAGEREF
_Toc233091790 \h  38  

  HYPERLINK \l "_Toc233091791"  4.1	Reizigersbelangen goed geborgd	 
PAGEREF _Toc233091791 \h  38  

  HYPERLINK \l "_Toc233091792"  4.2	Groei mogelijk maken	  PAGEREF
_Toc233091792 \h  39  

  HYPERLINK \l "_Toc233091793"  4.3	Sturen op vervoerprestaties	 
PAGEREF _Toc233091793 \h  40  

  HYPERLINK \l "_Toc233091794"  4.4	Interventie- en
handhavingsinstrumentarium	  PAGEREF _Toc233091794 \h  42  

  HYPERLINK \l "_Toc233091795"  4.5	Efficiëntie door introductie
concessieprijs	  PAGEREF _Toc233091795 \h  43  

  HYPERLINK \l "_Toc233091796"  4.6	Reikwijdte en samenloop hoofdrailnet
  PAGEREF _Toc233091796 \h  44  

  HYPERLINK \l "_Toc233091797"  4.7	Concessie vanaf 2015	  PAGEREF
_Toc233091797 \h  45  

  HYPERLINK \l "_Toc233091798"  4.8	Aandeelhouder stuurt op publieke
belangen	  PAGEREF _Toc233091798 \h  46  

  HYPERLINK \l "_Toc233091799"  4.9	Samenvatting	  PAGEREF _Toc233091799
\h  46  

  HYPERLINK \l "_Toc233091800"  5.	Decentrale overheden en regionale
spoorvervoerders	  PAGEREF _Toc233091800 \h  48  

  HYPERLINK \l "_Toc233091801"  5.1	Rol decentrale partijen	  PAGEREF
_Toc233091801 \h  48  

  HYPERLINK \l "_Toc233091802"  5.2	Regionale stations	  PAGEREF
_Toc233091802 \h  49  

  HYPERLINK \l "_Toc233091803"  5.3	Samenwerking opdrachtgevers
spoorvervoer	  PAGEREF _Toc233091803 \h  51  

  HYPERLINK \l "_Toc233091804"  5.4	Relatie met NS	  PAGEREF
_Toc233091804 \h  51  

  HYPERLINK \l "_Toc233091805"  5.5	Relatie met ProRail	  PAGEREF
_Toc233091805 \h  52  

  HYPERLINK \l "_Toc233091806"  5.6	Kennisverbreding	  PAGEREF
_Toc233091806 \h  53  

  HYPERLINK \l "_Toc233091807"  5.7	Samenvatting	  PAGEREF _Toc233091807
\h  53  

  HYPERLINK \l "_Toc233091808"  6.	Veiligheid	  PAGEREF _Toc233091808 \h
 55  

  HYPERLINK \l "_Toc233091809"  6.1	Over het veiligheidsbeleid	  PAGEREF
_Toc233091809 \h  55  

  HYPERLINK \l "_Toc233091810"  6.2	Staat van de spoorveiligheid	 
PAGEREF _Toc233091810 \h  55  

  HYPERLINK \l "_Toc233091811"  6.3	Over de veiligheidsregelgeving	 
PAGEREF _Toc233091811 \h  57  

  HYPERLINK \l "_Toc233091812"  6.4	Samenvatting	  PAGEREF _Toc233091812
\h  59  

  HYPERLINK \l "_Toc233091813"  7.	Wetgeving	  PAGEREF _Toc233091813 \h 
61  

  HYPERLINK \l "_Toc233091814"  7.1	Geen fundamentele herziening van de
wetgeving	  PAGEREF _Toc233091814 \h  61  

  HYPERLINK \l "_Toc233091815"  7.2	Verbeteringen in wetgeving nodig en
mogelijk	  PAGEREF _Toc233091815 \h  62  

  HYPERLINK \l "_Toc233091816"  7.3	Implementatie van de artikelsgewijze
toets	  PAGEREF _Toc233091816 \h  63  

  HYPERLINK \l "_Toc233091817"  7.4	Samenvatting	  PAGEREF _Toc233091817
\h  64  

  HYPERLINK \l "_Toc233091818"  8.	Uitvoeringsagenda	  PAGEREF
_Toc233091818 \h  65  

 

Samenvatting

Ambities voor het spoor

Het kabinet heeft grote ambities voor de spoorsector in Nederland. Het
kabinet heeft vier speerpunten om de kwaliteit en capaciteit van het
personen- en het goederenvervoer te verbeteren:

hoogfrequent spoorvervoer op de drukste trajecten in de brede Randstad;

samenhangende regionale OV-systemen waarvan het spoorvervoer de
ruggengraat vormt;

kwaliteit van de reistijden naar landsdelen;

een toekomstvaste routestrategie voor het goederenvervoer. 

Daarnaast is in het coalitieakkoord van 2007 een groeiambitie van 5% per
jaar in deze kabinetsperiode afgesproken voor het personenvervoer. Voor
de middellange termijn is €4,5 miljard voor investeringen in het spoor
vrijgemaakt, voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. 

Het kabinet realiseert de ambities door uitbreiding van de capaciteit en
de kwaliteit van het spoor en door het verduidelijken en effectiever
maken van de ordening van het spoor, het geheel aan spelregels en de
taakverdeling tussen de partijen. Daartoe is de huidige spoorwetgeving
geëvalueerd.       

De evaluatie in context

Op 1 januari 2005 is de huidige spoorwetgeving in werking getreden. Deze
wetgeving is in 2008 geëvalueerd. Bij de evaluatie heeft het kabinet
zich de vraag gesteld of een ingrijpende wijziging van de spoorordening
noodzakelijk is, zoals dat het geval was in de jaren negentig van de
vorige eeuw en rondom 2000. Het kabinet concludeert op basis van de
evaluatie dat een ingrijpende wijziging van de ordening niet nodig is. 

Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is de spoorsector voortdurend
in beweging. Het eindbeeld voor de ordening van de spoorsector is in de
loop der jaren aangepast. De slechte prestaties en onrust op het spoor
in 2001, hebben geleid tot een herbezinning op de herstructurering van
de sector. Deze herbezinning heeft geleid tot de implementatie van de
huidige ordening en wetgeving in 2005. De partijen in de spoorsector en
de overheid hebben zich na deze herbezinning gericht op het verbeteren
van de onderlinge samenwerking en het herstellen en verbeteren van de
prestaties. De toen gekozen ordening in combinatie met het herstelplan
spoor maken dat de sector er nu goed voor staat. 

Het kabinet komt tot de conclusie dat verbeteringen in de ordening
wenselijk en noodzakelijk zijn. Zoals het aanscherpen, verduidelijken en
verbeteren van de kaders voor gebruiksvergoeding en
capaciteitsverdeling, het verbeteren van de positie van regionale
partijen op stations en het aanscherpen en verduidelijken van de
positionering, rol en aansturing van ProRail, alsmede de aansturing van
NS.

Niet alle verbeteringen zijn te realiseren door wet- en regelgeving.
Minstens zo belangrijk zijn gedrag en samenwerking tussen de
spoorpartijen die het waar moeten maken. Het vasthouden en versterken
van deze samenwerking is mogelijk en nodig. De “agendapunten voor
verbetering” uit het eindrapport van de evaluatie Spoor in beweging
geven bovendien aan dat reeds beschikbare instrumenten op onderdelen
beter zijn te benutten.

Kabinet onderschrijft hoofdconclusies evaluatie

Het kabinet beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie in samenhang met
de grote ambities die het kabinet heeft met het spoor. Het kabinet
onderschrijft de vier hoofdconclusies van het eindrapport Spoor in
beweging:

Het huis van ordening in de spoorsector staat, maar moet beter worden
benut;

De maatschappelijke benutting van de spoorwegen ontwikkelt zich
positief;

Het primaat voor de dagelijkse bedrijfsvoering ligt bij de vervoerders
en beheerder;

De werking van het wettelijke systeem kan beter. 

De in Nederland gekozen ordening sluit goed aan bij de Europese
regelgeving en beleidsontwikkelingen. Deze ontwikkelingen richten zich
vooral op het openen van de markt voor goederenvervoer en voor
internationaal grensoverschrijdend personenvervoer. Nationaal
personenvervoer per spoor is vanuit Europa niet geliberaliseerd.

Beter spoorvervoer voor reizigers en verladers door betere samenwerking

Het is van groot belang dat de focus van de spoorpartijen primair
gericht is op de wensen en de belangen van de klanten in het
spoorsysteem: de reizigers en de verladers. Ketenmobiliteit, reizen van
deur tot deur, van terminal tot eindafnemer en de daarvoor benodigde
samenwerking tussen internationale, nationale en regionale spoorpartijen
zijn voor het kabinet de belangrijke thema’s. 

De samenwerking tussen de beheerder en de vervoerders is in de afgelopen
jaren verbeterd. Het kabinet vindt deze samenwerking cruciaal bij het
realiseren van de ambitieuze doelstellingen. Om verdere benutting en
groei mogelijk te maken, gaat het kabinet de kaders verduidelijken van
de voor samenwerking in de spoorsector belangrijke instrumenten.

Voor de gebruiksvergoeding presenteert het kabinet een helder en
eenduidig beleidskader dat moet zorgen voor duidelijkheid en zekerheid.
Het gaat om duidelijkheid over de tarieven en de uitgangspunten waarop
het tarief gebaseerd mag zijn, transparantie over de kosten en de
systematiek die ProRail voor de gebruiksvergoeding hanteert, stabiliteit
in de systematiek en de tariefontwikkeling en om een betere benutting
van de spoorwegen. 

Het kabinet geeft in de capaciteitsverdeling voor de korte termijn meer
ruimte aan regionaal personenvervoer door dit in de spits bij
overbelastverklaring voorrang op goederenvervoer te geven, daar waar dat
mogelijk is. Verder past het kabinet op enkele punten de wet- en
regelgeving aan. Dit om het proces en het gedrag van partijen in de
samenwerking bij de capaciteitsverdeling te verbeteren. Voor de
middellange termijn investeert het kabinet in capaciteitsuitbreiding van
het spoor. Er komt onderzoek naar het regelgevend kader dat het meest
passend is bij de ontwikkelingen op de middellange termijn, zoals
spoorboekloos reizen en herroutering van het goederenvervoer. 

Het kabinet verduidelijkt door aanvullende regelgeving de situatie
omtrent de toegang tot de bijkomende diensten en voorzieningen
(bijvoorbeeld een wasstraat). Deze regelgeving gaat in op de samenhang
met de EU-regelgeving, geeft een overzicht van de betreffende diensten
en voorzieningen en gaat in op de wijze waarop de tarieven mogen worden
bepaald. 

Een andere verbetering betreft de samenwerking tussen ProRail en de
kleine(re) vervoerders. De positie van de kleine(re) vervoerder ten
opzichte van de beheerder wordt versterkt. ProRail gaat hen actiever
betrekken bij diverse producten en streeft naar maatwerk in de afspraken
met kleine(re) vervoerders.

Voorts vereenvoudigt het kabinet de toegang tot het spoor door het
veiligheidsattest een langere geldigheidsduur te geven, de regels
omtrent de voertuigtoelating te vereenvoudigen en door het instellen van
een helpdesk voor nieuwe vervoerders. 

Sturen op groei en betere prestaties bij ProRail en NS

De prestaties van NS en ProRail zijn de afgelopen jaren verbeterd. Om
deze lijn de komende jaren voort te zetten en groei te stimuleren, ziet
het kabinet de noodzaak om de sturing van NS en ProRail op onderdelen
aan te passen. 

Het kabinet positioneert NS en ProRail als twee landelijk opererende
spoorpartijen die respectievelijk verantwoordelijk zijn voor het vervoer
over het hoofdrailnet en het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur.
Het kabinet gaat beide spoorpartijen op onderdelen strenger aansturen.
Pas als aanpassingen in de sturing zijn doorgevoerd, gaat het kabinet
een beslissing nemen over de concessie voor NS vanaf 2015. Het kabinet
bepaalt uiterlijk 2010 de concessieduur voor ProRail, op basis van de
ervaringen met de invulling die ProRail geeft aan de publieke taak en de
focus op de klant. 

Voor het kabinet staat voorop dat ProRail een publieke dienstverlener is
die zich moet richten op het uitvoeren van de publieke (wettelijke)
taken. Om op deze positionering van ProRail als publieke dienstverlener
goed te kunnen sturen, gaat het kabinet zijn rol als aandeelhouder en
als concessie- en subsidieverlener nadrukkelijk inzetten. Het kabinet
gaat de statuten aanpassen, het juridisch eigendom van de
hoofdspoorweginfrastructuur naar de staat brengen en het
handhavingsinstrumentarium verder uitbreiden. 

Het kabinet vindt het belangrijk dat de cultuuromslag bij ProRail naar
een meer klantgerichte organisatie, gericht op maatwerk en
differentiatie, met kracht wordt voortgezet. Het kabinet neemt meerdere
maatregelen op het gebied van de samenwerking met de vervoerders en de
relatie met de decentrale overheden. Het betreft maatregelen zoals de
verduidelijking en de differentiatie van de gebruiksvergoeding,
differentiatie van de prestaties en een prestatie-indicator ‘werken
voor derden’ in het beheerplan. Ook geeft het kabinet voor het
integrale beheerplan gekwalificeerd adviesrecht met marginale toetsing
aan vervoerders en decentrale overheden die concessies verlenen. Dit om
hun positie ten opzichte van ProRail te verstevigen. 

Omdat het kabinet ProRail positioneert als de uitvoeringsorganisatie
waarbij de focus zich richt op de publieke taak en de klanten en omdat
het kabinet het beheer niet opsplitst, ligt het in de rede om vanaf 2015
opnieuw de beheerconcessie aan ProRail te verlenen.

De uitkomsten van de evaluatie en de ambities van het kabinet geven het
kabinet aanleiding om de concessie aan NS voor het hoofdrailnet aan te
passen. Het kabinet gaat onder andere een aantal nieuwe
prestatie-indicatoren invoeren en het handhavingsinstrumentarium
uitbreiden. Het kabinet kiest ervoor om meer te gaan sturen op
efficiency onder andere door NS vanaf 2009 een concessieprijs te laten
betalen en de financiële informatievoorziening meer in detail in te
vullen. Met de uitwerking van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid
gaat de minister van Financiën als aandeelhouder van NS ook
nadrukkelijker op publieke belangen sturen.

	 

NS heeft volgens het kabinet als nationale personenvervoerder op het
hoofdrailnet de opdracht om een zo groot mogelijk deel van de
Nederlandse mobiliteitsbehoefte te accommoderen en de kwaliteit van het
spoorvervoer in Nederland te verbeteren. Gelet op deze positionering, de
prestaties van NS in de afgelopen jaren en onder de randvoorwaarde van
de medewerking van NS aan het aanscherpen van de concessie beziet het
kabinet of, en zo ja onder welke voorwaarden, de concessie vanaf 2015
opnieuw onderhands aan NS wordt gegund (in 2015 loopt de
vervoerconcessie voor personenvervoer over het hoofdrailnet af). Het
kabinet neemt hierover uiterlijk in 2010 een besluit. Voorts gaat het
kabinet onderzoek verrichten naar alternatieve modellen voor de
reikwijdte van het hoofdrailnet en de voor- en nadelen van verschillende
keuzen die hierbij gemaakt kunnen worden, conform de aanbeveling van de
Visitatiecommissie Zelfevaluatie Spoorwetgeving onder voorzitterschap
van mevrouw Sorgdrager.

Meer prominente positie van decentrale partijen in het spoorbestel

Het kabinet constateert op basis van de evaluatie dat de positie van
decentrale partijen versterking behoeft en neemt daarom wettelijke en
organisatorische maatregelen op een aantal terreinen. 

Het kabinet ziet goede regionale vervoernetwerken als een noodzakelijk
en integraal onderdeel van de vervoerketen, die de reizigers van deur
tot deur brengt. Het kabinet ziet het spoorvervoer als de ruggengraat
van samenhangende regionale OV-systemen en is daarom voorstander van
verdergaande samenwerking met en tussen opdrachtgevers van openbaar
vervoer. De decentrale overheden, vertegenwoordigd door de koepels IPO
en SkVV, krijgen voortaan door de instelling van adviestafels de
gelegenheid voor inbreng bij de beoordeling van het beheer- en het
vervoerplan. 

Het kabinet gaat in 2010 onderzoeken hoe de samenloop tussen de
concessie voor het hoofdrailnet en de bestaande regionale concessies kan
worden vormgegeven in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet vanaf
2015, dit in combinatie met het onderzoek naar de reikwijdte van het
hoofdrailnet. 

De positie van regionale vervoerders en decentrale overheden op de
regionale stations wordt versterkt en het regionale reizigersvervoer kan
zich verder ontwikkelen. Regionale vervoerders krijgen de ruimte om zich
te profileren met hun eigen huisstijl en ontvangen een transparantere
dienstverlening bij de huur van voorzieningen en diensten. Decentrale
overheden kunnen actief en zelfstandig commerciële activiteiten op de
perrons bevorderen en (laten) uitoefenen. 

Het kabinet stimuleert en stuurt op versterking van de ontwikkelingen
bij ProRail die leiden tot meer maatwerk voor de klanten van ProRail,
zoals regionale differentiatie van relevante prestatie-indicatoren en
onderzoek naar de klanttevredenheid van de diverse klantgroepen.
Daarnaast is het zaak dat het Rijk de decentrale partijen beter
informeert over de mogelijkheden van de al beschikbare instrumenten. Uit
de evaluatie komt namelijk naar voren dat deze partijen hiervan
onvoldoende op de hoogte zijn.

Veiligheid

Het spoor heeft al vele jaren een hoog veiligheidsniveau. De jaarlijkse
trendanalyses over de staat van de spoorveiligheid door de
toezichteenheid rail van de Inspectie Verkeer en Waterstaat wijzen dit
uit. Ook extern uitgevoerd onderzoek in 2008 geeft aan dat Nederland
gemiddeld of beter scoort op spoorveiligheidsindicatoren vergeleken met
andere Europese landen. Het kabinet kent aan de veiligheid van het spoor
de hoogste prioriteit toe. Met de kanttekening dat absolute veiligheid
niet bestaat. Het is niet realistisch te verwachten dat er nooit
incidenten of ongevallen plaatsvinden. Het is wel zaak om de risico’s,
zo goed en zo veel als mogelijk is, in kaart te brengen en de juiste
maatregelen te treffen om deze risico’s te beheersen. In 2009 vindt
een evaluatie plaats van het beleid voor de spoorveiligheid zoals dat is
geformuleerd in de tweede kadernota railveiligheid uit 2005.

De spoorwetgeving heeft de veiligheidseisen zelf niet veranderd alleen
anders (namelijk publiekrechtelijk) ondergebracht. Het doel om in de
spoorwetgeving de overheidszorg voor de veiligheid als publiek belang te
verankeren is bereikt, luidt Ă©Ă©n van de conclusies van de evaluatie.
De verantwoordelijkheden van de bij de veiligheid betrokken partijen
liggen vast in de spoorwetgeving mede op basis van Europese richtlijnen.
Wel toont de evaluatie volgens het kabinet de noodzaak aan om meer
samenhang aan te brengen in en overzicht over het stelsel van
regelgeving. Dit maakt onderdeel uit van een programma voor verbetering
van de wet- en regelgeving. Daarnaast verduidelijkt het kabinet in dit
standpunt de systeemverantwoordelijkheid voor de veiligheid van het
spoor.

Verbeteren van de wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving geeft een goed fundament, maar op diverse punten
is verdere uitwerking en verbetering nodig. Uit de artikelsgewijze
(juridisch-technische) toets van de wetgeving zijn specifieke
voorstellen van de spoorsector voor verbetering van de regelgeving naar
voren gekomen. Het kabinet pakt dit voortvarend op binnen de al in gang
gezette wetgevingsprojecten zoals Beter Geregeld en in te starten nieuwe
projecten.

Het kabinet is zich er terdege van bewust dat het belang van
‘Europa’ voor de spoorsector groot is en steeds groter wordt. Dit
houdt in dat Europa steeds meer het instituut is dat de
(spoortechnische) regels ontwikkelt en dat dit steeds minder door de
lidstaten zelf gebeurt. Om onduidelijkheden en tegenstrijdigheden tussen
Europese regels en nationale regelgeving weg te nemen, verdienen het
tempo en de kwaliteit van de implementatie van Europese regels in
Nederland blijvende aandacht. Diverse partijen, waaronder ProRail, IVW
en NS, onderstrepen dit. 

Uitvoering van de maatregelen

Een overzicht van alle maatregelen die het kabinet treft, is opgenomen
in de ‘uitvoeringsagenda’ van dit kabinetsstandpunt.

Kabinet dankt de organisaties voor hun bijdrage en betrokkenheid

Het spoor is en blijft de komende jaren dus in beweging. In een goed
samenspel tussen de beheerder, de landelijke en de regionale
personenvervoerders, de goederenvervoerders, de decentrale overheden en
de rijksoverheid moet deze positieve beweging voortzetting krijgen zodat
het spoor een belangrijke slagader blijft vormen in het
mobiliteitssysteem van de toekomst.

De evaluatie van de spoorwetgeving is uitvoerig en diepgaand geweest en
heeft uitsluitend kunnen plaatsvinden dankzij de bereidheid van partijen
in de spoorsector om hieraan mee te werken. De dank en de complimenten
van het kabinet gaan dan ook uit naar alle organisaties, commissies en
personen die aan de evaluatie hun waardevolle bijdrage hebben willen
leveren.

 

1.	Kabinetsvisie op het spoor

1.1	Ambities voor het spoor

Het kabinet heeft grote ambities voor de spoorsector in Nederland. Het
spoor is een van de slagaders van het Nederlandse mobiliteitssysteem.
Dagelijks maken meer dan een miljoen reizigers gebruik van het spoor.
Per jaar worden er circa 16 miljard reizigerskilometers afgelegd op het
spoor en worden circa 44 miljoen ton goederen vervoerd. Het Nederlandse
spoornet heeft in vergelijking met andere landen een zeer intensieve
benutting.

Het spoor is goed geschikt om deze grote aantallen reizigers en goederen
te vervoeren. De kerntaak van het spoor is het verwerken van grote
vervoersstromen, op een veilige manier en zonder beslag te leggen op
schaarse ruimte. Het vervoer over het hoofdrailnet draagt dan ook in
belangrijke mate bij aan de bereikbaarheid van grote steden en
economische kerngebieden, in het bijzonder gedurende de spits, en aan de
bereikbaarheid van alle landsdelen. Het goederenvervoer per spoor is van
belang voor de economische ontwikkeling en daarmee voor een goede
bereikbaarheid van havens, greenports en industriecomplexen. Voor de
havens zijn goede achterlandverbindingen over het spoor van essentieel
belang. Bovendien is de keuzemogelijkheid van spoorgoederenvervoer
steeds vaker voor het verladend bedrijfsleven een
vestigingsplaatsfactor. Internationaal spoorvervoer van zowel goederen
als personen levert een bijdrage aan de ruimtelijke economische
ontwikkeling van Nederland binnen Europa.

Naast deze mobiliteitsgerichte publieke belangen spelen publieke
belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het milieu en
externe veiligheid een belangrijke rol. Het kabinet wil emissies
verminderen, geluidsoverlast aanpakken en infrastructuur beter inpassen
in de leefomgeving. Het kabinet kiest daarbij voor een gebiedsgerichte
benadering om tot integraal ruimtelijk beleid te komen. In de bestaande
bebouwde omgeving krijgt dit mede vorm via het Basisnet Vervoer
Gevaarlijke Stoffen. 

Veiligheid op en rond het spoor is voor het kabinet van de hoogste
prioriteit. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de veiligheid van onder
andere de reizigers en het personeel (zoals baanwerkers) en om de
sociale veiligheid op de stations en in de treinen. 

Participatie van de burger en in het bijzonder van mensen met een
functiebeperking is een van de kerndoelstellingen van dit kabinet. Het
kabinet zet zich dan ook in om de toegankelijkheid van het spoor voor
mensen met een functiebeperking te verbeteren.

De ontwikkelingen in de spoorsector in de afgelopen periode ondersteunen
de ambities van het kabinet. De groei in die periode bij NS en ook bij
het regionale spoorvervoer geeft aan dat de trein in toenemende mate
terrein wint. Bovendien is er jaar na jaar sprake geweest van groei van
het goederenvervoer. Het is de uitdaging om tijdig effectieve
maatregelen te nemen om de verwachte groei in goede banen te leiden en
ervoor te zorgen dat zowel het personen- als het goederenvervoer zich
verder kunnen ontwikkelen. 

Het kabinet investeert hiertoe op alle niveaus (nationaal, regionaal en
internationaal) in verbetering van het spoorvervoer voor de korte, de
middellange en de lange termijn, daar waar de vervoersstromen voldoende
groot zijn. Dit maakt het spoorvervoer aantrekkelijker en zal steeds
meer reizigers en verladers ertoe brengen vaker voor het spoor te
kiezen.

Het kabinet heeft vier speerpunten om de kwaliteit en capaciteit van het
personen- en het goederenvervoer te verbeteren:

hoogfrequent spoorvervoer op de drukste trajecten in de brede Randstad;

samenhangende regionale OV-systemen waarvan het spoorvervoer de
ruggengraat vormt;

kwaliteit van de reistijden naar landsdelen; 

een toekomstvaste routestrategie voor het goederenvervoer.

Het kabinet wil sterke, robuuste modaliteiten creëren en solide
verbindingen tussen modaliteiten realiseren zodat reizigers gemakkelijk
kunnen overstappen. Om deze ambities waar te maken, is een sterk en
samenhangend vervoeraanbod op het hoofdrailnet noodzakelijk. Het kabinet
neemt daartoe diverse maatregelen.

Zo is in het coalitieakkoord van 2007 een groeiambitie van 5% per jaar
voor het personenvervoer per spoor uitgesproken in deze kabinetsperiode.
Hiervoor is € 203 miljoen (in de begroting 2009) vrijgemaakt. In het
actieplan Groei op het spoor, zijn de maatregelen, zoals betere
informatievoorziening en het vergroten van de capaciteit voor
fietsenstallingen bij het spoor, uitgewerkt. Het gaat daarbij om
maatregelen op de korte termijn die gericht zijn op het aantrekkelijker
maken van de trein voor meer mensen. Daarnaast investeert het kabinet
gericht in uitbreidingen, zoals VleuGel, de Hanzelijn en de grote
stationsprojecten. 

Voor de middellange termijn is € 4,5 miljard voor investeringen in het
spoor vrijgemaakt om de capaciteit te vergroten en daarmee het aanbod en
de kwaliteit van het spoorproduct te verbeteren. Hiervoor is het
Programma Hoogfrequent Spoorvervoer opgezet, met inbegrip van de al
lopende planstudie openbaar vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad
(OV SAAL). Dit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer vormt, zoals
aangegeven in de begroting 2009, een samenspel met de maatregelen uit
het actieplan Groei op het spoor. Het Programma Hoogfrequent
Spoorvervoer moet leiden tot de introductie van hoogfrequent
spoorvervoer op de drukste trajecten in de brede Randstad en tot een
toekomstvaste routestrategie voor het spoorgoederenvervoer. Het
Programma Hoogfrequent Spoorvervoer geeft zo een kwaliteitsimpuls aan
het spoorproduct, die past bij de verwachte marktontwikkelingen tot
2020.

 

In het kader van de Mobiliteitsaanpak is ook extra geld beschikbaar voor
de aanpak van urgente problemen bij de regionale spoorlijnen. Het rijk
heeft hiervoor in totaal € 90 miljoen ter beschikking gesteld. In
aanvulling hierop doen regionale overheden een investering. 

De visie van het kabinet op internationaal personenvervoer over het
spoor completeert de spoorambities. Het beleid voor het internationaal
spoorvervoer is erop gericht te zorgen dat de spoorverbindingen tussen
de belangrijkste Nederlandse economische centra en het Europese
achterland toegerust zijn om groeiende vervoersstromen te accommoderen
en om waar nodig en wenselijk de totstandkoming van nieuwe
internationale regionale spoorverbindingen te bevorderen.

Het kabinet realiseert zijn ambitie langs twee lijnen: door uitbreiding
van de capaciteit en de kwaliteit van het spoor Ăšn door het
verduidelijken en effectiever maken van de ordening van het spoor, het
geheel aan spelregels en de taakverdeling tussen de spoorpartijen. 
Daartoe is de huidige spoorwetgeving geëvalueerd. 

1.2	De evaluatie van de spoorwetgeving in context 

Het kabinet heeft zich bij de evaluatie van de spoorwetgeving de vraag
gesteld of opnieuw ingrijpende wijzigingen in de spoorordening
noodzakelijk zijn om de hierboven uiteengezette ambities waar te kunnen
maken. Op dat punt komt het kabinet tot de conclusie dat er wel
belangrijke verbeteringen en wijzigingen noodzakelijk zijn, maar dat
deze wijzigingen minder ingrijpend zijn dan in jaren negentig en rondom
het jaar 2000 van de vorige eeuw.  

Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is de spoorsector voortdurend
in beweging. Ingrijpende wijzigingen die sinds die periode zijn
doorgevoerd waren om een aantal redenen noodzakelijk. Allereerst
verplichtte Europese regelgeving tot het scheiden van vervoerexploitatie
en het beheer van de infrastructuur. Dit was van belang om het voor
goederenvervoerders mogelijk te maken om vrij te kunnen concurreren en
door Europa te kunnen bewegen. De markt voor het goederenvervoer werd
daarvoor opengesteld en de Europese regels werden aangescherpt. 

In 2001 was het kabinet genoodzaakt om ingrijpende wijzigingen in de
spoorordening door te voeren. De prestaties op het spoor waren ernstig
verslechterd. Treinen reden steeds minder op tijd, vielen vaker uit en
waren overvol. Er was sprake van een hoog ziekteverzuim en gebrek aan
personeel. De kwaliteit van de infrastructuur was niet op orde wat
resulteerde in een te hoog aantal storingen. Hier ging een periode aan
vooraf waarin plannen voor verschillende vormen van concurrentie op en
om het spoor en een mogelijke privatisering van NS elkaar afwisselden.
Mede door deze steeds wijzigende beelden bleven belangrijke beslissingen
uit en dit had onzekerheid en uitblijvende investeringen tot gevolg. 

Dit leidde in het najaar van 2001 tot een herbezinning waarbij de
minister van Verkeer en Waterstaat met een nieuwe structuur voor de
spoorsector kwam om deze problemen aan te pakken. Beheerder en
vervoerders moesten beter gaan samenwerken en zich minder op de overheid
richten. Ook diende de wettelijke structuur een stabiele omgeving te
creëren waarin rust en herstel mogelijk waren. De minister koos ervoor
om ProRail als privaatrechtelijke organisatie vorm te geven gericht op
haar klanten. Afspraken tussen de overheid en de vervoerder en beheerder
werden in concessies in plaats van privaatrechtelijke contracten
vastgelegd. 

Daarnaast werd de ontstane onduidelijkheid ten aanzien van
decentralisatie en aanbesteding weggenomen. Er werd gekozen voor Ă©Ă©n
vervoerder op het hoofdrailnet. Met het oog op het keren van het tij bij
de regionale lijnen besloot het kabinet om de reeds voorgenomen
decentralisatie en aanbesteding van deze lijnen voort te zetten.
Hierdoor werd het mogelijk om de lijnen te integreren in de regionale
vervoermarkt. Een en ander als antwoord op de ongewenste situatie van
toenemende subsidiëring bij achterblijvende kwaliteit en groei. De
prijs/kwaliteit verhouding voor de reiziger moest verbeteren.

Anno 2009 komt het kabinet tot de conclusie dat zulke ingrijpende
wijzigingen in de ordening van de spoorsector niet meer noodzakelijk
zijn. De prestaties van de vervoerders en van ProRail zijn aanzienlijk
verbeterd sinds 2001. Partijen zijn weer beter gaan samenwerken. De
punctualiteit, klantoordelen over NS, de benutting van de beschikbare
capaciteit, de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de infrastructuur
laten bijvoorbeeld een stijgende lijn zien. De regionale lijnen zitten
qua groei en kwaliteit weer in de lift. De duidelijke rolverdeling
tussen overheid, vervoerders en beheerder en focus op het verbeteren van
de prestaties maken dat de spoorsector uit het dal van begin 2000 is
geklommen. 

Tegelijkertijd is het kabinet wel van mening dat verbeteringen
noodzakelijk zijn. Belangrijke voorbeelden daarvan zijn: 

het aanscherpen, verduidelijken en verbeteren van de kaders voor de
capaciteitsverdeling en de gebruiksvergoeding; 

het verbeteren van de positie van regionale partijen op stations;

het aanscherpen en verduidelijken van de positionering, rol en
aansturing van ProRail;

het vergroten van de klantgerichtheid van ProRail;

het verbeteren van de financiële informatievoorziening en transparantie
bij NS.

De evaluatie ondersteunt dit beeld en geeft het kabinet de handvatten om
een ambitieuze verbeteragenda door te voeren.    

1.3	De conclusies van de evaluatie van de spoorwetgeving

De op 1 januari 2005 in werking getreden spoorwetgeving is in 2008
geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie staan in het eindrapport
Spoor in beweging. Het doel van de evaluatie was het beoordelen van de
werking en de effecten van de spoorwetgeving in de praktijk. Daarnaast
is met de evaluatie beoogd om op basis van de ervaringen lessen te
trekken voor de toekomst. In de evaluatie staat de periode van 2005 tot
en met 2007 centraal. Aan de wetswijziging in 2005 ging echter een
periode van voorbereidingen vooraf, van 2001 tot 2005, waarin partijen
in de spoorsector soms al naar de geest van de wetsvoorstellen werkten.
En ook na het jaar 2007 hebben zich ontwikkelingen op en om het spoor
voorgedaan. Het kabinet ziet de evaluatie dan ook als een momentopname
van een sector in beweging. 

De evaluatie is uitvoerig geweest en kon rekenen op een intensieve
betrokkenheid van partijen uit de spoorsector, consumentenorganisaties,
andere departementen en overheden. Er hebben zelfevaluaties
plaatsgevonden, feitenmateriaal is verzameld en geanalyseerd en de
spoorwetgeving is onderworpen aan een juridisch-technische toets. Alle
deelrapporten en het eindrapport zijn beoordeeld door onafhankelijke
deskundigen, waaronder voor de zelfevaluaties de Visitatiecommissie
Zelfevaluatie Spoorwetgeving onder voorzitterschap van mevrouw
Sorgdrager (hierna: de Visitatiecommissie). Op deze wijze is een
kwalitatief goed en compleet beeld ontstaan van de werking van de
spoorwetgeving in de praktijk en de ervaringen die daarmee zijn
opgedaan.

Het kabinet beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie in samenhang met
de grote ambities die het kabinet heeft met het spoor. De spelregels, de
spoorordening en de wet- regelgeving staan immers niet op zichzelf. Het
zijn allemaal instrumenten die bij moeten dragen aan de spoorambities
van dit kabinet. 

Het kabinet onderschrijft de vier hoofdconclusies van het eindrapport
Spoor in beweging:

Het huis van ordening in de spoorsector staat, maar moet beter worden
benut;

De maatschappelijke benutting van de spoorwegen ontwikkelt zich
positief;

Het primaat voor de dagelijkse bedrijfsvoering ligt bij de vervoerders
en beheerder;

De werking van het wettelijke systeem kan beter. 

De in Nederland gekozen en in de Spoorwegwet geformuleerde ordening is
gebaseerd op Europese regelgeving en sluit bovendien goed aan op
ontwikkelingen in Europees beleid. Deze ontwikkelingen richten zich
vooral op het openen van de markt voor goederenvervoer en internationaal
grensoverschrijdend personenvervoer. Een verdere opening van de
nationale markten voor personenvervoer is op grond van de Europese
regelgeving niet verplicht. In de meeste EU-landen is een beperkt deel
van de regionale markt opengesteld voor concurrentie (in de vorm van
aanbestedingen van concessies) en het overblijvende deel onderhands
gegund aan Ă©Ă©n vervoerder. In sommige EU-landen is al het
personenvervoer op het spoor onderhands gegund.   

Het internationaal spoorvervoer komt tot stand door een samenspel van
het Rijk, regionale overheden en vervoerders. Het kabinet is bij het
grensoverschrijdend verkeer verantwoordelijk voor het spoorsysteem en
het goed functioneren van de ordening. Decentrale overheden hebben een
rol om waar wenselijk te komen tot uitbreiding van het regionale
openbaar vervoer. De vervoerders zijn verantwoordelijk om bij voldoende
vervoersvraag internationale treindiensten aan te bieden.   

1.4	De verbeteragenda van het kabinet 

Gezien de uitkomsten van de evaluatie ziet het kabinet geen aanleiding
om de ordening van het spoor ingrijpend te wijzigen. Het kabinet ziet
dan ook geen aanleiding om een van de alternatieve ordeningsmodellen te
introduceren, zoals die zijn onderzocht in het kader van de uitvoering
van de motie Wolfson c.s. De bij de evaluatie betrokken partijen uit de
spoorsector staan in het algemeen positief kritisch tegenover het met de
wetgeving vastgelegde spoorbestel. Zij geven aan verder te willen met de
huidige ordening en pleiten niet voor een structuurwijziging.

Zoals in de vorige paragraaf aangegeven ziet het kabinet wel de noodzaak
en wens om te komen tot belangrijke verbeteringen. Het komt er daarnaast
op aan om de mogelijkheden en de kansen voor verdere verbetering, die
binnen de huidige ordening in Nederland bestaan, ten volle te benutten.
De wet- en regelgeving en de concessies geven een goed fundament maar
moeten nog op punten verder worden verbeterd en aangevuld. 

Daarbij geldt overigens dat niet alle verbeteringen te realiseren zijn
door wet- en regelgeving. Minstens zo belangrijk zijn gedrag van en
samenwerking tussen de spoorpartijen die het waar moeten maken. Het
vasthouden en versterken van deze samenwerking is mogelijk en nodig.
Zoals de Visitatiecommissie terecht aangeeft, moeten de
cultuurveranderingen die bij NS en ProRail in gang zijn gezet, verder
worden doorgezet. De “agendapunten voor verbetering” uit het
eindrapport van de evaluatie geven tevens aan, dat reeds beschikbare
instrumenten op onderdelen beter zijn te benutten.

Het spoor is en blijft de komende jaren dus in beweging. In een goed
samenspel tussen de beheerder, de landelijke en de regionale
personenvervoerders, de goederenvervoerders, de decentrale overheden en
de rijksoverheid moet deze positieve beweging voortzetting krijgen zodat
het spoor een belangrijke slagader blijft vormen in het
mobiliteitssysteem van de toekomst. 

De evaluatie van de spoorwetgeving is uitvoerig en diepgaand geweest en
heeft uitsluitend kunnen plaatsvinden dankzij de bereidheid van partijen
in de spoorsector om hieraan mee te werken. De dank en de complimenten
van het kabinet gaan dan ook uit naar alle organisaties, commissies en
personen die aan de evaluatie hun waardevolle bijdrage hebben willen
leveren.

Leeswijzer

Dit eerste hoofdstuk van het kabinetsstandpunt ging over de ontwikkeling
van de spoorsector en over de samenhang tussen de ambities van het
kabinet met het spoor en de uitkomsten van de evaluatie. In de volgende
hoofdstukken is uitgewerkt welke verbeteringen en aanpassingen het
kabinet voorstaat. Ieder hoofdstuk bevat een kader waarin de
‘agendapunten voor verbetering’ uit het eindrapport van de evaluatie
staan.

Hoofdstuk twee behandelt de samenwerking tussen de vervoerders van
reizigers en goederen en de beheerder. 

In de hoofdstukken drie en vier staan de relaties centraal die de
overheid heeft met ProRail en NS. De hoofdstukken gaan in op de wijze
waarop de overheid de uitvoering van de publieke taken regelt, gegeven
de uitkomsten van de evaluatie.

Het vijfde hoofdstuk bevat de visie van het kabinet op het spoorvervoer
in relatie tot decentrale overheden en regionale vervoerders.

Het zesde hoofdstuk gaat over de veiligheid van het spoor.

Hoofdstuk zeven gaat in op de uitkomsten van de juridisch-technische
toets van de spoorwetgeving. 

Hoofdstuk acht is de uitvoeringsagenda bij dit kabinetsstandpunt.

2.	Beter spoorvervoer voor reizigers en verladers door betere
samenwerking 

Voor de samenwerking tussen de vervoerders van personen en goederen en
de beheerder komen uit de evaluatie de volgende agendapunten voor
verbetering:

Toegang tot het beroep

tijd die toegang tot het beroep van partijen vergt in combinatie met de 
procedures voor vergunningverlening;

schaarste van materieel en personeel als toetredingsdrempel;

plicht tot het voeren van een gescheiden boekhouding ten aanzien van
specifieke vervoersactiviteiten van spoorwegondernemingen is niet strikt
geĂŻmplementeerd;

minimum toegangspakket bijkomende diensten en voorzieningen is impliciet

geregeld door een verwijzing naar de richtlijn. Definiëring, tarifering
en

voorwaarden bijkomende diensten en voorzieningen is onduidelijk.

Capaciteitsverdeling en gebruiksvergoeding

mogelijkheid om infrastructuur overbelast te verklaren voor de toekomst;

mogelijkheid om kaderovereenkomsten toe te passen;

tijdig betrekken van gerechtigden bij het opstellen van het beheerplan;

afronding van capaciteitsvergrotingsplanning zodanig dat betrokkenen en
de

minister inzicht krijgen in de te nemen maatregelen in relatie tot de

capaciteitsknelpunten;

onafhankelijke inrichting van de geschilbeslechting;

verbod op de verhandelbaarheid van capaciteit komt in de wetgeving niet

voldoende uit de verf;

optimaal benutten en transparant toepassen van de
gebruiksvergoedingsmogelijkheden (zoals beprijzing van schaarste);

regels ten aanzien van de gebruiksvergoeding zijn niet voldoende
duidelijk als het gaat om ruimte voor onderhandelingen over de hoogte
van de

gebruiksvergoeding.

2.1	Kabinet verduidelijkt de kaders voor samenwerking in de spoorsector

De vervoerders van personen en goederen en de beheerder ProRail moeten
samen zorgen voor een goed en veilig spoorproduct dat aansluit bij de
wensen van de klanten. Sinds 2001 heeft het kabinet de lijn ingezet om
de verantwoordelijkheid hiervoor nadrukkelijk bij deze uitvoerende
partijen neer te leggen. 

Uit de evaluatie blijkt dat de samenwerking tussen deze partijen
aanzienlijk is verbeterd. Maar ook komt uit de evaluatie naar voren dat
de kaders onduidelijkheden bevatten. Het wegnemen van de
onduidelijkheden kan verdergaande samenwerking bevorderen en is ook
nodig om de ambities voor de toekomst, zoals groei en spoorboekloos
reizen, te realiseren.

De evaluatie geeft het kabinet aanleiding om voor de volgende
onderwerpen verbeteringen en verduidelijkingen te formuleren:

de gebruiksvergoeding; 

de capaciteitsverdeling;

de bijkomende diensten en voorzieningen;

de samenwerking tussen ProRail en kleine(re) vervoerders; en:

de vereisten voor toegang tot het beroep van spoorwegonderneming voor
nieuwe vervoerders.

2.2	Uitgangspunten voor de gebruiksvergoeding

Europa heeft met richtlijn 2001/14/EG de kaders gegeven voor de
gebruiksvergoeding. De gebruiksvergoeding is bedoeld om een prikkel te
geven aan gebruikers om zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van de
infrastructuur, door het doorberekenen van die kosten die rechtstreeks
uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien.

De evaluatie signaleert de volgende verbeterpunten:

een aantal uitgangspunten voor de gebruiksvergoeding is niet helder, te
weten: het bepalen van de basistarieven, de invulling en de reikwijdte
van de ‘aan het gebruik gerelateerde kosten’ en de
onderhandelbaarheid van de basistarieven;

het inzicht in de kosten(structuur) en efficiency van ProRail moet
transparanter;

de ontwikkeling van de gebruiksvergoeding dient stabiel te zijn;

de mogelijkheden om met instrumenten binnen de gebruiksvergoeding
maatwerk te leveren en daarmee de benutting te vergroten zijn nog
onvoldoende ingezet. 

Het kabinet formuleert daarom een helder en eenduidig beleidskader,
binnen de kaders van de Europese regelgeving, voor de
gebruiksvergoeding, gericht op de verbetering van het instrument, op het
wegnemen van onduidelijkheden bij de spoorvervoerders en daarmee op een
betere samenwerking in de spoorsector. De kernbegrippen hierbij zijn:
duidelijkheid, transparantie, stabiliteit en betere benutting.

Beleidskader voor de gebruiksvergoeding 

Om duidelijkheid te creëren over de gebruiksvergoeding, gelden de
volgende uitgangspunten: 

Voor het gebruik van de hoofdspoorweginfrastructuur dient de
gebruiksvergoeding voor het minimum toegangspakket en de toegang tot
voorzieningen in beginsel minimaal en maximaal (gemiddeld) gelijk te
zijn aan de gebruiksgerelateerde kosten (kosten die rechtstreeks uit de
exploitatie van de treindienst voortvloeien). 

Het is niet mogelijk om te onderhandelen over de tarieven die gebaseerd
zijn op het eerste uitgangspunt. De benodigde wetswijziging hiervoor
wordt doorgevoerd.

Het introduceren van nieuwe kostensoorten mag niet gericht zijn op
hogere inkomsten voor de beheerder en in principe niet leiden tot hogere
kosten voor de reiziger en de verlader.  Het introduceren van nieuwe
kostensoorten moet zich richten op prikkels voor efficiënter gebruik en
optimale benutting van het spoor.

Door differentiaties op het gebied van kwaliteit of milieukosten kunnen
maatwerktarieven voor het gebruik van de infrastructuur worden
overeengekomen tussen de beheerder en de vervoerder.

Voor specifieke lijnen die de minister van Verkeer en Waterstaat
aanwijst, kunnen meer dan de aan het gebruik gerelateerde kosten worden
doorberekend.

ProRail moet de transparantie over de kostenstructuur en
gebruiksvergoedingssystematiek  verbeteren door meer openheid en
inzichten te geven over de kostenadministratie aan de Vervoerkamer van
de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa Vervoerkamer), de vervoerders
en het ministerie van Verkeer en Waterstaat. 

Om stabiliteit te creëren:

dient de gebruiksvergoedingssystematiek voor een periode van minimaal
vier Ă  vijf jaar vast te staan. De beheerder dient voorafgaand aan een
nieuwe periode aan de NMa Vervoerkamer om een toetsing van de nieuwe
systematiek te vragen.

dient de tariefontwikkeling de gematigde lijn van de afgelopen jaren te
volgen. Hogere jaarlijkse tariefstijgingen dan de afgelopen jaren, zijn
niet toegestaan. Dit kan namelijk leiden tot een hogere prijs van de
zogenaamde beschermde kaartsoorten voor reizigers op het hoofdrailnet,
staat een gezonde marktontwikkeling en een gezond investeringsklimaat in
de weg en kan leiden tot verslechtering van de concurrentiepositie van
de mainports. Het kabinet is daarbij van mening dat het in de
netverklaring 2010 geĂŻntroduceerde tariefvoorstel, daar waar het de
gebruiksgerelateerde tarieven betreft, een te hoge tariefschok
veroorzaakt ten opzichte van voorgaande jaren. ProRail is hier inmiddels
over in gesprek met de vervoerders. Dit teneinde in 2009 hierover nog
duidelijkheid te krijgen. 

Om met de gebruiksvergoedingssystematiek te komen tot een betere
benutting van het spoorsysteem gelden de volgende maatregelen:

Een reserveringsvergoeding voor zowel capaciteit voor vervoer als voor
onderhoud kan voorkomen dat spoorpartijen zonder consequenties
capaciteit kunnen reserveren zonder deze daadwerkelijk te gebruiken. Het
kabinet werkt nader uit of, en zo ja op welke wijze, dit kan worden
geĂŻmplementeerd. 

De mogelijkheden om te differentiëren met het prijsmechanisme dienen
optimaal te worden ingezet voor de benutting van de capaciteit, milieu
en kwaliteit van treinpaden. ProRail dient periodiek over de voortgang
van de toepassing en de effecten te rapporteren. 

Na afloop van de overgangsregeling goederenvervoer (2012) is de
gebruiksvergoeding voor dat marktsegment gebaseerd op bovenstaande
uitgangspunten. De spoorgoederenvervoerders betalen dan ook de aan het
gebruik gerelateerde kosten.

ProRail blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de
gebruiksvergoeding. De verantwoordelijkheid voor de uitwerking en de
uitvoering van de gebruiksvergoeding is in de spoorwetgeving bewust bij
de infrastructuurbeheerder gelegd. Daarbij staat de overheid op afstand
en toetst de NMa Vervoerkamer op onder andere non-discriminatie. In deze
constructie past geen gedetailleerde regelgeving. Bovendien is deze
aanpak flexibel met het oog op eventuele veranderingen vanuit Europa. De
Europese Commissie kijkt immers naar mogelijkheden om naar aanleiding
van de recast van het eerste spoorpakket aanpassingen door te voeren in
de gebruiksvergoeding.

2.3	Verbeteringen in de capaciteitsverdeling

Het kabinet vindt dat de evaluatie over de capaciteitsverdeling een
genuanceerd beeld laat zien van een goed werkend systeem met heldere
spelregels. Volgens het kabinet komen de feiten over de
capaciteitsverdeling niet overeen met de percepties en emoties die
partijen hebben geuit in de evaluatie. De capaciteitsverdeling is een
lastige opgave maar partijen weten elkaar elk jaar beter te vinden en
daarbij tot goede resultaten te komen. Ieder jaar hebben de betrokken
partijen een dienstregeling met een groeiend aantal treinen opgesteld,
waarbij slechts een beperkt aantal keren de infrastructuur overbelast is
verklaard en de prioriteringsregels uit het Besluit capaciteitsverdeling
zijn toegepast. Nagenoeg alle aanvragen voor spoorcapaciteit zijn door
ProRail gehonoreerd. De NMa Vervoerkamer heeft door onderzoek en
klachtenafhandeling een belangrijke rol gespeeld om de rol en de
verantwoordelijkheden van de diverse partijen in het proces scherper
neer te zetten. Dit tezamen vindt het kabinet een goede prestatie van de
spoorsector. Ook de Visitatiecommissie onderstreept deze prestatie. 

Het kabinet kiest in reactie op de uitkomsten van de evaluatie voor een
aanpak die verdere benutting en verbetering van het spoor mogelijk
maakt. Het kabinet neemt maatregelen op de korte en op de middellange
termijn. 

Korte termijn

Op de korte termijn kiest het kabinet voor:

een maatwerkprogramma om meer ruimte te bieden aan het groeiende
spoorvervoer op de regionale lijnen;

het verbeteren van de regelgeving op enkele punten om onduidelijkheden
weg te nemen en de condities voor betere samenwerking te scheppen.

Maatwerk voor regionaal personenvervoer

Het decentrale spoorvervoer heeft de afgelopen jaren een sterke
ontwikkeling doorgemaakt. De vraag naar capaciteit neemt toe. Ook de
komende jaren is een verdere ontwikkeling te verwachten, zoals
aangegeven in onder andere de Quickscan Regionaal Spoorvervoer. In de
capaciteitsverdeling hebben zich de afgelopen jaren enkele incidenten
voorgedaan in de verdeling tussen personen- en goederenvervoer op
decentrale lijnen. Nieuwe conflicten zijn wellicht mogelijk vanwege
nieuwe of versterkte regionale ambities en omdat goederenvervoer op
grond van de AMvB capaciteitsverdeling een stevige positie heeft op deze
lijnen.

Om voor de korte termijn meer ruimte te geven aan de regionale ambities
en daarmee conflicten met het goederenvervoer te voorkomen, geeft het
kabinet in de spits het streekgewestelijk en het nationaal openbaar
vervoer ingeval van een overbelaste situatie voorrang op het
goederenvervoer. De voorrang is te realiseren op die specifieke
baanvakken waar dit voor het goederenvervoer geen onoverkomelijke
problemen oplevert op basis van feitelijk en op korte termijn te
verwachten gebruik. De baanvakken waar het goederenvervoerder de
voorrangspositie behoudt, worden aangegeven op een kaart. Deze kaart
wordt opgenomen in een ministeriële regeling. Hieraan wordt de
bevoegdheid gekoppeld voor de minister van Verkeer en Waterstaat om deze
op basis van actuele en acute situaties te kunnen aanpassen. Om een
ministeriële regeling mogelijk te maken worden de Spoorwegwet en de
AMvB aangepast.

Verbeteringen in de samenwerking en van de regelgeving

Het kabinet gebruikt de mogelijkheden die er zijn om op korte termijn
enkele verbeteringen in de spelregels voor de capaciteitsverdeling door
te voeren. Deze verbeteringen hebben enerzijds betrekking op het
gewenste gedrag van de partijen die betrokken zijn bij de
capaciteitsverdeling en anderzijds op het doorvoeren van aanpassingen in
de regelgeving.

ProRail moet klantgerichter werken in het capaciteitsverdelingsproces.
Dit betekent het nog beter betrekken van alle gerechtigden op een
zorgvuldige manier, het vergroten van de transparantie in de afwegingen,
het geven van een toelichting op de keuzes en adviezen, het betrekken
van partijen bij de uitwerking van uitvoeringsregelingen en de
gebruiksvergoeding. In de sturingsrelatie tussen het ministerie van
Verkeer en Waterstaat en ProRail wordt de algemene indicator
klanttevredenheid gebruikt om de verbeteringen te monitoren. 

Het kabinet stimuleert een stiller gebruik van het spoor. Vervoerders
boeken met de ombouw van lawaaiig materieel onvoldoende voortgang om
binnen de huidige en toekomstige milieukaders de verwachte groei te
kunnen faciliteren. Het kabinet vindt het belangrijk dat er voortvarend
wordt gewerkt aan de ombouw van lawaaiig materieel en roept de
vervoerders op om gebruik te gaan maken van de beschikbare
prestatieregeling. Een stiller materieelpark zorgt ervoor dat binnen de
beschikbare geluidsruimte het spoor beter wordt benut. Het kabinet is
ter verdere stimulering van de ombouw van lawaaiig materieel naar stil
materieel voornemens om uiterlijk medio 2012 stillere treinen voorrang
te verlenen in overbelaste situaties. Hiertoe zal, eveneens uiterlijk
medio 2012 en in samenhang met de invoering van geluidsproductieplafonds
voor de hoofdinfrastructuur, het Besluit Capaciteitsverdeling worden
aangepast.

Voorts bereidt het kabinet aanpassingen van de regelgeving voor op de
punten:

het verplichten van onafhankelijke geschilbeslechting 

Bij de afwegingen tussen beheer en verkeer moet er, vanwege de schijn
van belangenverstrengeling, sprake zijn optimale transparantie. Het
kabinet gaat ProRail verplichten om transparanter te zijn over de
afwegingen en keuzes en om een onafhankelijke geschilbeslechting in te
voeren om te voorkomen dat (de schijn bestaat dat) ProRail zelf over
geschillen oordeelt die snel moeten worden afgehandeld. De wetgeving
wordt op dit punt aangepast. De NMa Vervoerkamer blijft de
toezichthoudende instantie voor de klachtafhandeling.

het meenemen van het onderhoud bij de capaciteitsverdeling

Het kabinet neemt de onduidelijkheid weg over de reikwijdte van het
begrip en de scope van het onderhoud dat in het
capaciteitsverdelingsproces moet worden meegenomen. De
capaciteitsonttrekkingen die ProRail nodig heeft voor het uitoefenen van
het beheer, onderhoud, verbetering, vernieuwing en aanleg, dienen te
worden aangevraagd en te worden afgewogen in het proces van
capaciteitsverdeling. Om overvragen door de beheerder te voorkomen dient
ProRail maximale transparantie over de eigen aanvragen te betrachten, de
bovengenoemde onafhankelijke geschilbeslechting in te stellen en met
vervoerders (prestatie)afspraken te maken over de wijze van benutten van
deze gereserveerde ruimte. Het Besluit capaciteitsverdeling wordt
hiertoe aangepast.

de mogelijkheid om infrastructuur overbelast te verklaren

De duidelijkheid over de mogelijkheden om infrastructuur overbelast te
verklaren voor de (nabije) toekomst wordt vergroot. De regelgeving wordt
aangepast om de mogelijkheid nadrukkelijker zichtbaar te krijgen alsmede
de condities waarbinnen dit kan plaatsvinden. Deze toezegging heeft de
minister van Verkeer en Waterstaat  gedaan in reactie op de motie
Cramer.

de afronding van de capaciteitsvergrotingsplanning

Na een overbelastverklaring volgt een capaciteitsanalyse en vervolgens
een capaciteitsvergrotingsplan. Het proces na afronding van een
capaciteitsvergrotingsplan is onduidelijk geregeld, blijkt uit de
evaluatie. De onduidelijkheden hebben te maken met het wel of niet
doorvoeren van de voorgestelde maatregelen voor capaciteitsvergroting.
Het gaat daarbij zowel om infrastructurele maatregelen als om
maatregelen in de capaciteitsverdeling, de bijsturing bij de
verkeersleiding, mogelijk door vervoerders te nemen maatregelen in de
exploitatie van de treindienst (onder andere inzet van personeel en
materieel) en verhogingen van de gebruiksvergoeding. Een aanpassing van
de regelgeving is nodig om de te volgen procedure om het
capaciteitsvergrotingsplan te implementeren, sluitend te maken.

Middellange termijn

Naast de bovenstaande maatregelen op de korte termijn investeert het
kabinet voor de middellange termijn in capaciteitsuitbreiding. In het
kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer wordt gewerkt aan het
mogelijk maken van spoorboekloos reizen op diverse hoofdcorridors in
samenhang met een toekomstvaste routestrategie voor het goederenvervoer.
Gegeven het vraagstuk van toenemende schaarste en de wens om meer
flexibiliteit in het regelgevend kader aan te brengen, gaat het
ministerie van Verkeer en Waterstaat de houdbaarheid van het huidig
regelgevend kader en de prioriteitsregels onderzoeken. Dit onderzoek
loopt gelijktijdig aan de planstudiefase van het Programma Hoogfrequent
Spoorvervoer. In dit onderzoek wordt gekeken naar de wijze waarop het
regelgevend kader inclusief de prioriteitsregels en de bijbehorende
verantwoordelijkheden zo kunnen worden bepaald en belegd dat een
robuust, effectief, uitvoerbaar en toepasbaar regelgevend kader
ontstaat. 

Meer duidelijkheid over de bijkomende diensten en voorzieningen

Bijkomende diensten en voorzieningen (BDV) zijn voorzieningen die
spoorbedrijven nodig hebben om bijvoorbeeld hun materieel te kunnen
onderhouden, van tractie te kunnen voorzien en zijn bijvoorbeeld ruimtes
voor personeel en reizigers. 

De vervoerders, de NMa Vervoerkamer en de Visitatiecommissie hebben in
de evaluatie aangegeven dat de duidelijkheid omtrent de definitie,
scope, de tarieven en de toegangsvoorwaarden van de BDV’s te wensen
overlaat. Dit leidt tot onzekerheid bij vervoerders over het kunnen
beschikken over deze voorzieningen en tot onduidelijkheden bij
rechthebbenden of zij deze voorzieningen moeten leveren. Voor de
Visitatiecommissie is dit “reden tot zorg”. Bovendien blijkt uit de
evaluatie dat de markt voor BDV’s zich moeizaam ontwikkelt.
Vervoerders zijn veelal nog afhankelijk van NS voor bijvoorbeeld
onderhoud van materieel, het systeem Vervoer Per Trein (VPT), ruimtes op
stations en de spooraansluitingen. Volgens de Visitatiecommissie is NS
geen onafhankelijke partij en zou zij operationele of strategische
motieven een rol kunnen laten spelen bij haar opstelling. En daarnaast 
belemmeren deze onduidelijkheden in de wet- en regelgeving de
toezichthouder NMa Vervoerkamer om te kunnen optreden. 

Het kabinet gaat met aanvullende regelgeving (een AMvB) de
onduidelijkheden omtrent de eerlijke en niet discriminerende toegang tot
de BDV’s wegnemen, de marktontwikkeling van BDV’s verder stimuleren
en de toezichtmogelijkheden verbeteren. Met deze AMvB geeft het kabinet
duidelijkheid over de definitie en de scope van de BDV’s. Hierbij
wordt de relatie tussen de lijst van BDV’s in richtlijn 2001/14/EG en
artikel 67 van de Spoorwegwet verduidelijkt en wordt de lijst uit de
richtlijn verder uitgewerkt. 

In de AMvB komt een overzicht van BDV’s onderverdeeld naar meerdere
categorieën, zoals voorzieningen die gerelateerd zijn aan
infrastructuur (bijvoorbeeld wasstraten, spooraansluitingen),
voorzieningen voor onderhoud van materieel (bijvoorbeeld
inspectiesporen), voorzieningen voor reizigers (bijvoorbeeld ruimtes
voor kaartautomaten, aankomst- en verstrekstaten), voorzieningen voor
rijdend personeel (bijvoorbeeld toiletten, wachtruimten) en overige
diensten. De lijst zal niet limitatief zijn en de lijst bevat diensten
en voorzieningen die niet of te algemeen zijn omschreven in de
richtlijnen. 

Ook de wijze waarop de tarieven van BDV’s moeten worden bepaald, komt
aan de orde. Het kabinet vindt het hierbij van belang dat de vorming van
de markt voldoende voortgang kan blijven houden. De tarieven dienen
zodanig tot stand te komen dat het voor andere partijen nog steeds
aantrekkelijk is om zelf in deze diensten en voorzieningen te gaan
investeren en deze te gaan leveren.

De minister van Verkeer en Waterstaat gaat deze regelgeving in nauwe
samenspraak met de NMa Vervoerkamer en in overleg met de spoorsector zo
spoedig mogelijk uitwerken. Naar verwachting is de regelgeving medio
2010 gereed voor implementatie.

2.5	Verbeteringen in de samenwerking tussen ProRail en kleine(re)
vervoerders

Ondernemingen hebben recht op een niet discriminerende toegang tot het
beroep.

Uit de evaluatie en uit het rapport van de Visitatiecommissie is
gebleken dat vervoerders afhankelijk zijn (en blijven) van ProRail om
hun treinen goed te laten rijden. De balans in de samenwerking met
ProRail is voor kleine(re) vervoerders nu niet optimaal. Het
privaatrechtelijke stelsel van ProRail in zijn relatie met de
vervoerders kent veel delen die algemeen geldend dienen te zijn en
non-discriminatoir zijn voor de vervoerders. De afhankelijkheid van
ProRail is groot en de beĂŻnvloedbaarheid van ProRail is te gering voor
deze kleine(re) vervoerders juist vanwege deze afhankelijkheid. Ook is
ProRail in de relatie met vervoerders nog maar beperkt aanspreekbaar en
afrekenbaar, terwijl er wel duidelijke veelal afrekenbare
resultaatverplichtingen voor de vervoerders zijn. 

Het kabinet gaat de samenwerking tussen de beheerder ProRail en de
kleine(re) vervoerders verbeteren. Het kabinet kiest er hierbij voor om
via de gedragslijn in combinatie met (verscherpt) toezicht op de
aansturing op basis van de beheerconcessie en het toezicht door de NMa
Vervoerkamer te interveniëren. Dit betekent dat ProRail de
verantwoordelijkheid neemt voor het expliciet verbeteren van de
samenwerking met de kleine(re) vervoerders. De minister van Verkeer en
Waterstaat stuurt hier in de sturingsrelatie expliciet op aan. De
betekenis hiervan is dat ProRail meer dan nu met (alle) partijen overleg
gaat voeren, hen betrekt bij de totstandkoming van belangrijke producten
en gemotiveerd aangeeft op welke wijze hun adviezen en inbreng zijn
behandeld. Deze procesverplichting voor ProRail en actief toezicht
daarop van de NMa Vervoerkamer, parallel aan de al bestaande
overlegplicht voor de netverklaring, voor de algemene voorwaarden, delen
van de toegangsovereenkomst en generieke operationele regelingen, helpt
bij de totstandkoming en het draagvlak voor deze regels. De aandacht
komt meer op de inhoud te liggen en minder op het proces, hetgeen
uiteindelijk leidt tot een betere performance van alle partijen. Deze
kans moet de spoorsector gezamenlijk gaan oppakken en realiseren.

Voorts streeft het kabinet naar meer maatwerk in de relatie van ProRail
met de verschillende vervoerders door meer individuele afspraken en
minder generieke afspraken en meer wederzijds afrekenbare prestaties
overeen te komen. Duidelijkheid over de ruimte om met ProRail te
onderhandelen over de gebruiksvergoeding en over bovengenoemde regels en
documenten, helpt daarbij.

2.6	Vereenvoudigen toegang tot het beroep van spoorwegonderneming 

De evaluatie laat zien dat er geen te hoge barriĂšres zijn om toegang te
krijgen tot het beroep van spoorwegonderneming. Toch moeten vervoerders
een flinke inspanning leveren om aan de vereisten te (blijven) voldoen.
De regels worden daarom wel als een drempel ervaren. Daar komt bij dat
de regelgeving voor deze vereisten niet altijd even duidelijk is, met
name de regels voor voertuigtoelating roepen veel vragen op. Alle
partijen zijn het er overigens over eens dat de regels nodig zijn om het
veiligheidsniveau op het spoor te handhaven.

Het kabinet voert daarom drie acties uit om vervoerders te helpen bij de
toegang tot het beroep. Ten eerste het aanpassen van de geldigheidsduur
van het veiligheidsattest voor spoorwegondernemingen naar het Europese
maximum. Deze geldigheidsduur wordt verlengd tot vijf jaar in plaats van
de huidige drie jaar. Ten tweede het verduidelijken van de regels voor
de voertuigtoelating. De Europese kaders voor deze regels zijn in de
afgelopen jaren verduidelijkt. Dit biedt een goede mogelijkheid om ook
op nationaal niveau een helder en toegankelijk kader te schetsen. En als
derde actie gaat het kabinet een helpdesk instellen voor nieuwe
vervoerders. Deze helpdesk, bestaande uit de IVW en ProRail als de
belangrijkste partijen in het vergunningverleningsproces, maakt nieuwe
vervoerders wegwijs in de vereisten. Ook kunnen zij daar hun vragen
stellen.

2.7	Samenvatting 

De samenwerking tussen de beheerder en de vervoerders is in de afgelopen
jaren verbeterd. Het kabinet vindt deze samenwerking cruciaal bij het
realiseren van de ambitieuze doelstellingen. Om verdere benutting en
groei mogelijk te maken, gaat het kabinet de kaders verduidelijken van
de voor samenwerking in de spoorsector belangrijke instrumenten. 

Voor de gebruiksvergoeding presenteert het kabinet een beleidskader dat
moet zorgen voor duidelijkheid en verbeteringen. Het gaat om
duidelijkheid over de tarieven en de uitgangspunten waarop het tarief
gebaseerd mag zijn, transparantie over de kosten en de systematiek van
de gebruiksvergoeding die ProRail hanteert, stabiliteit in de
systematiek en de tariefontwikkeling en om een betere benutting van de
spoorwegen. 

Het kabinet geeft in de capaciteitsverdeling voor de korte termijn meer
ruimte aan decentraal personenvervoer door dit in de spits bij
overbelastverklaring voorrang op goederenvervoer te geven, daar waar dat
mogelijk is. Verder past het kabinet op enkele punten de wet- en
regelgeving aan. Dit om het proces en het gedrag van partijen in de
samenwerking bij de capaciteitsverdeling te verbeteren. Voor de
middellange termijn investeert het kabinet in capaciteitsuitbreiding van
het spoor. Er komt onderzoek naar het regelgevend kader dat het meest
passend is bij de ontwikkelingen op de middellange termijn, zoals
spoorboekloos reizen en herroutering van het goederenvervoer. 

Het kabinet verduidelijkt door aanvullende regelgeving de situatie
omtrent de toegang tot de bijkomende diensten en voorzieningen. Deze
regelgeving gaat in op de samenhang met de EU-regelgeving, geeft een
overzicht van de betreffende  diensten en voorzieningen en gaat in op de
wijze waarop de tarieven mogen worden bepaald. 

Een verdere verbetering betreft de samenwerking tussen ProRail en de
kleine(re) vervoerders. De positie van de kleine(re) vervoerder ten
opzichte van de beheerder wordt versterkt. ProRail gaat hen nog actiever
betrekken bij diverse producten en streeft naar maatwerk in de afspraken
met kleine(re) vervoerders.

Voorts vereenvoudigt het kabinet de toegang tot het spoor door het
veiligheidsattest een langere geldigheidsduur te geven, de regels
omtrent de voertuigtoelating te vereenvoudigen en door het instellen van
een helpdesk voor nieuwe vervoerders. 

3.	Publieke sturing van ProRail

De agendapunten voor verbetering uit de evaluatie zijn:

verschillen van inzicht over taak- en rolopvatting van ProRail;

positie en zeggenschap van concessieverlenende decentrale overheden ten
opzichte van ProRail;

klantgerichtheid van ProRail richting vervoerders en decentrale
overheden;

verschil in opvattingen tussen VenW en ProRail over de reikwijdte van
outputsturing;

spanningsveld tussen aansturing op hoofdlijnen en politieke
verantwoording;

beheerplan heeft geen rechtstreekse grondslag in de wet;

borging van de continuĂŻteit van het beheer na intrekking van de
concessie is nog niet helemaal gerealiseerd.

doeltreffend en snelle inzetbaarheid van het handhavinginstrumentarium; 

juridische eigendom van de hoofdspoorweginfrastructuur is nog niet
geplaatst bij de staat (artikel 125 van de Spoorwegwet).

Zowel de evaluatie als recent onderzoek van de Algemene Rekenkamer
wijzen uit dat het belangrijk is dat het kabinet zijn visie op de rol en
positionering van ProRail duidelijk neerzet. Voor het kabinet staat
voorop dat ProRail een publieke dienstverlener is die zich niet richt op
marktactiviteiten. ProRail is de uitvoeringsorganisatie van de minister
van Verkeer en Waterstaat voor het spoor, wat niet anders is dan
Rijkswaterstaat als uitvoeringsorganisatie van de minister voor de weg
en het water. 

De focus van ProRail moet dan ook gericht zijn op het uitvoeren van de
publieke taken en politieke ambities. Het kabinet gaat de publieke
belangen en daarvan afgeleide taken nader invullen in de statuten van
ProRail. Wat het kabinet betreft, zijn voor ProRail de kernbegrippen:
klantgerichtheid tegenover zowel vervoerders als decentrale overheden,
transparantie, maatschappelijk verantwoord, efficiënt, effectief en
daarmee bewustzijn van de unieke maatschappelijke positie. ProRail
opereert zakelijk en bedrijfsmatig en voert alleen die taken uit die
samenhangen met de kerntaken. Dat past ook bij een organisatie die
jaarlijks circa 2 miljard euro aan subsidie ontvangt voor het onderhoud
en de uitbreiding van het spoor. 

Het kabinet gaat ProRail op basis van deze visie expliciet aansturen
door middel van het aandeelhouderschap, de beheerconcessie en door
projectsturing. Het kabinet neemt de onduidelijkheid in de
sturingsrelatie tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en
ProRail weg door de verschillende relaties te benoemen en het kabinet
breidt daarnaast het handhavingsinstrumentarium uit. Ook versterkt het
kabinet de positie van de klanten van ProRail.

3.1	ProRail als publieke dienstverlener

Het kabinet zet ProRail nadrukkelijker neer als een publieke
dienstverlener, gericht op maatschappelijk rendement. Vandaar dat het
kabinet wil dat ProRail zich primair richt op de taken die in de
beheerconcessie staan. Deze taken omvatten de zorg voor de veiligheid en
het beheer van de spoorweginfrastructuur:

de kwaliteit, betrouwbaarheid en beschikbaarheid van de
hoofdspoorweginfrastructuur, waaronder mede wordt verstaan het
voorbereiden en uitvoeren van de uitbreiding van
hoofdspoorweginfrastructuur, die een nauwe samenhang heeft met de
bestaande hoofdspoorweginfrastructuur;

de eerlijke, niet-discriminerende verdeling van de capaciteit van de
hoofdspoorweginfrastructuur (zowel ten behoeve van ProRail als ten
behoeve van gerechtigden);

het leiden van het verkeer over de hoofdspoorweginfrastructuur.

Het kabinet stelt hierbij expliciet dat het door ProRail verrichten van
activiteiten die niet rechtstreeks uit de beheerconcessie volgen, met
name met als doel om verdiencapaciteit te creëren, niet aan de orde is.
ProRail mag geen branchevreemde en/of commerciële activiteiten
ondernemen. Het kabinet is het dan ook eens met het standpunt van de
leden van de vaste kamercommissie, dat in het algemeen overleg van 2
oktober 2008 kortweg is verwoord met de uitspraak “geen fratsen bij
ProRail”. 

Het kabinet gaat daarom de taakomschrijving van ProRail in de statuten
en in de concessie nader invullen overeenkomstig zijn visie. Er komt een
eenduidige taakomschrijving in de statuten en er wordt aangegeven van
welke activiteiten ProRail zich dient te onthouden. 

Naast eenduidigheid over de rol van ProRail blijft een eenduidige
rolverdeling tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, ProRail,
de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) en de NMa Vervoerkamer als
toezichthouders van groot belang. Het ministerie van Verkeer en
Waterstaat is opdrachtgever voor beheer en aanleg van de
hoofdspoorweginfrastructuur. ProRail is opdrachtnemer voor het beheer en
veelal voor de aanleg van de hoofdspoorweginfrastructuur. De IVW is de
toezichthouder op de veiligheid van het spoorsysteem en de NMa
Vervoerkamer is de toezichthouder op de eerlijke en non-discriminatoire
toegang tot de hoofdspoorweginfrastructuur. Vanuit dit perspectief vindt
het kabinet het passend dat ProRail via de minister van Verkeer en
Waterstaat spoortechnische uitvoeringsgerelateerde vragen beantwoordt
van de Tweede Kamer, zoals ook is gevraagd tijdens een overleg met de
vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer. Vragen
over de beleidsinhoudelijke kaders en daaraan gerelateerde zaken zijn
uiteraard voorbehouden aan de minister van Verkeer en Waterstaat
aangezien deze kaderstellend zijn voor het uitvoeringswerk van ProRail. 


3.2	Positionering ProRail

De positionering van ProRail moet aansluiten bij de rol van publieke
dienstverlener en bij de ambitie van het kabinet om de kwaliteit van het
spoorvervoer te verbeteren en groei mogelijk te maken. In dit licht past
de deelname van ProRail aan de handvestgroep Publiek Verantwoorden. De
deelnemers aan het Handvest geven aan dat ze zich niet beperken tot het
afleggen van verantwoording die nodig is voor uitoefening van de
ministeriële verantwoordelijkheid, maar zich ook publiek willen
verantwoorden voor hun handelen en voor de kwaliteit van de
dienstverlening. In dit kader kan ProRail deelnemen aan een pilot.

Organisatievorm ProRail

Het kabinet heeft voor de uitvoering van de motie Wolfson c.s. onderzoek
gedaan naar de vraag welke organisatievormen voor ProRail mogelijk zijn
en wat daarvan de consequenties zouden zijn. 

Mede op basis van de uitkomsten van de evaluatie en het onderzoek naar
aanleiding van de motie Wolfson c.s. komt het kabinet tot de conclusie
dat de huidige organisatievorm van ProRail en de sturingsinstrumenten
die het ministerie van Verkeer en Waterstaat bij deze vorm heeft
voldoende mogelijkheden bieden om invulling te geven aan de ambities van
dit kabinet. 

EĂ©n van de aanleidingen voor het onderzoek naar alternatieve
beheersvormen (motie Wolfson c.s.) was dat de indieners zich afvroegen
of de aangebrachte ‘harde’ economische scheiding tussen de vervoer-
en de beheertaken wel de juiste was. Vanwege de grote verwevenheid
tussen het laten rijden van treinen en het beheer van de infrastructuur
zou het bij elkaar houden van deze taken verstandiger zijn. Inmiddels is
de scheiding tussen de infrastructuurbeheerder en de vervoerders
vervolmaakt en blijkt de samenwerking tussen de beheerder en de
vervoerders verbeterd en tot een goed product voor de reiziger en
verlader te leiden. De omstandigheden nopen daarom in de huidige
situatie niet meer tot dergelijke fundamentele vraagstellingen.
Omvorming van ProRail naar een ZBO of baten-lastendienst (agentschap) is
wat het kabinet betreft onwenselijk en niet noodzakelijk. Het kabinet
heeft daarbij de volgende drie overwegingen:

Ten eerste is het van belang dat de dagelijks intensieve
samenwerkingsrelatie met vervoerders niet doorbroken wordt door zo’n
forse organisatorische maatregel. Spoorvervoer is in tegenstelling tot
wegvervoer een gesloten voertuiggeleid systeem waarbij het uit oogpunt
van veiligheid en optimale benutting van groot belang is dat de
beheerder en de vervoerders dagelijks goed en intensief met elkaar
samenwerken. 

Ten tweede is naar het oordeel van het kabinet binnen de huidige
positionering van ProRail voldoende verbeterruimte om de aansturing, de
focus en de rol van ProRail als publieke dienstverlener en
uitvoeringsorganisatie aan te scherpen. Deze maatregelen, die naar
oordeel van het kabinet ook noodzakelijk zijn, zijn in het vervolg van
dit hoofdstuk nader toegelicht.

 

De derde overweging van het kabinet is dat uit de evaluatie blijkt dat
de samenwerking tussen ProRail en de vervoerders de afgelopen jaren is
verbeterd en dat daarmee de doelstelling voor de samenwerking van de
herbezinning is gerealiseerd. Ook de verbeterde prestaties van de
afgelopen jaren geven aan dat de samenwerking tussen de vervoerders en
de beheerder werkt. Daarnaast zijn gedurende de evaluatie uit de sector
geen signalen naar voren gekomen dat de huidige ordening een
fundamentele herziening vereist. 

Het kabinet kiest voor Ă©Ă©n geĂŻntegreerde beheerder

De Visitatiecommissie vraagt zich af of er voordelen zijn in een
constructie waarbij het beheer en onderhoud, met een sterke inhoudelijke
en financiële koppeling met overheidsbeleid bij ProRail blijft en het
capaciteitsmanagement en de verkeersleiding in een aparte organisatie
worden ondergebracht en eventueel worden aanbesteed. Het positieve
effect van deze maatregel is dat het risico van belangenverstrengeling
niet optreedt bij ProRail, met name bij de afweging tussen capaciteit
voor vervoer en onderhoud, aldus de Visitatiecommissie. De
Visitatiecommissie geeft daarbij echter aan dat er geen indicatie is dat
er in de praktijk ook daadwerkelijk belangenverstrengeling optreedt bij
ProRail. Het kabinet is dan ook van mening dat een dergelijke
opsplitsing van de taken een zeer fundamentele stap is, waarvoor geen
noodzaak is gebleken uit de evaluatie en uit andere onderzoeken naar het
functioneren van ProRail. Daarbij geldt dat het aanpassen van de
organisatorische vormgeving van ProRail de aandacht van het personeel
zal doen verschuiven naar de reorganisatie en herstructurering van de
sector. 

Daarnaast ziet het kabinet dat bij een dergelijke splitsing inhoudelijk
een aantal voordelen verloren gaan en is het kabinet van mening dat dit
nadelige gevolgen heeft voor de realisatie van de kabinetsambities. Het
onderzoek voor de uitvoering van de motie Wolfson c.s. wijst uit dat het
loskoppelen van capaciteitsmanagement als nadeel heeft dat er nieuwe
interfaces ontstaan, waardoor er synergieverlies op kan treden. Zo is
door de koppeling van zowel ad hoc aanvragen en bijsturing als planning
en dienstregelingontwerp een betere kwaliteit van de treinpaden en een
efficiënter gebruik van de capaciteit mogelijk. Daarnaast is door de
koppeling van capaciteitsmanagement en verkeersleiding met het beheer
een betere benutting mogelijk door afstemming van de onderhoudsbehoefte
aan de sturing op (on)beschikbaarheid. Bovendien is, gezien het grote
aantal mutaties in de laatste 36 uur voordat de trein gaat rijden, het
loskoppelen van de railverkeersleiding van capaciteitsmanagement zeer
complex. Hierdoor ontstaat een groot risico op synergieverlies. Dit kan
ten koste gaan van de kwaliteit van het vervoerproduct waardoor de
klantbelangen minder goed worden gewaarborgd. Ook geeft dit onderzoek
aan dat het loskoppelen van verkeersleiding ertoe kan leiden dat de
afstemming tussen inframanagement en verkeersleiding bij bijvoorbeeld
verstoringen en opstarten na onderhoud minder goed kan gaan verlopen.

Het opknippen van ProRail is niet de oplossing. Het kabinet pakt wel het
risico van de mogelijke belangenverstrengeling bij beheer/verkeer
conflicten aan, door de instelling van een verplichte onafhankelijke
geschilbeslechting bij ProRail (zie hiervoor hoofdstuk twee).

3.3	Sturing door het ministerie van Verkeer en Waterstaat

De hierboven omschreven rol van ProRail als publieke dienstverlener
stelt eisen aan de sturing door het ministerie van Verkeer en
Waterstaat. Dit betreft de sturing op basis van het aandeelhouderschap,
de concessie en de subsidieverlening.

De evaluatie van de spoorwetgeving en het onderzoek door McKinsey
Evaluatie voortgang “Op de Rails” in 2008 constateren dat ProRail en
het ministerie van Verkeer en Waterstaat verschillende beelden hebben
bij de sturing van ProRail door het ministerie. In het onderzoek door
McKinsey is bijvoorbeeld een verschil van opvatting gesignaleerd over de
reikwijdte van outputsturing. 

Het kabinet neemt de onduidelijkheid weg en definieert de sturing van
ProRail als drieledig: 

outputsturing, sturing op de prestaties, zoals vastgelegd in artikel 6
van de beheerconcessie;

inputsturing, sturing op maatregelen, op het gebied van veiligheid en
milieu, zoals vastgelegd in paragraaf 4 van de beheerconcessie. Het
kabinet stelt ten aanzien van milieu en veiligheid kaders via wet- en
regelgeving en het daarop gebaseerde overheidsbeleid (bijvoorbeeld de
tweede kadernota railveiligheid). Het is belangrijk om van jaar tot jaar
in het beheerplan de maatregelen te zien die ProRail treft op deze
gebieden;

projectsturing bij onder andere de projecten van het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT). Hierbij gaat het om politiek
prioritaire projecten. De minister van Verkeer en Waterstaat kan daarmee
rechtstreeks invloed hebben op deze projecten en zal per project de
relatie met ProRail aangaan. 

Het kabinet gaat dit in de beheerconcessie expliciet opnemen. De
sturingsrelatie moet gericht zijn op de verdere verbetering van de
prestaties van ProRail. Het kabinet constateert dat de beschikbaarheid
en de betrouwbaarheid verbeterd zijn. Het onderzoek van McKinsey laat
zien dat de performance van ProRail in lijn is met andere Europese
infrastructuurbeheerders. 

Sturen door het aandeelhouderschap

Met de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid uit 2007, is een nieuwe
koers ingezet voor de rol van de aandeelhouder bij staatsdeelnemingen.
Het kabinet gaat zorgen dat deze nieuwe koers neerslaat in de statuten
van ProRail. 

Sturing door de uitoefening van het aandeelhouderschap geeft een
aanvulling op de sturing vanuit de beheerconcessie op publieke belangen.
Binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal een scheiding worden
aangebracht tussen het aandeelhouderschap van ProRail en het
concessiebeheer. Het kabinet geeft hiermee invulling aan de aanbeveling
van de Algemene Rekenkamer om het aandeelhouderschap onafhankelijk van
het beleid te positioneren. 

Zoals ook in de reacties van de ministers van Verkeer en Waterstaat en
Financiën aan de Algemene Rekenkamer is aangegeven, is er niet voor
gekozen om het aandeelhouderschap onder te brengen bij de minister van
Financiën. Dit aangezien de operationele beleidsmatige verwevenheid
tussen ProRail als deelneming en het vakdepartement zodanig is dat geen
goede scheiding aan te brengen is tussen een op zichzelf staande en
zelfstandig functionerende onderneming en beleidsmatige aspecten. De
keuze om het aandeelhouderschap van ProRail te laten invullen door het
ministerie van Verkeer en Waterstaat als vakdepartement is daarbij mede
ingegeven door het feit dat ProRail grotendeels (circa € 2 miljard per
jaar) publiek wordt gefinancierd. 

ProRail is een publieke organisatie met als kerntaak de uitvoering van
het beheer en het realiseren van de zorgtaken conform afgesproken
prestaties. De aansturing vanuit de aandeelhoudersrol is dus ook vooral
gericht op deze publieke taak van ProRail. Dit in lijn met de hierboven
uiteengezette visie van het kabinet op de rol, positionering en
aansturing van ProRail als publieke dienstverlener. 

Per 4 september 2009 komt ProRail onder het verlicht structuurregime. De
minister van Verkeer en Waterstaat behoudt door doorvoering van het
verlicht structuurregime de bevoegdheden om bestuurders te benoemen, te
belonen, te schorsen of te ontslaan. Het beloningsbeleid van ProRail
krijgt nadere invulling binnen de kaders van het deelnemingenbeleid,
waarbij de staat financiële prikkels voor het management gaat inbouwen
ten aanzien van publieke doelstellingen. Met de positionering van
ProRail onder het verlicht structuurregime behoudt de minister de
mogelijkheid om in te grijpen bij ProRail als dat noodzakelijk is.

Eigendom

Zoals in het eindrapport van de evaluatie spoorwetgeving is aangegeven,
heeft de overdracht van het juridisch eigendom van de
hoofdspoorweginfrastructuur aan de staat nog niet plaatsgevonden. Het
kabinet acht het van belang dat deze overdracht plaatsvindt. 

Met de overdracht van de infrastructuur geeft het kabinet tevens
uitvoering aan het advies van de Raad van State over de wetsvoorstellen
voor de nieuwe spoorwegwet. Net als het kabinet is de Raad van mening
dat, indien het beheer niet publiekrechtelijk geregeld is, de eigendom
van het spoornet ondubbelzinnig geregeld dient te zijn en bij de staat
dient te liggen. 

Voordat definitief werd overgegaan tot de overdracht van het eigendom
was het van belang om de consequenties in kaart te brengen. Dit is
inmiddels gebeurd en het kabinet gaat over tot het overdragen van het
eigendom. ProRail zal daarbij als uitvoeringsorganisatie van het
ministerie van Verkeer en Waterstaat namens de staat het dagelijkse
beheer in volmacht uitvoeren. Hiertoe zullen met ProRail, het ministerie
van Financiën en Domeinen operationele afspraken gemaakt worden die
ProRail in staat stellen om zonder belemmeringen dat dagelijks beheer
uit te kunnen voeren. 

Sturen op efficiency

Het kabinet vindt het van belang dat ProRail op een efficiënte wijze
uitvoering geeft aan de publieke taken en zich zakelijk en bedrijfsmatig
opstelt ten aanzien van het maatschappelijk kapitaal. Uit de evaluatie
komt naar voren dat kernactiviteiten van ProRail die meer routinematig
zijn efficiënter dan voorheen worden uitgevoerd (beheer en onderhoud).
De analyse van McKinsey ondersteunt dit. Zo scoort ProRail op het gebied
van efficiëntie en effectiviteit gemiddeld of bovengemiddeld in
vergelijking met andere Europese infrastructuurbedrijven. Daar staat
tegenover dat, terwijl de prestaties op de kerntaken van beheer en
onderhoud goed zijn, er ook een aantal zaken minder goed verloopt,
voornamelijk gerelateerd aan decentrale overheden, vervoerders en
projectmanagement. Het kabinet gaat daarom meer met nadruk sturen op
efficiency en transparantie via de subsidieverlening bij specifieke
projecten. De projectaansturing van ProRail gaat zich hierop toespitsen,
waarbij van ProRail wordt verwacht nog transparanter te opereren zowel
voor de minister van Verkeer en Waterstaat, als voor de decentrale
overheden en vervoerders. 

Sturen met het beheerplan

Het (jaarlijkse) beheerplan bevat de uitwerking van de in de concessie
neergelegde zorgplichten en geeft een overzicht van de te bereiken
prestaties. Daarbij is aangegeven wat de kosten hiervan zijn, zodat er
een onderbouwing is van de subsidieaanvraag.

Het beheerplan heeft nu geen rechtstreekse grondslag in de wet omdat dit
instrument pas aan het systeem is toegevoegd nadat de wet was
vastgesteld. Het beheerplan vormt zoals aangegeven de grondslag voor de
subsidieaanvraag van ProRail. Gezien de sturing van het kabinet op
efficiency en transparantie door de subsidieverlening en het belang van
het beheerplan hierbij, gaat het kabinet dit instrument in de
Spoorwegwet opnemen. 

Om de positie van de klant als “countervailing power” ten opzichte
van ProRail te versterken, gaat het kabinet nadere eisen stellen aan de
totstandkoming van het beheerplan. Het kabinet voert gekwalificeerd
adviesrecht met marginale toetsing in voor de klanten van ProRail ten
aanzien van het integrale beheerplan: de concessieverlenende decentrale
overheden en de vervoerders. Dit adviesrecht is gebaseerd op het
adviesrecht voor de consumentenorganisaties, zoals vormgegeven in
artikel 31 van de concessiewet. Het adviesrecht houdt in dat de
concessiehouder ten minste eenmaal per jaar advies vraagt en dat de
concessiehouder partijen in de gelegenheid stelt om overleg te voeren
voordat advies wordt uitgebracht. Het advies moet op een zodanig
tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de
door de concessiehouder te nemen beslissing. Indien het advies niet
(geheel) is gevolgd, worden afwijkingen gemotiveerd. 

Groei mogelijk maken 

De Tweede Kamer heeft aangegeven, in verband met het actieplan Groei op
het spoor en het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer, een meer concrete
groei-indicator in het concessiesysteem te willen zien. Het kabinet
vindt aandacht voor groei bij alle betrokken partijen in de spoorsector
belangrijk. 

Om het inzicht in de relatie tussen de prestaties van ProRail en de
groeidoelstelling te verbeteren, neemt het kabinet twee maatregelen. Ten
eerste vraagt het kabinet ProRail om in het beheerplan meer specifiek in
te gaan op de uitkomsten van het consultatie-overleg tussen vervoerders
en ProRail. Met name dient dan de relatie aan de orde te komen tussen de
door ProRail te realiseren randvoorwaarden voor de beschikbaarheid en de
betrouwbaarheid en de door de vervoerders te realiseren groei. Hierdoor
ontstaat inzicht in de samenhang tussen de projectsturing op de 5%
groeidoelstelling en de outputsturing van het beheer. Als tweede
maatregel om de transparantie te vergroten zal het kabinet de
vastlegging van het resultaat van de beoordeling van het beheerplan op
basis van het beoordelingskader verder verbeteren. Dit maakt ook het
proces van beoordeling transparanter. 

Vervolgens bewaakt het ministerie van Verkeer en Waterstaat de voortgang
op basis van de kwartaalrapportages van ProRail. Met deze maatregelen
geeft het kabinet invulling aan de aanbeveling van de Algemene
Rekenkamer met betrekking tot sturen op beleidsdoelen.      

Interventie- en handhavingsinstrumentarium 

Bij gerichte aansturing hoort goed inzetbaar en verfijnd handhavings-
instrumentarium. De aansturing van ProRail door het ministerie van
Verkeer en Waterstaat is onderwerp geweest van het genoemde onderzoek
door de Algemene Rekenkamer. EĂ©n van de conclusies is dat de
interventieladder van de minister van Verkeer en Waterstaat verbeterd
kan worden. 

Het kabinet neemt de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over en
breidt het handhavingsinstrumentarium uit. Het kabinet denkt daarbij,
mede op basis van de ervaringen met de handhaving in 2008 (het eerste
jaar na outputsturing), in ieder geval aan de invoering van het
boete-instrumentarium. Daarnaast onderzoekt het Kabinet de mogelijkheden
en voor- en nadelen van toevoeging van een aanwijzingsbevoegdheid in de
wetgeving. Het voorstel van de Algemene Rekenkamer, namelijk het
opschorten van een deel van de subsidie, gaat het kabinet betrekken bij
een onderzoek naar aanvullende interventiemogelijkheden op basis van de
subsidierelatie. De precieze operationalisering hiervan, zoals de
toepassing van deze nieuwe instrumenten op de verplichtingen uit de
beheerconcessie, zal de komende periode nader worden uitgewerkt. 

 

3.4	Klantgerichtheid 

Uit het onderzoek van McKinsey komt naar voren dat ProRail nog
onvoldoende een klantgerichte organisatie is, die zowel decentrale
overheden als vervoerders als klant beschouwt. De tevredenheid onder
deze klanten laat in 2007 een daling zien. Voor lokale overheden komt de
ontevredenheid vooral voort uit het niet nakomen van beloftes,
onzekerheid rondom doorlooptijd van projecten en gebrek aan
transparantie bij ProRail. Voor vervoerders is de voornaamste bron van
ontevredenheid gebrekkige communicatie, gebrek aan transparantie en
onvoldoende klantgerichtheid.

De Visitatiecommissie constateert dat vrijwel alle partijen aangeven dat
er op het punt van communicatie sinds medio 2008 sprake is van een
positieve ontwikkeling. Vervoerders en decentrale overheden hebben
moeten wennen aan de nieuwe ordening. ProRail heeft zich moeten richten
op de klanten, die zo goed mogelijk bediend moeten worden. Dit vereist
een cultuuromslag bij ProRail, waarvan de Visitatiecommissie constateert
dat die gaande is.

Het kabinet vindt het belangrijk dat deze cultuuromslag met kracht wordt
voortgezet. Het kabinet neemt meerdere maatregelen op het gebied van de
samenwerking met de vervoerders (in hoofdstuk twee) en voor de relatie
met de decentrale overheden (in hoofdstuk vijf). Het betreft maatregelen
zoals de verduidelijking en differentiatie van de gebruiksvergoeding,
differentiatie van de prestaties en het opnemen van een
prestatie-indicator “werken voor derden” in het beheerplan. Ook
voert het kabinet, zoals aangegeven in paragraaf 3.3, gekwalificeerd
adviesrecht met marginale toetsing in voor de klanten van ProRail. 

3.5 	Omvang en duur beheerconcessie 

Omvang beheerconcessie

Het kabinet vindt de samenhang van het spoornet van groot belang. Gezien
de samenhang van het Nederlandse spoornet acht het kabinet het niet
wenselijk om het beheer te decentraliseren dan wel aan te besteden. Uit
onderzoek naar aanleiding van artikel 25 van de beheerconcessie is ook
gebleken dat het Nederlandse spoornet vanwege de verwevenheid, zeer
complex is. Splitsing van het beheernetwerk leidt tot extra risico’s
en interfaces. Daarom kiest het kabinet voor Ă©Ă©n beheerder en een
integrale beheerconcessie. ProRail is daarbij de uitvoeringsorganisatie
van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en beheerder van de
hoofdspoorweginfrastructuur. Alleen het beheer van eventueel losliggende
delen kan mogelijk door een andere beheerder worden uitgevoerd. Het
kabinet wacht hiertoe wel de evaluatie van Randstadrail af. Bovendien
bestudeert het kabinet de mogelijkheden omtrent het beheer van de
Betuweroute, zoals toegezegd aan de Tweede Kamer.

Duur beheerconcessie

In de oorspronkelijke plannen was het de bedoeling de beheerconcessie
voor onbepaalde tijd te verlenen. Een belangrijke overweging voor een
duur van onbepaalde tijd is dat qua aard van de werkzaamheden van de
beheerder een zeer langlopende concessie voor de hand ligt. De
levensduur van spoorinfrastructuur ligt meestal tussen de 30 jaar
(systemen) en 70 jaar (kunstwerken). Om de beheerder in staat te stellen
te optimaliseren tussen vernieuwing, vervanging en onderhoud, het
zogenaamde levenscyclus management, was een langdurige concessie
gewenst. Op verzoek van de Tweede Kamer is de duur van de
beheerconcessie eindig gemaakt en gekoppeld aan de duur van de
vervoerconcessie.

Omdat het kabinet ProRail positioneert als de uitvoeringsorganisatie met
de focus op de publieke taak en de klanten, omdat het kabinet het beheer
niet opsplitst en vanwege de overwegingen van levenscyclus management,
ligt het in de rede een beheerconcessie voor onbepaalde tijd te geven.
Het kabinet doet dat nu nog niet. 

Het kabinet intensiveert in de komende tijd zijn rol als aandeelhouder,
toezichthouder en als subsidiegever van de beheerder. Het kabinet
bepaalt uiterlijk 2010 de concessieduur, op basis van de ervaringen met
de invulling die ProRail geeft aan de publieke taak en de focus op de
klant. 

 

3.6	Samenvatting 

Het kabinet positioneert ProRail nadrukkelijker als publieke
dienstverlener die zich moet focussen op de kerntaken. Het kabinet gaat
de publieke belangen en daarvan afgeleide taken nader invullen in de
statuten van ProRail. Wat het kabinet betreft, zijn voor ProRail de
kernbegrippen: klantgerichtheid tegenover zowel vervoerders als
decentrale overheden, transparantie, maatschappelijk verantwoord,
efficiënt, effectief en daarmee bewustzijn van de unieke
maatschappelijke positie. Het kabinet gaat ProRail vanuit deze visie
expliciet aansturen op basis van het aandeelhouderschap, de
beheerconcessie en de projectsturing. Het kabinet neemt de
onduidelijkheid in de sturingsrelatie tussen het ministerie van Verkeer
en Waterstaat en ProRail weg en breidt daarnaast het
handhavingsinstrumentarium uit. 

 

De cultuuromslag bij ProRail naar een meer klantgerichte organisatie,
gericht op maatwerk en differentiatie, moet met kracht worden
voortgezet. Het kabinet neemt meerdere maatregelen op het gebied van de
verbetering van de samenwerking met de vervoerders en voor de relatie
tussen ProRail en de decentrale overheden. Het betreft maatregelen zoals
de verduidelijking en de differentiatie van de gebruiksvergoeding,
differentiatie van de prestaties en een prestatie-indicator ‘werken
voor derden’ in het beheerplan. Ook voert het kabinet voor het
beheerplan gekwalificeerd adviesrecht met marginale toetsing in voor de
klanten van ProRail (de vervoerders en de concessieverlenende decentrale
overheden).

 

Omdat het kabinet ProRail positioneert als de uitvoeringsorganisatie
waarbij de focus zich richt op de publieke taak en de klanten en omdat
het kabinet het beheer niet opsplitst, ligt het in de rede om vanaf 2015
opnieuw de beheerconcessie aan ProRail te verlenen. Het kabinet bepaalt
uiterlijk eind 2010 de concessieduur, op basis van de ervaringen met de
invulling die ProRail geeft aan de publieke taak en de focus op de
klant. 

4.	Publieke sturing van NS

Uit de evaluatie komen de volgende agendapunten voor verbetering:

de (financiële) informatievoorziening van NS naar VenW;

het spanningsveld tussen aansturing op hoofdlijnen en politieke
verantwoording;

het vervoerplan heeft geen rechtstreekse grondslag in de wet;

de aandacht voor handhaafbare resultaatafspraken over toegankelijkheid
voor reizigers met een functiebeperking; 

de handhaving door VenW van vervoerprestaties bij outputsturing;

Consumentenorganisaties hebben behoefte aan een meer inhoudelijke
toetsing van het al dan niet overnemen van adviezen door NS.

Uit de evaluatie blijkt dat de prestaties die NS realiseert op veel
onderdelen zijn verbeterd. Zo is de aankomstpunctualiteit gestegen van
rond de 80% in 2001 naar circa 87% in 2007 en 2008, ook was het algemene
klantoordeel in 2007 nog nooit zo hoog. Dit is, gecombineerd met de
groei in de afgelopen jaren van rond de 4%, een aanzienlijke prestatie.
Ook de Visitatiecommissie merkt op dat de prestaties in de recente jaren
over het algemeen duidelijk in de lift zitten en de grote problemen van
het begin van deze eeuw achter ons liggen.  

Ook voor de toekomst heeft het kabinet een groeiambitie voor het
personenvervoer per spoor en heeft het geld vrijgemaakt om de capaciteit
en daarmee het aanbod en de kwaliteit van het spoorvervoer te
verbeteren. Om deze ambities mogelijk te maken en de lijn van goede
prestaties voort te zetten, wordt de sturing van NS aangescherpt. Zo
wordt in de sturingsrelatie een indicator reizigerspunctualiteit
geĂŻmplementeerd die de relevantie voor de reiziger vergroot en wordt
het handhavinginstrumentarium uitgebreid. Ook gaat het kabinet via het
aandeelhouderschap nadrukkelijker op publieke belangen sturen. Daarnaast
zal het kabinet vanaf 2009 meer aandacht aan de efficiëntie van het te
leveren vervoerproduct besteden.

Voor NS is de reiziger steeds meer centraal komen te staan in haar
handelen. Bij het verlenen van diensten aan andere partijen, zoals
regionale overheden en vervoerders, stelt NS zich echter nog onvoldoende
op als dienstverlenende organisatie, aldus de Visitatiecommissie. Om dit
te verbeteren, treft het kabinet diverse maatregelen die in de
hoofdstukken twee en vijf zijn beschreven, zoals nadere regelgeving voor
het gebruik van bijkomende diensten en voorzieningen en het verbeteren
van de positie van regionale partijen op stations.

4.1	Reizigersbelangen goed geborgd

De reizigers staan centraal en komen steeds meer centraal te staan in
het denken en handelen van NS als vervoerder en van de overheid als
concessieverlener en aandeelhouder. Zowel vanuit de concessie als vanuit
het aandeelhouderschap stuurt het kabinet NS aan om het belang van de
reiziger te dienen. De overheid rekent NS bijvoorbeeld af op
klantoordelen over prestaties, zoals de reinheid van de trein en de
punctualiteit. Uit de evaluatie blijkt dat partijen, waaronder de
consumentenorganisaties, de prestatie-indicatoren uit het vervoerplan in
belangrijke mate overeen vinden komen met de kwaliteitsaspecten die de
reiziger van belang vindt. Het kabinet heeft als aandeelhouder de
variabele beloning van de bestuurders van NS voor 75% afhankelijk
gemaakt van de vervoerprestaties, die zijn gebaseerd op zes indicatoren
waarvan vier klantoordelen. 

In aanvulling op de sturing door de overheid vormen de
consumentenorganisaties een stevige “countervailing power”. Uit de
evaluatie blijkt dat zij zowel door het informele overleg, door de
formele adviezen op basis van gekwalificeerd advies met marginale
toetsing, als door hun contacten met de pers en de politiek invloed
hebben op NS. Ook het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar
Vervoer (Locov), waarin NS (als concessiehouder), het ministerie van
Verkeer en Waterstaat (als concessieverlener) en zeven
consumentenorganisaties elkaar regelmatig treffen, draagt bij aan de
versterking van de positie van de reizigers, waaronder die met een
functiebeperking.

De in 2006 ingestelde OV-ambassadeur en de invulling van deze functie
door mevrouw Van Nieuwenhoven heeft de afgelopen jaren bijgedragen aan
een betere positie van de reiziger. De OV-ambassadeur heeft een sterke
focus op de reiziger gekozen en een bemiddelende rol gespeeld in
conflicten. De aanstelling van mevrouw Van Nieuwenhoven is met 2 jaar
verlengd. 

Om de positie van consumenten ook bij klachten te versterken, heeft de
minister van Verkeer en Waterstaat aan de reizigersvereniging Rover een
subsidie verleend om een OV-loket in te richten. Bij dit loket kunnen
reizigers terecht met vragen en worden ze geĂŻnformeerd over hun rechten
en plichten ten aanzien van vervoerders. Ook geeft het OV-loket aan hoe
reizigers een klacht kunnen indienen bij een vervoerder. Het OV-loket
kan klachten bundelen en zo inzicht geven in trends en daarmee
vervoerbedrijven prikkelen om hun klachten beter af te handelen.  

Gezien bovenstaande is het kabinet van mening dat het belang van de
reizigers in de relatie tot NS voldoende is geborgd.

4.2	Groei mogelijk maken

De Tweede Kamer wil, mede in verband met het actieplan Groei op het
spoor en het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer, een meer concrete
groei-indicator in de concessie opnemen. De minister heeft in de Tweede
Kamer aangegeven dat de ontwikkeling van een indicator voor
reizigersgroei zal worden meegenomen bij de evaluatie van de
spoorwetgeving. 

Het kabinet vindt aandacht voor groei bij alle betrokken partijen in de
spoorsector belangrijk. Het kabinet is van mening dat een
groei-indicator in het jaarlijkse vervoerplan niet het geschikte
instrument is om groei te stimuleren. Zoals ook uit een onderzoek van
het Kennisinstituut voor Mobiliteit uit 2008 blijkt, is groei voor een
groot deel namelijk afhankelijk van niet door NS te beĂŻnvloeden
factoren, zoals demografische en economische ontwikkelingen (economische
groei, files, brandstofprijzen). Dit laat echter onverlet dat het
kabinet van zowel NS als ProRail verwacht dat zij zich inzetten om de
groeiambitie van het kabinet te realiseren.

In de vervoerconcessie heeft NS de zorgplicht, uitgewerkt in een
rapportageverplichting, om het aangeboden vervoer te richten op
reizigersgroei. 

Groei is alleen mogelijk als NS in een goede samenwerking met ProRail,
bijvoorbeeld voor wat betreft betrouwbaarheid en beschikbaarheid van de
infrastructuur, afspraken maakt. Om ervoor te zorgen en te kunnen
toetsen dat de juiste afstemming plaatsvindt, dienen ProRail en NS
respectievelijk het beheer- en het vervoerplan over en weer te
consulteren en aan de minister van Verkeer en Waterstaat te motiveren
als wordt afgeweken van de inbreng in het consultatieproces. Vervolgens
bewaakt het ministerie de voortgang van het uitwerken van deze plannen
op basis van de halfjaarrapportages van NS.

4.3	Sturen op vervoerprestaties

Uit de evaluatie komt naar voren dat de afspraken over vervoerprestaties
in de vervoerconcessie een goed instrument zijn om de publieke belangen
te borgen. De combinatie van sturing op jaarlijks verbeterende
prestaties en de beperking van de tariefstijging van beschermde
kaartsoorten leidt tot een kwalitatief hoogstaand vervoerproduct tegen
een redelijke prijs. De evaluatie geeft geen aanleiding om het
tariefartikel aan te passen. De tariefstijgingen van de afgelopen jaren
passen binnen de concessievoorwaarden en waren in 2006 en 2007
vergelijkbaar met de ontwikkeling van de consumentenprijzen. De inzet
van NS, maar ook het Herstelplan uit 2003, dat heeft geleid tot meer
betrouwbare infrastructuur, hebben de afgelopen jaren bijgedragen aan
prestatieherstel. Het is gunstig geweest dat NS met de vervoerconcessie
duidelijkheid kreeg over de positie tot 2015 en daardoor langjarige
investeringen in materieel kon doen. Daarnaast was in die jaren ook
sprake van een positieve economische ontwikkeling. De stapsgewijze
professionalisering die NS in de jaren 2005-2007 heeft doorgemaakt,
maakte het mogelijk om sinds 1 januari 2008 over te gaan op
outputsturing op alle prestatie-indicatoren. 

Om groei mogelijk te maken en de prestaties verder te verbeteren, ziet
het kabinet op een aantal onderdelen van de vervoerconcessie noodzaak
tot verbeteringen:

Nieuwe prestatie-indicatoren 

Voor enkele indicatoren is sprake van voortschrijdend inzicht. Zo zal de
norm voor aankomstpunctualiteit vanaf het vervoerplan van 2010 worden
gewijzigd van drie minuten naar de, in de EU meer gebruikelijke, norm
van vijf minuten, waarvoor uiteraard een hogere instelwaarde van de
prestatie-indicator geldt dan voor de norm van drie minuten. NS en de
consumentenorganisaties hebben verder gezamenlijk gezocht naar betere
indicatoren voor punctualiteit en zitplaatskans. Hieruit zijn twee
nieuwe indicatoren ontstaan die als informatie-item zijn opgenomen in
het vervoerplan van 2009: reizigerspunctualiteit en vervoerscapaciteit.
Met deze nieuwe indicatoren wordt in 2009 ervaring opgedaan. Als ze goed
blijken te werken, zal NS de nieuwe indicatoren voorzien van afrekenbare
grenswaarden in het vervoerplan van 2010. Deze indicatoren komen dan in
de plaats van de indicatoren punctualiteit en zitplaatskans.

Toegankelijkheid van de trein

De implementatie van het Stappenplan Toegankelijkheid van het openbaar
vervoer voor reizigers met een functiebeperking ligt op stoom. ProRail
ziet kans om op onderdelen te versnellen. Voor NS brengt het versneld
inzetten van nieuwe of aanpassen van bestaande treinstellen te hoge
kosten met zich mee. Hier biedt het systeem van assistentieverlening
voor de komende tijd uitkomst totdat de stations en het materieel
overeenkomstig het Stappenplan zijn aangepast. De evaluatie vraagt
aandacht voor de handhaafbaarheid van de afspraken over
toegankelijkheid. De toegankelijkheid is gewaarborgd doordat in
(Europese) wet- en regelgeving, de concessies en het Stappenplan op de
verschillende delen van de keten (stations, perrons en spoorvoertuigen)
eisen zijn gesteld aan de toegankelijkheid. Dit pakket aan maatregelen
geeft mogelijkheden om af te dwingen dat het gehele spoorsysteem
toegankelijk wordt.

In de vervoersconcessie is opgenomen dat gestreefd wordt naar een
toegankelijk OV in 2030 en dat de Wet gelijke behandeling op grond van
handicap of chronische ziekte op het OV van toepassing zal worden via
een AMvB. NS geeft in het vervoerplan 2009 aan op basis van het
Stappenplan te zullen voldoen aan de normen voor deze beleidsambities.
ProRail wordt via de kernprestatie-indicator (KPI) toegankelijkheid
afgerekend op de prestaties. In het beheerplan 2009 geeft ProRail aan
een bijgestelde realistische planning te hebben die op koers ligt ten
opzichte van de einddoelstellingen uit het Stappenplan.

Daarnaast is op 1 juli 2008 Europese regelgeving (technische
specificaties inzake interoperabiliteit voor personen met beperkte
mobiliteit, afgekort TSI PRM) in werking getreden die de
toegankelijkheid van nieuwe spoorvoertuigen waarborgt. Indien voertuigen
die na de datum van inwerkingtreding van deze TSI zijn besteld, niet aan
de eisen van toegankelijkheid voldoen, zullen ze door de IVW niet worden
toegelaten tot het spoor. Hierdoor vindt een uitfasering van niet
toegankelijke treinen plaats. 

De Europese Passagiersrechten Verordening die in 2009 van kracht wordt,
stelt Europese minimumeisen voor informatieverschaffing en bijstand aan
personen met verminderde mobiliteit. Dit zowel voor wat betreft de
kaartverkoop als tijdens de reis op het station en in de trein. Het
algemene beeld is dat de huidige eisen in Nederland en de wijze waarop
deze door de vervoerders en ProRail worden ingevuld, al maken dat wordt
voldaan aan dit minimumniveau. Het minimumniveau van de Verordening
geldt zowel voor de binnenlandse als de internationale treinreiziger.   

Inbreng Tweede Kamer dienstregeling

Uit de evaluatie komt naar voren dat er een spanningsveld bestaat tussen
aansturing op hoofdlijnen en politieke verantwoording. Dit is voor een
deel te verklaren door de transitie naar outputsturing. Voor een ander
deel zal deze spanning altijd blijven bestaan. Een voorbeeld van deze
spanning zijn de debatten over de dienstregeling 2007 geweest. Het
betrof de meest ingrijpende wijziging in de dienstregeling sinds 1970.
De Tweede Kamer heeft op veel onderdelen van deze dienstregeling inbreng
gegeven (bijvoorbeeld rij- en reissnelheden en bediening en sluiting van
stations). Bij debatten in de Tweede Kamer over de dienstregeling 2007
hebben Kamerleden aangegeven eerder betrokken te willen zijn bij
toekomstige wijzigingen in de dienstregeling. Deze wens heeft geleid tot
de motie Slob c.s. (in 2006), waarin een deel van de Kamer vraagt om
meer invloed op de totstandkoming van de dienstregeling. De Tweede Kamer
wil het vervoerplan voor, in plaats van na, de instemming van de
minister van Verkeer en Waterstaat ontvangen. 

Het kabinet begrijpt dat de Tweede Kamer in een zo vroeg mogelijk
stadium geĂŻnformeerd wil worden over wijzigingen in de dienstregeling
die immers gevolgen hebben voor een groot aantal OV reizigers. Het
kabinet neemt daarom in de concessie op dat NS in het vervoerplan grote
wijzigingen in de dienstregeling tijdig (minimaal in het vervoerplan een
jaar voorafgaand aan ingang van de wijziging) aankondigt en beschrijft.
Aanvullende informatie die de minister van Verkeer en Waterstaat over
deze dienstregelingwijzigingen ontvangt, deelt de minister in een zo
vroeg mogelijk stadium met de Tweede Kamer. Aan de hand van de
beschrijving in het vervoerplan en de nadere informatie kan dan het
gesprek met de Kamer plaatsvinden. Voor kleine wijzigingen geeft de
huidige lijn, waarbij de minister met wijzigingen in de dienstregeling
instemt via het vervoerplan na advies van de consumentenorganisaties en
decentrale overheden, voldoende waarborgen voor de borging van
reizigersbelangen. Tot 2015 zijn er twee grote wijzigingsmomenten
voorzien: Ă©Ă©n bij de ingebruikname van de HSL en Ă©Ă©n bij de
dienstregeling 2012/13 bij het in gebruik nemen van de Hanzelijn.

Vervoerplan

Het vervoerplan heeft nu geen rechtstreekse grondslag in de wet omdat
dit instrument aan het systeem is toegevoegd nadat de wet was
vastgesteld. Gezien de belangrijke rol die dit jaarlijkse plan speelt in
de aansturing van NS, gaat het kabinet dit instrument in de Wet
personenvervoer 2000 opnemen.

4.4	Interventie- en handhavingsinstrumentarium

Uit de evaluatie komt naar voren dat het handhavingsinstrument van
overleg- en informatieplicht in het algemeen goed werkt, maar soms zijn
hardere maatregelen nodig. Bijvoorbeeld omdat bepaalde financiële
informatie niet wordt verstrekt. Met het instrument dat daarvoor het
meest geëigend is, de last onder dwangsom, is tot de overgang naar
outputsturing beperkt ervaring opgedaan. 

Het opleggen van een dwangsom bleek een langdurig proces. Het kabinet
zal daarom het handhavingsinstrumentarium uitbreiden. Het kabinet denkt
daarbij, mede op basis van de ervaringen met de handhaving in 2008 (het
eerste jaar na outputsturing) in ieder geval aan een boete. Daarnaast
onderzoekt het Kabinet de mogelijkheden en voor- en nadelen van
toevoeging van een aanwijzingsbevoegdheid in de wetgeving. Vervolgens
dient bekeken te worden op welke verplichtingen uit de vervoerconcessie
deze nieuwe instrumenten kunnen worden toegepast. 

De ultieme sanctie vormt het intrekken van de vervoerconcessie. Voor
deze situatie is een regeling getroffen, die aan de vervoerconcessie zal
worden toegevoegd. Deze regeling waarborgt de beschikbaarstelling van de
aan de vervoerconcessie gerelateerde productiemiddelen aan de opvolgende
concessiehouder. Overigens dient opgemerkt te worden dat in alle
gevallen de werknemers, uitgezonderd het topmanagement, op grond van de
Wet personenvervoer 2000, rechtsbescherming genieten. Er ligt een
wetsvoorstel voor om deze bepaling die aanvankelijk een looptijd kende
tot 2010, definitief in de wet vast te leggen.

4.5	Efficiëntie door introductie concessieprijs

Het kabinet kiest ervoor om meer te gaan sturen op efficiëntie, onder
andere door NS vanaf 2009 een concessieprijs te laten betalen en de
afspraken over de financiële informatievoorziening meer in detail in te
vullen. Vanuit de aandeelhouder wordt op efficiëntie op concernniveau
gestuurd onder andere door een rendementseis te stellen. De
vervoerconcessie bevat een aantal prikkels voor efficiëntiesturing door
de beperking van de jaarlijkse tariefstijging voor beschermde
kaartsoorten gecombineerd met een jaarlijkse financiële verantwoording
en de vereiste verbetering van prestaties. 

Het kabinet komt met deze maatregelen tegemoet aan de breed gesteunde
motie van de Tweede Kamer, waarin het belang van sturing op
kostenefficiëntie c.q. kosteneffectiviteit van NS en ProRail nog eens
is benadrukt. Ook spelen deze veranderingen in de vervoerconcessie in op
de opmerking van de Visitatiecommissie dat er in deze concessie te
weinig aandacht bestaat voor de doelmatigheid (efficiëntie) van het te
leveren vervoerproduct.  

Concessieprijs

NS gaat vanaf 2009 een concessieprijs betalen voor het exclusieve recht
dat voor het hoofdrailnet is verkregen. De concessieprijs is zowel in
1999 als in 2004 op € 0 vastgesteld, op basis van de verwachte
financiële resultaten op het hoofdrailnet en om de rust in de
spoorsector terug te krijgen. Op dit moment echter blijkt het mogelijk
en wenselijk dat NS jaarlijks een concessieprijs betaalt voor het
exclusieve recht dat de overheid aan NS met de vervoerconcessie heeft
gegund, aangezien de resultaten beter zijn dan destijds verwacht. De
opbrengst van deze concessieprijs wordt ingezet voor het Programma
Hoogfrequent Spoorvervoer (totaal 4,5 miljard euro). Zoals in de
begroting is aangekondigd, wordt dekking van Programma Hoogfrequent
Spoorvervoer verder in belangrijke mate beoogd door een
vermogensconversie (uitkering superdividend) vanuit NS naar ProRail.  

Transparantie: financiële informatievoorziening

Uit de evaluatie komt naar voren dat de informatievoorziening van NS
over financiële gegevens te wensen over laat. De Visitatiecommissie
geeft daarbij aan dat deze informatie van belang is om een beter beeld
te kunnen vormen over de efficiëntie van NS. De discussie tussen NS en
het ministerie van Verkeer en Waterstaat spitst zich met name toe op de
wijze van rapportage en aanlevering en de definitie- en
stelselwijzigingen in de boekhouding van NS. Het kabinet gaat de
afspraken over de financiële informatie die NS aan de minister van
Verkeer en Waterstaat op basis van de vervoerconcessie moet aanleveren,
meer in detail vastleggen in de vervoerconcessie. Met deze gegevens
bouwt de minister een betrouwbare set van gegevens op en is de
ontwikkeling van de efficiëntie jaarlijks beter te monitoren. Deze
gegevens bieden de mogelijkheid om bij een eventuele nieuwe
concessieverlening aan NS te bekijken in hoeverre de kosten, opbrengsten
en het geĂŻnvesteerde vermogen van de fysieke stationslocaties van
invloed zijn op de resultaten op het hoofdrailnet en of deze moeten
worden meegenomen in de financiële verantwoording over het
hoofdrailnet. 

4.6	Reikwijdte en samenloop hoofdrailnet

Uit de evaluatie blijkt dat de voorgenomen decentralisatie van de
uitlopers en losliggende delen van het spoornetwerk is voltooid. De
prestatie-ontwikkeling op deze lijnen is positief. Het aantal reizigers
is toegenomen en de kwaliteit van de dienstverlening (waaronder de
afstemming met bijvoorbeeld busvervoer) is verbeterd. Daarbij merkt de
Visitatiecommissie op dat regionaal vervoer, in tegenstelling tot het
vervoer op het hoofdrailnet, gesubsidieerd is en zal blijven. Ook
kenmerkt het vervoer over het hoofdrailnet zich door een veel grotere
complexiteit en onderlinge samenhang dan deze losliggende regionale
delen.

Een aantal lijnen waarvoor decentralisatie is overwogen, is uiteindelijk
weer toegevoegd aan het hoofdrailnet vanwege de samenhang met de
diensten op het hoofdrailnet. Dit betreft bijvoorbeeld de lijn
Alkmaar-Den Helder, die op verzoek van de Tweede Kamer aan het
hoofdrailnet is toegevoegd. De Kamer wees erop dat deze lijn onderdeel
vormt van het kernnet waarmee alle landsdelen bereikbaar moeten zijn.  

De evaluatie laat ook zien dat decentrale overheden en vervoerders nog
mogelijkheden zien om de afstemming en samenloop met vervoersdiensten op
het hoofdrailnet te verbeteren. In dat kader zal het kabinet onderzoeken
hoe de samenloop met de bestaande regionale concessies in de nieuwe
concessie vanaf 2015 kan worden vormgegeven. Bij het onderzoek worden
opties voor het uitbreiden van samenloop onder andere getoetst op de
volgende criteria: logistieke inpasbaarheid, exploitatiekosten,
maatschappelijke opbrengsten en gevolgen voor de kwaliteit van het
treinproduct (reistijden, aantal overstappen). Dit onderzoek zal in
overleg met betrokken partijen worden uitgevoerd en is uiterlijk in 2010
gereed.

Voor de korte termijn kiest het kabinet ervoor om te verduidelijken
onder welke voorwaarden samenloop tussen bestaande regionale
vervoerconcessies en de concessie voor het hoofdrailnet mogelijk is. Het
kabinet gaat daartoe gedurende de looptijd van de huidige concessie de
afspraken monitoren die daarover tussen NS en deze vervoerders worden
gemaakt. In hoofdstuk vijf, over decentrale overheden en regionale
spoorvervoerders, is dat verder uitgewerkt. 

Het kabinet ziet nog steeds voordelen om, in het verlengde van de
kabinetsvisie in De Derde Eeuw Spoor, het huidige hoofdrailnet intact te
laten gezien de grote vervoerkundige, commerciële en logistieke
samenhang en verwevenheid van het personenvervoer. Het hoofdrailnet kent
een knooppuntstructuur waarin stoptreinen een ‘feederfunctie’ hebben
voor het intercity vervoer. Het verder opknippen van het hoofdrailnet,
kan deze toevoer verstoren en leiden tot een verslechtering van de
dienstverlening aan de reiziger. De reiziger zal waarschijnlijk vaker
moeten overstappen en minder goede aansluitingen krijgen, waardoor de
bereikbaarheid van de landsdelen verslechtert. Ook het opstarten na
verstoringen in de treindienst wordt complexer met meerdere vervoerders.


Een geĂŻntegreerd, samenhangend hoofdrailnet is van belang om de
ambities van het kabinet voor groei en spoorboekloos rijden waar te
maken. Het vergroten van het aantal treinen en accommoderen van groei op
het hoofdrailnet vraagt om Ă©Ă©n vervoerder. Het hoofdrailnet is nu al
Ă©Ă©n van de meest dicht bereden netwerken ter wereld met een hoge
punctualiteit. Het opknippen van zo’n dichtbereden net, waar de
frequenties in de toekomst worden verhoogd, kan de punctualiteit in
gevaar brengen vanwege de complexe afstemming tussen verschillende
vervoerders. 

Ondanks de voordelen die het kabinet aan een samenhangend hoofdrailnet
verbindt, ziet het kabinet mede gezien de aanbeveling van de
Visitatiecommissie, de noodzaak een onderzoek te verrichten naar
alternatieve modellen voor de reikwijdte van het hoofdrailnet en de
voor- en nadelen van verschillende keuzen die hiervoor gemaakt kunnen
worden in beeld te brengen. Dit onderzoek is uiterlijk in 2010 gereed.

4.7	Concessie vanaf 2015 

Het kabinet zal uiterlijk eind 2010 een besluit nemen over het verlenen
van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet vanaf 2015. Dit is in lijn
met de aanbevelingen van de Visitatiecommissie ruim voor 2015
duidelijkheid te verschaffen en voldoende tijd te bieden om de invulling
van de nieuwe concessie zorgvuldig voor te bereiden. Het kabinet
constateert dat de huidige concessiehouder de afgelopen jaren
aanzienlijke prestatieverbeteringen heeft gerealiseerd. Dat er nu nog
geen beslissing wordt genomen, is onder andere gelegen in het feit dat
er pas vier jaar ervaring met de huidige concessie is (die is verleend
voor een tienjarige periode). Dat is onvoldoende om nu een definitieve
uitspraak te doen over de verlenging van deze tienjarige periode of over
de verlening van een nieuwe concessie vanaf 2015. Ook wil het kabinet
eerst onderzoek doen naar de vormgeving van samenloop en de reikwijdte
van het hoofdrailnet zodat de uitkomsten bij de vormgeving van de nieuwe
concessie kunnen worden meegenomen.

NS heeft volgens het kabinet als nationale personenvervoerder op het
hoofdrailnet de opdracht om een zo groot mogelijk deel van de
Nederlandse mobiliteitsbehoefte te accommoderen en de kwaliteit van het
spoorvervoer in Nederland te verbeteren.  Gelet op deze opdracht, de
prestaties van NS in de afgelopen jaren en onder de randvoorwaarde van
medewerking van NS aan het aanscherpen van de concessie beziet het
kabinet of, en zo ja onder welke voorwaarden, de concessie vanaf 2015
opnieuw onderhands aan NS wordt gegund. Dat is onder de nieuwe
EU-regelgeving ook nog steeds mogelijk. 

4.8	Aandeelhouder stuurt op publieke belangen

Het kabinet heeft met de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid uit 2007,
een nieuwe koers ingezet voor de rol van de aandeelhouder bij
staatsdeelnemingen. De staat gaat zich als aandeelhouder actiever
opstellen en in aanvulling op efficiëntie ook op publieke belangen
sturen. Een goed voorbeeld hiervan is dat de variabele beloning van
bestuurders van de NV NS voor een 75% afhankelijk is van de
vervoersprestaties waarvan een positieve prikkel uitgaat. Deze insteek
sluit aan bij het advies van de Visitatiecommissie om tot een meer
eenduidige publieke sturing vanuit zowel de concessie als het
aandeelhouderschap te komen. De staat heeft daarbij de inzet om
deelnemingen niet te privatiseren tenzij daar goede argumenten voor
zijn. Daarmee is de staat overgestapt van de lijn “privaat, tenzij”
naar de lijn “publiek, tenzij”. Sturing vanuit het
aandeelhouderschap beperkt zich tot sturing op hoofdlijnen aangezien de
dagelijkse bedrijfsvoering conform het vennootschapsrecht op afstand van
de aandeelhouder is geplaatst. De aandeelhouder begeeft zich zogezegd op
"arm's length" van die uitvoering. Directe inmenging van de
aandeelhouder met de dagelijkse gang van zaken bij de onderneming
verhoudt zich moeilijk met het aandeelhouderschap. Met de toepassing van
het verlichte structuurregime op NS per 1 oktober 2004 kan de
aandeelhouder namelijk individuele bestuurders benoemen, schorsen en
ontslaan.

Het ministerie van Financiën treedt sinds 1 januari 2005 namens de
staat op als aandeelhouder van de NV NS. Het nieuwe deelnemingenbeleid
betekent voor de NV NS dat de staat in aanvulling op efficiëntie: 

zorgt dat de strategie van de onderneming verenigbaar is met de publieke
belangen waarbij bezien wordt of de statutaire doelomschrijving
voldoende in lijn is met de publieke belangen;

toetst of belangrijke investeringsvoorstellen zich verhouden met de
strategische koers;

kritisch gaat bezien of drempelbedragen voor investeringen waarmee de
aandeelhouder moet instemmen naar beneden dienen te worden bijgesteld;
en:

waar mogelijk in aanvulling op het bestaande beloningsbeleid financiële
prikkels voor het management gaat inbouwen op financieel gebied en ten
aanzien van publieke doelstellingen.

Het ministerie van Financiën gaat intensiever samenwerken met de
vakdepartementen bij de uitwerking van het nieuwe deelnemingenbeleid.
Voor NS wordt hieraan reeds invulling gegeven.

4.9	Samenvatting 

De prestaties van NS laten een positieve ontwikkeling zien. Uit de
evaluatie komt naar voren dat de afspraken over vervoerprestaties in de
vervoerconcessie een goed instrument zijn om deze prestaties te sturen.
Om de lijn van goede prestaties voort te zetten en groei te stimuleren,
ziet het kabinet de noodzaak om op onderdelen de huidige
vervoerconcessie aan te passen door:

het testen en mogelijk vervangen van een aantal prestatie-indicatoren; 

het aanpassen van de rapportageverplichting van NS over groei;

het opnemen van een beschrijving van grootschalige wijzigingen van de
dienstregeling in het vervoerplan;

het opnemen van een regeling voor overdracht van aan de vervoerconcessie
gerelateerde productiemiddelen; en:

het toevoegen van een concessieprijs en het vergroten van de financiële
transparantie.

 

Het kabinet gaat daarnaast het vervoerplan een wettelijke grondslag
geven. Het kabinet gaat het handhavingsinstrumentarium uitbreiden. Met
de uitwerking van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid gaat de
aandeelhouder nadrukkelijker op publieke belangen sturen. Het kabinet
gaat de afspraken over samenloop gedurende de looptijd van de concessie
monitoren. Het kabinet gaat een onderzoek doen naar de vormgeving van de
samenloop in de nieuwe concessie en naar alternatieve modellen voor de
reikwijdte van het hoofdrailnet en de voor- en nadelen van verschillende
keuzen die hiervoor gemaakt kunnen worden in beeld brengen. 

NS heeft volgens het kabinet als nationale personenvervoerder op het
hoofdrailnet de opdracht om een zo groot mogelijk deel van de
Nederlandse mobiliteitsbehoefte te accommoderen en de kwaliteit van het
spoorvervoer in Nederland te verbeteren. 

Gelet op deze opdracht, de prestaties van NS in de afgelopen jaren en
onder de randvoorwaarde van medewerking van NS aan het aanscherpen van
de concessie beziet het kabinet of, en zo ja onder welke voorwaarden, de
concessie vanaf 2015 opnieuw onderhands aan NS wordt gegund. Het kabinet
neemt hierover uiterlijk eind 2010 een besluit. 

5.	Decentrale overheden en regionale spoorvervoerders

Uit de evaluatie blijkt een aantal verbeterpunten mogelijk in de relatie
tussen decentrale partijen en NS en ProRail:

de positie van regionale partijen op de stations; 

borgen van de samenhang met het hoofdrailnet door decentrale overheden
in relatie tot de instrumenten die de vervoerconcessie hiervoor biedt; 

positie en zeggenschap van concessieverlenende decentrale overheden ten
opzichte van ProRail;

klantgerichtheid van ProRail richting vervoerders en decentrale
overheden;

kennisverbreding als algemene onderliggende bijdrage aan verbeteren van
processen.

5.1	Rol decentrale partijen 

Het kabinet ziet goede regionale vervoernetwerken als een noodzakelijk
en integraal onderdeel van de vervoerketen, die de reizigers van deur
tot deur brengt. Het kabinet ziet het spoorvervoer als de ruggengraat
van samenhangende regionale OV systemen en is daarom voorstander van
verdergaande samenwerking met en tussen opdrachtgevers van openbaar
vervoer. Voor dit openbaar vervoer hebben het Rijk enerzijds en de
provincies en WGR-plus regio’s anderzijds hun eigen rol. 

Uit onder meer de evaluatie van de spoorwetgeving blijkt, dat decentrale
overheden op dit moment niet in alle situaties voldoende positie ervaren
om hun rollen goed te kunnen vervullen. Decentrale overheden zijn over
het algemeen wel tevreden over de instrumenten die de spoorwetgeving
biedt om hun rol als concessieverlener voor regionaal spoorvervoer in te
vullen. 

Niettemin zijn in de relatie met ProRail en NS verbeteringen gewenst.
Het kabinet vindt het daarom van belang om de positie van de decentrale
overheden en vervoerders te verbeteren en treft wettelijke en
organisatorische maatregelen. Zo wordt de positie van regionale partijen
op stations in de regio substantieel versterkt. Rijk en regio gaan meer
samenwerken als opdrachtgevers van het openbaar spoorvervoer. Het
ministerie van Verkeer en Waterstaat maakt in de aansturing van ProRail
en NS op basis van de concessies duidelijker ruimte voor de inbreng van
decentrale overheden: niet naast, maar met elkaar. Dit gebeurt binnen de
eerder aangegeven beleidslijnen tot 2015 over de vervoer- en de
beheerconcessie (in de hoofdstukken drie en vier). 

De evaluatie maakt ook duidelijk dat de kennis over de instrumenten van
de regelgeving een bredere verspreiding nodig heeft. Het kabinet treft
daartoe maatregelen. In de volgende paragrafen staan de acties nader
toegelicht.

5.2	Regionale stations

Uit de evaluatie komt een aantal knelpunten naar voren op de regionale
stations waar andere personenvervoerders dan NS stoppen. In de eerste
plaats geven de regionale vervoerders aan dat ze geen mogelijkheden
krijgen om op de stations waar ze stoppen een eigen huisstijl aan te
brengen om zich te kunnen profileren. Daarnaast geven decentrale
overheden en regionale vervoerders aan dat NS onvoldoende meewerkt aan
nieuwe ontwikkelingen op regionale stations en aan het beschikbaar
stellen van ruimtes voor activiteiten van regionale vervoerders. 

Ook de Visitatiecommissie heeft hier zorgen over geuit. De
Visitatiecommissie constateert dat NS ‘het voor het zeggen heeft’ op
de stations en dat nieuwe vervoerders voor het realiseren van hun
dienstverleningsconcepten op verschillende onderdelen afhankelijk zijn
van de medewerking van NS. Die samenwerking verloopt moeizaam.  

Het kabinet vindt de ontstane situatie op de regionale stations
onwenselijk en deelt de zorgen van de Visitatiecommissie. Het kabinet
stelt echter ook vast dat NS inziet dat er verandering nodig is en dat
NS bereid is hieraan mee te werken. Het kabinet heeft daarom met NS
afspraken gemaakt om de positie van de decentrale overheden en
vervoerders te versterken inzake:

de profilering van regionale vervoerders;

commerciële activiteiten op de regionale stations;

de beschikbaarstelling van voorzieningen en diensten aan regionale
vervoerders.

Profilering regionale vervoerders

Regionale vervoerders krijgen de mogelijkheid tot profilering met hun
eigen huisstijl in de transferruimte op alle stations waar ze komen. Dit
betekent dat ze hun eigen logo’s kunnen aanbrengen waarmee ze voor de
reiziger herkenbaar zijn als regionale vervoerder voor een decentrale
lijn. 

Op de regionale stations waar NS in het geheel niet meer halteert, zal
NS haar logo’s in de transferruimte verwijderen. Op die stations
kunnen de regionale vervoerders, naast het aanbrengen van hun eigen
logo’s, tevens (van NS gehuurde) kaartautomaten en vertrekstaten in
eigen huisstijl neerzetten. Deze stations kunnen daarmee volledig in
stijl van de decentrale lijn worden gebracht, hetgeen ook aan de
reiziger duidelijkheid geeft. 

Commerciële activiteiten op de regionale stations

Het recht op exploitatie van de perrons en de tunnels (‘RVVI’),
waarvan het eigendom bij ProRail berust, is in 1995 contractueel aan NS
toegekend. Omdat NS op een aantal decentrale lijnen en de daaraan
gelegen stations nu geen vervoerdiensten meer aanbiedt, is
overeengekomen dat NS voor die stations ruimte creëert voor de
decentrale overheden om, gedurende de looptijd van de regionale
vervoerconcessie waarvoor zij concessieverlener zijn, actief en
zelfstandig commerciële activiteiten te bevorderen en te (laten)
uitoefenen. Dit geldt ook voor opvolgende concessieperiodes. De
decentrale overheden krijgen daarmee de mogelijkheid om op de perrons
zelf commerciële activiteiten te (laten) ontwikkelen die bijdragen aan
het regionale reizigersvervoer. 

Een aantal regionale stations beschikt over een eigen stationsgebouw dat
leeg staat of waarbinnen geen commerciële activiteiten meer
plaatsvinden. NS is eigenaar van deze gebouwen. NS zal het initiatief
nemen om de commerciële exploitatie van deze stationsgebouwen actief te
bevorderen en staat open voor ideeën van decentrale overheden en
regionale vervoerders hieromtrent. 

Beschikbaarstelling van voorzieningen en diensten aan regionale
vervoerders 

NS is inmiddels in gesprek met regionale vervoerders om meer inzicht te
geven in de voorzieningen en diensten waarvoor regionale vervoerders bij
NS terecht kunnen en welke voorwaarden daarbij gelden. Dit is een breed
pakket en betreft onder meer de huur van ruimtes voor personeel en
reizigers en de huur van kaartautomaten. Daarnaast geeft NS inzicht in
namen van contactpersonen en doorverwijzingen indien andere partijen
verantwoordelijk zijn. 

Het kabinet vindt dit een goede eerste stap van NS. Toch wil het kabinet
door aanvullende regulering waarborgen dat de non-discriminatoire
beschikbaarstelling van de meest noodzakelijke diensten en
voorzieningen, ook publiekrechtelijk goed vastligt. Met het opstellen
van een algemene maatregel van bestuur worden de meest essentiële
bijkomende diensten en voorzieningen op de stations, zoals het
verschaffen van reisinformatie en het beschikbaar stellen van ruimtes
voor kaartverkoop en personeel, vastgelegd. De NMa Vervoerkamer kan
hierop toezicht houden (zie ook paragraaf 2.4).

De komende periode zullen de betrokken partijen bovenstaande onderwerpen
verder uitwerken ter implementatie.

Met bovengenoemde afspraken worden de knelpunten rondom de regionale
stations geadresseerd en is er ruimte voor verdere ontwikkeling van het
regionale reizigersvervoer. Het kabinet hecht eraan om voor het overige
de positie en de rol van NS op de stations te handhaven, mede gelet op
de stringente juridische afspraken uit 1995 die hieraan ten grondslag
liggen. Dit betekent dat voor de stations langs het hoofdrailnet NS ook
in de toekomst het commercieel exploitatierecht van de perrons en de
tunnels in zijn geheel kan blijven uitoefenen en daarbij synergie met
het reizigersvervoer realiseert. Daarnaast geldt dat NS eigenaar is, en
blijft, van de stationsgebouwen en de commerciële exploitatie daarvan
kan uitoefenen. Dit alles binnen de kaders van de in 1995 gemaakte
afspraken.

5.3	Samenwerking opdrachtgevers spoorvervoer

Het kabinet vindt het belangrijk dat het ministerie van Verkeer en
Waterstaat en de regionale overheden als opdrachtgevers voor het
openbaar spoorvervoer vanuit hun eigen verantwoordelijkheid verdergaand
samenwerken. Dit zal via twee lijnen vorm krijgen. 

De eerste lijn is het instellen van adviestafels voor het beoordelen van
het beheer- en het vervoerplan. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat
nodigt de decentrale overheden daartoe uit, vertegenwoordigd door de
koepels IPO en SkVV. De vervoerconcessie verplicht NS reeds om het
concept van het vervoerplan, meer specifiek de passages over het
aangeboden vervoer, aan de decentrale overheden (IPO en SkVV) voor te
leggen en hun inbreng te verwerken in de omvang en de kwaliteit van het
aangeboden vervoer (dan wel gemotiveerd af te wijken). Met de wettelijke
verankering van het vervoerplan worden voorwaarden gesteld aan het
proces waarmee het plan tot stand komt. Hiermee krijgt ook de positie
van de decentrale overheden bij de totstandkoming van de plannen een
wettelijke basis. 

Ook het concept van het beheerplan wordt aan gerechtigden voorgelegd
(zie ook hoofdstuk drie). Het doel van het overleg tussen de decentrale
overheid en het ministerie van Verkeer en Waterstaat over de plannen is
te vernemen hoe de decentrale overheden vinden dat NS en ProRail met de
adviezen van de regionale partijen op de concepten van het beheer- en
het vervoerplan zijn omgegaan. De minister neemt het advies mee in zijn
afweging over de instemming met het beheer- en het vervoerplan. Nadere
uitwerking hiervan volgt en deze inzet krijgt definitief gestalte bij de
beoordeling van het beheer- en het vervoerplan van 2010. 

De tweede lijn vormt de bestaande overlegcyclus rondom het
Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT). In deze
halfjaarlijkse overleggen zal specifiek aandacht zijn voor het
spoorvervoer in het algemeen en de samenwerking met NS en ProRail in het
bijzonder. 

5.4	Relatie met NS

Uit de evaluatie komt naar voren dat decentrale partijen nog
mogelijkheden zien om de samenhang met vervoersdiensten op het
hoofdrailnet te verbeteren door de instrumenten uit de vervoerconcessie
verdergaand te benutten. Zo geven de decentrale overheden aan dat het
overleg in het kader van het vervoerplan mogelijkheden biedt voor
verbetering. Om de positie van decentrale overheden ten opzichte van NS
te verstevigen, wil het kabinet, aanvullend op het bovenstaande, dan ook
dat NS voortaan in het vervoerplan uitgebreider beschrijft hoe de
samenwerking met decentrale overheden verloopt en wat NS doet met de
inbreng van regionale partijen. NS heeft aangegeven zich reeds actief in
te zetten om de relatie met decentrale overheden en vervoerders te
verbeteren, onder andere door maandelijks overleg en het sluiten van
aanvullende contracten (zoals nachtnet Brabant). 

Ook ziet het kabinet ruimte om het proces uit de vervoerconcessie voor
de samenloop met de bestaande regionale vervoerconcessies beter te
benutten. Mochten de decentrale overheden of vervoerders het vanuit
reizigersperspectief wenselijk vinden de samenloop uit te breiden, dan
kunnen zij in overleg treden met NS. Zoals in de vervoerconcessie staat,
moet NS transparant en constructief aan het overleg over uitbreiding van
samenloop meewerken. Het uitgangspunt is daarbij dat er géén
concurrentie op het spoor mag ontstaan. Samenloop moet voor beide
vervoerders voordelen opleveren en logistiek inpasbaar zijn. Mochten
partijen er onderling niet uitkomen, dan kan de minister van Verkeer en
Waterstaat dit proces faciliteren. Tot op heden hebben de decentrale
partijen hier nog niet om gevraagd. Het kabinet gaat de afspraken over
samenloop tussen NS en de regionale vervoerders vanaf het vervoerplan
2010 actief monitoren. Ook gaat het kabinet onderzoeken hoe de samenloop
tussen de concessie voor het hoofdrailnet en de bestaande regionale
concessies kan worden vormgegeven in de nieuwe concessie voor het
hoofdrailnet vanaf 2015. Voorts gaat het kabinet onderzoek verrichten
naar alternatieve modellen voor de reikwijdte van het hoofdrailnet en de
voor- en nadelen van verschillende keuzen die hiervoor gemaakt kunnen
worden in beeld brengen (zie ook hoofdstuk vier). Beide onderzoeken zijn
uiterlijk in 2010 gereed. 

5.5	Relatie met ProRail 

Voor de versterking van de relatie van regionale partijen met ProRail
treft het kabinet aanvullend op het voorgaande nog de onderstaande
maatregelen.

Capaciteit

Voor de decentrale lijnen is in de evaluatie geconstateerd dat bij het
verlenen van de decentrale vervoerconcessies een discrepantie kan
bestaan tussen de wensen die de decentrale overheden hebben en de
mogelijkheden die er zijn op het spoor. Daarom wil het kabinet wettelijk
regelen dat decentrale overheden voortaan een te verlenen concessie voor
advies bij ProRail neerleggen. De concessieverlener of –houder behoudt
als gerechtigde uiteraard de mogelijkheid tot het aanvragen van extra
capaciteit. Het kabinet treft maatregelen ten aanzien van capaciteit die
ook effect hebben voor de decentrale partijen. Zo geeft het kabinet in
de spits streekgewestelijk en nationaal openbaar vervoer voorrang boven
het goederenvervoer om meer ruimte te geven aan de regionale ambities.
Deze voorrang wordt gerealiseerd op die specifieke baanvakken daar waar
dit voor het goederenvervoer geen onoverkomelijke problemen oplevert. De
maatregelen zijn nader uitgewerkt in paragraaf 2.3.

Spoorprestaties op regionale schaal

Het kabinet vindt het voor de decentrale overheden die opdrachtgever
zijn voor openbaar vervoer per spoor wenselijk om over regionale
informatie te beschikken. ProRail is begonnen een aantal
prestatie-indicatoren regionaal te differentiëren. Het ministerie van
Verkeer en Waterstaat zal indien nodig met betrokken decentrale
overheden overleggen over de regionale cijfers, de betekenis ervan en de
consequenties voor het beheerplan. Dit gebeurt in het kader van de reeds
genoemde halfjaarlijkse overleggen over het MIRT.

‘Werken voor derden’ 

Uit de evaluatie blijkt dat de klantgerichtheid van ProRail bij de
zogenaamde ‘werken voor derden’ beter moet. Alle decentrale
overheden (provincies, WGR-plus regio's, gemeenten en waterschappen)
kunnen opdrachtgever voor ‘derden werken’ zijn. Zoals in het
hoofdstuk over de Publieke sturing ProRail is gesignaleerd, zijn
decentrale overheden niet tevreden over de inzet van ProRail op dit
punt. Het kabinet neemt daarom een prestatie-indicator ‘werken voor
derden’ op in de relatie met ProRail om de prestaties van ProRail op
dit punt te kunnen monitoren. Deze indicator wordt in het eerstvolgende
beheerplan opgenomen. 

Klantgerichtheid

Het kabinet ziet dat ProRail inmiddels actief is begonnen met het leggen
van meer focus op de regio. Dit in lijn met het
‘klantfocusprogramma’ dat is opgestart. Zo wordt gewerkt aan (de
verdere ontwikkeling van) een klanttevredenheidsonderzoek
gedifferentieerd naar de diverse klantgroepen van ProRail, waaronder
regionale vervoerders, concessieverlenende overheden en andere regionale
partners. Ook werkt ProRail aan steeds meer maatwerk in de regio. Het
kabinet ondersteunt deze ontwikkelingen en ziet toe op een voortvarende
aanpak.

5.6	Kennisverbreding

Uit de evaluatie blijkt dat decentrale overheden niet voldoende breed op
de hoogte zijn van de mogelijkheden binnen het huidige bestel. Het
kabinet vindt dat het op de weg van het Rijk ligt alle partijen beter en
tijdig te informeren over de beschikbare instrumenten. Deze
informatievoorziening bestaat onder meer uit workshops waarin algemeen
aandacht is voor de filosofie van de wetgeving en de wijze waarop de
juridische instrumenten die decentrale overheden ter beschikking staan,
daarin passen. Na de zomer start het kabinet hiermee. 

In de praktijk blijkt verder dat decentrale overheden en regionale
vervoerders vaak onvoldoende zicht hebben op praktische zaken, zoals
termijnen en eisen in wet- en regelgeving. Vooral bij de start van een
nieuwe concessie met bijvoorbeeld nieuw materieel of bij aanleg van een
nieuw station in opdracht van een regionale overheid kan dat problemen
geven. Het kabinet realiseert zich dat niet alle decentrale overheden en
vervoerders regelmatig ervaring kunnen opdoen, omdat veel problemen of
vragen verspreid in tijd en plaats opkomen en geen dagelijkse kost zijn.
Het is van belang dat decentrale overheden specifieke kennis snel en
eenduidig aan kunnen boren op het moment dat het nodig is. Daarom wil
het kabinet een loketfunctie inrichten. Dit naast een helpdesk voor
inlichtingen over de vereisten die aan nieuwe toetreders worden gesteld
(zie hoofdstuk 2). Overigens meent het kabinet dat het ook op de weg
ligt van de decentrale overheden en hun koepels om een manier te zoeken
om kennis te onderhouden en te delen. 

5.7	Samenvatting 

Het kabinet constateert op basis van de evaluatie dat de positie van
decentrale partijen versterking behoeft en neemt wettelijke en
organisatorische maatregelen op een aantal terreinen. Het kabinet ziet
goede regionale vervoernetwerken als een noodzakelijk en integraal
onderdeel van de vervoerketen, die de reizigers van deur tot deur
brengt. Het kabinet ziet het spoorvervoer als de ruggengraat van
samenhangende regionale OV systemen en is daarom voorstander van
verdergaande samenwerking met en tussen opdrachtgevers van openbaar
vervoer.

Het kabinet:

Versterkt de positie van regionale vervoerders en decentrale overheden
op regionale stations waardoor er ruimte is voor verdere ontwikkeling
van het regionale reizigersvervoer;

stimuleert verdergaande samenwerking tussen opdrachtgevers van openbaar
vervoer. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat stelt adviestafels in
voor het beoordelen van het beheer- en het vervoerplan en nodigt
daarvoor de decentrale overheden uit, vertegenwoordigd door de koepels
IPO en SkVV. 

ziet mogelijkheden om de samenhang tussen de vervoersdiensten te
verbeteren door de instrumenten uit het systeem verder te benutten en
monitort actief afspraken over samenloop tussen de NS en regionale
vervoersconcessies vanaf vervoerplan 2010;

gaat een onderzoek doen naar de vormgeving van samenloop in de nieuwe
concessie vanaf 2015. Dit onderzoek is uiterlijk in 2010 gereed;

gaat onderzoek verrichten naar alternatieve modellen voor de reikwijdte
van het hoofdrailnet en de voor- en nadelen van verschillende keuzen die
hiervoor gemaakt kunnen worden in beeld brengen. Dit onderzoek is
uiterlijk in 2010 gereed;

geeft meer ruimte aan de regionale ambities door in de spits
streekgewestelijk en nationaal openbaar vervoer voorrang te geven boven
het goederenvervoer. De voorrang wordt gerealiseerd op die specifieke
baanvakken waar dit voor het goederenvervoer geen onoverkomelijke
problemen oplevert;

ondersteunt de ontwikkelingen bij ProRail die leiden tot meer maatwerk
voor de klanten van ProRail, zoals regionale differentiatie van
relevante prestatie-indicatoren en onderzoek naar de klanttevredenheid
van de diverse klantgroepen;

neemt een prestatie-indicator ‘werken voor derden’ op in de
sturingsrelatie met ProRail om de prestaties van ProRail op dit punt te
kunnen monitoren;

informeert alle partijen beter over de reeds beschikbare instrumenten.

6.	Veiligheid

Voor de spoorveiligheid zijn uit de evaluatie de volgende
‘agendapunten voor verbetering’ naar voren gekomen:

de spoorpartijen ervaren te weinig samenhang in de
veiligheidsregelgeving en missen het overzicht hierover;

de systeemverantwoordelijkheid en de regiefunctie bij grote
aanlegprojecten zijn niet voor alle partijen duidelijk. Dit speelt met
name bij kwesties op het raakvlak van infrastructuur en vervoer. 

6.1	Over het veiligheidsbeleid

Veiligheid op en rond het spoor is voor het kabinet van de hoogste
prioriteit. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de veiligheid van onder
andere de reizigers en het personeel (zoals baanwerkers) en om de
sociale veiligheid op de stations en in de treinen. Maar absolute
veiligheid bestaat niet. Het is niet realistisch te verwachten dat er
nooit incidenten of ongevallen plaatsvinden. Het is wel zaak om de
risico’s, zo goed en zo veel als mogelijk is, in kaart te brengen en
de juiste maatregelen te treffen om deze risico’s te beheersen.

Het beleid voor de spoorveiligheid is in 2004 vastgelegd in de tweede
kadernota Veiligheid op de rails. Hierin staan ook de veiligheidsniveaus
die ten minste moeten worden gehaald en die voldoen aan de Europese
eisen (de zogenaamde ‘common safety targets’). In 2009 vindt een
evaluatie van de tweede kadernota railveiligheid plaats. Dit resulteert
mogelijk in een geactualiseerde (derde) kadernota railveiligheid begin
2010.

6.2	Staat van de spoorveiligheid

Het spoor kent al vele jaren een hoog veiligheidsniveau. De jaarlijkse
trendanalyses over de staat van de spoorveiligheid door de
toezichteenheid rail van de IVW wijzen dit uit. Ook extern onderzoek dat
in 2008 is uitgevoerd geeft aan dat Nederland gemiddeld of beter scoort
op spoorveiligheidsindicatoren vergeleken met andere Europese landen. 

Het aantal dodelijke slachtoffers onder treinreizigers ligt sinds 1995
permanent onder de streefwaarde die is opgenomen in de tweede kadernota
railveiligheid. Het vijfjaar gemiddelde van het risico voor baanwerkers
en rangeerders ligt boven de streefwaarde voor het maximaal aanvaardbare
risico in 2010. De doelstellingen voor de veiligheid van baanwerkers en
rangeerders worden nog niet gehaald, maar het vijfjaar gemiddelde
vertoont voor de veiligheid van de rangeerders wel een daling. In de
jaren 2007 en 2008 zijn geen dodelijke slachtoffers gevallen 

Het aantal overwegslachtoffers ligt onder de streefwaarde voor 2010 en
vertoont een dalende tendens. Het aantal slachtoffers onder personen die
onbevoegd de spoorbaan betreden, fluctueert jaarlijks maar vertoont
vanaf 2005 een dalende trend. Het aantal suĂŻcides op het spoor is over
een langere periode min of meer constant.

De veiligheid van het goederenvervoer is verbeterd, terwijl de omvang
van het personen- en goederenvervoer is toegenomen en het Nederlandse
spoornet in vergelijking met andere landen een zeer intensieve benutting
heeft.

Het rijden door een rood sein, de zogenaamde Stoptonend Sein (STS)
passage, is een potentieel ernstig incident dat kan leiden tot botsingen
of ontsporingen. Naar verwachting zullen de sectordoelstellingen op het
gebied van de STS-passages in 2009 nog niet zijn gerealiseerd. De
spoorsector is zich ervan bewust dat het bij de STS-passages gaat om
ernstige incidenten die kunnen leiden tot botsingen, ontsporingen of
aanrijdingen. Om de gestelde doelen te bereiken is een apart programma
opgesteld. Over de voortgang informeert de minister tweemaal per jaar de
Tweede Kamer. 

Het kabinet realiseert zich dat een directe Ă©Ă©n op Ă©Ă©n relatie
tussen de staat van de spoorveiligheid in de jaren 2005 tot en met 2007
en de inwerkingtreding van de spoorwetgeving op 1 januari 2005 niet te
leggen is. Enerzijds is het zo dat een positieve of negatieve trend zich
pas na een langere periode manifesteert. In de jaarlijkse trendanalyses
van de staat van de spoorveiligheid hanteert de IVW om die reden
vijfjaargemiddelden. Daarbij geldt dat de veiligheidseisen zelf niet
zijn veranderd, alleen anders (namelijk publiekrechtelijk) zijn
ondergebracht. Wel kan de ontwikkeling van de staat van de
spoorveiligheid worden aangegeven sinds de implementatie van de
wetgeving. Dit is zowel uitgewerkt in het deelrapport Meerjarige
monitoring prestaties en effecten van de eenmeting, als in de jaarlijkse
trendanalyses van de IVW en het rapport van McKinsey. Op basis van deze
bevindingen is de conclusie van het kabinet dat de positieve
ontwikkeling van de veiligheidswaarden in het spoorsysteem zich sinds de
implementatie van de wetgeving heeft doorgezet en dat er geen
verslechtering is opgetreden. De Visitatiecommissie heeft eveneens
geconstateerd dat “er geen aanwijzingen zijn dat er in de
achterliggende jaren op veiligheid is ingeleverd.“

6.3	Over de veiligheidsregelgeving

De Herbezinningsbrief uit 2001 benoemt het toezicht op de veiligheid van
het goederen- en het personenvervoer over het spoor als Ă©Ă©n van de
publieke belangen in de spoorsector: “Van belang is dat de
verantwoordelijkheid voor regelgeving, vergunningverlening en handhaving
van de veiligheid eenduidig bij de overheid wordt gelegd. In de wettekst
worden deze taken dus opgedragen aan de Minister (
). 

Met de spoorwetgeving is een publiekrechtelijke basis gegeven aan
veiligheidseisen die al enige jaren de bestaande praktijk waren. In de
Spoorwegwet en in de daaruit voortvloeiende regelgeving zijn de
verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden op het gebied van de
veiligheid belegd bij de verschillende ‘spoorpartijen’ door middel
van gebods- en verbodsbepalingen, attributie van taken en bevoegdheden
en door het stellen van bijvoorbeeld functie- en opleidingseisen aan
voor de veiligheid belangrijke beroepen (zoals dat van machinist). 

Het doel om in de spoorwetgeving de overheidszorg te verankeren voor de
veiligheid als publiek belang is bereikt, luidt Ă©Ă©n van de conclusies
van de evaluatie. De voorheen interne regelgeving van NS en de
taakorganisaties op het gebied van de veiligheid heeft met de
inwerkingtreding van de Spoorwegwet en de daarop gebaseerde regelgeving
per 1 januari 2005 een publiekrechtelijke basis gekregen. Door de wet-
en regelgeving krijgen alle bij het vervoer per spoor betrokken partijen
dezelfde randvoorwaarden mee voor een veilige uitvoering van het
spoorvervoer. Op het niveau van de regels zelf is sprake van een
duidelijke vastlegging van wat in de praktijk nodig is om de veiligheid
op het spoor te waarborgen.

Gelet op de uitkomsten van de evaluatie ziet het kabinet geen aanleiding
om het regelgevend kader voor de veiligheid ingrijpend te wijzigen. Wel
toont de evaluatie volgens het kabinet de noodzaak aan om meer samenhang
aan te brengen in en overzicht over het stelsel van regelgeving. Er zijn
momenteel een herziene  Spoorwegveiligheidsrichtlijn en herziene
interoperabiliteitsrichtlijnen. Deze herzieningen brengen geen grote
veranderingen in het reeds bestaande systeem. De rollen voor de
bestaande actoren worden verduidelijkt en procedures worden verbeterd
naar aanleiding van praktijkervaringen.

EĂ©n van de punten uit de spoorveiligheidsregelgeving die om nadere
aandacht vraagt, is de kwestie van de strafrechtbepalingen in de
Spoorwegwet. Er is bij de spoorsector een breed gedragen wens om enkele
strafbepalingen in de spoorwetgeving te vervangen door
bestuursrechtelijke instrumenten. De spoorsector wijst met name op de
situatie die kan ontstaan voor de machinisten bij het ten onrechte
passeren van een stoptonend sein (STS-passage). Onderzoek door de IVW
heeft uitgewezen dat het zelden voorkomt dat machinisten opzettelijk een
rood sein negeren. Het wordt ook altijd geconstateerd door de
Verkeersleiding; het is op het spoor – anders dan op de weg –
onmogelijk om ongezien door rood te rijden. Daarnaast wijst de
spoorsector erop dat het Wetboek van Strafrecht al voldoende
mogelijkheden biedt om machinisten (of anderen) aan te pakken die door
schuld of verwijtbaar gedrag gevaar veroorzaken. Het kabinet neemt in
het programma voor de verbetering van de wetgeving het punt mee om waar
mogelijk de huidige nadruk op strafrechtbepalingen te vervangen door
bestuurlijk toezicht.

Systeemverantwoordelijkheid

Uit de evaluatie komt naar voren dat de zogenaamde
‘systeemverantwoordelijkheid’ niet voor alle partijen even duidelijk
is. De spoorsector doelt met deze term op kwesties die zich afspelen op
het raakvlak van de infrastructuur en het vervoer en op onduidelijkheid
over de regierol bij grote aanlegprojecten. 

De minister van Verkeer en Waterstaat is verantwoordelijk voor het
systeem opdat dit optimaal bijdraagt aan het bereiken van
beleidsdoelstellingen. De minister is daarmee
‘systeemverantwoordelijk’ voor het beleid, de wet- en regelgeving en
het toedelen van verantwoordelijkheden inclusief het toezicht. De
verantwoordelijkheden van de bij de veiligheid betrokken partijen liggen
vast in de spoorwetgeving en zijn mede gebaseerd op Europese richtlijnen
zoals de Spoorwegveiligheidsrichtlijn en de
interoperabiliteitsrichtlijnen.

Het kabinet ziet geen aanleiding om meer systeemverantwoordelijkheid
vast te leggen of dit te beleggen bij Ă©Ă©n organisatie. Het kabinet
wijst er in dit verband op dat met de gekozen ordening en de wetgeving
de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse uitvoering van de
spoorveiligheid bij de spoorpartijen is komen te liggen. Dit is ook in
lijn met de Spoorwegveiligheidsrichtlijn die stelt:

“Allen die het spoorwegsysteem exploiteren, de
infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen, dragen de volle
verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het systeem, elk voor zijn
eigen deel. Telkens wanneer dat nodig is, dienen zij samen te werken bij
de uitvoering van de risicobeheersingsmaatregelen. De lidstaten moeten
een duidelijk onderscheid maken tussen deze directe verantwoordelijkheid
voor de veiligheid en de taak van de veiligheidsinstanties om een
regelgevingskader te bieden en toezicht te houden op de prestaties van
de exploitanten.”

De spoorsector is verantwoordelijk voor de totstandkoming en de
toepassing van het eigen veiligheidsmanagement(systeem). De IVW toetst
de kwaliteit en de werking van dat systeem. Deze verplichting heeft voor
de spoorwegondernemingen (vervoerders) een wettelijke basis, voor de
beheerder is dit als een voorschrift in de concessie vastgelegd.

De minister houdt op grond van artikel 69 van de Spoorwegwet toezicht op
de naleving van de bij of krachtens de Spoorwegwet gestelde bepalingen
omtrent de veiligheid. De toezichteenheid rail van de IVW, die is
opgericht per 1 januari 2003, is door de minister aangewezen om dit
toezicht uit te oefenen en is namens de minister ook de
veiligheidsinstantie als bedoeld in de Spoorwegveiligheidsrichtlijn
(2004/49/EG). Ook voor de veiligheidsaspecten van de beheerconcessie is
het toezicht op de naleving gemandateerd aan de IVW. De Europese
richtlijn op het gebied van de spoorveiligheid is in mei 2007 volledig
geĂŻmplementeerd. 

Bij kwesties die zich afspelen op het raakvlak van de infrastructuur en
het vervoer moet samengewerkt worden. Dit krijgt door middel van
concrete afspraken en instrumenten, zoals het Integraal Veiligheidsplan,
vorm. Deze samenwerking is essentieel bij spoorveiligheid. Het spoor is
(van oudsher) altijd benaderd als een systeem waarvan de processen
allemaal in elkaar moeten grijpen om een veilig geheel te vormen. 

De verantwoordelijkheid voor de samenwerking zit in de
Spoorwegveiligheidsrichtlijn en in de veiligheidszorgsystemen van de
beheerder van de infrastructuur en van de spoorwegondernemingen. Er is
onderscheid te maken tussen samenwerking bij nieuwe aanlegprojecten en
bij het dagelijks reilen en zeilen op het spoor. Met het eerste is vaak
veel overheidsgeld gemoeid en gelden regels voor de regie en de
uitvoering van het project. Bij de dagelijkse uitvoering moeten
expliciet afspraken worden gemaakt over de regierol en de samenwerking
bij zaken die zowel de infrastructuur als het spoorvervoer betreffen.
Een voorbeeld van die samenwerking tussen partijen op het gebied van
veiligheid is het Overleg Veiligheid Spoorwegondernemingen (OVS). Het
OVS is een platform waar beheerders, spoorwegondernemingen, beleid en
inspectie actief participeren, afstemmen en overleg voeren, informatie
uitwisselen en voornemens voor regelgeving op het gebied van
spoorveiligheid beoordelen.

6.4	Samenvatting 

De veiligheid van het spoor is voor het kabinet van de hoogste
prioriteit, met die kanttekening dat absolute veiligheid niet bestaat en
dus niet is te garanderen. Het spoor in Nederland heeft al vele jaren
een hoog veiligheidsniveau. De jaarlijkse trendanalyses over de staat
van de spoorveiligheid wijzen dit uit. Ook extern uitgevoerd onderzoek
uit 2008 geeft aan dat Nederland gemiddeld of beter scoort op
spoorveiligheidsindicatoren vergeleken met andere Europese landen. Dit
terwijl de omvang van het personen- en goederenvervoer over het spoor in
de afgelopen jaren is toegenomen en het Nederlandse spoornet in
vergelijking met andere landen een zeer intensieve benutting heeft. Ook
de Visitatiecommissie heeft geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn
dat er in de achterliggende jaren op de veiligheid is ingeleverd.

 

Uit de evaluatie komt naar voren dat een directe Ă©Ă©n op Ă©Ă©n relatie
tussen de staat van de spoorveiligheid in de jaren 2005 tot en met 2007
en de inwerkingtreding van de spoorwetgeving op 1 januari 2005 niet is
te leggen. De spoorwetgeving heeft de veiligheidseisen zelf niet
veranderd alleen anders (publiekrechtelijk) ondergebracht. Het doel om
in de spoorwetgeving de overheidszorg voor de veiligheid als publiek
belang te verankeren is bereikt, is Ă©Ă©n van de conclusies van de
evaluatie. De verantwoordelijkheden van de bij de veiligheid betrokken
partijen liggen vast in de spoorwetgeving mede op basis van Europese
richtlijnen. 

Wel toont de evaluatie volgens het kabinet de noodzaak aan om meer
samenhang aan te brengen in en overzicht over het stelsel van
regelgeving. Het kabinet maakt dit onderdeel van een programma voor
verbetering van de wet- en regelgeving. Ook de specifieke voorstellen
voor verbetering van de veiligheidsregelgeving door de spoorsector,
zoals die naar voren kwamen in de (juridisch-technische) artikelsgewijze
toets, krijgen in dit wetgevingsprogramma een plaats evenals de
herzieningen van de Europese Spoorwegveiligheidsrichtlijn en de
interoperabiliteitsrichtlijnen.

Het kabinet heeft in dit hoofdstuk de term
‘systeemverantwoordelijkheid’ verduidelijkt en aangegeven dat er
onderscheid is te maken tussen de verantwoordelijkheid van de minister
van Verkeer en Waterstaat voor de inrichting van het
(bestuurlijk-juridische) systeem en de verantwoordelijkheden van de
spoorsector voor de operationele aspecten van (hun deel van) het
spoorsysteem. Daarbij moeten door intensieve samenwerking de
onduidelijkheden weg te nemen zijn die zich afspelen op het raakvlak van
de infrastructuur en het vervoer en bij de regiefunctie over grote
projecten.

In 2009 vindt een evaluatie plaats van het veiligheidsbeleid van de
tweede kadernota railveiligheid. Indien daartoe aanleiding is,
resulteert dit begin 2010 in een geactualiseerd beleidskader voor de
spoorveiligheid.

7.	Wetgeving

 

Uit de evaluatie komen de volgende ‘agendapunten voor verbetering’:

de verouderde wet- en regelgeving voor lokaal en bijzonder spoor. Deze
kwestie verdient een voortvarende aanpak. Ook het Algemeen Reglement
Vervoer (ARV) komt voor modernisering in aanmerking;

inmiddels zijn verbeteringen doorgevoerd bij de implementatie van het
tweede spoorpakket. Op dit moment vinden verdere verbeteringen plaats in
het kader van de uitwerking van de overige Quick Wins en de
implementatie van het derde spoorpakket;

de verhouding tussen de ruimte voor de beheerder voor het toepassen van
het privaatrecht en de publiekrechtelijke inkadering daarvan is nog niet
in evenwicht;

het handhavingsinstrumentarium is nog onvoldoende snel inzetbaar
gebleken;

ten aanzien van de implementatie van de Europese richtlijnen zijn enkele
punten ter verbetering naar voren gekomen;

deze evaluatie en daarbinnen het artikelsgewijze commentaar van partijen
biedt een goede kans om verder te ‘schaven en te vijlen’ ter
verbetering van een aantal concrete bepalingen in de wet en in de lagere
regelgeving; 

tenslotte is het grote belang van een proactieve houding in Brussel en
in eigen huis naar voren gekomen als het gaat om de ontwikkeling van
Europese regelgeving en de implementatie daarvan in de Nederlandse
regelgeving en in de praktijk van het Nederlandse spoorsysteem. Dit is
door alle spoorpartijen benadrukt.  

7.1	Geen fundamentele herziening van de wetgeving

Het kabinet onderschrijft de hoofdconclusie van de wetsevaluatie dat de
beoogde  publiekrechtelijke verankering van de op 1 januari 2005
bestaande ordening in de spoorwetgeving functioneert en dat de gestelde
doelen over het geheel gezien zijn bereikt. 

Daarom ziet het kabinet geen aanleiding om de systematiek of de
hoofdstructuur van de wetgeving te wijzigen. In de evaluatie zijn door
de sector geen signalen gegeven dat het wettelijke bouwwerk een
fundamentele herziening vereist. De omvang van de publieke
spoorregelgeving is in verhouding tot andere wetgevingsdomeinen ook niet
extreem en er is daarom ook geen noodzaak tot een grootschalige
herziening van de lagere regelgeving. Bovendien stelt het kabinet op
basis van de evaluatie vast dat de kwaliteit van de wetgeving voldoet
aan de kaders van het programma Beter Geregeld en de Aanwijzingen voor
de regelgeving en dat de implementatie van Europese regels in de
spoorwetgeving correct en op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het
kabinet stelt daarbij vast dat Nederland de enige lidstaat met
spoorlijnen is waartegen de Europese Commissie in 2007 geen
infractieprocedure (een ingebrekestellingprocedure) heeft aangespannen
over de implementatie van het eerste spoorpakket.  

Met de herziening van de spoorwetgeving per 1 januari 2005 is de op dat
moment bestaande ordening van het spoor publiekrechtelijk verankerd. Dit
uit oogpunt van rust en herstel, het niet zetten van onomkeerbare
stappen en het niet in een publiekrechtelijke gezagsverhouding zetten
van de beheerder ten opzichte van de vervoerders. In deze wettelijke
ordening is gekozen voor een concessiestelsel zowel voor het vervoer als
voor het beheer. Het primaat om in de uitvoering te komen tot een goed
spoorproduct ligt bij de beheerder en de vervoerders. De rol van de
overheid daarbij is het borgen van het publieke belang. Daartoe dienen
de publiekrechtelijke wettelijke kaders. Hierbij is destijds gekozen
voor het regelen van een drietal zaken:

het actualiseren en moderniseren van de bestaande regels;

het codificeren van de bestaande situatie en van reeds aanvaarde
beleidsvoornemens; en

het beleidsneutraal implementeren van de Europese regelgeving.

Het kabinet constateert op basis van de evaluatie dat over het geheel
gezien deze doelen zijn bereikt.

7.2	Verbeteringen in wetgeving nodig en mogelijk

Gelijktijdig constateert het kabinet ook dat er diverse verbeteringen
mogelijk dan wel nodig zijn. Het kabinet wil de geadviseerde
verbeteringen en nadere uitwerkingen in de wet- en regelgeving met
voortvarendheid realiseren.   

Overigens is de spoorwetgeving in de periode van 2005 tot 2008 reeds op
verschillende onderdelen aangepast, waaronder de wijziging van de lagere
regelgeving ter implementatie van het tweede spoorpakket. Naar
aanleiding van het onderzoeksrapport “Op de Rails” is de lagere
spoorregelgeving doorgelicht in het kader van het programma Beter
Geregeld dat eerder (in 2003) was gestart. In overleg met de sector is
daarbij onderzocht welke verbeteringen (“Quick Wins”) uit een
oogpunt van Beter Geregeld zijn te behalen en die mogelijk voor de
uitkomsten van de evaluatie spoorwetgeving zijn te realiseren.  

Inmiddels zijn de eerste Quick Wins gerealiseerd en zal de volgende
tranche naar verwachting in 2009 gedeeltelijk worden gerealiseerd.
Daarnaast is een wetsvoorstel in voorbereiding met betrekking tot de
implementatie van zowel het derde spoorpakket als de herziening van twee
richtlijnen. Die wetsaanpassingen bieden het fundament voor verdere
realisatie van Quick Wins in de lagere regelgeving. 

In de doorlichting Beter Geregeld zijn de volgende acties voor de
langere termijn genoemd, die ook terugkomen in de evaluatie:  

Het streven naar meer zelfregulering en doelregelgeving met name op de
onderdelen spoorwegpersoneel en spoorverkeer. Daarbij gaat het om het
vinden van de juiste balans tussen de borging van het publiek belang van
de spoorveiligheid versus de eigen verantwoordelijkheid van de
spoorsector. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid tot reductie van
regelgeving.  

De inhoud van de spoorwetgeving is voor een belangrijk deel mede bepaald
door Europese regelgeving. Met de nieuwe spoorwetgeving zijn Europese
richtlijnen geĂŻmplementeerd, die onder meer de contouren aangeven voor
de spoorordening in de lidstaten en die zien op de eerlijke en
niet-discriminerende toegang tot de spoorweginfrastructuur. De
toenemende invloed van Europa op de spoorregelgeving vereist toenemende
aandacht voor Europese regelgeving en voor de implementatie daarvan in
de nationale regelgeving. De huidige Europese regels zijn veelal
gedetailleerd. Het kabinet acht verbeteringen op Europees niveau nodig
en mogelijk.  

Communicatie en overleg over regelgeving vereisen permanente aandacht.
Met name gaat het daarbij om de rechtstreekse doorwerking van Europese
Technische Specificaties voor Interoperabiliteit. Het kabinet stelt vast
dat inmiddels belangrijke stappen ter verbetering van de communicatie
met de sector zijn gezet. Ook in de dienstverlening aan partijen in de
spoorsector zijn inmiddels concrete maatregelen ter verbetering
getroffen.

Het toezicht op partijen in het spoor verandert en vereist andere
instrumenten. De huidige nadruk op strafrechtbepalingen kan waar
mogelijk worden vervangen door bestuurlijk toezicht (zie ook hoofdstuk
zes). 

Een ander belangrijk punt uit zowel Beter Geregeld als uit de evaluatie
betreft de privaatrechtelijke regels van spoorpartijen, waaronder met
name ProRail. ProRail is inmiddels een project gestart om het huidige
stelsel van privaatrechtelijke uitvoeringsregelingen tussen vervoerders
en beheerder te saneren en te herontwerpen. Hierbij zijn de vervoerders
betrokken. Daarbij is het de ambitie van ProRail om in 2009 de eerste
resultaten te hebben.    

7.3	Implementatie van de artikelsgewijze toets

Een belangrijk product van de evaluatie is de artikelsgewijze toets van
de wet- en regelgeving. De toets maakt onderdeel uit van de
juridisch-technische analyse van de spoorwetgeving. In de toets zijn
alle knelpunten en opmerkingen van de spoorsector opgenomen met analyse
en advies. Hierin zijn eveneens alle eerder door de spoorsector
aangedragen punten uit Beter Geregeld verwerkt. De implementatie van de
artikelsgewijze toets heeft enerzijds te maken met onderwerpen die een
beleidskeuze vragen en anderzijds met onderwerpen die in aanmerking
komen voor concrete aanpassingen of verbeteringen van de wetgeving. De
onderwerpen die een beleidskeuze vereisen, zijn in de verschillende
hoofdstukken van dit kabinetsstandpunt aan de orde gekomen. 

De te realiseren aanpassingen of verbeteringen van de regelgeving zullen
door het kabinet voortvarend worden opgepakt, zowel in al lopende
wetgevingsprojecten als in te starten projecten. Een overzicht van de
verschillende projecten is opgenomen in de uitvoeringsagenda in
hoofdstuk acht van dit kabinetsstandpunt. 

Het kabinet is van oordeel dat het er nu op aan komt om de mogelijkheden
en de kansen voor verdere verbetering die binnen de huidige ordening in
Nederland bestaan, zo wijst de evaluatie uit, ten volle te benutten. De
wet- en regelgeving geeft een goed fundament, maar moet nog op diverse
punten verder worden uitgewerkt en aangescherpt. Maar ook geldt dat niet
alle verbeteringen te realiseren zijn door wet- en regelgeving. Minstens
zo belangrijk zijn gedrag en samenwerking van partijen. Het vasthouden
en versterken van de samenwerking tussen de spoorpartijen is mogelijk en
nodig. De “agendapunten voor verbetering” uit de evaluatie geven ook
aan, dat de instrumenten op onderdelen beter zijn te benutten.

7.4	Samenvatting 

De wet- en regelgeving geeft een goed fundament voor de
publiekrechtelijke ordening van het spoor. Het kabinet constateert op
basis van de evaluatie dat over het geheel gezien de met de wetgeving
beoogde doelen zijn bereikt. Er is geen aanleiding om de systematiek of
hoofdstructuur van de wetgeving te wijzigen. Wel zijn nog diverse
verbeteringen en aanpassingen mogelijk en nodig.

Verschillende verbeterpunten uit de doorlichting Beter Geregeld domein
spoor zijn inmiddels gerealiseerd dan wel in uitvoering. De verder te
realiseren aanpassingen en verbeteringen van de regelgeving naar
aanleiding van Beter Geregeld en de evaluatie van de spoorwetgeving,
pakt het kabinet voortvarend op in zowel lopende wetgevingsprojecten als
in te starten (nieuwe) projecten.  8.	Uitvoeringsagenda

Nr	Maatregel	Product, mijlpaal	Wie?

2 Beter spoorvervoer voor reizigers en verladers door betere
samenwerking

2.1	Uitvoering, toepassing en toezicht op beleidskader
gebruiksvergoeding	Aangepaste netverklaring 2010 en netverklaring 2011
e.v.

	ProRail

2.2	Verduidelijken niet onderhandelbaarheid gebruiksvergoeding
Wetswijziging klaar voor procedure in 2010	MinVenW met consultatie van
de stakeholders

2.3	Wijziging prioriteitsvolgorde in Besluit capaciteitsverdeling voor
decentraal en nationaal openbaar vervoer in de spits bij
overbelastverklaring in relatie tot goederenvervoer op decentrale lijnen
Wetswijziging en Besluit capaciteitsverdeling, klaar voor procedure in
2010. Opstellen van een kaart van de baanvakken waar goederenvervoer
voorrang heeft. 	MinVenW met consultatie van de stakeholders

2.4	Klantgerichte houding ProRail: betrekken van alle gerechtigden,
vergroten van de transparantie in de afwegingen, het geven van een
toelichting op de keuzes en adviezen, het betrekken van partijen bij de
uitwerking van uitvoeringsregelingen en de gebruiksvergoeding.	ProRail
zet zich hiervoor in bij haar taakuitoefening	ProRail met consultatie
van de stakeholders

2.5	Verbeteringen korte termijn in Besluit capaciteitsverdeling

verplichte onafhankelijke geschilbeslechting bij verdeling en afwegingen
tussen beheer en verkeer

wegnemen onduidelijkheden over reikwijdte en scope begrip onderhoud in
capaciteitsverdeling

vergroten duidelijkheid overbelast verklaren (nabije) toekomst

verbeteren afronding capaciteitsvergrotingsplannen	

1 en 2. Aanpassen Besluit capaciteitsverdeling, klaar voor procedure in
2010

3. Aanpassen Besluit capaciteitsverdeling

4. Afronding capaciteitsvergrotingsplan	

1. MinVenW met consultatie van de stakeholders

2. MinVenW met consultatie van de stakeholders

3. MinVenW

4. ProRail

2.6	Stimuleren gebruik stiller spoormaterieel 	Prestatieregeling reeds
in werking en aanpassing besluit capaciteitsverdeling medio 2012 
MinVenW in samenwerking met MinVROM

2.7	Onderzoek naar de houdbaarheid van het huidig regelgevend kader en
prioriteitsregels op gebied van capaciteitsverdeling i.r.t. Programma
Hoogfrequent Spoorvervoer	Onderzoek in 2010	MinVenW met consultatie van
de stakeholders

2.8	Verduidelijken relatie EU-regelgeving en nationale regelgeving voor
bijkomende diensten en voorzieningen	Wetswijziging, start 2009	MinVenW
met consultatie van de stakeholders

2.9	Verduidelijken definitie en scope bijkomende diensten en
voorzieningen	Opstellen Besluit bijkomende diensten en voorzieningen
(art. 67 Spw.) start 2009	MinVenW met consultatie van de stakeholders

2.10	Verduidelijken kostenoriëntatie bijkomende diensten en
voorzieningen	Opstellen Besluit bijkomende diensten en voorzieningen
(art. 68 Spw.) start 2009	MinVenW met consultatie van de stakeholders

2.11	Aanpassing geldigheidsduur veiligheidsattest spoorwegondernemingen
van 3 naar 5 jaar	Wetswijziging, inwerkingtreding in 2010	MinVenW en IVW

2.12	Verduidelijken spelregels voertuigtoelating	Wetswijziging,
wijziging lagere regelgeving, start in 2009	MinVenW en IVW met
consultatie van de stakeholders

2.13	Ondersteuning nieuwe vervoerders	Inrichting helpdesk, actie per
nieuwe vervoerder	IVW en ProRail met consultatie van de stakeholders

3 Publieke sturing van ProRail

3.1	Aanpassen en verduidelijken beheerconcessie op de punten: 

1. Actualisatie van de beheerconcessie;

2. aanpassingen nav de evaluatie en

3. Diverse technische aanpassingen.	Aangepaste beheerconcessie, start
2009	MinVenW met consultatie van de stakeholders

3.2	Organisatorische scheiding aanbrengen tussen concessiehouderschap en
aandeelhouderschap binnen Ministerie VenW	Doorvoering in interne
organisatie van VenW z.s.m. na doorvoering structuurregime bij ProRail
MinVenW

3.3	Aanpassen statuten RIT BV/ProRail BV aan visie kabinet 	- Per 4
september 2009 is het verlicht structuurregime van toepassing

- Focus op kerntaak	MinVenW en ProRail

3.4	Uitwerken deelnemingenbeleid	Wordt toegepast bij uitoefening
aandeelhouderschap door MinVenW in samenwerking met MinFin	MinVenW in
samenwerking met MinFin

3.5	Overgang vermogensbestanddelen van RIT BV naar de Staat	Slaan
Koninklijk Besluit artikel 125 Spoorwegwet, eind 2009	MinVenW met
consultatie van de stakeholders

3.6	Grondslag beheerplan opnemen in Spoorwegwet	Aanpassen wetgeving,
klaar voor procedure in 2010	MinVenW

3.7	Gekwalificeerd adviesrecht met marginale toetsing voor klanten van
ProRail	Aanpassen wetgeving, start 2009	MinVenW met consultatie van de
stakeholders

3.8	Inzichtelijk maken relaties tussen prestaties ProRail en de
groeidoelstelling	ProRail licht relatie toe in Beheerplan en Minister
van VenW verbetert vastlegging van het resultaat van beoordeling in 2010
ProRail in samenwerking met MinVenW

3.9	Uitbreiden handhavingsinstrumentarium ProRail	Aanpassen wet- en
regelgeving en concessie	MinVenW

3.10	Prestatie-indicatoren toevoegen naar aanleiding van onderzoeken
uitgevoerd door McKinsey en HCG, waaronder de indicator werken voor
derden en treinpadindicator	Prestatie-indicatoren in
beheerconcessie/Beheerplan 2010	MinVenW in samenwerking met ProRail

4 Publieke sturing van NS

4.1	Aanpassen vervoerconcessie	Aangepaste vervoerconcessie uiterlijk
eerste helft 2010	MinVenW in samenwerking met  NS en met consultatie van
de stakeholders

4.2	Verlenging aanstelling OV Ambassadeur	Reeds verlengd na evaluatie
functioneren OV ambassadeur 	MinVenW

4.3	Aanpassen van de rapportage verplichting van NS over groei	Aanpassen
vervoerconcessie. 

Eerste uitgebreidere rapportage in 2010 in vervoerplan 2011	MinVenW in
samenwerking met NS en met consultatie van de stakeholders

4.4	Efficiency vergroten door:

- Concessieprijs opnemen in vervoerconcessie

- Financiële informatievoorziening aanscherpen	Aangepaste concessie:

- Artikel 3  Concessieprijs

- Bijlage C Informatievoorziening

- Gereed uiterlijk begin 2010	MinVenW in samenwerking met NS en met
consultatie van de stakeholders

4.5	Intensiever monitoren afspraken samenloop	VenW monitort de
aangescherpte afspraken over samenloop bij de beoordeling van het
vervoerplan vanaf 2010 	MinVenW in overleg met betrokkenen

4.6	Onderzoek samenloop vanaf 2015	Resultaat verwerken in concessie
vanaf 2015. Onderzoek gereed in 2010	MinVenW met consultatie van de
stakeholders

4.7	Onderzoek reikwijdte HRN	Resultaat verwerken in concessie vanaf
2015. Onderzoek gereed in 2010	MinVenW met consultatie van de
stakeholders

4.8	Opname regeling van overdracht productiemiddelen	Regeling opnemen in
vervoerconcessie. Gereed uiterlijk begin 2010	MinVenW met consultatie
van de stakeholders

4.9	Opname rapportageverplichting grootschalige wijzigingen
dienstregeling in vervoerplan	Opname in vervoerconcessie begin 2010,
uitwerking volgt in vervoerplan 2011	MinVenW met consultatie van de
stakeholders

4.10	Uitwerken deelnemingenbeleid	Wordt toegepast bij uitoefening
aandeelhouderschap door MinFin in samenwerking met MinVenW	MinFin in
samenwerking met MinVenW

4.11	Inrichting OV-Loket voor reizigers bij Rover	Reeds functioneel
MinVenW 

4.12	Nieuwe prestatie-indicatoren	Test prestatie-indicatoren in 2009.
Eventueel vervangen in vervoerplan 2010	MinVenW in samenwerking met  NS

4.13	Uitbreiden handhavingsinstrumentarium NS	Aanpassen wet- en
regelgeving en concessie, start 2009	MinVenW in samenwerking met NS en
met consultatie van de stakeholders

4.14	Opname grondslag vervoerplan in wetgeving	Wijziging in WP2000,
klaar voor procedure in 2010	MinVenW

5 Decentrale overheden en regionale spoorvervoerders

5.1	Verbeteren positie regionale vervoerders en decentrale overheden op
de regionale stations:

1. Profilering regionale vervoerders 

2. Creëren van ruimte voor decentrale overheden om commerciële
activiteiten te ontplooien.

3. Beschikbaarstelling van diensten en voorzieningen van NS aan
regionale vervoerders, voor zover aan te merken als BDV’s ex. artikel
67 en 68 Spoorwegwet.	

1. Onderlinge afspraken maken en uitvoering in 2009/2010

2. Onderlinge afspraken maken en uitvoering in 2009/2010

3. Opstelling AMvB, klaar voor procedure in 2010	

1. Regionale vervoerders, NS, decentrale overheden en ProRail

2. Decentrale overheden, NS en ProRail

3. MinVenW met consultatie van de stakeholders

5.2	Instellen adviestafels over beoordeling vervoer- en beheerplannen
Adviestafels voor het beheer- en vervoerplan	MinVenW

5.3	Mogelijkheid tot agenderen spoorvervoer in overlegcyclus voor het
MIRT	Behandeling spoorgerelateerde vraagstukken vanaf MIRT najaar 2009
MinVenW

5.4	Overheden leggen voortaan hun concept-concessie ter advisering voor
aan ProRail	Wetswijziging, klaar voor procedure in 2010/ 2011	MinVenW,
decentrale overheden en vervoerders

5.5	Inzichtelijk maken spoorprestaties op regionale schaal
Gedifferentieerde prestatie-informatie in stappen vanaf rapportage over
2009 	ProRail

5.6	Verder ontwikkelen klantfocusprogramma	Verbetering prestaties in KPI
klanttevredenheid vanaf rapportage over 2010	ProRail

5.7	Kennisverbredingsprogramma	Workshops in 2010	MinVenW

5.8	Inrichting loketfunctie	Werkend loket in 2010	MinVenW

6 Veiligheid

6.1	Vervangen strafrechtbepalingen door bestuurlijk toezicht waar
mogelijk	Wetswijziging en wijziging lagere regelgeving, klaar voor
procedure in 2010/2011	MinVenW

6.2	Evalueren van het veiligheidsbeleid de tweede kadernota
railveiligheid	Kamerbrief over resultaten van de evaluatie, begin 2010
MinVenW in samenwerking met IVW met consultatie van de stakeholders

7 Wetgeving

7.1	Modernisering wet- en regelgeving lokaal en bijzonder spoor
Wetswijziging, klaar voor procedure in 2010	MinVenW in samenwerking met
IVW en met consultatie van de stakeholders

7.2	Wetsvoorstel omgevingsregime stamlijnen	Inwerkingtreding wijzigingen
wetgeving, eind 2009	MinVenW met consultatie van de stakeholders

7.3	Saneren en herontwerpen privaatrechtelijke uitvoeringsregelingen
Herziene uitvoeringsregeling voor vervoerders en beheerder gereed in
2009. Opgenomen in netverklaring vanaf 2011.	ProRail met consultatie van
de stakeholders

7.4	Modernisering Algemeen Reglement Vervoer (ARV)	Wetswijziging, klaar
voor procedure in 2010	MinVenW met consultatie van de stakeholders

7.5	Realisatie van de doorlichting Beter Geregeld (quick wins en langere
termijn)	Inwerkingtreding wijzigingen wetgeving 2009-2011	MinVenW met
consultatie van de stakeholders

7.6	Implementatie van Europese richtlijnen en technische specificaties
voor interoperabiliteit	Inwerkingtreding wijzigingen wetgeving 2010
MinVenW met consultatie van de stakeholders

7.7	Diverse juridisch-technische aanpassingen	Wetswijziging, klaar voor
procedure in 2010/2011	MinVenW met consultatie van de stakeholders



 Publieke belangen van het spoor uit de Nota Mobiliteit, Deel IV, PKB,
april 2006, blz. 16

 De borging van deze belangen is voor een groot deel in wet- en
regelgeving (Wet Milieubeheer) en lopende beleidstrajecten en plannen
(bijvoorbeeld het MIRT) opgenomen. 

 Mobiliteitsaanpak, ministerie van Verkeer en Waterstaat, oktober 2008,
blz. 24

 Uitgave ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29644, nr. 85

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31553, nr. 4

 Staten-Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27465, nr. 3

 Deze wetgeving bestaat uit de Spoorwegwet, ter vervanging van de oude
Spoorwegwet 1875, de Concessiewet personenvervoer per trein, die een
wijzigingswet is van de Wet Personenvervoer 2000, en de daarbij
behorende lagere regelgeving en instrumenten.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31553, nr. 4

 Onderzoek ter uitvoering van de motie Wolfson c.s., ministerie van
Verkeer en Waterstaat, juni 2009

 Over ’t spoor, Rapportage Visitatiecommissie Zelfevaluatie
Spoorwetgeving, september 2008, blz. 88

 Het gaat om de tarieven voor het minimum toegangspakket en de toegang
via het spoor tot voorzieningen (bijlage II bij richtlijn 2001/14/EG).

 De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 27
april 2009 in de zaken 07/872 en 07/873 bevestigt het uitgangspunt in
dit kabinetsstandpunt dat een wijziging van de Spoorwegwet of een AMvB
gebruiksvergoeding vereist is om onderhandelingsvrijheid over de
tarieven voor het minimumtoegangspakket en de toegang via het spoor tot
voorzieningen uit te sluiten.

 Een recast is het proces van aanpassing van de Europese regelgeving als
reactie op de evaluatie van deze regelgeving en daaraan verbonden
ingebrekestellingprocedures.

 2008: 24 overbelastverklaring en 2009: 9 overbelastverklaringen

 Over ’t spoor. Rapportage Visitatiecommissie Zelfevaluatie
Spoorwetgeving, september 2008

 Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008), Quick Scan naar de markt
en capaciteit op de gedecentraliseerde spoorlijnen, Den Haag, 26
september 2008

 Conform de definities zoals opgenomen in artikel 1 van het Besluit
capaciteitsverdeling

 In de voorbereiding op de Transportraad van 10 oktober 2008 heeft dit
onderwerp in de Tweede Kamer aandacht gekregen. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2008-2009, 21501-33, nr. 193

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29893, nr. 56

 Op grond van de Europese richtlijnen 91/440/EG en 2000/14/EG en de
Spoorwegwet heeft een spoorwegonderneming recht op toegang tot
bijkomende diensten en voorzieningen op billijke, niet discriminerende
voorwaarden van de rechthebbende van deze voorzieningen.

 Het gaat dan praktisch om het verkrijgen van de juiste vergunningen en
attesten voor de bedrijfsvergunning, het veiligheidsattest (waaronder
het veiligheidsmanagementsysteem), de verzekeringsplicht, gekwalificeerd
personeel en goedgekeurd en toegelaten spoorwegmaterieel.

 Het gaat om de netverklaring, algemene voorwaarden, Generieke
Operationele Regelingen en Bevoegdheidsregelingen.

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31919, nrs. 1 en 2  

 Artikel 2, beheerconcessie

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29984, nr. 157; eindrapport
McKinsey & Company: Evaluatie voortgang “Op de Rails”, 6 mei 2008,
blz. 47 t/m 52

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 984, nr. 169

 Onderzoek ter uitvoering van de motie Wolfson c.s., ministerie van
Verkeer en Waterstaat, juni 2009

 Staten-Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27465, nrs. 53a en 3, blz. 3

 Over ’t spoor. Rapportage Visitatiecommissie Zelfevaluatie
Spoorwetgeving, september 2008, blz. 59

 Onderzoek ter uitvoering van de motie Wolfson, paragraaf 7.6

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29984, nr. 139 (met als bijlage:
Evaluatie voortgang ‘Op de Rails’, McKinsey & Company, 2008)

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29984, nr. 139 (met als bijlage:
Evaluatie voortgang ‘Op de Rails’, McKinsey & Company, 2008)

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 28165, nr. 69

 Brief minister van Financiën van 25 maart 2009 (Fin/U) en brief
minister van VenW van 2 april 2009 (VenW/DGMo-2009/2365)

 Overname aandelenpakket in een aantal taakorganisaties van de NV
Nederlandse Spoorwegen, Staten-Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27465,
nrs. 53a en 3, blz. 11

 Evaluatie voortgang “Op de Rails”, McKinsey & Company, 6 mei 2008,
blz. 10 en 11

 Evaluatie voortgang “Op de Rails”, McKinsey & Company, 6 mei 2008,
blz. 11

 ‘Over ’t spoor’, Rapportage Visitatiecommissie Zelfevaluatie
Spoorwetgeving, september 2008, blz. 57

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 22589, nr. 263

 Tweede Kamer, vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, 21 oktober
2004 (04/51/VW)

 Het gaat om ROVER, Consumentenbond, ANWB, Centrale Samenwerkende
Ouderenorganisaties, Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland,
Fietsersbond en Landelijke Studenten Vakbond (LSVb).

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 23645, nr. 222

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31200 XII, nr. 58

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29984, nr. 106  

 Marktontwikkelingen personenvervoer per spoor 1991-2007,
Kennisinstituut voor Mobiliteit, 19 november 2007

 Plan van Aanpak Beheer en Onderhoud Spoorwegen, Herstelplan 2003. Het
Herstelplan Spoor betekent een investeringsprogramma van circa €2 mld.


 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29984, nr. 147

 Terwijl aankomstpunctualiteit weergeeft hoe punctueel de treinen
rijden, is in reizigerspunctualiteit ook de bezetting van die treinen
verdisconteerd. Een trein met veel reizigers weegt dus zwaarder dan een
trein met weinig reizigers. Bovendien worden in de
reizigerspunctualiteit ook de reizigers meegenomen die een aansluiting
missen. Vervoerscapaciteit (werktitel van NS voor deze nieuwe indicator)
betreft de gewogen  kans op een zitplaats per teltraject.  

 Bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 23645, nr. 112

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 25847, nr. 76

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29984, nr. 142

 De derde eeuw spoor, kabinetsvisie op de ontwikkeling en ordening van
de markt voor het openbaar personenvervoer per spoor vanaf 2000,
ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 1999 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1998-1999, 26464, nr. 1)

 De Wgr-plus regeling is een model voor regionale samenwerking. Het is
een uitbreiding van de reeds bestaande Wet gemeenschappelijke regelingen
(Wgr). Provincies en WGR-plus-regio’s zijn verantwoordelijk voor het
integrale vervoernetwerk in hun regio, inclusief het openbaar vervoer.
Een aantal provincies en WGR-plus-regio’s is bovendien
concessieverlener voor regionaal spoorvervoer. Tenslotte hebben alle
decentrale overheden een relatie met ProRail op het moment dat zij een
opdracht geven voor een derdenwerk.

 Over ’t spoor. Rapportage Visitatiecommissie Zelfevaluatie
Spoorwetgeving, Den Haag, september 2008, blz. 66

 NS vraagt hiervoor een symbolische vergoeding van 1 euro per looptijd
van de regionale concessie aan decentrale overheden. Decentrale
overheden dragen zelf de kosten voor de stichting en instandhouding van
commerciële activiteiten.

 Conform artikel 67 van de Spoorwegwet

 Intentienotitie Definitie en Zeggenschap Infrastructuur & RIT-
overeenkomst

 Conform de definities zoals opgenomen in artikel 1 van het Besluit
capaciteitsverdeling

 ‘Derden werken’ zijn werken buiten het beheerplan om in opdracht
van andere partijen, nauw gerelateerd aan de kerntaak van ProRail te
weten het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Het kan zowel gaan
om werken die de functie van het spoor niet raken (zoals kruisen van
spoor met andere infrastructuur) als bijbestellingen van de
functionaliteit van het spoor (spoorverdubbeling, station). ProRail
dient ervoor te zorgen dat het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur
niet lijdt onder werkzaamheden voor derden.

 Conform de definities zoals opgenomen in artikel 1 van het Besluit
capaciteitsverdeling

 Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29893, nrs. 1 en 2

 Evaluatie voortgang ‘Op de rails”, McKinsey & Company (2008), blz.
69-71 (bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29984, nr. 139)

 Streefwaarde reizigersveiligheid: een persoonlijk risico van 1,5
dodelijke slachtoffers per 10 miljard reizigerskilometers

 Maximaal 1 dode per 10.000 fte per jaar in 2010

 Maximaal 24 dodelijke overwegslachtoffers per jaar in 2010

 De veiligheidssituatie van reizigers lag in 2005, 2006 en 2007 op het 
afgesproken niveau, net als in de periode 2000 - 2004. Hoewel er (in
2006) 1 reiziger om het leven is gekomen en in totaal (over de jaren
2005 tot en met 2007) 393 reizigers gewond zijn geraakt, ligt het aantal
dodelijke slachtoffers hiermee (ruim) onder de afgesproken waarde die
IVW hanteert. Onder personeel is in de periode 2005 - 2007 1 baanwerker
(in 2006) om het leven gekomen. Het risico voor personeel ligt op
ongeveer 1 slachtoffer per 2,5 jaar bij de huidige personeelsomvang. In
2005, 2006 en 2007 kwamen 18 respectievelijk 12 en 19 overweggebruikers
om het leven. Het aantal overwegslachtoffers ligt hiermee ruim onder de
afgesproken waarde van maximaal 24 doden per jaar en vertoont bovendien
een dalende tendens (gemeten vanaf 1997). 

 Halvering van het aantal STS-passages in 2009 in vergelijking met 2003
(250); een reductie van het risico als gevolg van STS-passages met 75%.
Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29893 en 29984, nr. 74 en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29893 en 29984, nr. 75.

 De trendanalyses geven een beeld van de veiligheid op het spoor aan de
hand van indicatoren die onder andere zijn omschreven in de tweede
Kadernota railveiligheid Veiligheid op de rails.

 Over ’t spoor. Rapportage Visitatiecommissie Zelfevaluatie
Spoorwetgeving, blz. 71

 Staten-Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27465, nrs. 53a en 3, blz. 13

 Richtlijn 2008/110/EG tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG
(‘Spoorwegveiligheidsrichtlijn’)

 96/48 en 2001/16

 overweging (7) bij de Spoorwegveiligheidsrichtlijn (2004/49/EG)

 Artikel 32, eerste lid, onderdeel b, Spoorwegwet

 Richtlijn nr. 2004/49/EG, art. 16, lid 1. En: Instellingsbesluit
Inspectie Verkeer en Waterstaat, artikel 2, tweede lid. Op 21 december
2006 is een wijziging van het Instellingsbesluit IVW in werking
getreden; die wijziging hield in dat de IVW sindsdien is belast met de
taken van de veiligheidsinstantie (national safety authority) als
bedoeld in richtlijn nr. 2004/49/EG.

 Artikel 1, leden 1 en 2, Besluit Aanwijzing toezichthouders spoorwegen

 De Europese Spoorwegveiligheidsrichtlijn bestaat uit 35 artikelen,
waarvan een groot deel reeds was geĂŻmplementeerd in de vigerende wet-
en regelgeving. Wijzigingen waren nodig ter implementatie van circa 13
artikelen.

 Het betreft de quick wins, zoals benoemd in het kader van de
doorlichting Beter Geregeld voor het spoordomein. Zie de brief van de
minister van Verkeer en Waterstaat van 11 juli 2007 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2006-2007, 30800 XII, nr. 81)

 Zie rapport Deel B: Eenmeting: juridisch-technische toets van 15
december 2008 (hoofdstuk 8) en het Veranderplan lagere regelgeving
wetgevingsdomein Spoor, Beter Geregeld, 5 maart 2007

 Staten-Generaal, vergaderjaar 2000-2001, 27465, nr 3

 Rapport van de werkgroep ProRail van de Vaste Commissie voor Verkeer en
Waterstaat van 1 december 2005

 Zie de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 16 maart
2009, VENW/DGMo-2009/1995 (Staten-Generaal, vergaderjaar 2008-2009,
31843, nr 1)

 Het gaat om de volgende richtlijnen: de Liberaliseringsrichtlijn van 23
oktober 2007 (2007/58/EG), de Machinistenrichtlijn van 23 oktober 2007
(2007/59/EG), de herziene Interoperabiliteitsrichtlijn van 17 juni 2008
(richtlijn 2008/57/EG) en de recente herziening van de
Spoorwegveiligheidsrichtlijn van 16 december 2008 (Richtlijn
2008/110/EG). De eerste 2 genoemde richtlijnen maken tezamen met de
Verordening betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in
het treinverkeer (EG nr. 1371/2007) onderdeel uit van het Derde Europese
Spoorpakket.

 

 Onder andere de implementatie van het zogenaamde ‘eerste
spoorpakket’  (2001/12/EG, 2001/13/EG, 2001/14/EG en 2001/16/EG)

  DOCPROPERTY _datum  Datum 

Juni 2009







  DOCPROPERTY _datum  Datum 

Juni 2009 13 maart 2009 5 maart 2009 









  DOCPROPERTY xgegevens   



  DOCPROPERTY minofdir  1 

  DOCPROPERTY koptekst  SPOOR IN BEWEGING | 1 juni 2009 

  DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE  3    DOCPROPERTY _van  van   
NUMPAGES  69