[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie aan op Geloof in de Toekomst! Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed van de Stichting 2008 Jaar van het Religieus Erfgoed

Bijlage

Nummer: 2009D35593, datum: 2009-07-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Reactie op Geloof in de Toekomst! Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed van de Stichting 2008 Jaar van het Religieus Erfgoed (2009D35592)

Preview document (šŸ”— origineel)


Reactie op 

Geloof in de toekomst! Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed 

van de Stichting 2008 Jaar van het Religieus Erfgoed 

Inleiding 

2008 was het Jaar van het Religieus Erfgoed. De aanleiding om 2008 uit
te roepen tot Jaar van het Religieus Erfgoed is dat in de komende tien
jaar honderden gebouwen en vele duizenden objecten hun religieuze
functie gaan verliezen. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak door de
partijen die zich inzetten voor het behoud van religieus erfgoed. Het
jaar is georganiseerd door de ā€œStichting 2008 Jaar van het Religieus
Erfgoedā€, bestaande uit partijen als de kerkgenootschappen, de
Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, de VNG en de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed. Het Jaar van het Religieus Erfgoed had als
doel om door middel van publieksgerichte activiteiten de belangstelling
voor religieus erfgoed in Nederland te vergroten. Ik heb aan dit Jaar
bijgedragen door een subsidie van ā‚¬ 200.000,-. Met deze subsidie zijn
diverse activiteiten uitgevoerd, is de databank Reliwiki ontwikkeld en
heeft de Stichting Geloof in de toekomst! Strategisch Plan voor het
Religieus Erfgoed (SPRE) opgesteld. Hierbij geef ik mijn reactie op dit
plan. Deze reactie wordt ter informatie aan de Eerste en Tweede Kamer
toegezonden. 

2008 Jaar van het Religieus Erfgoed

De Stichting Jaar van het Religieus Erfgoed kan met recht trots zijn op
hetgeen bereikt is met het Jaar. Er hebben veel activiteiten
plaatsgevonden waarbij het religieus erfgoed in de schijnwerpers heeft
gestaan. Op landelijk niveau is naast de ā‚¬ 200.000,- subsidie van OCW
ā‚¬ 1,4 miljoen euro beschikbaar gekomen voor activiteiten van het Jaar.
Veel partijen hebben zich tijdens het Jaar ingezet voor het religieus
erfgoed. Daarmee beschouw ik het Jaar als bijzonder succesvol, want het
samenbrengen van partijen in het religieus erfgoed zodat zij gezamenlijk
verder kunnen, vormde een van de doelen bij de verstrekking van de
rijkssubsidie. 

Strategisch Plan Religieus Erfgoed 

Het Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed is een omvangrijk
document geworden. Het document geeft een uitgebreid historisch en
cijfermatig overzicht van het religieus erfgoed, staat stil bij
relevante maatschappelijke ontwikkelingen, visies en beleidsinstrumenten
en werpt een blik op toekomstige ontwikkelingen en mogelijke
strategieƫn. Het document sluit af met een opsomming van conclusies,
aanbevelingen en actiepunten. Het SPRE maakt onderscheid tussen het
religieus erfgoed als geheel, het onroerend en het roerend religieus
erfgoed. 

Lovenswaardig is de wijze waarop het SPRE actuele gevoelige themaā€™s
onder de loep neemt. Wanneer is iets religieus erfgoed? Wanneer is iets
cultureel erfgoed? Moet al het religieus erfgoed in de oorspronkelijke
functie bewaard blijven, of is selectie en afstoting toegestaan? In
hoeverre is herbestemming van leegstaande kerkgebouwen wenselijk? Het
SPRE bekijkt deze vraagstukken op realistische wijze en staat open voor
ontwikkelingen als afstoting van objecten en herbestemming. 

De aanbevelingen zijn onderverdeeld in aanbevelingen voor het religieus
erfgoed in het algemeen en specifieke aanbevelingen voor enerzijds het
onroerend religieus erfgoed en anderzijds het roerend religieus erfgoed.
In totaal worden 30 aanbevelingen gegeven. 

De belangrijkste aanbevelingen kunnen als volgt gegroepeerd worden: 

Algemeen: 

Continu inzicht houden in aard en omvang van het religieus erfgoed en in
de positie van religie in de maatschappij;

Opstellen van een gezamenlijke agenda en strategie met bijzondere
aandacht voor herbestemming waarbij een stuurgroep (met trekkersrol OCW)
wenselijk is; 

Verbeteren van het beschikbare instrumentarium voor behoud van religieus
erfgoed. 

Onroerend erfgoed: 

Bieden van voldoende financiƫle middelen voor instandhouding van het
onroerend erfgoed, door het Rijk, provincies en gemeenten. Hogere Brim
subsidiepercentages; 

Het SPRE opnemen in de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). 

Roerend: 

Met voortvarendheid oppakken van de inventarisatie van religieuze
objecten, waarbij bedreigd roerend erfgoed voorrang moet krijgen; 

Gezamenlijk werken aan een uniform waardestellend kader voor roerend
erfgoed, zodat waardering en selectie op nationaal niveau kan
plaatsvinden; 

Middelen ontwikkelen voor het omgaan met vrijgekomen religieuze
objecten. Voorbeelden zijn een depotruimte en een leidraad afstoten van
religieuze objecten; 

Ontwikkelen van aanvullende scholing voor het omgaan met religieuze
objecten. 

Om adequaat mijn reactie op deze aanbevelingen te kunnen geven, volgt
hieronder eerst een uiteenzetting van mijn beleid ten aanzien van
(religieus) cultureel erfgoed. 

Context

Op de voorpagina van het SPRE wordt verwezen naar de passage uit het
Regeerakkoord: ā€œDe overheid draagt daadwerkelijk zorg voor behoud van
(religieus) cultureel erfgoedā€. Onder meer met de subsidie aan het
Jaar van het Religieus Erfgoed heb ik uitvoering willen geven aan deze
passage. De passage definieert waar de grenzen liggen van deze zorg: bij
het religieus cultureel erfgoed. De subsidie aan het Jaar was niet
bestemd voor activiteiten in het kader van de kerkelijke functie van
kerken, maar bestemd voor activiteiten in het kader van de monumentale
status van kerken. De toespitsing van mijn beleid op de monumentale
status van kerken stoelt op de scheiding van kerk en staat. Dit principe
geldt sinds de Bataafse omwenteling van 1795, toen het beginsel van de
gelijkheid van de verschillende godsdienstige gezindten werd aanvaard.
Aan financiƫle bemoeienis van de staat met de kerken kwam een einde 
bij de Grondwetswijziging van 1983, toen het additioneel artikel in de
Grondwet, dat de voorziening in rijkspensioenen en rijkstraktementen van
kerkelijke ambtsdragers regelde verviel. Dit stoelde op een overeenkomst
inzake een afkoopregeling tussen de staat en de kerken, die in 1981 na
overleg met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken tot stand kwam.
Thans worden verhoudingen tussen overheid en religie vooral geregeerd
door artikel 6 van de Grondwet, dat zegt dat ieder het recht heeft zijn
godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschappelijk,
vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
In 1988 heeft het kabinet de commissie Hirsch Ballin een rapport laten
opstellen over de wijze waarop eventuele overheidssteun in het licht van
deze scheiding zou moeten worden geregeld. 

Wat betreft overheidssteun voor rijksmonumenten stelt het rapport van
die commissie dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid om te
voorzien in voldoende financiƫle steun aan kerken die de status van
rijksmonument hebben. De kabinetsreactie daarop legde sterk de nadruk op
de eigen verantwoordelijkheid van de kerken en benoemde duidelijk het
belang voor zowel kerkgenootschap als overheid: ā€œHet belang van het
genootschap ligt in het gebruik van het gebouw voor de eredienst en/of
andere activiteiten. Dit is een belang dat niet behoort tot de belangen
die de (rijks)overheid behartigt in verband met het principe van
scheiding van kerk en staat. Het belang van de rijksoverheid wordt
gevormd door het monumentale karakter van het gebouw, hetgeen heeft
geleid tot aanwijzing als beschermd monument ingevolge de
Monumentenwetā€.  

Niet alleen de scheiding van kerk en staat vormt de context van mijn
reactie, ook de scheiding van taken tussen de verschillende
overheidslagen, het subsidiariteitsbeginsel. Mijn verantwoordelijkheid
beperkt zich tot rijksmonumenten. Provincies en gemeenten zijn
verantwoordelijkheid voor respectievelijk provinciale en gemeentelijke
monumenten. Mijn reactie op het SPRE moet dus bezien worden vanuit dit
spanningsveld tussen zorg dragen voor religieus cultureel erfgoed
enerzijds en spreiding van verantwoordelijkheden en de scheiding van
kerk en staat anderzijds. 

Beleid OCW 

Onroerend religieus erfgoed

Brim

Het Besluit rijkssubsidiƫring instandhouding monumenten (Brim) is in
werking getreden op 16 februari 2006 en integreert de twee voorgaande
regelingen voor onderhoud en restauratie: het Besluit rijkssubsidiƫring
onderhoud monumenten (Brom) en het Besluit rijkssubsidiƫring
restauratie monumenten 1997 (Brrm). De financiƫle ondersteuning die het
Brim biedt, stimuleert eigenaren van rijksmonumenten hun pand planmatig
en goed te onderhouden. In het Brim worden verschillende categorieƫn
monumenten onderscheiden. Van 2009 t/m 2011 stroomt de categorie kerken
gefaseerd in in het Brim. In het Brim zijn plafonds en maximale
subsidiabele kosten ingesteld. 

Bij de evaluatie van het Brim die ik heb laten uitvoeren in 2008, werd
onder meer geconstateerd dat het beschikbare budget (40 miljoen euro per
jaar) voor het Brim te laag was. Er is in 2005 door Staatssecretaris van
der Laan gekozen om het geld te verdelen over alle aanvragers (dus
minder middelen per aanvrager). Samen met het wegvallen van financiƫle
middelen van provincies en gemeenten, viel het budget per monument lager
uit dan vĆ³Ć³r het Brim. Hier moet tegenover gesteld worden dat de
totale hoeveelheid middelen die naar kerkelijke monumenten gaat, een
behoorlijke omvang heeft. Van het totale Brim budget gaat de helft naar
de kerken, die slechts 8% van het totale monumentenbestand uitmaken.
Toch heeft de Stichting 2008 Jaar van het Religieus Erfgoed in het SPRE
becijferd dat de huidge Brim-budgetten en plafonds een zorgvuldige
instandhouding onmogelijk zouden maken, doordat er 30 Ć  50 miljoen euro
per jaar te weinig is. Na zorgvuldige berekening bleek echter dat het
nadelig effect door de overgang van Brom en Brrm naar Brim circa 6
miljoen euro bedraagt. 

Verhoging budget Brim 

Inmiddels heb ik met mijn brief van 2 april 2009, kenmerk DCE/115626, de
Tweede Kamer meegedeeld dat, na afronding van de financiƫle kant van
het subsidieproces, gebleken is dat er over de afgelopen 3 jaar een
bedrag van ā‚¬ 40 miljoen niet besteed is. De komende drie budgetjaren
is er dus ruimte om voor 40 miljoen euro extra te beschikken. Op grond
hiervan en gelet op het berekende tekort van 6 miljoen euro heb 

ik de regeling zodanig aangepast dat de maximale subsidiabele kosten
voor de categorie kerken per 1 april verhoogd is van 100.000,- tot 1
miljoen euro per zesjarig instandhoudingsplan. Deze verhoging van het
plafond heeft voor veel kerken betere instandhoudingsmogelijkheden tot
gevolg. Hiermee kom ik tegemoet aan de aanbeveling van het SPRE om de
Brim budgetten te verhogen. Bovendien biedt het verhogen van de
subsidieplafonds voor eigenaren als bijkomend effect de mogelijkheid om
meer onderhoud te plegen aan het interieur van de kerk. 

De overige 19 miljoen euro besteed ik aan restauraties van alle
rijksmonumenten. Provincies en gemeenten hebben aangegeven restauraties
van rijksmonumenten mede te willen financieren, zodat een substantieel
bedrag ontstaat. 

Overige geldstromen onroerend erfgoed

Bij de verdeling van incidentele restauratiemiddelen is veel geld aan
kerken bedeeld. Ook de bij de voorjaarsnota in 2008 beschikbaar gekomen
50 miljoen euro gaat grotendeels besteed worden aan kerkrestauraties.
Ten slotte is een van de maatregelen uit het crisispakket van het
kabinet het beschikbaar stellen van gelden voor restauratieprojecten die
startklaar zijn en waar dus meteen mee kan worden begonnen. Hierbij
geldt dat de projecten wel stedelijke vernieuwingstrajecten met een
wooncomponent moeten betreffen. In overleg met de Minister van WWI is
bepaald welke projecten in aanmerking komen voor de eerste tranche van
deze regeling. Deze projecten zijn met brief van 12 juni 2009 gemeld aan
de Tweede Kamer. Tussen deze projecten zitten ook kerken: de
Lamerbertuskerk in Maastricht (subsidie 3.800.000,-) en de Clemenskerk
in Hilversum (subsidie 

ā‚¬  2.978.000,-). 

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Momenteel ben ik bezig voorstellen te ontwikkelen om de monumentenzorg
te moderniseren. Na de zomer zullen deze voorstellen aan de Tweede Kamer
worden voorgelegd. Het huidige monumentenstelsel functioneerde in de
jaren ā€™70 en ā€™80 goed, maar sluit niet meer aan bij hedendaagse
ontwikkelingen en gedachten over hoe om te gaan met ons monumentale
cultureel erfgoed. In Kunst van Leven heb ik de Kamer gemeld dat ik een
koerswijziging wil aanbrengen van objectgericht naar omgevingsgericht en
van conserverend naar ontwikkelend. Eind 2008 is het Visiedocument Een
lust, geen last. Visie op de modernisering van de monumentenzorg 
verschenen. Hierin is uiteengezet wat de vijf pijlers zijn waar de
moderniseringsslag op berust: 

Betere participatiemogelijkheden voor burgers; 

Cultuurhistorie is geen op zichzelf staand iets, maar vormt een
belangrijk element in ruimtelijke ordening; 

Vermindering regeldruk; 

Efficiƫnter beheer en voldoende financiering voor de bestaande voorraad
monumenten; 

Bevorderen herbestemming en herontwikkeling. 

Dit visiedocument is voorgelegd aan diverse maatschappelijke partijen,
waaronder partijen die zich inzetten voor het behoud van kerken. Deze
partijen hebben hun visie kenbaar gemaakt. Met de kerkgenootschappen
zijn tevens gesprekken gevoerd naar aanleiding van de MoMo en het SPRE.
In de voorstellen aan de Kamer zal ik duidelijk maken wat de betekenis
van het nieuwe beleid is voor de diverse categorieƫn monument,
waaronder de kerken. 

Herbestemming

De pijler herbestemming vormt voor het religieus erfgoed een belangrijk
onderdeel van de MoMo. De komende 10 jaar zijn per week 2 kerken
genoodzaakt te sluiten. Grote vraag hierbij is wat te doen met de
leeggekomen gebouwen. Herbestemming is het enige alternatief ter
voorkoming van leegstand en sloop. De cultuurhistorische waarde van deze
gebouwen kan een inspiratiebron vormen voor herontwikkelingsplannen.
Functioneel en financieel gaat het altijd om complexe opgaven.
Planvorming bij leegstaande gebouwen duurt soms jaren. Om dit te
ondervangen is het voornemen om in het kader van de MoMo de volgende
maatregelen te ontwikkelen: 

- tijdelijke bescherming in de vorm van een bezinningsperiode;

- een regeling voor wind- en waterdicht houden tijdens planvormingsfase;

- onderzoek naar een plankostenregeling;

- onderzoek naar hoe een nieuwe subsidiesystematiek in de vorm van een
bijdrage in het exploitatietekort de klassieke subsidie kan vervangen. 

Rondom herbestemming van kerken woedt een discussie over de vraag wat
een gepaste herbestemming voor kerken is. Is dat een commerciƫle
functie? Een woonfunctie? Een publieke functie? Mijn standpunt hierover
is dat behoud van het monument voorop staat. De Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed adviseert over de keuze voor een nieuwe bestemming,
maar doet dit vanuit het belang van het gebouw als beschermd monument en
niet vanuit principiƫle overwegingen. Functies, die passen bij en
geĆÆnspireerd zijn op de cultuurhistorische karakteristiek van het
gebouw en een duurzame instandhouding garanderen, hebben mijn voorkeur. 

Het SPRE dringt aan op het ontwikkelen van een preferabele strategie
voor herbestemming. Indien de bij herbestemming betrokken partijen het
eens worden over een aanpak hoe te kiezen voor een nieuwe bestemming
voor leegstaande kerkgebouwen, kan dit positieve gevolgen hebben voor
het behoud van rijksmonumenten. 

De ā€˜trapsgewijzeā€™ constructie die het SPRE voorstelt, van behoud van
de religieuze functie tot het open laten van ruimte voor een nieuwe
bestemming die niet de eerste voorkeur heeft, lijkt een werkzame
constructie. In het najaar brengt de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed een brochure uit met aanbevelingen ten aanzien van het
herbestemmen van religieus erfgoed. Ik wil daarmee bevorderen dat in de
komende 10 jaar transformaties van leegstaande en leegkomende  kerken
zodanig worden gerealiseerd dat recht gedaan wordt aan het
monumentenbelang. 

Roerend religieus erfgoed 

Het rijksbeleid rond het roerend religieus erfgoed richt zich op museale
rijkscollecties, en niet op religieuze objecten die zich in kerken
bevinden en vaak nog gebruikt worden. De verantwoordelijkheid voor het
behoud van collecties ligt bij de eigenaar. Dit kunnen particulieren,
andere overheden of de rijksoverheid zijn. Het Rijk draagt zorg voor de
rijkscollectie en de instellingen die deze collectie beheren. Het Rijk
bepaalt echter niet de collecties van de verzelfstandigde rijksmusea,
zij hebben hun eigen aankoopbeleid. Daarnaast zorgt de rijksoverheid
voor kaders en ondersteuning voor erfgoed in bezit van derden, voor
zover dat nodig is om dat erfgoed te behoeden voor verval of illegale
uitvoer. Voor het religieus erfgoed bestaat een aantal ondersteunende
instellingen en maatregelen, waarvan de meeste voor het gehele roerende
erfgoed bestemd zijn. 

Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland (SKKN) 

De SKKN inventariseert het kunst- en cultuurbezit in de Nederlandse
kerken en kloosters. De eigenaar geeft opdracht tot de inventarisatie,
waarvan vervolgens een door OCW gesubsidieerd basisrapport wordt
uitgebracht. Dat rapport kan vervolgens nog worden uitgebreid met een
selectieadvies, waarbij de kosten voor rekening van de opdrachtgever
zijn. Er wordt in principe uitgegaan van een 50% financiering door de
eigenaren ten behoeve van de inventarisatie/registratie en 50% door OCW
voor de totstandkoming van het inventarisatierapport. In de praktijk
lijkt de verdeling circa 60% OCW en 40% eigenaar te zijn. De SKKN
bemiddelt ook bij herplaatsing van kerkelijk kunstbezit en biedt
cursussen en folders aan over gebruik en behoud van religieuze objecten.
Daarnaast adviseert de SKKN kerken en kloosters over de samenstelling
van hun kerncollecties, zodat weloverwogen keuzes gemaakt kunnen worden
met betrekking tot het behoud en beheer van het kerkelijk erfgoed en
inzicht wordt verkregen in de ā€˜religieuze collectie Nederlandā€™. Het
uitgangspunt is wel dat de objecten, waar mogelijk, hun liturgische
functie behouden. Ten slotte heeft de SKKN een goed functionerend
systeem opgezet voor bemiddeling van religieuze objecten tussen kerken
onderling. 

Uit het SPRE blijkt dat de inventarisatie van religieuze collecties nog
niet ten einde is. Er zijn door de SKKN tot nu toe 180.000 objecten
geĆÆnventariseerd, en het geschatte aantal objecten dat nog
geĆÆnventariseerd moet worden ligt tussen de 150.000 en 200.000. De SKKN
schat in hiervoor nog 10 jaar nodig te hebben. Een onderbouwing van deze
cijfers geeft het SPRE echter niet. De Raad voor Cultuur heeft in haar
advies voor de Cultuurnota 2005-2008 aangegeven dat de werkzaamheden van
de SKKN een eindig karakter hebben en binnen afzienbare tijd afgerond
dienen te worden. De Raad ziet echter ook het belang in van niet
voortijdig stopzetten van de inventarisatie. Het is dus nodig om goed
inzicht te krijgen in het daadwerkelijke aantal nog te inventariseren
objecten om te waarborgen dat de gehele inventarisatie binnen een
realistische termijn kan worden afgerond. Daarom zal ik de SKKN
verzoeken om een onderbouwd plan van aanpak in te dienen. Zo nodig leg
ik dit plan voor aan de Raad voor Cultuur. 

Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc)

De Wet tot behoud van cultuurbezit heeft als doel te voorkomen dat
voorwerpen en verzamelingen die van bijzondere cultuurhistorische of
wetenschappelijke betekenis zijn, verloren gaan voor het Nederlandse
cultuurbezit. De Wbc is van toepassing op voorwerpen die eigendom zijn
van particulieren, verenigingen en stichtingen. Een voorwerp van
bijzondere cultuurhistorische betekenis komt voor bescherming in
aanmerking als het onvervangbaar en onmisbaar is voor het Nederlandse
cultuurbezit. Naast kunstwerken zoals de ā€˜Noodkistā€™ (reliekschrijn)
van Sint Servaas in Maastricht, het kelkvelum met ornamenten in
Renaissancestijl uit het Kruisherenklooster van Sint Agatha in Cuijk en
het portret van Jan Six geschilderd door Rembrandt, beschermt de wet ook
wetenschappelijke objecten en gebruiksvoorwerpen. Elke burger kan een
voorwerp of verzameling voordragen waarvan hij of zij meent dat het voor
bescherming in aanmerking komt. In de praktijk draagt vooral de
Wbc-commissie van de Raad voor Cultuur voorwerpen voor. Inmiddels wordt
de lijst met voorwerpen als min of meer compleet beschouwd. De
Erfgoedinspectie heeft bij de inspectie van Wbc-voorwerpen in 2008 extra
aandacht besteed aan religieuze kunstvoorwerpen. De conclusie is dat de
eigenaren voldoende zorg besteden aan deze voorwerpen. 

Mondriaan Stichting

De Mondriaan Stichting ondersteunt musea bij incidentele aankopen op
alle verzamelgebieden en bij structurele aankopen van beeldende kunst en
vormgeving vanaf 1945. De stichting ondersteunt daarnaast initiatieven
tot selectie en afstoting van collectieonderdelen en heeft een
subsidieregeling veiligheidszorg cultureel erfgoed. 

Instituut Collectie Nederland (ICN) en de Rijksdienst voor Cultureel
Erfgoed (RCE)

ICN en de RCE adviseren bij selectiebeleid, ICN onder meer door middel
van de Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO) en de RCE in het kader
van het aanwijzingsprogramma van (wederopbouw)monumenten.  

Selectie en afstoting

In het verlengde van de inventarisatie van de religieuze collecties
liggen selectie en afstoting. Bij de sluiting van kerken komen de
objecten uit deze kerken vrij. De verwachting van het SPRE is dat de
komende jaren ongeveer 150.000 religieuze objecten niet meer gebruikt
zullen worden in verband met het sluiten van religieuze gebouwen. Voor
een juiste omgang met deze objecten, is het van belang dat in kaart
gebracht wordt welke objecten waardevol zijn en behouden moeten blijven.
Volgens het SPRE zijn er onvoldoende kennis, consensus en praktische
mogelijkheden om goed om te gaan met religieuze objecten die vrijkomen
door sloop, verkoop of herbestemming van kerken. Ik ben van plan om te
onderzoeken op welke wijze OCW, eenmalig, kan bijdragen aan een leidraad
voor het afstoten van religieuze objecten. Hiermee wil ik waarborgen dat
er geen waardevol nationaal cultureel erfgoed verloren gaat en wil ik
herbestemming van kerken stimuleren. De uitwerking van deze leidraad
dient bij het veld te liggen, waarbij ICN, SKKN en Erfgoed Nederland
kunnen ondersteunen.    

Overige aanbevelingen 

In het algemeen kan gezegd worden dat een deel van de aanbevelingen van
het SPRE aansluiting vindt bij mijn beleid zoals ik hierboven heb
aangegeven, en een ander deel niet. Sommige aanbevelingen richten zich
op andere overheden en partijen in het veld:  

Aanbeveling 1: vanzelfsprekend is het van belang maatschappelijke
ontwikkelingen en de invloed daarvan op alle facetten van de samenleving
zorgvuldig te volgen, voor nu en voor de toekomst. Dat is impliciet en
expliciet een verantwoordelijkheid voor zowel overheid,
kerkgenootschappen en culturele instellingen. Het inzicht houden in
omvang en aard van het religieus erfgoed zie ik als verantwoordelijkheid
van de kerkgenootschappen en eigenaren zelf. Door het subsidiƫren van
de SKKN wil ik stimuleren dat de basis van dit inzicht ook ontstaat.
Zoals in het SPRE is geconstateerd dient nog circa de helft van de
religieuze objecten geĆÆnventariseerd te worden. Daarnaast is dit jaar
de erfgoedmonitor over onroerend erfgoed uitgebracht en de ambitie is om
dit in de komende jaren te vervolgen.  

Aanbeveling 2: met het subsidiƫren van het Jaar van het Religieus
Erfgoed had ik voor ogen het samenbrengen van partijen uit de religieus
erfgoed sector zodat zij hun krachten zouden bundelen voor een
gezamenlijke aanpak van het religieus erfgoed. Ik sluit mij dus aan bij
deze aanbeveling. Wel plaats ik hierbij de kanttekening dat de rol van
OCW hierin beperkt is, omdat mijn beleid zich richt op behoud van
beschermde rijksmonumenten en niet op het stimuleren van de
geloofsuitoefening. Dit laatste is voor de kerkgenootschappen wel van
belang. Ik sluit een trekkersrol van OCW in een stuurgroep religieus
erfgoed uit. Voor bijzondere gelegenheden, zoals nu de MoMo, bestaat er
natuurlijk de mogelijkheid tot (ambtelijk) overleg, maar dit hoeft niet
de vorm aan te nemen van structureel overleg. In een structureel overleg
is voorzien door mijn ambtsgenoot van Justitie die periodiek met het
Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) overleg voert. 

In hoofdstuk 6 van het SPRE stelt de Stichting dat de (gemeentelijke)
monumentenstatus de flexibiliteit van de eigenaren beperkt om, wanneer
zij te maken krijgen met leegstand van hun kerk, te kiezen voor verkoop
of sloop van het kerkgebouw. Uit gesprekken met de kerkgenootschappen is
naar voren gekomen dat een gemeentelijke aanwijzing tot een monument tot
specifieke bezwaren kan leiden voor deze categorie gebouwen. De aard en
omvang van dit vraagstuk is echter niet duidelijk en ook een aanbeveling
hieromtrent ontbreekt. Er hebben mij bovendien geen andere signalen
bereikt dat gemeenten hun aanwijzingsbeleid niet zorgvuldig zouden
uitvoeren. Ik ben dan ook voornemens om in een bestuurlijk overleg deze
kwestie met de VNG te bespreken, om te polsen wat het standpunt van
gemeenten hierover is. Hierbij is het van belang te benadrukken dat
gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor hun gemeentelijk
monumentenbeleid en ik niet voornemens ben deze bestuurlijke
verantwoordelijkheidsverdeling te herzien. Bovendien zie ik het vanuit
behoud van cultureel erfgoed als een positieve ontwikkeling dat
gemeenten monumenten aanwijzen. Ten slotte merk ik op dat ook de
eigenaar zelf een belangrijke eigen verantwoordelijkheid heeft om alle
mogelijkheden van herbestemming te overwegen.

De SKKN biedt al cursussen en scholing voor vrijwilligers, voor gebruik
en behoud van religieuze objecten. Daarnaast bieden ook andere
organisaties cursussen aan die relevant kunnen zijn voor vrijwilligers
werkzaam in kerken, zoals het Landelijk Contactpunt voor
Museumconsulenten en de Nederlandse Museumvereniging. Mogelijk ligt hier
ook een rol weggelegd voor Erfgoed Nederland als sectorinstituut. Indien
de kerken deze organisaties benaderen met hun specifieke wensen, kan dit
zijn vruchten afwerpen.   

Afsluitend 

De overheid draagt daadwerkelijk zorg voor behoud van (religieus)
cultureel erfgoed. Door de evaluatie van het Brim, door de verhoging van
de subsidieplafonds, het beschikbaar stellen van extra
restauratiegelden, het moderniseren van de monumentenzorg, het bieden
van maatregelen ter stimulering van herbestemming, het onderzoeken van
mogelijke (voortzetting van) ondersteuning bij inventarisatie, selectie
en afstoting wil ik hieraan vorm geven. Het plan vormt een stimulans
voor alle betrokken partijen om op voort te bouwen. 

 Uit: Regeerakkoord Balkenende IV , hoofdstuk VI ā€œOverheid en
dienstbare publieke sectorā€, paragraaf ā€œKunst en cultuurā€:  ā€œ4.
Amateurkunst en volkscultuur worden gestimuleerd. De overheid draagt
daadwerkelijk zorg voor behoud van (religieus-)cultureel erfgoed. De
uitwerking van de BRIM-regeling (Besluit Rijkssubsidiƫring
Instandhouding Monumenten) wordt in dit licht geĆ«valueerd.ā€

 Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 868 nr. 2, Criteria
steunverlening (kerk)genootschappen.

 Kunst van leven: hoofdlijnen cultuurbeleid. - [Den Haag] : Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), [2007]. ā€“ 54 p. 

 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een lust, geen last.
Visie om de modernisering van de monumentenzorg. Den Haag, 2008. 

 PAGE    

 PAGE   10