[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone

Nader rapport

Nummer: 2009D35710, datum: 2009-07-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z13504:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


	‘s-Gravenhage, 29 juni 2009 

Nader rapport inzake het voorstel van wet,

houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 

en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van 

de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone

No. 13142  FILLIN "Vul het Tracénummer in 1999/...." \* MERGEFORMAT   

Directie Juridische Zaken

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 december
2008, nr. 08.003497, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 februari 2009, nr.
W11.08.0540/IV, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State maakt een aantal opmerkingen die in het navolgende
worden besproken. 

1.a tot en met 1.e. 

De Raad is van opvatting dat in de periode totdat er op communautair
niveau passende maatregelen zijn vastgesteld die visserijactiviteiten
reguleren ter bescherming van het mariene milieu, lidstaten bevoegd zijn
deze maatregelen zelf te treffen. Om te voloen aan hun verplichtingen op
grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn lidstaten hiertoe ook
verplicht, aldus de Raad. 

In het wetsvoorstel is evenwel gekozen voor een andere benadering. De
regering heeft hier als uitgangspunt genomen dat de regulering van
visserijactiviteiten ter bescherming van natuurwaarden in de EEZ zal
plaatsvinden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Zoals in de memorie van toelichting is verwoord, is dit uitgangspunt
ontleend aan het standpunt van de Europese Commissie. Naar het oordeel
van de Europese Commissie vallen maatregelen betreffende
visserijactiviteiten onder het bereik van het gemeenschappelijk
visserijbeleid en heeft de Gemeenschap hier dus een exclusieve
bevoegdheid. De exclusieve bevoegdheid van de gemeenschap strekt zich
ook uit tot het reguleren van visserijactiviteiten ter bescherming van
natuurwaarden, inclusief die ter bescherming van Natura 2000-gebieden in
de Noordzee. Het standpunt van de Commissie is opgenomen in richtsnoeren
van de Commissie: Guidelines for the establishment of the Natura 2000
network in the marine environment. Application of the Habitats and
Birdsdirective en Fisheries measures for Marine Natura 2000 sites. A
consistent approach to requests for fisheries management measures under
the Common Fisheries Policy. Deze visie van de Commissie is ook verwoord
in de Beschikking nr. 2008/914/EG van 11 juni 2008 van de Commissie
houdende bevestiging van de door Nederland voorgestelde maatregelen voor
de instandhouding van mariene ecosystemen in de Voordelta, PbEU L 332
(zie met name overwegingen 5 en 6). 

De Commissie heeft in contacten met de Nederlandse regering van recenter
datum haar visie bevestigd en aangegeven dat een andere benadering in
strijd is met het Europese recht. Indien deze toch als uitgangspunt
wordt genomen kan dit voor de Commissie aanleiding vormen om een
inbreukprocedure te starten. Deze kan leiden tot een procedure voor het
Hof van Justitie. 

De Nederlandse regering begrijpt de visie van de Commissie en
onderschrijft dat de bescherming van de natuur tegen
visserijactiviteiten beter op Europees niveau kan worden bereikt.
Hiervoor biedt ook artikel 6 van het EG-Verdrag, op grond waarvan de
eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de
omschrijving en de uitvoering van het beleid en van het optreden van de
Gemeenschap op onder meer visserijgebied, een passend kader. Nederland
zet zich er daarom ook actief voor in om, samen met andere
Noordzeelidstaten en de Commissie, deze communautaire maatregelen snel
tot stand te brengen. Hoewel de Raad een andere opvatting heeft, is ook
hij van oordeel dat het vaststellen van natuurbeschermingsmaatregelen in
het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid belangrijke voordelen
heeft boven de uitbreiding van nationale natuurbeschermingsmaatregelen. 

Naar het oordeel van de Nederlandse regering zijn beide benaderingen,
zowel die van de Raad als die van de Commissie, verdedigbaar. Er is op
dit punt nog geen jurisprudentie van het Hof van Justitie. Om die reden
heeft de regering in de memorie van toelichting geen principieel
standpunt ingenomen, maar hebben voor de regering uiteindelijk
doelmatigheids- en politiek-beleidsmatige overwegingen de doorslag
gegeven. De gemaakte keuze om de betrokken natuurbeschermingsmaatregelen
in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeid tot stand te
brengen, heeft belangrijke voordelen boven het het treffen van nationale
maatregelen en leidt er naar het oordeel van de regering toe dat
natuurwaarden in de Noordzee effectiever kunnen worden beschermd. Dit is
in de memorie van toelichting verwoord. Daarnaast is deze keuze in lijn
met de visie van de Europese Commissie en andere lidstaten, met wie nu
intensief wordt samengewerkt om deze natuurbeschermingsmaatregelen in
communautair verband, in het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid, tot stand te brengen. 

Ik ben dan ook van mening dat, gelet op het bovenstaande, de regulering
van visserijactiviteiten beter via het gemeenschappelijk visserijbeleid
kan plaatsvinden. Implementatie van maatregelen ter uitvoering van het
gemeenschappelijk visserijbeleid vindt plaats in het kader van de
Visserijwet 1963 en niet de Natuurbeschermingswet 1998. Deze afbakening
is in het wetsvoorstel opgenomen. 

De memorie van toelichting (paragraaf 4.3) is wel, overeenkomstig het
advies van de Raad, aangevuld. 

2. 

De externe werking die is verbonden aan de aanwijzing van Natura
2000-gebieden betekent dat ook projecten of andere handelingen die
buiten deze gebieden plaatsvinden (in de EEZ, de territoriale zee of op
land), maar wel negatieve gevolgen hebben voor die gebieden,
vergunningplichtig kunnen zijn op grond van de Natuurbeschermingswet.
Dit is een gevolg van de uitbreiding van de werkingssfeer van de
Natuurbeschermingswet naar de EEZ en de aanwijzing van Natura
2000-gebieden in de EEZ. 

Een ander rechtsgevolg van dit wetsvoorstel is dat nu ook projecten of
andere handelingen die in de EEZ plaatsvinden, maar waarvan de negatieve
gevolgen zich uitstrekken tot Natura 2000-gebieden in de territoriale
zee of op land, vergunningplichtig kunnen worden op grond van de
Natuurbeschermingwet. Tot nu toe was dat niet het geval omdat de
Natuurbeschermingwet 1998 niet van toepassing was in de EEZ en derhalve
ook activiteiten aldaar niet vergunningplichtig konden zijn op grond van
die wet. Ook niet als deze activiteiten negatieve gevolgen zouden kunnen
hebben voor Natura 2000-gebieden in de territoriale zee of op land. 

De praktische consequenties hiervan zijn naar verwachting vergelijkbaar
met de in de paragrafen 4.4.2. en 4.4.3. van de memorie van toelichting
beschreven gevolgen voor activiteiten in de aan te wijzen Natura
2000-gebieden in de EEZ. Ook voor activiteiten die in de EEZ
plaatsvinden, maar waarvan de gevolgen zich uitstrekken tot Natura
2000-gebieden in de territoriale zee of op land, is in het algemeen de
verwachting dat activiteiten die zijn vergund met inachtneming van het
afwegingskader van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN 2015),
ook na het doorlopen van het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet
1998 – eventueel onder nadere voorwaarden – doorgang kunnen vinden.
Immers in het kader van de toetsing aan het IBN 2015 wordt een toets van
de gevolgen voor de natuurwaarden uitgevoerd die vergelijkbaar is met de
toets die op grond van de Natuurbeschermingwet 1998 plaatsvindt bij het
besluit over vergunningverlening. Activiteiten in de EEZ die tot nu toe
niet zijn beoordeeld aan de hand van het IBN 2015, zullen voor het eerst
aan een toets van de gevolgen voor de natuurwaarden moeten worden
onderworpen. 

De memorie van toelichting (paragraaf 4.4.2 en 4.4.3) is, overeenkomstig
het advies van de Raad, aangevuld. 

3. 

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.

4. De memorie van toelichting is op enkele plaatsen geactualiseerd en
verbeterd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de artikelen 2 en 2a
van de Natuurbeschermingswet 1998 op het punt van hun onderlinge
samenhang te verduidelijken (artikel I, onderdeel C) en om de redactie
van artikel 19a, derde lid, onderdeel a, te verbeteren (artikel I,
onderdeel D). De wijzigingen zijn toegelicht in het artikelsgewijze deel
van de memorie van toelichting.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN

VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg

   HYPERLINK
"http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/marine/docs/marine_gu
idelines.pdf" 
http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/marine/docs/marine_gui
delines.pdf 

   HYPERLINK
"http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/marine/docs/fish_meas
ures.pdf" 
http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/marine/docs/fish_measu
res.pdf 

 PAGE   4 

 

A A N 

DE  K O N I N G I N 

-----------------------------