[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota Duurzaam voedsel Naar een duurzame consumptie en productie van ons voedsel

Bijlage

Nummer: 2009D36425, datum: 2009-07-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Antwoord op vragen van de leden Atsma en Aasted-Madsen-van Stiphout over het feit dat 66% van de consumenten niets meer snapt van alle verschillende keurmerken op levensmiddelen toekomen (2009D36424)

Preview document (🔗 origineel)


Nota Duurzaam voedsel

Naar een duurzame consumptie en productie van ons voedsel



Inleiding

In deze nota vindt u een globale analyse van de uitdagingen en de
kernopgave voor de verduurzaming van ons voedsel in internationaal
perspectief. Verder bevat de nota de nationale uitdagingen en de
bijdrage die Nederland kan leveren aan de duurzaamheidsopgave en de rol
van consumenten en producenten daarbij. Deze uitdagingen en opgaven zijn
de basis voor de visie en ambitie van de minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (LNV) op het gebied van voedsel. De acties die
daaruit voortvloeien worden uitgewerkt in drie speerpunten. Deze dienen
als de basis van het voedselbeleid van LNV. 

Daarmee past deze nota binnen het streven van het kabinet naar een
duurzame ontwikkeling., Meer specifiek heeft deze nota raakvlakken met
doelen 14, 17 en geeft nadere uitwerking van doel 22 van het
‘beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007-2011’. Daarnaast sluit
het aan bij thema 6 van de Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling
(KADO). 

Bij de uitwerking van de speerpunten zal LNV nauw samenwerken met andere
ministeries, omdat zij ook een verantwoordelijkheid voor voedsel hebben.
 

Enkele eerder verschenen nota’s die zich specifiek op duurzame
landbouw, ontwikkeling en voedsel richten, zijn: 

‘Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid’ van de
ministers voor Ontwikkelingssamenwerking (OS) en van LNV. Deze nota
richt zich op de versterking van de landbouw in de zich ontwikkelende
landen. Er worden vijf sporen uitgewerkt: productiviteitsverbetering,
‘enabling environment’, duurzame ketenontwikkeling, verbeterde
markttoegang en voedselzekerheid en overdrachtsmechanismen. De nota
speelt daarmee in op de visie van de Wereldbank en de FAO. 

‘Gezonde Voeding van begin tot eind’ van de ministers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en LNV. In deze nota staat
centraal hoe de consument aangezet kan worden tot een gezonder
voedingspatroon. Hiertoe staan twee wegen open: het veranderen van het
productaanbod via het bedrijfsleven Ă©n het bijdragen aan een bewuster
keuzegedrag van de consument. 

In de Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling is het thema
‘Biodiversiteit voedsel en vlees’ opgenomen als een van de zes
duurzaamheidsthema’s. De minister van LNV trekt dit thema, samen met
de ministers voor OS en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
(VROM). Het thema richt zich op de Nederlandse bijdrage aan
verduurzaming van het mondiale voedselsysteem. Het accent ligt daarbij
op de verduurzaming van de productie en consumptie van dierlijke
producten en duurzame alternatieven daarvoor. 

Naast duurzaamheid besteedt de overheid heel veel aandacht aan
voedselveiligheid. Het kabinet is zich ervan bewust dat veilig voedsel
niet vanzelfsprekend is. Het vraagt om grote en blijvende inspanning
door de keten heen van vele actoren in het bedrijfsleven en van de
overheid. Zij besteden voortdurend zorg aan bestaande en nieuwe
risico’s. Consumenten in Nederland hebben daarom het volste vertrouwen
in de voedselveiligheid. Het beleid voor voedselveiligheid wordt echter
vooral Europees gereguleerd en is goed ontwikkeld. 

De opgave

De wereldgemeenschap staat voor de immense opgave om in 2050 negen
miljard mensen te voeden binnen de draagkracht van het mondiale
ecosysteem. De voedselprijzencrisis, die het afgelopen jaar in alle
hevigheid woedde, lijkt door de huidige financieel-economische crisis
naar de achtergrond te zijn verdwenen. De verwachting is echter dat
sterk fluctuerende voedselprijzen door spanningen tussen vraag en aanbod
in de toekomst eerder regel dan uitzondering zullen zijn. De effecten
van deze fluctuaties zullen zich niet beperken tot de korte termijn of
tot de zich ontwikkelende landen. Het wereldvoedselvraagstuk is
fundamenteel van aard en diepgaand verweven met de andere grote crises
waar we wereldwijd mee te maken hebben. 

Nederland is niet alleen onderdeel van het probleem, maar heeft ook
unieke mogelijkheden in huis om een actieve bijdrage te leveren aan de
oplossing. Ons land zal dan wel zelf zijn zaken op het gebied van
duurzaamheid op orde moeten hebben. Tegen die achtergrond schets ik, als
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in deze nota mijn
visie en aanpak voor een duurzame voedselproductie en -consumptie in
Nederland en wat ons land daar mondiaal mede aan kan bijdragen. 

Kernboodschap

Wil de consument voor duurzaam voedsel kunnen kiezen, dan moet dat
aanbod er ook zijn. Daarom zet ik in de eerste plaats in op vergaande
verduurzaming van de productie en het aanbod, waarbij ik de gehele keten
wil betrekken. Door middel van intensieve voorlichting wil ik de
consument vervolgens tot de keuze voor duurzaamheid verleiden. Met
duurzaam doel ik hier onder meer op aspecten als ruimtebeslag, gebruik
van grondstoffen, emissies, water en energiegebruik. Maar het gaat ook
om minder verspilling en verbetering van het welzijn van mens en dier.
Kortom een productie en consumptie met respect voor mens, dier en
milieu. Daarmee bedoel ik tevens dat Nederland over 15 jaar mondiaal
koploper is in de verduurzaming van de voedselproductie. Ons land kan
een belangrijke bijdrage leveren aan de mondiale voedselzekerheid en het
behoud van de vitaliteit van het mondiale ecosysteem. De vooraanstaande
positie die Nederland op voedselgebied heeft in de wereld, wordt daarmee
optimaal als kracht benut.  

De opgaven

Er ligt een mondiale, Europese en nationale opgave om ons voedselsysteem
te verduurzamen. Deze opgave is onder meer terug te vinden in de
millenniumontwikkelingsdoelen. Anno 2009 leven we in een wereld met een
hoger gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking dan ooit tevoren.
Toch verdient bijna Ă©Ă©n miljard mensen minder dan Ă©Ă©n dollar per
dag. Er wordt voldoende voedsel geproduceerd om iedereen te voeden. 17%
van de bevolking in de zich ontwikkelende landen krijgt echter dagelijks
te weinig gezond voedsel binnen voor een gezond bestaan. De opgave om
duurzame ontwikkeling te bevorderen, armoede te bestrijden en mensen te
voorzien van voedsel zal des te complexer worden wanneer de voedsel- en
brandstofprijzen weer omhoog gaan. Ook de sterke groei van de bevolking
in de armste regio’s leidt in dat opzicht tot grote problemen.

Anderzijds zien we in het Westen een overconsumptie van voedsel. In 2007
waren er voor het eerst in de wereldgeschiedenis even veel mensen met
overgewicht als mensen met ondervoeding. Waar overgewicht toe leidt is
beschreven in de VWS-nota overgewicht “Uit balans; de last van
overgewicht”. Ook gaat in elke schakel van de keten voedsel verloren.
Voedsel dat we niet voor consumptie gebruiken. Dat gebeurt niet alleen
in de zich ontwikkelende landen, maar ook in het Westen. Alleen al in
Nederland gaat het om 30-50% van de productie, afhankelijk van de
productgroep. 

Daarnaast legt de mondiale productie en consumptie van voedsel door mens
en dier een grote druk op het mondiale ecosysteem. Het gaat dan om druk
op de beschikbare grond in de wereld, de effecten op de biodiversiteit,
het grootschalige gebruik van water, erosie, vervuiling van water en
bodem en de uitstoot van broeikasgassen. Ook is er een
mineralenprobleem. Enerzijds vindt er uitputting van mineralen plaats in
gebieden waar landbouwers grondstoffen voor veevoeder telen, zoals
Zuid-Amerika. Anderzijds zijn er overschotten van mineralen in gebieden
waar de intensieve veehouderij is geconcentreerd, zoals
Noordwest-Europa.

Er doen zich verder een aantal trends en ontwikkelingen voor die nieuwe
uitdagingen bieden aan het wereldwijde voedselsysteem. Samen bedreigen
ze op termijn het mondiale ecosysteem en brengen ze de voedselzekerheid
verder in gevaar. 

Trends en ontwikkelingen

Veranderend voedselpatroon door de combinatie van verstedelijking,
bevolkingsgroei en welvaartsgroei 

Wereldwijd groeit de vraag naar vis, vlees en zuivelproducten gestaag.
Dit komt door de mondiale bevolkingsgroei en de toenemende welvaart. De
komende veertig jaar groeit de wereldwijde vraag met meer dan 50%. In
2050 moet er voldoende voedsel geproduceerd worden om negen miljard
monden te voeden. Bovendien heeft Nederland de
millenniumontwikkelingsdoelen onderschreven. In 2015 zal het aantal
mensen dat van minder dan Ă©Ă©n dollar per dag moet leven gehalveerd
moeten zijn,

In Azië groeien de steden snel. De economie groeit daar met 9% per
jaar. Nu al hebben 1,3 miljard Chinezen en 1,2 miljard Indiërs meer te
besteden. Dieetverschuivingen zijn het gevolg. In China groeit vooral de
vraag naar vlees, in India naar zuivel. 

Deze grotere vraag leidt tot een toenemende druk op het ecosysteem,
omdat de productie van dierlijke producten minder efficiënt is dan die
van plantaardige producten. Daarbij legt de visserij druk op het mariene
ecosysteem. De FAO, de landbouw- en voedselorganisatie van de VN,
verwacht in 2050 een vleesconsumptie van rond de 450 miljard kilo vlees
per jaar. Dat is bijna twee maal de huidige vleesconsumptie. 

Dit is echter een simpele beschrijving van een complex probleem rondom
de productie en consumptie van eiwitten. In grote delen van de wereld is
een eiwittekort. Dierlijke producten vormen een hoogwaardige eiwitbron.
Vooral in Afrika heeft vee een belangrijke waarde als buffer van
kapitaal en eiwitten in tijden van droogte en schaarste. Daarnaast
hebben dierlijke producten een grote economische waarde. Zo’n 20% van
de wereldbevolking is betrokken bij de dierlijke productie. Veel
landbouwgronden (prairies, pampa’s, veengebieden, etc.) zijn bovendien
alleen geschikt voor grasgroei en niet voor gewassen voor menselijke
consumptie. Bovendien worden dieren gebruikt om rest- en bijproducten
uit de humane voedingsketen op te waarderen naar hoogwaardige eiwitten.
Veehouderij speelt ook een nuttige rol in het benutten van
landbouwgronden, het beheer van het landschap en verwaarding van ons
eten. Ten slotte worden dierlijke producten in veel culturen gezien als
een onmisbaar onderdeel van een goede maaltijd. 

Alleen plantaardige voeding is dan ook niet de oplossing. Een duurzaam
landbouwsysteem biedt plaats aan zowel een plantaardige als een
dierlijke component. Het plantaardig materiaal dient als voedsel voor
mens en dier. De mest - mits op een juiste wijze aangewend - zorgt
vervolgens voor een duurzame bodemvruchtbaarheid. Ook de plantaardige
productie kan nog veel duurzamer. Er kunnen nog de nodige stappen gezet
worden bij het sluiten van mineralenkringlopen, het voorkomen van
‘weglekken’ van belangrijke mineralen naar oppervlakte- en
grondwater, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, op het gebied van
biodiversiteit, bij het watergebruik en bij de beschikbaarheid van
hoogwaardig en robuust uitgangsmateriaal. 

De welvaartsgroei heeft eveneens grote gevolgen voor de consumptie van
ons voedsel. De rijkere delen van de wereld kennen een overvloedig
aanbod aan eten. Dit leidt daar vaak tot overconsumptie, ongezonde
voedingspatronen (volgens de Richtlijnen goede voeding van de
Gezondheidsraad) en daarmee in toenemende mate tot chronische ziekten.
Deze raken niet alleen de patiënten in kwestie, maar brengen ook kosten
voor de maatschappij als geheel met zich mee. Een goede volksgezondheid,
mede als gevolg van een gezond voedingspatroon, is dan ook een publiek
belang. De uitwerking hiervan zal plaatsvinden langs de lijnen van de
VWS-LNV nota “Gezonde voeding van begin tot eind” (december 2008).
Het terugdringen van overconsumptie kan tevens een bijdrage leveren aan
verduurzaming doordat er minder beslag wordt gelegd op schaarse bronnen.


Veranderende waarde van voedsel en voedselverspilling

Mensen kennen tegenwoordig een andere waarde aan voedsel toe dan een
aantal jaren geleden. Ze zijn verhoudingsgewijs steeds minder geld aan
voedsel gaan uitgeven. In 2006 besteedden Nederlanders gemiddeld 13,3%
van hun consumptieve bestedingen aan voedings- en genotmiddelen. 

Daarnaast gaat veel voedsel verloren zonder dat we het voor consumptie
gebruiken. Consumenten gooien naar schatting ter waarde van zo’n €
1,6 miljard per jaar aan voedsel weg. Naar schatting zo’n € 2
miljard per jaar wordt in de totale voedselketen verspild bij de
productie, de verwerking, het vervoer of bij verkoop. Het niet
geconsumeerde voedsel wordt vaak verbrand ĂČf gestort. We zijn geneigd
deze ‘voedselverspilling’ normaal te vinden. Er is zowel nationaal
als internationaal grote inzet nodig om voedselverspilling tegen te
gaan. EĂ©n van de mogelijkheden is is het beter benutten van
voedselresten. Bij het tegengaan van voedselverspilling gaan economische
voordelen, voor de gehele keten inclusief de consument, hand in hand met
de verduurzamingsopgave. Verder zorgt het ervoor dat we ons
medeverantwoordelijk voelen voor onze leefomgeving. EĂ©n partij kan
slechts een beperkte bijdrage leveren aan het tegengaan van verspilling.
Het is daarom de uitdaging om samen naar oplossingen te zoeken. Dit
vraagt een verandering in denken en doen over een langere periode en bij
alle betrokkenen: consument, producent, retail, onderzoek, onderwijs en
overheid.

Welvaart en verstedelijking vergroten de afstand tot voedsel 

De wereld verstedelijkt snel. Over 10 jaar woont meer dan 50% van de
wereldbevolking in steden. Daardoor neemt zowel de fysieke als de
psychologische afstand tussen voedselproductie en consumptie toe.
Voedsel komt steeds vaker uit andere delen van de wereld. Consumenten
hebben steeds minder kennis over de oorsprong en manier van produceren
van hun voedsel. Veel mensen, vooral in het Westen, zien bij de
voedselproductie een ideaalbeeld voor zich van een kleinschalige,
ambachtelijke en regionale productie. De werkelijkheid doet zich meestal
anders voor. De consument weet door deze ontwikkelingen vaak onvoldoende
wat duurzaam voedsel is en wat hij aan een duurzamere voedselvoorziening
kan bijdragen. De overvloed aan informatie (denk aan claims, keurmerken
en logo’s) over ons voedsel draagt daar mede aan bij, omdat de
informatie soms tegenstrijdig of onduidelijk is. Ik zie het dan ook als
een belangrijke opgave om de consument met zijn voedsel te verbinden en
de consument bewust te maken van het belang van duurzaam en gezond
voedsel. Lokale overheden, met name gemeenten, ontplooien al
activiteiten op dit gebied met als doel de afstand tussen de consument
in de stad en zijn voedsel te verkleinen. Ik wil dan ook op het gebied
van voedsel actief met andere overheden samenwerken. Daarnaast ligt er
een opgave om de consument beter te informeren. We kunnen dit bereiken
door juiste, betrouwbare, eenduidige en toegankelijke informatie te
verschaffen over waar het voedsel vandaan komt en hoe het is
geproduceerd. De uitdaging is om dit te doen binnen Europese en
WTO-kaders. 

Veranderende eisen: van kwantiteit naar kwaliteit en duurzaamheid in de
ontwikkelde gebieden van de wereld 

Demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en bevolkingsafname
(onder meer in Europa, Japan), pluriformiteit en verstedelijking van het
platteland stellen nieuwe eisen aan voedselproducten en de wijze van
productie. In onze Noordwest-Europese samenleving zijn steeds meer
mensen op zoek naar de kwaliteit van het leven. Daardoor neemt de vraag
naar gezond en gemakkelijk voedsel van hoge kwaliteit toe, evenals de
behoefte aan natuurbeleving en recreatie. Bovendien verandert de
maatschappelijke opvatting over de vraag hoe dieren gehouden moeten
worden. Producenten zullen moeten voldoen aan de groeiende vraag naar
kwaliteit en beleving van voedsel en voedselproductie. Tegelijkertijd
zal de consument zijn verantwoordelijkheid moeten kunnen nemen.
Kwaliteit heeft namelijk een prijs. Anders gezegd: de burger zal zijn
idealen ook als consument moeten kunnen inzetten. Zichtbaarheid,
transparantie en verbinding zijn hierbij de kernwoorden.

De groeiende vraag naar grondstoffen en energie vanuit concurrerende
behoeften 

De voorraden van een aantal grondstoffen zijn eindig. Het winnen van
grondstoffen, zoals aardolie, gas, maar ook fosfaat, een belangrijke
meststof voor de landbouw, wordt steeds moeilijker. De landbouw neemt
naar schatting 70% van het zoetwatergebruik in de wereld voor zijn
rekening, een grondstof die trouwens steeds schaarser wordt. De
klimaatverandering versterkt dit effect nog eens. Een groeiende vraag
naar energie zorgt verder voor hogere kosten van bijvoorbeeld transport
en kunstmest. Daarnaast vindt er concurrentie plaats tussen
verschillende behoeften (zgn. ‘competing claims’). Hierdoor neemt de
druk op de beschikbaarheid van voedsel toe. Te denken valt aan de
potentiële concurrentie tussen voedsel, veevoer, natuur
(biodiversiteit), natuurlijke vezels, hout en energie voor
biobrandstoffen als bio-ethanol en biodiesel. Ook neemt de vraag naar
biomassa voor de productie van met name de eerste generatie
biobrandstoffen toe. We moeten voortvarend de tweede generatie
biobrandstoffen gaan gebruiken. Daar waar spanning ontstaat tussen de
diverse gebruiksmogelijkheden moet het gebruik als voedsel voorrang
krijgen.

Bovenstaande ontwikkelingen kunnen het aanbod van voedselproducten
beĂŻnvloeden en daarmee van invloed zijn op de prijs. Ten slotte is ook
de toegang tot grondstoffen, water en energie van belang voor een
duurzame voedselvoorziening.

Klimaatverandering en weersextremen 

De klimaatverandering heeft een aanzienlijk, maar een nog onvoorspelbaar
effect op de landbouwproductie: sommige gebieden zullen geschikter
worden voor landbouwproductie, andere juist minder. Dit is nu al te zien
in enkele droge zich ontwikkelende landen. Ook zullen andere gewassen
nodig zijn. De klimaatverandering leidt verder tot een grotere kans op
weersextremen, zoals droogte en hevige regenval met overstromingen met
grote consequenties voor arme bevolkingsgroepen. Grotere schommelingen
in de voedselproductie zijn hiervan het gevolg. Daar komt nog bij dat de
voedselvoorraden in Europa en de rest van de wereld afnemen (betere
logistiek en hogere opslagkosten). Hierdoor kunnen de
productieschommelingen makkelijker leiden tot prijsverhogingen, omdat de
dempende werking van deze voorraden op de prijzen verdwijnt.

Een derde effect is dat door het wereldwijde transport uitheemse dier-
en plantenziekten, plagen en humane ziekten zich vaker verspreiden en
zich op andere plaatsen vestigen. 

Tijdens de 17e bijeenkomst van de VN-Commission on Sustainable
Development (CSD17) is uitgesproken dat landbouw niet als onderdeel van
het probleem moet worden gezien, maar als een onderdeel van de oplossing
van het klimaatprobleem. Duurzame landbouw en veehouderijpraktijken en
duurzame biobrandstofproductie spelen een belangrijke rol in de
klimaataanpak.

Kansen door nieuwe kennis en nieuwe technologieën 

Voor de kernopgave van verduurzaming zijn kennis, technologie en
innovatie cruciaal. We kunnen alleen het hoofd bieden aan een aantal
problemen door bestaande en nieuwe technologieën daadwerkelijk en
voortvarend toe te passen - vanzelfsprekend onder de voorwaarde van
veiligheid voor mens, dier en milieu. Door nieuwe technieken kunnen
potentiële kansen op voedsel voor diegene die dat nu onvoldoende
hebben, binnen handbereik komen. Datzelfde geldt voor toegevoegde waarde
voor gezondheid en duurzaamheid. We moeten deze kansen ten volle
benutten. Veel gronden worden op dit moment suboptimaal gebruikt voor
voedselproductie bijvoorbeeld omdat ze te droog of te warm zijn of te
weinig vruchtbaar. Opbrengsten per hectare kunnen omhoog met nieuwe
veredelingstechnieken en gerichte inzet van biotechnologie. Ook voor de
voedingswaarde en kwaliteit van producten kunnen deze technieken veel
betekenen voor de consument. 

Veranderende verhoudingen 

De verhoudingen tussen het Westen en de rest van de wereld veranderen
sterk. Nieuwe, opkomende economische grootmachten als de
‘BRIC-landen’ (BraziliĂ«, Rusland, India, China) manifesteren zich
op het wereldtoneel. De gevolgen kunnen vergaand zijn: van een wijziging
in de productie en de handelsstromen tot geopolitieke ontwikkelingen,
gerelateerd aan de winning/het gebruik van grondstoffen, energie en
voedsel. 

Daarnaast is er beweging in invloed en zeggenschap van nationale
overheden naar internationale instellingen, zoals de EU en de WTO. Ook
ngo’s en private ketens hebben invloed op het internationale eisen aan
voedselproductie. Belangen van verschillende internationale instellingen
kunnen uiteenlopen. Tegelijkertijd kunnen internationale instellingen
bijdragen aan oplossingen. Ze zijn nodig om een grensoverschrijdende
aanpak van verduurzaaming effectief te maken. Op nationaal niveau zijn
het vooral de maatschappelijke organisaties die succesvol problemen op
het gebied van duurzaamheid agenderen en beĂŻnvloeden. Tot slot bepalen
private ketens steeds vaker de duurzaamheidsstandaarden voor producten
in de schappen (zoals de ‘global gap’ afspraken over internationale
standaarden). 

De maatschappij, burgers of groepen burgers willen graag bepaalde
waarden terugzien in hun voedsel. Voorbeelden hiervan zijn dierenwelzijn
en sociale omstandigheden. Deze waarden zijn voortdurend in beweging en
de beweging naar verduurzaaming is evident. Deze beweging gaat echter
niet vanzelf. Dat komt deels doordat voor het merendeel van de waarden
van voedsel geen wereldwijde normen zijn opgesteld. Aan de andere kant
worden niet alle maatschappelijke kosten van een product aan producenten
en verbruikers in rekening gebracht. Deze kosten ontstaan wanneer
productie en/of consumptie gepaard gaat met negatieve externe effecten
– zoals schade aan milieu, klimaat of dierenwelzijn. 

Voor een optimale bijdrage aan de maatschappelijke welvaart zijn nieuwe
arrangementen met ngo’s, private en publieke partijen nodig.  Vragers
en aanbieders zullen ook geconfronteerd moeten worden met de externe
kosten van productie en consumptie. Hierbij zal rekening gehouden moeten
worden met de belangen van de zich ontwikkelende landen voor wie
dergelijke arrangementen niet tot extra belemmeringen moeten leiden.
Kortom: de problematiek rondom de borging van deze publieke waarden is
ingewikkeld. En niet Ă©Ă©n enkele partij, overheid, bedrijfsleven of
consument, kan voor een oplossing zorgen. Partijen kunnen alleen samen,
binnen EU marktkaders en WTO verband, de verduurzaming dichterbij
brengen. 

Deze uitdagingen tonen dat het (mondiale) voedselsysteem zeer complex
is. Het is verweven met fundamentele vragen waarmee de wereld op dit
moment te maken heeft. De huidige economische crisis, de
klimaatontwikkelingen en de vraagstukken rond voedsel, armoede, energie
en biodiversiteit maken bij uitstek duidelijk dat de grote kwesties van
deze tijd niet meer als afzonderlijke probleemgebieden kunnen worden
beschouwd. Het vraagt een samenhangende aanpak. Nederland krijgt ook met
deze ontwikkelingen te maken. Nederland wil in de discussie niet aan de
zijlijn staan, maar zijn verantwoordelijkheid nemen, zeker gezien onze
vooraanstaande positie op voedselgebied.

De Nederlandse positie 

Nederland heeft een unieke positie binnen het internationale speelveld
van voedsel en de verduurzaamingsopgave. Ons land bezit een uitgebreid
en vooraanstaand research & development-complex dat internationaal hoog
staat aangeschreven. Zo wordt Wageningen University and Research centre
nationaal en internationaal erkend als gezaghebbende kennisinstelling op
het gebied van voeding en verbetering van de leefomgeving. Verder hebben
we een innovatief bedrijfsleven. Dit bekleedt een sterke internationale
positie in de agrofoodketen als de op Ă©Ă©n na grootste exporteur van
agrarische producten en de grootste leverancier van uitgangsmateriaal
(plantaardig teeltmateriaal en plantgoed en dierlijke foklijnen). Het
krachtig maatschappelijk middenveld heeft een sterk agenderende rol en
wil de duurzaamheidsopgave ondersteunen. En tenslotte kan ons goed
ontwikkelde overheidsapparaat de juiste randvoorwaarden scheppen voor
optimale synergie tussen deze partijen. 

Door deze samenhangende factoren kan Nederland een belangrijke
internationale bijdrage leveren aan verduurzaming en aan het verkleinen
van de eigen ecologische impact, de ‘foodprint (footprint van de
voedselconsumptie). Want hoewel de ‘foodprint’ van de Nederlandse
voedselconsumptie in absolute termen beperkt is, is dat per hoofd van de
bevolking zeker niet het geval. 

Genoemde uitdagingen van een duurzaam mondiaal voedselsysteem vragen om
een samenhangende aanpak met nationale en internationale stakeholders
en/of organisaties. Nederland kan hieraan een betekenisvolle bijdrage
leveren. Deze aanpak moet gericht zijn op:

Het efficiënter maken van het gebruik van ruimte, water, energie en
transport

Het verminderen van nadelige effecten van voedselproductie op de
uitstoot van verontreinigende stoffen en CO2 en mineralenuitputting

Duurzamer gebruik van grondstoffen waardoor de bodemvruchtbaarheid en de
biodiversiteit verbeteren.

Tegengaan van verlies van eiwitbronnen en voedselverspilling

Investeren in innovatie voor de verbetering en verduurzaming van de
landbouw en voedselproductie, vooral in de zich ontwikkelende landen.



De visie

Het antwoord op deze uitdagingen is dat Nederland zijn voedselproductie
en –consumptie verduurzaamt in al zijn facetten (people, planet en
profit) en in Europa en internationaal een koploperspositie inneemt om
een duurzame ontwikkeling te realiseren. Vanuit die innovatieve en
ambitieuze positie kan Nederland een actieve bijdrage leveren aan het
verder verduurzamen van het mondiale voedselsysteem. Om deze visie
daadwerkelijk gestalte te geven moet ons land zich de komende jaren nog
meer inzetten op verduurzaming. Systeeminnovaties en -veranderingen zijn
daarbij onontbeerlijk. 

In die visie bestaat productie in Nederland over 15 jaar uit
voedselsystemen die in alle opzichten zijn gestoeld op verduurzaming en
die passen binnen de gestelde EU marktkaders en internationaal binnen
WTO verband. Deze aanpak kan vele gezichten hebben: van kleinschalig en
lokaal tot grootschalig en mondiaal. Kringlopen zijn verregaand
gesloten, verbindingen tussen producent, consument en omgeving open. De
voedselketen is op het gebied van gezondheid en duurzaamheid meer
vraaggericht dan productiegericht. Door deze vraaggerichtheid komt
borging van publieke waarden tot stand. Hierbij past een hoogwaardige
technologie en innovatie die verduurzaming ondersteunt en een bijdrage
leveren aan het optimaal benutten van het landbouwareaal. 

Hoe kan zo’n duurzame productie en consumptie er over 15 jaar concreet
uitzien?

People

Op het gebied van people gaat het dan om een voedselsysteem met duurzaam
en gezond voedsel dat beschikbaar is voor alle Nederlandse consumenten.
De overheid en het bedrijfsleven stellen hen in staat een duurzamere
keuze te maken. De consumenten nemen echter ook hun eigen
verantwoordelijkheid. Ze veranderen hun consumptiepatroon zodanig dat
het patroon van de huidige voorlopers over 15 jaar de norm is qua
duurzaam en gezond consumeren. Nederlandse maatschappelijke organisaties
bevorderen nationaal Ă©n internationaal actief duurzame en gezonde
voedselproductie en -consumptie. 

Internationaal heeft Nederland een voortrekkersrol. Ons land geeft
actief invulling aan de millenniumontwikkelingsdoelen. Tijdens CSD17
hebben 180 landen een duidelijk signaal afgegeven inzake de centrale rol
die landbouw speelt bij de aanpak van duurzame ontwikkeling en
armoedebestrijding, de noodzaak van verdere investeringen in de landbouw
en een duurzame groene revolutie in Afrika.  

Het daarbij behorende streefbeeld bestaat uit een mondiaal
voedselsysteem dat huidige en toekomstige generaties voedt met respect
voor mens, dier en milieu, tegen een redelijke prijs en op veilige
wijze. Ons land vervult die (mondiale) voortrekkersrol zoveel mogelijk
in EU-verband. Nederland is koploper in het verspreiden van kennis over
duurzame voedselproductie en –consumptie. Het Nederlandse
bedrijfsleven neemt actief zijn internationale verantwoordelijkheid door
goede arbeidsvoorwaarden. Transparante handelsketens borgen lokale en
regionale waarden.

Binnen de Nederlandse veehouderij staat het dier centraal. Stallen en
bedrijfsvoering zijn om het dier heen gebouwd op een wijze die de
samenleving accepteert. Op het gebied van dierenwelzijn, dat breed
maatschappelijk wordt gedragen, neemt Nederland een koppositie in.
Internationaal, vooral in EU-verband, zet Nederland verbetering van het
dierenwelzijn op de agenda. Ook het Nederlandse bedrijfsleven laat zich
niet door nationale grenzen beperken. Het promoot zijn standaarden voor
people, planet en profit in het buitenland en zet zich hier
internationaal voor in. Dit geldt voor de hele keten tot en met de
supermarkten en de foodservices aan toe.

Planet

Op het gebied van planet gaat het om een voedselsysteem dat de
draagkracht en de vitaliteit van het mondiale ecosysteem respecteert.
Nederland heeft een ‘foodprint’ die hieraan voldoet. De landbouw
draagt bij aan de productie van duurzame energie. De milieubelasting
door broeikasgassen, ammoniak, fijnstof en geur is verregaand
geminimaliseerd. Bedrijfsvoering en brede toepassing van nieuwe
technologieën zorgen voor een nagenoeg gesloten productiecyclus.
Visserij vindt plaats binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem.
Voer-mestkringlopen zijn grotendeels gesloten. Sommige kringlopen
sluiten op bedrijfs-, nationaal, of (Noordwest-)Europees niveau, anderen
richten zich op een mondiale kringloopsluiting. Qua ecologische
voetafdruk zijn biologische en gangbare voedselketens naar elkaar
toegegroeid. Daarnaast zijn er vanuit de markt in Nederland nieuwe
productieconcepten ontstaan. Deze geven alle een eigen invulling aan het
concept van een duurzaam voedselsysteem. Dit sluit aan bij het streven
om consumenten meer keuzemogelijkheden te bieden op het gebied van
duurzaamheid. Nieuwe technologieën, waaronder nano-technologie en
ggo-teelten, kunnen een bijdrage leveren aan duurzamer en gezonder
voedsel. Dit vanzelfsprekend onder de voorwaarde dat de veiligheid voor
mens, dier en milieu gegarandeerd is.

Profit

Op het gebied van profit gaat het om een innovatieve en dynamische
agrofoodketen (toeleveranciers, producenten, verwerkende industrie,
transport, handel, afzet) die kan concurreren op de wereldmarkt met
topklasse producten. De veehouderij is door innovatie opgeschoven van
een benadering per duurzaamheidsaspect richting integrale duurzame
systemen. Deze bedrijfstak richt zich op het kwaliteitssegment van de
europese markt en is kennisexporteur buiten Europa. Producten vinden ook
elders op de wereld hun afzet. Het palet aan duurzame producten met een
plus op dierenwelzijn en milieu is sterk uitgebreid, vooral in de
dierlijke ketens. Ook zijn er nieuwe alternatieven voor vlees en
dierlijke eiwitten in brede zin ontwikkeld. Deze zijn voedzaam, gezond,
smakelijk en duurzaam geproduceerd, zodat de kritische Nederlandse
consument een duidelijke keuze heeft. 

De visserij heeft zich ontwikkeld tot een sector waarin
‘duurzaamheid’ het leidend beginsel is. Overheid en bedrijfsleven
werken samen aan dit doel. De visserijondernemers zijn er volledig van
doordrongen dat zij vooral zelf belang hebben bij een rijke zee. De
producten uit de Noordzee worden voor een belangrijk deel als
premiumproducten afgezet op de Europese versmarkt. Het bredere
visserijcluster van aanvoer, verwerking en handel is toonaangevend in
Europa. De organisatie in de keten is sterk verbeterd, zodat de afkomst
van alle producten bekend is. Certificering van de vis en visproducten
is gemeengoed, waardoor de markt als het ware de doelstelling van het
(Europese) beleid versterkt.

De in Nederland toegepaste visserijmethoden zijn door een ambitieus
innovatiebeleid verregaand aangepast. Problemen als bodemberoering en
bijvangsten zijn hierdoor fors verminderd. Ook is de sector veel
energie-efficiënter geworden. Een deel van de vloot haalt de omzet
deels uit activiteiten die aan de visserij verbonden zijn. Daardoor is
het ondernemerschap in de sector versterkt.

De supermarkten, catering en horeca nemen alleen voedselproducten af die
duurzaam geproduceerd zijn. Samen met de overheid en producenten stellen
zij consumenten in staat snelle, bewuste en verantwoorde keuzes te
maken. Dit gebeurt door duidelijke labels en voorlichting over
productiewijzen en gezond en veilig eten. Maatschappelijke organisaties,
ketenpartijen, consumenten en de overheid voeren een dialoog die gericht
is op voortdurende verduurzaming en op de kwaliteit van ons voedsel. Het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) biedt ruimte voor duurzame
ambities en de innovatiedrang van Nederland. Voedselzekerheid,
dierenwelzijn en milieu zijn aspecten die worden meegenomen in de
onderhandelingsagenda’s van de meest geĂ«igende multilaterale fora,
waaronder CBD, ILO, WTO.  Ontwikkelingslanden hebben volledige
markttoegang. Dumping van producten is wereldwijd verboden en een
duurzame landbouw ter plekke is volop in ontwikkeling. Daarmee draagt de
landbouw in deze landen substantieel bij aan de voedselzekerheid en de
rurale ontwikkeling aldaar.

De ambitie 

Er zijn reeds veel initiatieven gestart om deze visie te realiseren. Aan
het eind van deze kabinetsperiode moeten de nog resterende opgaven en
het tijdpad voor een duurzame voedselproductie en -consumptie binnen 15
jaar duidelijk zijn voor ketenpartijen, consumenten en overheid. Mijn
ambitie kent drie speerpunten. Hierbij is het kabinet zich bewust van
het feit dat de verduurzamingsopgave eisen stelt aan alle partijen in de
keten. Hieronder vallen nationale maar ook internationale stakeholders
in ontwikkelende landen. In het streven naar de verduurzaming van
voedsel op onderstaande 3 speerpunten betrekt de overheid dan ook alle
partijen uit de keten. Dit gebeurt binnen de kaders die zijn weergegeven
in de kabinetsvisie “Non trade concerns en handelsbeleid” en in de
brief “Koenders/Verburg” (Beleidsbrief landbouw, rurale
bedrijvigheid en voedselzekerheid).

Speerpunt 1: Stimuleren duurzame innovaties in het Nederlandse
agrofoodcomplex 

Dit speerpunt omvat technische vernieuwingen, nieuwe
samenwerkingsverbanden en het versterken van al bestaande banden met
stakeholders om het nationale aanbod te verduurzamen. Het gaat verder om
verduurzaming van de productie, innovatie en nieuwe technologieën en
het tegengaan van voedselverspilling. 

De overheid zal nieuwe, meer duurzame marktsegmenten stimuleren en
faciliteren. Om dit speerpunt te realiseren zie ik verschillende
kansrijke sporen, die hierna beschreven worden. Hierbij wordt aangehaakt
bij ontwikkelingen voor de verduurzaming in de voedselketen en trajecten
die ik beschreven heb in mijn toekomstvisie duurzame veehouderij. 

Platform voor de verduurzaming van voedsel

Het aanbod van voedselproducten neemt een centrale rol in binnen de
duurzaamheidsopgave. We kiezen ons dagelijks eten uit wat ons wordt
aangeboden. Dit aanbod vinden we niet alleen in de winkel of de
supermarkt. Steeds vaker eten wij buitenshuis, op ons werk, via catering
of horeca. Consumenten bevinden vaak zich in “gesloten settings”
zoals in sportkantines, verzorging- en verpleeghuizen of zelfs
pretparken. Ze zijn dan afhankelijk van de keuze die de aanbieder voor
hen maakt. Alle aanbieders van voedsel hebben dus een uitstekende
positie om het consumentengedrag te sturen.

Vele wegen leiden naar een duurzamer en gezonder aanbod. We kennen al de
biologische producten. Daarnaast ontplooien de ketenpartijen veel
initiatieven in de verschillende productgroepen, die een bovenwettelijke
plus toevoegen aan Ă©Ă©n of meer duurzaamheidaspecten zoals
dierenwelzijn of het gebruik van duurzame grondstoffen. Hier speelt vaak
een kip- ei probleem. Consumenten zoeken een beter aanbod maar kunnen
slechts uit een beperkt aantal producten kiezen. Aan de andere kant zijn
partijen in de keten op zoek naar consumenten voor hun duurzame premium
producten. Het is zaak om vraag en aanbod snel aan elkaar te koppelen.
Ik wil verder graag meer gezamenlijke acties richting producent en
consument. Het doel daarvan is een aantrekkelijk, verantwoord en
betaalbaar handelingsperspectief voor beiden. 

Ik neem samen met voortrekkers in de keten het initiatief voor de
oprichting van een platform voor de verduurzaming van voedsel. Het doel
daarvan is vergroten van het aanbod van marktgerichte duurzamere
producten. Dit platform moet komen met concrete plannen, waarmee
specifieke ketens (zoals groenten, fruit, vlees en vis) versneld
verduurzamingstappen kunnen zetten om de marktontwikkeling te
verbeteren. Er is extra aandacht voor thema’s voor duurzame productie
en consumptie die al bij partijen zelf leven. Waar mogelijk zal ik
omschakeling faciliteren. Om richting en koers te geven aan
verduurzaming kunnen partijen in dit platform discussiëren over
leidende principes voor duurzame productie en consumptie van voedsel.
Partijen maken binnen dit platform afspraken op basis van
vrijwilligheid, maar deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Er wordt
toegewerkt naar doorbraken en concrete resultaten. 

Er zijn al kansrijke initiatieven genomen voor de marktontwikkeling van
verduurzaamde dierlijke producten, waarbij dierenwelzijn centraal staat.
Mijn ambitie is dat consumenten tussen 2009 en 2011 jaarlijks 15% meer
van dergelijke producten in de supermarkt en hun bedrijfsrestaurant
kopen. Er zijn in dezelfde periode per sector (kip, varken, eieren) al
twee van dergelijke keteninitiatieven tot stand gekomen. Hierbij gaat
het om initiatieven die de gehele keten van primaire producent tot
retail / foodservice bestrijken en waarbij partijen gezamenlijk streven
naar het in de markt zetten van een substantieel tussensegment.

Verduurzaming productie

In de visketen (inclusief aquacultuur) wil ik innovaties en samenwerking
bevorderen, die leiden tot vernieuwing en een integrale benadering van
verduurzaming. De keten kan hiervoor de stimuleringsgelden vanuit het
Europees Visserijfonds voor vernieuwing en verduurzaming van de
visserij, aquacultuur en de bijbehorende visketen gebruiken. 

Binnen de plantaardige productie zijn belangrijke resultaten geboekt,
zoals binnen de glastuinbouw waar al aanzienlijk op energie bespaard is.
Om verder te bouwen op dit beleid en waar mogelijk een versnelling te
bewerkstelligen, werk ik een visie duurzame plantaardige productie uit.
In deze visie staan ambities om binnen het gehele productiesysteem
significante verduurzamingstappen te zetten. Speerpunten daarbij zijn
precisielandbouw en het programma ‘Kas als Energiebron’. Maar ook
het verminderen van kunstmestgebruik door slimmer om te gaan met
dierlijke meststoffen en reststoffen (o.a. digestaten) biedt kansen. Een
ander aandachtspunt is het terugdringen van de emissie van
broeikasgassen als methaan en N2O.

Hierbij wordt nadrukkelijk gezocht naar de verbindingen met de
veranderingen in het GLB, de mogelijkheden van (bio)technologie en
verdere veredeling van uitgangsmateriaal. Verder zie ik relaties met de
toekomst van gewasbescherming, de toenemende fytosanitaire eisen en
(insleep)risico’s. Tot slot vragen de kansen en knelpunten van het
terugwinnen van fosfaat, een belangrijke meststof voor de landbouw,
aandacht.

Innovatie en nieuwe technologieën 

Het is zaak om naast mogelijke risico’s ook de sociaaleconomische en
ethische aspecten van nieuwe technologieën vroegtijdig te agenderen. De
snelle technologische ontwikkelingen en de aandacht in de samenleving
voor de toepassing van bijvoorbeeld ggo’s tonen de noodzaak daarvan
aan. Het is van groot belang dat er een (inter)nationaal debat
plaatsvindt over moderne technologieën. Doel is dat voor- en
tegenstanders tot een werkelijke uitwisseling van argumenten en pro’s
en contra’s komen. Ik wil een actieve bijdrage leveren aan zo’n
debat in Nederland, in Europa maar ook waar zich kansen voordoen op het
mondiale toneel. De overheid schept uiteindelijk de randvoorwaarden
zodat de samenleving deze technologieën op verantwoorde wijze kan
toepassen. Hierbij is een belangrijk aandachtspunt dat
privaatrechtelijke regelingen, zoals de bescherming van het
intellectuele eigendom (octrooirecht versus kwekersrecht) de
keuzevrijheid van ondernemers (vooral in minder ontwikkelde landen)
kunnen beperken.

Daarnaast wil ik innovaties van het aanbod van duurzame plantaardige
alternatieven voor dierlijke producten stimuleren. Het gaat dan om
verbetering van het aanbod van gangbare vleesvervangers en om producten
op basis van bijvoorbeeld algen, insecten en wellicht kunstvlees. Ik heb
daarvoor uit het Programma Innovaties Eiwitketens (PIEK) vooralsnog 6
miljoen euro beschikbaar gesteld. Het bedrag moet dienen als
‘incentive’ voor andere partijen om mee te doen. Verder wil ik via
onderzoek verkennen of er mogelijkheden zijn voor alternatieven van soja
als eiwitbron voor veevoer. Het kan dan gaan om het ontwikkelen van
alternatieve eiwitrijke gewassen en om meer fundamentele innovaties,
zoals het terugwinnen van eiwit uit bijvoorbeeld mest. 

Voedselverspilling

Het huidige niveau van voedselverspilling is zowel financieel als
ecologisch gezien te hoog. Het terugdringen daarvan kan alleen door een
integrale aanpak, waarbij de overheid de gehele keten, inclusief de
consument, betrekt. De inzet is om in 2015 de voedselverspilling in de
gehele keten met minimaal  20% te hebben verminderd. 

Dit kan echter niet zonder het tot meerwaarde brengen van de
afvalstromen van de gehele keten, bij voorkeur met behoud van het
voedsel voor menselijke consumptie. Het niet tot meerwaarde brengen van
afval leidt tot verspilling. Gelukkig wordt nu al veel afval hergebruikt
in compostering, biomassa of diervoeder. 

Binnen het kader van het tot meerwaarde brengen van eiwitbronnen wil ik
inzetten op een herbezinning binnen Europa van het verbod op diermelen.
Daarbij wil ik niet tornen aan de veiligheidsgaranties voor BSE.
Aangezien de analysemethode om diermelen veilig te verwerken op zich
laat wachten, blijft een duurzame aanwending van deze grondstof op dit
moment nog uit zicht. Een doorbraak op dit punt is nodig.

Overheid als klant

De overheid moet het goede voorbeeld geven aan consumenten en
producenten door duurzaam inkopen en duurzame catering. Ik speel een
actieve rol bij de herziening van de rijkscriteria voor het inkooppakket
catering dat in 2010 gereed moeten zijn. Binnen mijn eigen ministerie
start ik daarnaast met een integraal verduurzamingstraject in het
bedrijfsrestaurant. Dit reikt verder dan het implementeren van de
huidige rijkscriteria en het aanbieden van een 100% duurzaam assortiment
zoals nu gebeurt. Hierbij denk ik aan het verminderen van
voedselverspilling en de hoeveelheid afval. Dit verduurzamingstraject
wil ik gebruiken als proeftuin voor de rijksoverheid met als doel de
duurzame catering over meer organisaties uit te breiden. 

Transitie duurzame voedselsystemen

Ik heb het initiatief genomen voor een dialoog met betrokken
ketenpartijen en maatschappelijke organisaties over initiatieven voor
verduurzaming van dierlijke producten en duurzame alternatieven. Deze
dialoog vindt plaats in het kader van het interdepartementale programma
‘duurzame voedselsystemen’ (LNV, VROM en OS). Met dit programma
wordt het kabinetsthema “Biodiversiteit, Voedsel en Vlees” uit de
Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling (KADO) uitgevoerd. Het zal
een gedegen antwoord moeten geven op de vraag hoe duurzame
voedselsystemen (nationaal en internationaal) eruit kunnen zien.
Bovendien vormt het de drijvende kracht binnen het Rijk voor
initiatieven met stakeholders. Het programma zal in vier jaar met
concrete resultaten moet komen.

Daarnaast vereist een dergelijke ingrijpende verandering versterking van
de samenwerking en ketenregie: spelers in de keten zullen samen moeten
werken om duurzame producten optimaal en eerlijk tot meewaarde te
brengen en de externe kosten te verdelen. Daar hoort een grotere
transparantie in de keten bij. Ook moeten ketenpartijen zich bewust
worden van de ecologische en maatschappelijke eisen die gesteld worden
aan een duurzame productie.

Ten slotte zullen systeeminnovaties worden gestimuleerd. Ze vragen een
lange termijn strategie en samenwerking van overheid, ketenpartijen en
consumenten. 

Speerpunt 2: Nederlandse consumenten in staat stellen en verleiden tot
duurzame (en gezonde) voedselconsumptie

Met dit speerpunt beoog ik consumenten te verleiden en in staat te
stellen te kiezen voor een duurzamer en gezonder consumptiepatroon. DĂ©
consument is echter geen uniforme groep. Iedere consument maakt voor
zichzelf de afweging welke waarden hij in zijn voedsel of wijze van
produceren wil terugzien. Groepen consumenten zijn bereid duurzamer (en
gezonder) te eten, maar vinden de keuze te beperkt, te ingewikkeld of te
duur. De consument is het sluitstuk van de keten, maar wel trend- en
keuzebevestigend. Hij bekleedt hiermee een cruciale rol binnen de keten.
Om een keuze te kunnen maken moet de consument over voldoende informatie
beschikken, bewust zijn van de gevolgen van zijn keuze en over
keuzemogelijkheden beschikken. De keten zal samen met de overheid de
consument de mogelijkheid moeten bieden om op eenvoudige wijze een
duurzame en gezonde keuze te maken. Dat geldt vooral voor de partijen
aan het eind van de keten, zoals de supermarkten, de catering en de
horeca. Het inzetten van marketing door de ketenpartijen kan daar een
cruciale bijdrage aan leveren. 

Door het gebruik van nieuwe media en educatie kunnen specifieke
doelgroepen, zoals de jeugd, bereikt worden. Ik sta open voor de
ontwikkeling van innovatieve instrumenten die mogelijk een bijdrage
leveren aan een oplossing. Een transitie naar een duurzamer en gezonder
voedselpatroon van de Nederlandse consument (inclusief het terugdringen
van verspilling van voedsel) is echter een kwestie van lange adem. Deze
lange termijn strategie vraagt samenwerking van overheid, ketenpartijen
en consumenten. Via de sporen van speerpunt 1, met name het vergroten
van een duurzamer aanbod van voedsel, worden de Nederlandse consumenten
ook in staat gesteld en verleid tot duurzame voedselconsumptie. De
activiteiten uit de volgende sporen zijn specifiek en direct op
consumenten zelf gericht.

Oog voor kwaliteit

Door de bewustwording bij consumenten te vergroten, kunnen ze meer oog
krijgen voor kwaliteit. Ik wil hiervoor instrumenten en campagnes
inzetten die speciaal gericht zijn op kansrijke of belangrijke
doelgroepen, waaronder de campagnes van het Voedingscentrum (Nederland
kiest bewust). In samenwerking met maatschappelijke organisaties, zoals
consumenten-, natuur- en milieuorganisaties, ontwikkelt de overheid
instrumenten om de bewustwording te vergroten. Maatschappelijke stages
in de omgeving van groen en voedselproductie maken daar deel van uit. 

Een belangrijke doelgroep daarbij is de jeugd onder het motto: ‘Jong
geleerd is oud gedaan’. Vooral kinderen en jongeren kunnen leren om
bewust om te gaan met wat ze eten en wat voor effect dat heeft op hun
gezondheid en op de ‘foodprint’. De bedoeling daarvan is dat ze nu
en in de toekomst kiezen voor duurzamer en gezond voedsel. Hiertoe zet
ik de programmalijn ‘Jeugd en voedsel’ op. Binnen deze programmalijn
ben ik al gestart met smaaklessen voor kinderen van 4 tot 12 jaar. De
gedachte achter deze smaaklessen is dat kinderen kennis maken met gezond
en duurzaam eten en dit op waarde weten te schatten. Deze lessen zijn
niet verplicht maar ik streef ernaar deze zo aantrekkelijk te maken dat
meer scholen ze gaan gebruiken. Daarnaast verken ik, binnen de
Programmalijn ‘Jeugd en voedsel’ de mogelijkheid om een programma op
te starten met dezelfde basisgedachte als de smaaklessen, dat
aantrekkelijk is voor jongeren boven de 12 jaar. 

Veel burgers en bedrijven nemen (vaak lokale) initiatieven gericht op
kwaliteit van voedsel. Burgers verbinden met regionale producten en de
stedeling verbinden met het ommeland vormen hierbij meestal het oogmerk.
Deze initiatieven dragen bij aan de (her)waardering van duurzaam en
gezond voedsel en de aandacht voor de oorsprong ervan. Kwaliteit, smaak,
genieten en gezond zijn sleutelwoorden. Genoemde burgers en bedrijven
zijn bij uitstek ambassadeurs voor duurzamer en gezond voedsel. Zij
betrekken consumenten letterlijk bij voedsel en kunnen hen verleiden tot
een duurzamere en gezondere voedselconsumptie. Deze initiatieven
verdienen daarom steun. Ik wil hen handvatten bieden die de kans
verhogen dat hun activiteiten slagen en hen de gelegenheid bieden om hun
kennis met anderen te delen.

In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen is de actie van
een aantal attractieparken om gezonder voedsel aan te bieden aan
consumenten (de campagne ‘Friss Fruit’) noemenswaardig. EZ en LNV
steunen dit soort duurzaamheidsinitiatieven. Begin 2009 is een symposium
mogelijk gemaakt waar goede voorbeelden werden uitgedragen van manieren
waarop bedrijven in de toeristische en recreatieve sector gezondere
voeding kunnen aanbieden. 

Weten wat je eet en kiezen

De vraag van consumenten naar duurzaam voedsel kan vergroot worden als
het aanbod herkenbaar is voor de consument. Die herkenbaarheid kan
beter. De overheid neemt zijn verantwoordelijkheid waar het gaat om
betrouwbare en consumentvriendelijke informatieverstrekking over de
veiligheid van voedsel. Bij het ontwikkelen van adequate objectieve
informatievoorziening over voedselkwaliteit wil ik me richten op de
eenduidigheid en toegankelijkheid van de informatie op het product en
versterking van de positie van de consument. Hierbij worden zowel de
bestaande EU regulering voor voedselveiligheid en etikettering in
beschouwing genomen en zal worden aangehaakt bij het traject dat gestart
is met het Europese Groenboek kwaliteit landbouwproducten.

Duurzaamheid en gezondheid van producten speelt in toenemende mate een
rol binnen de concurrentieverhoudingen. Dat vind ik een positieve
ontwikkeling. Het is de beste prikkel voor verdere verduurzaming. Het
resultaat is echter wel dat bij de vermarkting van producten heel veel
logo’s, labels en keurmerken zijn ontstaan. De toegevoegde waarde
hiervan is vaak lastig vast te stellen. Consumenten vinden hierin
moeilijk hun weg. Verschillende stakeholders, vanuit het bedrijfsleven
en maatschappelijk organisaties, geven echter aan dat de logo’s en
keurmerken toch een onderscheidend vermogen hebben. Bovendien leiden er
veel wegen naar duurzaamheid die verschillende consumenten ook
verschillend waarderen. Daarom vind ik de introductie van Ă©Ă©n
duurzaamheidslogo niet passend. Toch kan de toegankelijkheid en
transparantie beter en acht ik (internationale) harmonisatie van belang.
Daarmee is het een belangrijk onderwerp van gesprek met de verschillende
stakeholders. Het antwoord op de vraag welke leidende principes voor
duurzaamheid er zijn en het meetbaar maken hiervan vormt de basis voor
harmonisatie. 

Daarnaast krijgen vraagstukken over duurzaamheid en
informatievoorziening in de toekomst een sterker Europees karakter. Het
onderzoek naar en het debat over een toekomstig Europees Eko-label is
daar een goed voorbeeld van. Ook in het Groenboek, dat resulteerde in de
Mededeling van de Europese Commissie over de kwaliteit van
landbouwproducten, zijn de voorstellen gericht op een Europese aanpak
van informatievoorziening. Ik streef naar Europese regulering van
duurzaamheidsclaims. Vanwege het (nog) ontbreken van  internationale
afspraken en normen op het gebied van de non trade concerns bestaat de
eerste stap uit het aansporen van de verschillende schakels in de
voedselketen om binnen de bestaande kaders samen te werken aan de
ontwikkeling van multilaterale normen en certificatieprocedures voor
duurzaam voedsel. 

Op nationaal niveau wordt ingezet op het toegankelijker maken van de
informatie van keurmerken. Deze informatie is nu niet toereikend en is
onvoldoende bekend bij consumenten. Het Voedingscentrum, massamediale
campagnes en instrumenten zoals de Consuwijzer vormen hiervoor het
instrumentarium. Samen met EZ wil ik mij inzetten om het aantal
duurzaamheidskeurmerken op de Consuwijzer uit te breiden. 

Naast de informatie op het product is het van belang om naar nieuwe
wegen te zoeken om consumenten te informeren. Wegen die meer aansluiten
bij hun belevingswereld. Technologische ontwikkelingen bij het schap,
zoals gerichte informatie via mobiele telefoons en informatiezuilen zijn
hier voorbeelden van. 

Tot slot wordt gestreefd naar ondersteuning van private initiatieven op
het gebied van betrouwbare informatieverstrekking over specifieke
voedingsmiddelen gericht op de consument. Een concreet voorbeeld hiervan
betreft de herkenbaarheid van duurzame vis. Voor dit doel zal ik het
bedrijfsleven ondersteunen bij certificeringstrajecten, zoals van de
Marine Stewardship Council (MSC). Dergelijke certificeringen, die werken
volgens de criteria die de FAO heeft vastgesteld, vormen een stimulans
voor een verdere verduurzaming van de visserij. Ze vormen daarbij voor
de consument een nuttig instrument bij de keuze voor een duurzaam
alternatief. 

Meten is weten

Ik wil graag een instrumentarium ontwikkelen waarmee ik de verduurzaming
van het voedselsysteem en de waarden die de consument in zijn voedsel
verwacht, voortdurend kan meten. Deze ‘Voedselbalans’ is al in
ontwikkeling. Hij zal periodiek worden uitgevoerd zodat het mogelijk is
om trendmatige veranderingen in perceptie en gedrag te volgen. Deze
kunnen dienen als basis voor periodieke bijstelling van beleid. 

Speerpunt 3: Internationale agendering en beĂŻnvloeding 

Bij dit speerpunt ligt de focus op het creëren van ruimte voor een
duurzame Nederlandse agrofoodketen. De keten kan met zijn
concurrentievermogen, innovatiekracht en duurzaamheidsambities optimaal
bijdragen aan een duurzaam mondiaal voedselsysteem. Meer verdieping en
concrete internationale duurzaamheidsnormen en –ambities zijn
cruciaal. Voorlopers lopen nu vaak tegen knelpunten aan. Ik wil me fors
inzetten voor hoge internationale normen en –ambities op het gebied
van dierenwelzijn, milieu, voedselzekerheid en arbeidsomstandigheden.
Deze inzet is echter een zaak van lange adem. Coalities en allianties
met andere EU-staten zijn hiervoor van groot belang. 

Agendering binnen EU-verband

De EU streeft naar een innovatief en milieu- en diervriendelijk beleid.
De hervorming van het GLB en het visserijbeleid moet ruimte bieden aan
innovatief en duurzaam ondernemerschap. Ook zal dit beleid moeten leiden
tot de verdere ontwikkeling van kwaliteitsproducten en verduurzaming van
ketens. Verder zet de EU in op versterking van de positie van de
consument. Ook het verder ontwikkelen van het voedselveiligheidsbeleid,
het verduurzamen en verder openen van de wereldhandel in het kader van
de WTO zijn onderwerpen waar de EU zich sterk voor moet maken. Hetzelfde
geldt voor het tegengaan van voedselverspilling.

Bovendien is het de bedoeling dat er een Europese kopgroep van landen
met gelijksoortige ambities op het vlak van een duurzame mondiale
voedselvoorziening komt. Ik wil proberen met deze landen (gedacht wordt
onder meer aan de Benelux, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk
en de Scandinavische landen) een vuist te maken voor de grote mondiale
en Europese uitdagingen op voedselgebied. Daarnaast zal ik de
mogelijkheden voor samenwerking nagaan om een duurzame voedselconsumptie
in Noordwest-Europa en daarbuiten te bereiken. 

Agendering op mondiaal niveau

Op het mondiale vlak liggen de grootste uitdagingen. EĂ©n miljard mensen
op aarde hebben geen zekerheid dat ze dagelijks voldoende te eten
krijgen. Een stevige inzet op dit niveau is dan ook vereist. Voor een
groot deel zal die inzet plaatsvinden langs de lijnen van de OS-LNV nota
‘Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid’, alsmede langs
de lijnen van de Kabinetsvisie “non-trade concerns en
handelsbeleid”. 

Daarnaast wil ik de follow-up van het voorzitterschap van de
VN-commissie voor Duurzame Ontwikkeling optimaal benutten. Verder zal
Nederland niet alleen actief optreden binnen de kaders van de grote
mondiale organisaties. De overheid zal met interessante landen
bilateraal samenwerken. Het zal ook private initiatieven als de ‘ronde
tafels’ over de verduurzaming van soja, palmolie en cacao blijven
ondersteunen. Daarvoor betrekt de overheid alle stakeholders in die
initiatieven. Ik ben eveneens van plan het daadwerkelijk inzetten van
deze verduurzaamde grondstoffen in een productaanbod te stimuleren via
mijn inbreng in het Platform Verduurzaming Voedsel. 



De aanpak

Hoe worden deze veelkleurige en zeer verschillende ambities waar
gemaakt? De concrete invulling van de visie moet vanuit de dynamiek en
het samenspel tussen een actieve (inter)nationale overheid en
ketenpartijen komen. De sociale interactie in de samenleving speelt
hierbij ook een grote rol. Het gaat om geleidelijke ontwikkelingen en
processen die koersvastheid, geduld en partnerschap met vele
(inter)nationale stakeholders vragen. Een duurzaam voedselsysteem 
bestaat niet. Het gaat om een voortdurend proces van verduurzaming, dat
flexibel, vitaal en innovatief is. Maatschappelijke eisen aan wat
duurzaam is, veranderen met de tijd. Waar het om gaat is dat optimaal
aan de voorwaarden op het gebied van people, planet en profit is
voldaan: een geborgd niveau van voedselveiligheid en voedselzekerheid,
een verantwoord gebruik van het ecosysteem, een optimaal sociaal welzijn
van de werknemers, een verantwoorde omgang met productiedieren en een
stimulerend aanbod voor duurzame en gezonde keuzes van consumenten. 

De overheid stelt de randvoorwaarden vast waarbinnen ondernemers en
maatschappelijke organisaties kunnen werken aan verduurzaming. Ik ga na
of er maatregelen nodig zijn om een versnelling in het proces van
verduurzaming mogelijk te maken. Verduurzaming is immers een manier van
denken en doen. Het moet tussen de oren van mensen zitten. Het
ministerie van LNV zal vooral stimuleren, randvoorwaarden scheppen en
instrumenten zoals kennis en onderzoek beschikbaar stellen. Ook moet in
gezamenlijkheid met stakeholders duidelijke normen met een helder
tijdpad worden gesteld. Op dit moment nemen innovatieve ondernemers en
maatschappelijke organisaties al veel initiatieven op het gebied van
duurzaamheid. Deze zullen met een extra duw in de rug van de overheid in
de komende jaren het punt kunnen bereiken dat ze een vanzelfsprekende
norm zullen gaan worden. 

Binnen de begroting van LNV zal ruimte gecreëerd worden om de ambities
te realiseren. 

Met welke instrumenten wil ik deze versnelling bewerkstelligen? De
belangrijkste zijn:

Speerpunt 1: Stimuleren duurzame innovaties in het Nederlandse
agrofoodcomplex:

Gezamenlijke sturing op versnelling verduurzaming, via het ‘platform
verduurzaming voedsel’.

Onderzoek, zoals de lopende onderzoeken naar systeeminnovaties en
(systeem) interventies.

Kennis- en innovatiegeld voor verduurzaming voedsel, waarbij ook de Food
Valley een belangrijke rol kan spelen. 

Stimuleringsgelden voor onder meer netwerken van innovatieve ondernemers
en maatschappelijke organisaties en het bevorderen van duurzame
grondstoffenketens voor bijvoorbeeld soja, of alternatieven voor
niet-duurzame grondstofketens.

Bijdragen in de discussie over de sociaal-economische aspecten van
ggo’s en kansen van ggo’s om bij te dragen aan verduurzaming van het
voedselsysteem onder meer door het organiseren van een nationaal en
internationaal seminar over ggo’s. 

Ondersteuning van ontwikkeling, opschaling en marktintroductie voor
nieuwe, duurzaam geproduceerde producten. 

Speerpunt 2: Nederlandse consumenten in staat stellen en verleiden tot
duurzame (en gezonde) voedselconsumptie: 

Geld voor groen onderwijs, waarmee de thema’s gezondheid en
duurzaamheid sterker in het groene onderwijs ingebed worden, zodat de
kennis bij toekomstige consumenten en producten op deze thema’s wordt
vergroot. 

Bewustwordingscampagnes, gericht op het stimuleren van de consument tot
een duurzaam en bewust aankoopgedrag. Hierbij kan gedacht worden aan het
Voedingscentrum of nieuw innovatieve instrumenten (Web 2.0,
jongerenmanifestaties).

Activiteiten speciaal gericht op de jeugd, nieuwe activiteiten via de
programmalijn Jeugd en Voedsel, waarbinnen tevens succesvolle bestaande
initiatieven, zoals het geven van smaaklessen voor de jongeren tot 12
jaar voorgezet worden en/of geintensiveerd. 

Heldere informatievoorziening door het stimuleren van eenduidige
keurmerken en slimme alternatieve methoden om informatie bij de
consument te krijgen.

Stimuleren van initiatieven in de samenleving die aandacht vestigen op
gezond en duurzaam voedsel, al dan niet lokaal geproduceerd en die
verbindingen tot stand brengen tussen voedselproductie en de consument.

Periodiek uitbrengen van een ‘Voedselbalans’ waarin perceptie en
gedrag van de consument in kaart wordt gebracht in relatie met het
aankoopgedrag. 

Speerpunt 3: Internationale agendering en beĂŻnvloeding:

Inzet zal plaatsvinden in het kader van de Kabinetsvisie op de
verduurzaming van productiemethoden en –processen wereldwijd en loopt
via de vijf sporen geschetst in de ‘Beleidsbrief landbouw, rurale
bedrijvigheid en voedselzekerheid’:

Productiviteitsverbetering: onderzoek en lokaal toepasbare innovaties
blijven nodig om de productiviteit in de zich ontwikkelende landen, in
het bijzonder in Afrika, te verhogen. Boeren en boerinnen kunnen zo met
stijgende productie reageren op de groeiende vraag. Bijzondere
aandachtsgroepen zijn de kleine boeren met beperkte toegang tot land.
Zij moeten kunnen profiteren van innovaties die tot verhoging van de
productiviteit leiden.

Enabling Environment: de private sector moet het doen, maar de overheid
dient een centrale rol te spelen, de juiste kaders te stellen en te
investeren in publieke diensten en instituties. Daarbij kunnen
belangenorganisaties, zoals de boerenbonden en werknemers- en
werkgeversorganisaties, zorgen voor de benodigde checks and balances.

Duurzame ketenontwikkeling: verbetering en verduurzaming van de keten
– productie, handel, verwerking en consumptie – zijn noodzakelijk
met aandacht voor people, planet en profit.

Verbeterde markttoegang: stimuleren van lokale en regionale markten en
bevorderen van internationale markttoegang en handel, zodat producenten
en consumenten aan elkaar gekoppeld worden en marktprikkels kunnen
dienen als leidraad voor economische ontwikkeling.

Voedselzekerheid en overdrachtsmechanismen: er moet aandacht besteed
worden aan kwetsbare groepen die structureel buiten de boot kunnen of
dreigen te vallen.

Het vervolgtraject

Het pakket maatregelen uit deze nota op zich is niet voldoende om de
opgave voor verduurzaming te realiseren. De inzet van het ministerie van
LNV zal effectief worden gekoppeld aan de duurzaamheidsinzet van
betrokken partijen: boeren, toeleveranciers, verwerkende industrie,
retail, catering, horeca, maatschappelijke organisaties, consumenten en
internationale partijen. Op het gebied van gezonder voedsel en gezonde
voeding zal ik mijn inspanningen koppelen aan de inzet van het
ministerie van VWS. Ook andere ministeries kunnen een significante
bijdrage leveren aan de ambities van deze nota. Het ministerie van LNV
stimuleert en neemt samen met de andere ministeries initiatieven om te
komen tot een gezamenlijke duurzaamheidsaanpak. Ik wil met deze partijen
het komend jaar concrete afspraken maken over een breed scala aan
onderwerpen die een duurzame voedselproductie en –consumptie aangaan,
voorzien van een ambitieuze agenda en heldere (tussenliggende) doelen.
Daarnaast zal ik u informeren over de voortgang van de activiteiten die
behoren bij de bovenstaande speerpunten.  

 Pijler 2 en 3 van het Coalitieakkoord van het Kabinet Balkenende IV
zijn gericht op een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie
en een duurzame leefomgeving,

 Juni 2007. Het versterken van het innovatief vermogen van de
Nederlandse economie (beleidsdoel 14), een slagvaardige aanpak van
economische ontwikkeling in top- en grensregio's (beleidsdoel 17), het
stimuleren van duurzame consumptie en productie (beleidsdoel 22). 

 Brief van 16 mei 2008 aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II, 2007-2008,
30196, nr. 32. 

 Landbouw Economisch Bericht 2008, LEI/WageningenUR

 Daarmee wordt aangehaakt bij de zgn. Brundlandt definitie: ‘Duurzame
ontwikkeling is een ontwikkeling waarbij de huidige wereldbevolking in
haar behoeften voorziet zonder de komende generaties te beperken om in
hun behoeften te voorzien’

 Het ‘mondiale voedselsysteem’ is een term die ook de vooraanstaande
internationale instituten die zich met voedselvraagstukken bezighouden,
zoals de OESO, de FAO en de Wereldbank, veel gebruiken. Per
Pinstrup-Andersen, voormalig Directeur-Generaal van het International
Food Policy Research Institute (IFPRI) definieert ‘global food
system’ als: ‘a system that links national and local food systems
from around the world in a clearly defined matter, for example, through
trade, information sharing, technology, or some other observable way.’
Deze nota maakt een analyse vanuit het voedselsysteem als een
samenhangend geheel, omdat alleen zo de centrale uitdaging van
verduurzaming met de daarbij horende grote vraagstukken als
voedselzekerheid, volksgezondheid en energievoorziening, een plaats
kunnen krijgen. Het gaat bij een duurzaamheidsaanpak dus niet alleen om
de ketens, maar ook over de context waarbinnen die ketens opereren
(zoals technologische, ecologische, culturele, economische en politieke
kaders).

 Dit is exclusief hetgeen consumenten verspillen.

 Dit is inclusief bestedingen aan tabak en exclusief bestedingen in
horeca en catering. Bron: Landbouw Economisch Bericht 2008,
LEI/WageningenUR.

 Dit is 8 tot 11% van het voedsel dat de consument koopt.

 Dit is 30 tot 40% of zelfs 50% van de voedselproductie, afhankelijk van
de productgroep. Opgesplitst naar de schakels in de voedselketen is dit
tussen 10 en 20% bij productie, 2 tot 10% in de industrie en handel en 3
tot 6% in de retail en out-of-home markt.

 SER advies: Waarden van Landbouw 2008/05

 Kamerstukken II, 2008-2009, 26 485, nr. 68

 Kamerstukken II, 2007-2008, 31250, nr. 14

 In Nederland is het aandeel van voedselconsumptie buitenshuis circa
eenderde van de totale voedselconsumptie. In de USA is dat nu al 51% en
in het VK 43%. Verschillende onderzoeken geven aan dat dit aandeel
toeneemt. Zie ook Landbouw Economische Bericht 2008.

 Een voorbeeld hiervan is het vraagstuk rondom plantenveredeling.
Bescherming van het intellectuele eigendomsrecht zou er mogelijk toe
kunnen leiden dat  de beschikbaarheid van genetisch materiaal voor het
kweken van nieuw plantenrassen beperkt wordt. Namelijk dat slechts een
beperkt aantal kapitaalkrachtige internationale ondernemingen kunnen
bepalen welke nieuwe rassen voor plantaardige productie beschikbaar
zijn. 

 Bij brief van 6 mei 2009 door de stattssecretaris van Economische Zaken
aan de Tweede Kamer aangeboden.

 PAGE   4 

 PAGE   1 

Voedselnota – juni 2009