Geannoteerde agenda
Bijlage
Nummer: 2009D40800, datum: 2009-09-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Geannoteerde agenda Jaarvergadering IMF en Wereldbank (2009D40798)
Preview document (š origineel)
Geannoteerde agenda voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer over de opstelling van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) van het IMF respectievelijk de Wereldbank op 4 en 5 oktober 2009, alsmede voor de jaarvergadering van de Raad van Gouverneurs van het IMF en de Wereldbank op 6 en 7 oktober 2009. Tijdens de vergaderingen komen naar verwachting de volgende onderwerpen aan de orde: TOC \o "1-3" \u 1. Internationale financieel-economische situatie PAGEREF _Toc237343579 \h 2 2. Uitbreiding IMF-leencapaciteit 5 3. Surveillance 6 4. IMF governance 7 5. IMF in lage-inkomenslanden 8 6. FinanciĆ«le capaciteit Wereldbank 9 7. Voice & representation Wereldbank 11 1. Internationale financieel-economische situatie Algemeen De wereldeconomie bevindt zich in de diepste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog, maar in de laatste maanden doen zich in sommige delen van de wereld voorzichtige tekenen van stabilisatie voor. De meest positieve signalen komen van voorlopende indicatoren. Aandelenkoersen zijn sinds maart met ongeveer 50% gestegen, en het vertrouwen van producenten en consumenten verbetert al enkele maanden. De realisatiecijfers voor het tweede kwartaal van dit jaar geven echter gemengde signalen en wijzen eerder op een afnemende krimp dan al op een terugkeer van positieve groeicijfers. In de maanden februari tot en met mei 2009 kromp de wereldhandel cumulatief met 2,4%, tegen een krimp van maar liefst 17,5% voor de periode van oktober tot en met januari. De hoop is dat het derde kwartaal van 2009 weer voorzichtige groeicijfers zal laten zien. Het IMF voorspelt in haar laatste Interim Forecast (van juli 2009) voor 2009 nog steeds een ongekende krimp van 1,4% voor de wereldeconomie. Voor volgend jaar heeft het IMF haar voorspelling echter met 0,6 procentpunt opwaarts bijgesteld ten opzichte van de voorjaarsvoorspelling, tot 2,5%. Naar verwachting zal het herstel van de wereldeconomie echter zeer traag verlopen en de risicoās zijn nog steeds neerwaarts gericht. In de bancaire sector moeten vooral verliezen gerelateerd aan de economische neergang nog worden gerealiseerd. In verschillende landen zullen consumenten bovendien meer sparen dan voorheen, om hun persoonlijke financiĆ«n te verbeteren. Tot slot zullen veel autoriteiten de uitzonderlijke monetaire en budgettaire stimuleringsmaatregelen de komende jaren moeten beĆ«indigen en maatregelen nemen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciĆ«n op termijn te garanderen. De crisis heeft tot nu toe een fors neerwaarts effect op de inflatie, waarbij de gedaalde olieprijs zelfs tot negatieve inflatiecijfers heeft geleid voor het eurogebied (-0,2% in augustus), de Verenigde Staten (-2,1% in juli) en Japan (-2,2% in juli). De inflatie exclusief voedsel en energie blijft nog duidelijk positief in het eurogebied (1,3% in juli) en de VS (1,7% in juni). Op de middellange termijn zijn de inflatierisicoās opwaarts, vanwege de mogelijk inflatoire effecten van het onconventionele monetaire beleid in veel landen. Verenigde Staten De economische activiteit in de VS ā het epicentrum van de financiĆ«le crisis ā lijkt de bodem te naderen, al zijn de fundamenten voor duurzaam herstel zwak. In het tweede kwartaal van 2009 kromp de Amerikaanse economie nog maar met 1,0% (kwartaal-op-kwartaal, geannualiseerd), aanzienlijk minder dan de krimp van 6,4% (kwartaal-op-kwartaal, geannualiseerd) in het eerste kwartaal. Minder positief is dat de groei voor een belangrijk deel werd gedragen door sterk gestegen overheidsbestedingen, terwijl de krimp van de particuliere consumptie juist versnelde. Ook is het opvallend dat de Amerikaanse importen al enige tijd sneller krimpen dan de exporten, waardoor het uitvoersaldo een belangrijke positieve bijdrage levert aan de bbp-groei. Het IMF heeft haar groeiramingen voor de VS behoorlijk opwaarts bijgesteld tot -2,6% voor 2009 (+0,2 procentpunt) en 0,8% voor 2010 (+0,8 procentpunt). Toch zijn de risicoās nog steeds neerwaarts en zal het herstel in de VS naar verwachting zwak zijn. Zo is onzeker in hoeverre de Amerikaanse huizenmarkt al echt herstel laat zien. In mei stegen de huizenprijzen volgens de FHFA-index voor het eerst sinds 2006, maar de gedwongen verkopen nemen nog toe en de voorraad te koop staande woningen blijft relatief groot. Ook de verkopen van bestaande woningen nemen toe, maar deze data zijn geflatteerd door de gedwongen verkopen. Daarnaast is ook nog geen sprake van een duidelijk herstel op de arbeidsmarkt. Tot slot zal de particuliere consumptie naar verwachting zwak blijven nu huishoudens hun besparingen verhogen. Huishoudens hebben veel vermogen verloren door dalende huizen- en aandelenprijzen, terwijl de huishoudschuld met 130% van het beschikbare inkomen hoog blijft. Op lange termijn is een verhoging van de besparing echter een belangrijke verbetering ten opzichte van jaren van hoge, met krediet gefinancierde, bestedingen. Al met al is onduidelijk hoe snel de Amerikaanse economie de komende jaren zal groeien, helemaal als de monetaire en budgettaire stimuleringsmaatregelen zijn uitgewerkt of worden teruggedraaid. Eurogebied Ook het eurogebied bevindt zich in de diepste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog. Zo kromp de economie van het eurogebied in het tweede kwartaal van 2009 met 4,6% (ten opzichte van 2008-Q2). Het IMF voorspelt in haar Interim Forecast dat het herstel in het eurogebied langzamer dan elders zal verlopen, met in ieder geval in 2010 ook nog een beperkte negatieve bbp-groei van 0,3% (volgend op een krimp van 4,8% in 2009). Een dergelijk moeizaam herstel voor het eurogebied is aannemelijk. In de eerste plaats zitten veel van de aanpassingen op de arbeidsmarkt in het eurogebied nog in de pijplijn, naar verwachting loopt de werkloosheid in het eurogebied op naar 11,5% in 2010. Daar komt nog bij dat de gemiddelde daling van de reĆ«le huizenprijs tot nu toe zeer beperkt is geweest, zeker in vergelijking met voorgaande financiĆ«le crises (Japan, 1992; Spanje, 1977; Zweden, 1991; Finland, 1991; en Noorwegen, 1987). Het risico op een verdere daling van de huizenprijzen, met de daarbij behorende negatieve vermogenseffecten, valt daarom niet uit te sluiten. Ook een exportgedreven herstel voor het eurogebied is lastig, gegeven het wereldwijde karakter van de huidige crisis. Een vierde factor die het herstel in het eurogebied kan bemoeilijken is het risico van nieuwe afschrijvingen van Europese banken, zeker gecombineerd met de sterke afhankelijkheid van het eurogebied van de bankensector. Tot slot stimuleert het expansieve macro-economisch beleid op dit moment weliswaar de economie, maar zal het terugdraaien van de huidige stimuleringsmaatregelen ā onder andere met het oog op de sterk oplopende staatsschuld ā een drukkend effect hebben op de investeringen en de consumptie. Japan Na een zeer slecht eerste kwartaal waarin de economie met 8,4% kromp (ten opzichte van 2008-Q1), zijn in Japan enkele tekenen van stabilisatie zichtbaar. In het tweede kwartaal groeide de Japanse economie met 0,9% (k-o-k) en de industriĆ«le productie en export zijn de afgelopen maanden weer enigszins gestegen. Verwacht wordt dat de Japanse groei in de komende kwartalen verder aantrekt, mede dankzij het verbeterde consumentenvertrouwen, het expansieve begrotingsbeleid en de sterke prestaties door andere Aziatische economieĆ«n. Hierdoor is het beeld voor Japan in de Interim Forecast opwaarts bijgesteld ten opzichte van de voorjaarsramingen. Het IMF gaat nu uit van een bbp-krimp van 6,0% in 2009, terwijl de Japanse economie in 2010 alweer groeit met 1,7%. Overigens neemt dit niet weg dat Japan in een aantal opzichten erg kwetsbaar is. In de eerste plaats is de financiering van de zeer hoge Japanse staatsschuld een kwetsbare factor. Hoewel die tot nu toe relatief probleemloos is verlopen, zal dit moeilijker worden als de staatsschuld richting 200% van het bbp gaat, zoals de OESO voorspelt. Ook is het risico dat Japan opnieuw in een deflatoire spiraal belandt aanzienlijk, zeker gegeven de appreciatie van de yen, de trage exportgroei en de lagere grondstofprijzen. Een derde factor betreft het Japanse consumentenvertrouwen, dat weliswaar recent ietwat verbeterd is, maar door de politieke onzekerheid en door de relatief zwakke sociale vangnetten van de Japanse arbeidsmarkt ook snel weer kan verslechteren. Opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden Opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden worden hard getroffen door de crisis. De daling in exportprijzen en volumes hebben een grote impact op deze groep landen. De Wereldbank verwacht dat private kapitaalstromen naar opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden zullen afnemen van ongeveer USD 1000 miljard in 2007 naar de helft van dat niveau in 2009.Ā Bovendien is de verwachting dat geldstromen van diaspora met meer dan 7% dalen. Als gevolg van het ongunstige externe financieringsklimaat, zal het voor deze groep land moeilijk zijn aan hun externe financieringsbehoefte ā die op USD 1000 miljard wordt geschat ā te voldoen. De Wereldbank schat dat er een financieringsgat overblijft van minimaal USD 352 miljard (Global Development Finance 2009). Na jaren van sterke groei is de meest recente verwachting dat het bbp van opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden slechts met gemiddeld 1,2% stijgt in 2009. Wanneer transitielanden niet worden meegenomen, is dit cijfer iets hoger: 1,8%. China en India leveren een sterk positieve bijdrage aan het groeicijfer: zonder deze twee landen krimpen de economieĆ«n van de groep naar verwachting met 1,6% in 2009. Gegeven de positieve bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden, zijn de negatieve effecten per hoofd van de bevolking nog groter (Global Development Finance 2009). Voor de opkomende economieĆ«n wordt grosso modo verwacht dat het herstel in de tweede helft van 2009 zal inzetten, al zijn er wel grote regionale verschillen in de kracht en het moment van economisch herstel. Dit komt door de verschillende manieren waarop de financiĆ«le crisis de opkomende economieĆ«n treft. Een aantal landen voelt de financiĆ«le crisis vooral door de hogere financieringskosten, met name als gevolg van de toegenomen risicoaversie en opdrogende buitenlandse private kapitaalstromen. Dit is vooral problematisch voor landen met een relatief hoge buitenlandse schuld en een groot tekort op de lopende rekening, zoals een aantal landen in Centraal- en Oost-Europa. Voor deze landen zijn de Interim groeiramingen in 2009 neerwaarts bijgesteld. Veel opkomende economieĆ«n hebben daarnaast te maken met dalende exporten, samenhangend met de sterke daling van de wereldhandelsgroei en de lagere grondstoffenprijzen. Vooral opkomende landen in AziĆ«, Latijns-Amerika en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) voelen op deze manier de gevolgen van de financiĆ«le crisis. Door de verwachte stijging in de grondstoffenprijzen in 2010, zijn voor de opkomende economieĆ«n die grondstoffen exporteren de Interim groeivooruitzichten opwaarts bijgesteld. Ook voor China en India zijn de Interim groeiramingen van het IMF opwaarts bijgesteld, dankzij het expansieve macro-economische beleid en een sneller dan verwachte ommekeer in kapitaalstromen. Volgens de Wereldbank (Global Development Finance 2009) zullen China en India in 2009 en 2010 als enige grote economieĆ«n robuust blijven groeien, zij het in een trager tempo dan de afgelopen jaren, met 6,5% en 5,1% respectievelijk. Overigens veerde de Chinese economie in het tweede kwartaal van 2009 sterk op door een sterke groei van de investeringen, mede als gevolg van het omvangrijke stimuleringspakket van de overheid dat in het najaar van 2008 werd gelanceerd. De vraag is echter hoe het groeipotentieel wordt beĆÆnvloed wanneer dit pakket in 2010 is voltooid en de economie het op eigen kracht moet doen. Een ander risico voor de Chinese economie is de uitbundige groei van de kredietverlening. In juni steeg de kredietgroei met 34% (jaar op jaar) en de geldgroei met 28%. Hoewel lage-inkomenslanden part noch deel hebben aan de oorzaak van de crisis, is de impact van de crisis op deze landen groot. De meeste lage-inkomenslanden hebben slechts zeer beperkte ruimte om anticyclisch beleid te kunnen voeren en kunnen nauwelijks bogen op automatische stabilisatoren om het effect van de crisis te verzachten. De vooruitgang op het gebied van armoedebestrijding en het behalen van de Millenium Ontwikkelingsdoelstellingen zal door de crisis in ieder geval gedeeltelijk worden teruggedraaid: de Wereldbank schat dat als gevolg van de crisis 50 tot 90 miljoen mensen in extreme armoede zullen raken, waarbij met name kinderen, vrouwen en ouderen geraakt zullen worden. Het IMF voorspelt voor 35 lage-inkomenslanden een afname in reserves als gevolg van betalingsbalansschokken. Voor 22 lage-inkomenslanden zal deze afname het voldoen aan korte-termijnverplichtingen (minder dan 3 maanden aan import) in gevaar kunnen brengen. Het IMF schat de totale extra financieringsbehoefte van deze 22 landen op USD 25 tot 138 miljard, afhankelijk van de grootte van de schok. Op basis van de huidige trends in financieringsverzoeken lijken de Internationale FinanciĆ«le Instellingen (inclusief de regionale ontwikkelingsbanken) met de momenteel beschikbare middelen aan de ergste noden van de komende twee jaar te kunnen voldoen. Het is daarbij van groot belang dat ook binnen deze landen systematisch aandacht besteed wordt aan de positie van de meest kwetsbare groepen.Ā 2. Uitbreiding IMF-leencapaciteit In het licht van de crisis wordt thans hard gewerkt aan de uitbreiding van de leencapaciteit van het IMF, in lijn met de oproep van de G20 en het IMFC van afgelopen voorjaar. Hiertoe wordt op de korte termijn gewerkt met bilaterale leningen. In de Europese Raad is dit voorjaar overeengekomen dat de lidstaten van de EU in dit verband EUR 75 miljard bilateraal beschikbaar stellen. Het Koninkrijk draagt naar rato van haar stemaandeel een bedrag van EUR 5,31 miljard bij. Een spoedige afronding van de bilaterale leningen is nodig om te zorgen dat het Fonds onverwacht grote schokken kan opvangen. De EU-lidstaten hebben de bedoeling om de bilaterale commitments over te hevelen naar de New Arrangements to Borrow (NAB), de reeds bestaande, multilaterale āback-stopā kredietfaciliteit van het Fonds. Het IMFC heeft dit voorjaar opgeroepen tot een flinke uitbreiding van het huidige totale bedrag onder de NAB, met maximaal USD 500 miljard. Hoe hoog de NAB zal worden hangt mede af van de bereidheid van opkomende economieĆ«n om bij te dragen. Overigens heeft het Fonds op verzoek van een aantal landen besloten om zogeheten Medium Term Notes uit te brengen. Een aantal opkomende economieĆ«n is met de aankoop van dit papier bereid een financieringsbijdrage te leveren. In EU-verband speelt momenteel de discussie of de bijdrage van EU-lidstaten hoger moet uitkomen dan de reeds gecommitteerde EUR 75 miljard aan bilaterale leningen. Het Koninkrijk onderschrijft het belang van een fair burden sharing en is van mening dat de EU lidstaten in deze context een bijdrage dienen te leveren die proportioneel is aan hun rol en gewicht in het IMF. Voorts zou de NAB-uitbreiding deels meegenomen moeten worden in de volgende quota-verhoging, bijvoorbeeld door in januari 2011 herziening mogelijk te maken of de looptijd van de opgehoogde NAB dan te laten aflopen. Naast een verhoging van de totale kredietlijn onder de NAB wordt gewerkt aan een zogenoemde flexibilisering van de NAB. Het Koninkrijk is van mening dat de NAB het karakter moet houden van een noodfonds dat, als voorheen, alleen beschikbaar zou moeten zijn voor de financiering van uitzonderlijke situaties, als aanvulling op de reguliere middelen. In de aanstaande quotaherziening zal de discussie over de gewenste omvang van de reguliere middelen van het Fonds en van de NAB moeten worden gevoerd. De Raad van Gouverneurs heeft ingestemd met een algemene SDR-allocatie van USD 250 miljard, die op 28 augustus effectief is geworden. Het Koninkrijk ondersteunt deze allocatie, die voor ongeveer USD 100 miljard ten behoeve van opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden komt. 3. Surveillance De crisis heeft aangetoond dat verbetering van surveillance op mondiaal niveau cruciaal is. Hierin is een duidelijke rol weggelegd voor het IMF. Het IMF dient hierbij niet alleen de grootste economieĆ«n te monitoren, maar ook aandacht te hebben voor de gevolgen van crises en eventuele schokeffecten voor verschillende groepen van landen, waaronder met name ook de kwetsbare lage-inkomenslanden. Het IMF heeft gevolg gegeven aan de behoefte voor verbetering van surveillance door onder andere samen met de Financial Stability Board een Early Warning Exercise (EWE) in te stellen. Een pilot is gepresenteerd tijdens de voorjaarsvergadering en het Koninkrijk steunt een halfjaarlijkse EWE. Het Koninkrijk pleit voor betere benutting van het surveillance-instrumentarium, door middel van specifieke beleidsaanbevelingen door het IMF, goede follow-up, en een monitoring- en peer pressure-systeem om deze follow-up te verzekeren. Naast surveillance op mondiaal niveau, is een belangrijke taak van het IMF surveillance van landen. De huidige crisis bevestigt het belang van goede aansluiting tussen macro-economische en financiĆ«le sector analyse op het niveau van landen en internationaal. Het Koninkrijk was al in een vroeg stadium pleitbezorger van gedegen financiĆ«le sector surveillance en integratie in artikel IV. De toezeggingen van de G20-landen om een FSAP te ondergaan is in dit licht een positieve ontwikkeling. Het Koninkrijk pleit er bovendien voor dat alle systeemrelevante landen en landen met een in verhouding tot hun BNP omvangrijke financiĆ«le sector periodiek verplicht een FSAP-update zouden moeten ondergaan. Ook zouden de jaarlijkse Artikel IV-consultaties meer gebruik moeten maken van de in de FSAPs opgedane kennis en FSAP-aanbevelingen. Ten slotte is het van belang dat het IMF zijn surveillance systematiek periodiek blijft herzien en aanpassen aan de dynamiek van de wereldeconomie. 4. IMF governance De afgelopen tijd is de discussie over de governance van het IMF geĆÆntensiveerd. De verwachting is dat een versterkte governance van het IMF, onder meer tot uiting komend in de vertegenwoordiging en verantwoording, het draagvlak voor en de effectiviteit van het IMF vergroot. Vanuit de G20 en andere internationale fora is de druk verhoogd deze onderwerpen versneld op te pakken. Het Koninkrijk pleit voor een pakketbenadering van de verschillende lopende governance-kwesties. Ook de quota-discussie moet hierin worden meegenomen. Om de legitimiteit van het IMF te waarborgen, moeten de stemverhoudingen en de bestuursstructuur van het IMF een weergave blijven van de economische realiteit van de 21e eeuw, met voldoende ruimte voor kleine landen, waaronder ontwikkelingslanden. Het Koninkrijk steunt het vervroegen van de quota-herziening van 2013 naar 2011, wat zal leiden tot een groter aandeel ā en dus een grotere stem ā voor opkomende economieĆ«n in het IMF. Deze quota-herziening moet gebeuren op basis van de in 2008 overeengekomen formule. Ook dienen de bestuursorganen de economische verhoudingen te reflecteren. De omvang en de samenstelling van de Raad van Bewindvoerders staat internationaal ter discussie. Het Koninkrijk is van mening dat alle lidstaten in hun vertegenwoordiging gelijk behandeld moeten worden, ongeacht geografische ligging. Bovendien dient de samenstelling van de Raad van Bewindvoerders recht te doen aan de bereidheid en de capaciteit van landen om structureel bij te dragen aan het Fonds. In dit verband is de vaakgenoemde consolidatie van Europese stoelen niet vanzelfsprekend. Alhoewel het Koninkrijk voordelen kan zien van Ć©Ć©n Europese stoel op de lange termijn, is dit een interne EU aangelegenheid die afhangt van de mate van Europese integratie en dus ook binnen de EU moet worden besloten. Er zijn ook voorstellen de Board te verkleinen van 24 stoelen naar 20 stoelen. Het Koninkrijk is van mening dat een dergelijke verkleining van de Board niet wezenlijk zal leiden tot meer effectiviteit, en dat een dergelijke stap zelfs negatief kan zijn om te komen tot betere representatie van het lidmaatschap, waaronder die van de opkomende economieĆ«n en de ontwikkelingslanden. Het Koninkrijk steunt het voorstel voor vergroting van de politieke betrokkenheid bij strategische onderwerpen. In dit kader staat het Koninkrijk open voor het oprichten van een MinisteriĆ«le Raad. Echter, de voordelen van een Raad zijn ook te verwezenlijken in een versterkt IMFC. Gezien het krachtenveld heeft deze optie de voorkeur. Het Koninkrijk steunt een meer strategische en een minder operationele rol voor de Raad van Bewindvoerders. Ter versterking van de governance en de effectiviteit van het IMF worden tevens aanpassingen in stemprocedures voorgesteld. Het Koninkrijk ziet voordelen in het terugbrengen van de gekwalificeerde meerderheid voor strategische beslissingen van 85% naar 70-75%, in combinatie met het invoeren van een vereiste van een dubbele meerderheid voor een aantal onderwerpen, waaronder de selectie van het Senior Management. Het Koninkrijk is een groot voorstander van een open, transparante en op competenties gerichte selectie van het Senior Management. Hierbij is de toevoeging dat dit gebeurt ongeacht nationaliteit van groot belang. Het Koninkrijk zal er voor pleiten dat het IMFC hierover een duidelijk statement afgeeft. Aan governance gerelateerde onderwerpen zijn het mandaat en de financiĆ«le omvang van het Fonds. Het Koninkrijk steunt een sterke verankering van financiĆ«le stabiliteit in het mandaat van het Fonds. Daarbij verdient uitbreiding van het mandaat naar de kapitaalrekening overweging. Ook steunt het Koninkrijk een discussie over de juiste omvang voor het Fonds voor de toekomst, en over de verhouding tussen (vaste) quota-middelen en tijdelijke aanvullende middelen. 5. IMF in lage-inkomenslanden De G20 heeft tijdens de Londen Summit in april 2009 opgeroepen additioneel USD 6 miljard vrij te maken voor concessionele leningen aan de armste ontwikkelingslanden. Om tegemoet te komen aan de grote financieringsbehoefte van lage-inkomenslanden, heeft het IMF voorgesteld verder te gaan dan dat; in de komende 2 jaar moet er USD 8 miljard beschikbaar komen en USD 17 miljard tot 2014. De speciale faciliteiten voor ontwikkelingslanden worden niet uit de reguliere middelen gefinancierd maar o.a. uit de Poverty Reduction and Growth Trust. Het Koninkrijk erkent de grote behoefte van lage-inkomenslanden en steunt daarom deze beschikbaarheidstelling. De financiering gebeurt onder andere door een gedeelte van de inkomsten uit de goudverkoop door het IMF te reserveren voor het genereren van middelen ten behoeve van lage-inkomenslanden. Het Koninkrijk constateert dat lage-inkomenslanden door de crisis acuut voor grote uitdagingen staan. Daarom benadrukt het Koninkrijk de noodzaak deze additionele (concessionele) middelen voor lage-inkomenslanden tijdig beschikbaar te stellen,Ā onder de voorwaarde datĀ de kapitaalpositie van hetĀ IMF enĀ de stabiliteit van het inkomensmodelĀ voldoende zijn gewaarborgd. Het Koninkrijk steunt een verdere verbetering van de faciliteiten voor lage-inkomenslanden en stroomlijning van conditionaliteiten. Deze dienen gericht te zijn op verantwoord macro-economisch beleid ten behoeve van het bereiken van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. Om deze reden verwelkomt het Koninkrijk het pakket maatregelen dat het IMF heeft gepresenteerd voor lage-inkomenslanden om hen in de huidige crisis meer ruimte te geven. Dit pakket omvat, naast de verhoogde toegangslimieten, drie nieuwe faciliteiten met een verlaagd rentetarief en een rentemoratorium tot december 2011. Hoewel het Koninkrijk de voorkeur geeft aan het ter beschikking stellen van giften en concessionele middelen voor lage-inkomenslanden, dient de ruimte verkend te worden om lage-inkomenslanden met robuuste fundamenten en goed schuldbeleid toegang te verschaffen tot minder-concessionele financiering. Het Koninkrijk steunt derhalve flexibilisering binnen het Debt Sustainability Framework en verwelkomt de op handen zijnde discussie binnen de Wereldbank en het IMF om deze flexibilisering concrete invulling te geven. 6. FinanciĆ«le capaciteit Wereldbank Tijdens de Voorjaarsvergadering 2009 heeft het DC haar steun uitgesproken voor een optimaal gebruik van de balans van de Wereldbank Groep (WBG), om ontwikkelingslanden en opkomende economieĆ«n te helpen de gevolgen van de crisis te verzachten. Tijdens de Jaarvergadering zal een mogelijke aanvulling van de middelen van de WBG op de agenda staan, gebaseerd op een review van de financiĆ«le capaciteit van de Bank, inclusief de toereikendheid van haar kapitaal. Het Koninkrijk steunt de inspanningen die IBRD, IFC, IDA en MIGA tot dusverre hebben gedaan om de gevolgen van de crisis in ontwikkelingslanden en opkomende economieĆ«n te beperken, en alsnog de Millenium Development Goals te bereiken. In reactie op het wegvallen van private kapitaalstromen heeft IBRD haar leningvolume uitgebreid en is IFC in staat geweest via diverse crisis-gerelateerde initiatieven haar leningvolume constant te houden. Middels het naar voren halen van een deel van de IDA-middelen zijn lage-inkomenslanden ondersteund. MIGA heeft ondanks haar relatief restrictieve mandaat kunnen bijspringen door diverse kapitaalinjecties in Centraal- en Oost-Europese banken te verzekeren. Het Koninkrijk is van mening dat de WBG over voldoende risicokapitaal en concessionele middelen dient te beschikken om haar anticyclische rol tijdens deze crisis adequaat te kunnen vervullen en om haar lange termijnstrategie naar behoren uit te kunnen voeren. Het Koninkrijk staat dan ook open voor een mogelijke aanvulling van het kapitaal van IBRD en IFC. Een eventuele kapitaalverhoging kan echter niet los worden gezien van de strategische richting van de Bank, waarmee een eventuele lange termijn uitbreiding van het leningvolume voldoende onderbouwd moet zijn. Verder moet de groeistrategie binnen het mandaat van de Bank passen en moet gewaarborgd worden dat de Bank kwaliteit kan blijven leveren. Aanvulling kapitaal IBRD Door haar balans optimaal te gebruiken, is IBRD in staat tot halverwege 2011 tijdelijk haar leningvolume te vergroten tot ten minste USD 100 miljard. De mogelijkheid bestaand kapitaal nog efficiĆ«nter in te zetten is echter beperkt. Ten behoeve van het in stand houden van de financiĆ«le soliditeit van de Bank hebben de lenende landen reeds ingestemd met een prijsverhoging. Om ook na 2011 in staat te zijn haar leningvolume op ten minste hetzelfde peil te houden als voor de crisis en tegelijkertijd haar financiĆ«le soliditeit te waarborgen, zou daarnaast het kapitaal van IBRD moeten worden aangevuld. Tijdens de Jaarvergadering zullen verschillende opties voor een aanvulling van het kapitaal van IBRD worden besproken. Hierbij is een directe vorm van aanvulling van kapitaal middels een kapitaalverhoging een mogelijkheid. Verder zal onderzocht worden in hoeverre de USD 2 miljard aan reeds ingelegd kapitaal in lokale valuta bruikbaar gemaakt kan worden. In de komende periode zullen de verschillende opties verder worden uitgewerkt. Hierbij zullen de financiĆ«le soliditeit en de AAA-rating van de Bank voorop staan. Management van de Bank zal waar mogelijk wel rekening houden met de moeilijke positie van aandeelhouders als gevolg van de crisis. Afhankelijk van de uiteindelijke uitkomst, zal het Koninkrijk deelname aan een aanvulling van het kapitaal van IBRD overwegen. Aanvulling kapitaal IFC IFC is de afgelopen jaren hard gegroeid en heeft haar aanwezigheid in lage-inkomenslanden en fragiele staten sterk uitgebreid. Hoewel de vraag naar leningen vanuit de private sector naar verwachting alleen maar toeneemt, kan IFC niet aan de groeiende vraag voldoen vanwege een gebrek aan kapitaal. IFC zou de komende jaren een rol kunnen spelen bij de overbrugging van het financieringsgat in midden- en lage-inkomenslanden, ook als katalysator van private financiĆ«le middelen. Het Koninkrijk is daarnaast van mening dat IFC structureel een belangrijke rol kan en zou moeten spelen bij de ondersteuning van de private sector, met name in lage-inkomenslanden, en in samenwerking met de WBG. IFC moet over voldoende middelen beschikken om deze rol te kunnen vervullen. In de komende periode zullen verschillende opties voor de aanvulling van het kapitaal van IFC verder worden uitgewerkt. Afhankelijk van de uiteindelijke uitkomst, zal het Koninkrijk deelname aan een middelenaanvulling voor IFC overwegen. IDA IDA, het zogenaamde āzachte loketā van de WBG, heeft ook een belangrijke anticyclische rol gespeeld. Veel IDA-landen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om, via de zogenaamde Fast-Track Facility, de landspecifieke IDA-allocatie ten volle te benutten en uitbetalingen naar voren te halen. Dit betekent wel dat de huidige IDA-envelop (IDA-15) mogelijk ontoereikend is om aan de potentiĆ«le vraag te voldoen. Tijdens de aanstaande Mid-Term Review van IDA-15 in oktober zal hierover meer duidelijkheid moeten komen. In ieder geval is het van belang dat IDA-donoren op tijd en ten volle aan hun verplichtingen voldoen. Het Koninkrijk zal zich daarvoor tijdens de Jaarvergadering inzetten. Tevens acht het Koninkrijk het verstandig om het proces van de volgende middelenaanvulling (IDA-16) te versnellen en de agenda van deze middelenaanvulling zoveel mogelijk toe te spitsen op de noodzaak om de effecten van de huidige economische crisis op de IDA-landen te verzachten. 7. Voice & representation Wereldbank Tijdens de Voorjaarsvergadering is afgesproken dat de tweede fase van de voice & representation (V&R) hervormingen in het voorjaar van 2010 afgerond dient te worden, wat betekent dat er tijdens de Jaarvergadering in oktober 2009 concrete hervormingsvoorstellen op tafel moeten liggen. Tijdens de Voorjaarsvergadering is op Nederlands initiatief besloten de aandeelhouders nauwer te betrekken bij het opstellen van deze voorstellen, ondermeer middels twee bijeenkomsten van de DC Deputies. De komende maanden zal het management van de Bank, in consultatie met aandeelhouders, een aantal voorstellen en opties voorbereiden. Tijdens een DC Deputies in september zullen deze voorstellen besproken worden. Recente ontwikkelingen Op een aantal punten bestaat in grote lijnen overeenstemming tussen aandeelhouders. Zo zal de hervorming in lijn moeten zijn met de doelstelling van versterking van de lange termijn effectiviteit en financiĆ«le capaciteit van de Bank. Dit houdt in dat het nieuwe systeem prikkels moet bevatten om bij te dragen aan de WBG. Verder is er onder aandeelhouders steun voor economisch gewicht en bijdragen aan het mandaat van de Bank, als basis voor stemaandeel in IBRD. Ook is duidelijk dat een herschikking van aandeelverhoudingen plaats moet hebben middels een kapitaalverhoging. Op een belangrijk punt liggen de standpunten echter nog uiteen en zal de komende periode vooruitgang moeten worden geboekt. Hoewel de hervorming er op gericht is stemgewicht over te hevelen, waarbij de opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden er op vooruit dienen te gaan, bestaat er een verschil van mening wat betreft de wijze waarop āmoving towards equitable voting powerā (besloten tijdens het DC in oktober 2008) vorm moet krijgen. Terwijl een aantal grote ontwikkelingslanden voorstander is van formele vastlegging van pariteit als uitgangspunt bij de aanpassing van stemgewichten, zijn de ontwikkelde landen, zonder uitzondering, tegen formele vastlegging en voorstander van toepassing van een dynamische formule voor vaststelling van stemgewichten. Een aantal mogelijke elementen van een hervorming behoeft de komende tijd nog aandacht, zoals een toename van het aantal basisstemmen, en opname van bijdragen aan ODA en trust funds. Ook is er nog geen overeenstemming over meeweging van gebruik van IDA-gelden en IBRD-leningen door leden bij het bepalen van het stemgewicht. Inzet van het Koninkrijk Zoals weergegeven in de geannoteerde agenda voor het AO van de Voorjaarsvergadering 2009 is het Koninkrijk sterk voorstander van het versterken van de zeggenschap en vertegenwoordiging van opkomende economieĆ«n en ontwikkelingslanden, in het bijzonder de lage-inkomenslanden. Een goede vertegenwoordiging van zowel gebruikers als donoren vergroot de legitimiteit, en zou bovendien bij kunnen dragen aan een verbetering van de effectiviteit van de Wereldbank. Het Koninkrijk is voorstander van een dynamisch proces met betrekking tot stem- en aandeelverhoudingen, waarbij het stemaandeel in lijn gebracht wordt met de huidige economische verhoudingen en financiĆ«le bijdragen aan en gebruik (in termen van leningen of grants) van de Bank meegewogen worden. De voorgestelde āmoving towards equitable voting powerā, dient in de visie van het Koninkrijk dus te geschieden middels een dynamische formule en niet door pariteit als uitgangspunt te nemen. Verder is het Koninkrijk van mening dat verwatering van het stemaandeel van enkele opkomende economieĆ«n die na het toepassen van een nieuwe formule mogelijk oververtegenwoordigd zijn, niet gecompenseerd hoeft te worden. Het Koninkrijk staat een verdere versterking van de positie van de armste landen voor. Erkend wordt dat de extra Board-stoel voor Afrika en de verdubbeling van de basisstemmen tijdens de eerste fase van de V&R hervormingen hier aan bijgedragen hebben. Toch is er meer nodig om hun stem voldoende te laten horen, zowel binnen de IBRD als in IDA en in IFC, en het Koninkrijk zal zich daar ook op richten. Het Koninkrijk is dan ook voorstander van verdere verhoging van de basisstemmen in IBRD en IFC, wat deze landen ten goede komt. Tevens zou de invloed van de lage-inkomenslanden in de IDA-middelenaanvullingen versterkt moeten worden. IDA is sterk gebaseerd op aansluiting bij nationale beleidsplannen en lokaal ownership, en het bereiken van resultaten in de minst ontwikkelde landen. Het is daarom van belang de invloed van IDA-landen in de besluitvorming over de middelenaanvulling en de aanscherping van het allocatiemechanisme te vergroten. Het Koninkrijk is van mening dat het stemgewicht van aandeelhouders mede bepaald moet worden door de mate van betrokkenheid bij de WBG. In de visie van het Koninkrijk betekent dit dat gebruik van en bijdrage aan de WBG mee moet wegen bij de bepaling van het stemgewicht. Door de bijdragen aan en het gebruik van de WBG te waarderen krijgen landen die intensief betrokken zijn een groter stemgewicht, waarmee niet alleen de legitimiteit, maar ook de relevantie van de besluitvorming vergroot kunnen worden. Het Koninkrijk is een grote contribuant aan de WBG en deze bijdrage zou mee moeten tellen in de bepaling van haar aandeel. Het Koninkrijk zal zich dan ook inzetten, samen met enkele andere grote donoren, om bijdragen aan IDA en aan trust funds mee te laten wegen bij het bepalen van de aandeelverhoudingen. Dit betekent ook dat om zeggenschap te behouden, het Koninkrijk bereid zal moeten zijn om uit HGIS/ODA substantieel te blijven bijdragen aan IDA en eventuele kapitaalverhogingen. Tijdens de jaarvergadering 2008 heeft het Koninkrijk al aangegeven dat het selectieproces voor de President van de Wereldbank open en transparant moet zijn en gebaseerd moet zijn op merites, ongeacht nationaliteit. Zedillo-commissie De Zedillo-commissie (waar oud-bewindvoerder Herman Wijffels deel van uitmaakt) zal voorafgaand aan de Jaarvergadering 2009 eveneens voorstellen doen om de effectiviteit van de Wereldbankgroep te verbeteren. Naar verwachting zullen enkele van de voorstellen van deze commissie zich met name toespitsen op hervorming van de interne governance en zeggenschapstructuur van de Wereldbank. Hervorming van de interne governance moet de Bank meer flexibel en klantgericht maken, en moet het afleggen van rekenschap door het management verbeteren. De Raad van Bewindvoerders zou zich volgens het Koninkrijk moeten richten op strategie, begroting en effectief toezicht, terwijl management zich bezig moet houden met het dagelijkse operationele management. Aandeelhouders dienen een veel grotere rol te krijgen in het bepalen van de strategische richting van de Wereldbank. Management moet vervolgens verantwoording afleggen aan de Raad op basis van meerjarige, resultaatgerichte strategieĆ«n (die worden voorgelegd aan het DC). Voorts dient het proces van decentralisatie en delegatie te worden voortgezet. Dit is een voorlopig cijfer (2 september 2009) PAGE PAGE 13