[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2010)

Nader rapport

Nummer: 2009D43318, datum: 2009-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z16517:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 september
2009, no. 09.002219, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2009, no.
W06.09.0339/III, bied ik U hierbij aan.

Het kabinet is de Raad erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het
advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht. 

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Vereenvoudiging

Het betoog van de Raad komt erop neer dat de kenbaarheid van de
grondslag voor de inkomstenbelasting van groot belang is. De Raad
beschrijft daarbij uitgangspunten voor de uitvoerbaarheid waaraan moet
worden voldaan. Daarbij noemt de Raad onder meer het elimineren van
oncontroleerbare gegevens, het niet meer verlangen van de opgave van
renseigneerbare gegevens en het schrappen van keuzeregelingen. Volgens
de Raad gaat het hierbij niet alleen om het baseren van de
inkomensbestanddelen op objectief vast te stellen gegevens zoals bij het
project met betrekking tot de vooringevulde aangifte. Uitvoeringsredenen
kunnen er volgens de Raad toe leiden dat bepaalde inkomensbestanddelen
buiten de heffing blijven. De Raad adviseert om in de toelichting in te
gaan op de uitkomsten per aangifterubriek van het project met betrekking
tot de vooringevulde aangifte (VIA). 

Allereerst merk ik op dat ik de door de Raad beschreven uitgangspunten
voor de uitvoerbaarheid onderschrijf. Het onderhavige wetsvoorstel
betreft geen algehele herziening van de Wet IB 2001; de meeste
wijzigingen van de Wet IB 2001 vloeien voort uit het VIA-project. Dat
neemt niet weg dat veel van de door de Raad genoemde elementen ook een
rol spelen in het onderhavige wetsvoorstel. Zo worden diverse
keuzeregelingen geschrapt, zoals de keuzevrijheid om te worden
aangemerkt als partner en de terugwentelingsmogelijkheid voor
lijfrenten. Ook is een aantal wijzigingen opgenomen om ervoor te zorgen
dat in de aangifte geen opgave meer nodig is van gegevens die kunnen
worden gerenseigneerd. Een voorbeeld is de invoering van Ć©Ć©n peildatum
waarmee voorinvulling van veel box 3 gegevens mogelijk wordt. Verder
wordt het begrip ā€œgezamenlijke huishoudingā€, in diverse bepalingen
vervangen door inschrijving op hetzelfde woonadres volgens de
gemeentelijke basisadministratie. Dit mede ter verbetering van de
controleerbaarheid. 

Het voorgaande laat onverlet dat altijd een afweging moet plaatsvinden
van uitvoeringsaspecten tegenover de andere relevante aspecten, zoals
draagkracht en maatschappelijk draagvlak. Dat is ook gebeurd met de
uitkomsten van het vooronderzoek VIA. In het kader van dat onderzoek is
onder meer geĆÆnventariseerd welke mogelijkheden er zijn om de huidige
renseigneringen te optimaliseren en nieuwe gegevensstromen op gang te
brengen om voorinvulling mogelijk te maken. Daarbij is ook onderzocht
welke wetswijzigingen nodig zijn om tot volledige voorinvulling van de
aangifte te komen. In het wetsvoorstel zijn alle gesuggereerde
wetswijzigingen opgenomen waarbij de voordelen voor de uitvoering en
administratieve lasten opwegen tegen alle andere relevante aspecten. Een
voorbeeld is de afschaffing van de terugwentelingsmogelijkheid voor
lijfrentepremies, waarmee renseignering van lijfrentepremies wordt
verbeterd en voorinvulling van lijfrentepremies mogelijk wordt. 

Het voert te ver om alle niet overgenomen suggesties uit het
vooronderzoek VIA in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel te
bespreken. Ter illustratie zullen hierna wel enkele voorbeelden worden
gegeven. Bijvoorbeeld giften. Deze kunnen niet worden vooringevuld. Een
oplossing die is genoemd, is om de giftenaftrek te schrappen of om
alleen aftrek toe te staan indien de Belastingdienst een renseignement
heeft ontvangen. Dit zal echter op teveel maatschappelijke weerstand en
in het laatste geval ook op uitvoeringsproblemen stuiten. Een ander
voorbeeld is de grondslag in box 3. Een deel van de
vermogensbestanddelen kan niet worden gerenseigneerd. Te denken valt
bijvoorbeeld aan onderhandse vorderingen, of aandelenbelangen in bvā€™s
van minder dan 5%. Een theoretische oplossing is om de grondslag in box
3 te versmallen tot renseigneerbare elementen. Dit komt echter teveel in
strijd met het draagkrachtbeginsel en kan leiden tot
ontgaansmogelijkheden. 

2. Eigen woning

De Raad vraagt aandacht voor de uitvoerbaarheid van de regeling
betreffende de tijdelijke verhuur van de eigen woning. 

De voorgestelde maatregel laat het regime van de tijdelijke verhuur voor
een belangrijk deel onveranderd. De opmerkingen van de Raad lijken
derhalve niet zozeer gericht op de in het wetsvoorstel voorgestelde
maatregel maar meer op de regeling voor tijdelijke verhuur in het
algemeen. 

De invulling van het begrip ā€œtijdelijke verhuurā€ onder de Wet IB
2001 verschilt op zich niet van die onder de Wet op de
inkomstenbelasting 1964. Wel is er een verschil in toepassingsgebied.
Onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gold de regeling ook voor de
tweede woning (vakantiewoning), die tot 2001 ook onder de forfaitaire
eigenwoningregeling viel. Onder de Wet IB 2001 valt de tweede woning in
box 3. De regeling betreffende tijdelijke verhuur ziet derhalve alleen
nog op tijdelijke verhuur van de eigen woning die wordt aangemerkt als
hoofdverblijf als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB
2001. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vakanties en kortstondig
verblijf in het buitenland. Het verschil tussen tijdelijke verhuur en
permanente verhuur is feitelijk. Vanuit de praktijk zijn hierover thans
geen knelpunten bekend. 

Voorgesteld wordt nu dat het eigenwoningforfait ook blijft gelden
tijdens de periode van tijdelijke verhuur. Daarmee kan ook bij
tijdelijke verhuur voorinvulling van het eigenwoningforfait
plaatsvinden. In de bestaande regeling is dit niet mogelijk. Het
eigenwoningforfait moet thans immers in verband met de tijdelijke
verhuur worden ā€œgekniptā€, maar de periode van verhuur is niet
kenbaar voor de Belastingdienst. Ter compensatie wordt de forfaitaire
vaststelling van de inkomsten gesteld op 70% in plaats van op 75%. Dit
werkt budgettair neutraal uit. De wijziging is voor de
uitvoeringspraktijk een belangrijke vereenvoudiging.

Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Raad over de uitvoerbaarheid
van de regeling zal ik laten beoordelen of het voorlichtingsmateriaal
moet worden aangepast. De particuliere verhuurder kan voor vragen over
zijn fiscale positie ook altijd terecht bij de Belastingtelefoon.

Gezien het voorstaande heeft het kabinet besloten de wijziging van
artikel 3.113 Wet IB 2001 te handhaven. 

3. Werkkostenregeling

De Raad merkt terecht op dat de hoogte van het forfait van 1,5%, dat
vanwege de eis van budgetneutraliteit op basis van de huidige inzichten
met betrekking tot het niveau van thans onbelast verstrekte vergoedingen
en verstrekkingen is vastgesteld, een zekere spanning met zich brengt.
Voor zover het forfait te hoog is, wordt het mogelijk opgevuld met tot
nu toe belast loon, en voor zover het forfait te laag is, zal er druk
ontstaan om een grotere ruimte toe te staan. Een lager tarief neemt deze
spanning niet weg, maar maakt het des te aantrekkelijker ā€“ met name
bij hogere inkomensgroepen - om regulier belast loon om te zetten in
loon dat onder de nieuwe eindheffing van 80% valt. Daarentegen mag het
tarief ook niet dermate hoog zijn dat het een onredelijke afwijking zou
zijn van de huidige gemiddelde belasting- en premiedruk. Een tarief van
80% eindheffing komt overeen met een marginale druk van 44%, welke
vergelijkbaar is met de gemiddelde marginale druk (inclusief de
werkgeversheffingen) op het loon. De toelichting is op dit punt
aangevuld.

De Raad signaleert dat de invoering van de werkkostenregeling
systematisch een uitbreiding van het loonbegrip met zich brengt. Hierbij
merk ik eerst op dat het niet zozeer gaat om een systematische
uitbreiding, maar meer om een expliciete uitbreiding. Ook binnen het
huidige systeem vallen vergoedingen en verstrekkingen onder het
loonbegrip, tenzij zij uitdrukkelijk zijn vrijgesteld. In deze
uitbreiding mist de Raad andere vergoedingen, voor zover zij naar
algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden
ervaren. Deze zijn thans mede als vrije vergoeding aangemerkt. Ik heb in
de opmerking van de Raad aanleiding gezien om de formulering ā€œter
vervulling van de dienstbetrekkingā€ te vervangen door ā€œin het kader
van de dienstbetrekkingā€ om te benadrukken dat ook bedoelde
vergoedingen binnen de uitbreiding vallen. De toelichting is daarop
aangepast.

De Raad heeft aandacht gevraagd voor de doorwerking van de uitbreiding
van het loonbegrip naar werknemers van buitenlandse werkgevers,
voorzover deze niet onder de Nederlandse loonheffing vallen. Op dit punt
is een wijziging in het voorstel aangebracht. In de Wet
inkomstenbelasting 2001 is een regeling opgenomen die werknemers met een
niet-inhoudingsplichtige werkgever ā€“ naast een aantal specifieke
vrijstellingen uit de werkkostenregeling ā€“ een vrijstelling geeft van
1,5% van het loon. 

Aan de werkkostenregeling is, zoals de Raad adviseert, een onderdeel
toegevoegd dat het mogelijk maakt personeelskortingen en verstrekkingen
die de werkgever aan zijn postactieve werknemers geeft eveneens als
eindheffingsbestanddeel aan te merken.

4. Vermogensrendementsheffing

EĆ©n peildatum

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad over de strekking van box
3 na invoering van Ć©Ć©n peildatum wordt opgemerkt dat sprake blijft van
de heffing van inkomstenbelasting over een verondersteld forfaitair
rendement over het vermogen. De invoering van Ć©Ć©n peildatum leidt
feitelijk slechts tot een verschuiving van de heffing over de helft van
de waardemutaties in het kalenderjaar naar het daaropvolgende jaar. De
heffing is voorts volledig ingebed in de inkomstenbelasting. Hierbij kan
bijvoorbeeld worden gewezen op het in aanmerking nemen van
persoonsgebonden aftrek en de verrekening van heffingskortingen. Gelet
op het voorgaande worden geen nieuwe discussies met verdragspartners
verwacht over de aard van de vermogensrendementsheffing. Naar aanleiding
van het advies van de Raad wordt in de toelichting nader ingegaan op de
genoemde aspecten.

Vrijstelling contant geld

Om verschillende redenen is de voorgestelde vrijstelling voor contanten
van ā‚¬Ā 500 niet gelijk aan de doelmatigheidsgrens voor kleine schulden
van ā‚¬Ā 2900 (bedrag 2009) zoals de Raad suggereert. Beide bedragen
zijn zodanig gekozen dat maatschappelijk geen sprake is van contanten of
schulden van betekenis. Tegenwoordig hebben de meeste
belastingplichtigen geen grote bedragen aan contanten meer in hun
portemonnee. Zeker na de reclamecampagne ā€œklein bedrag, pinnen magā€.
Het grootste deel van de belastingplichtigen blijft onder het gekozen
bedrag van de vrijstelling voor contanten van ā‚¬Ā 500. Het is niet de
bedoeling een vrijstelling voor andere situaties te creƫren. Een
verlaging van de doelmatigheidsgrens voor kleine schulden tot ā‚¬Ā 500
is ook ongewenst. Dit zou er namelijk toe leiden dat een relatief grote
groep belastingplichtigen toch kleine schulden, zoals te betalen
bedragen aan internetwinkels, moet gaan inventariseren.

5. Overige onderwerpen

Met betrekking tot de redactionele kanttekeningen die de Raad in
overweging geeft in de bijlage bij zijn advies, merk ik het volgende op.


Aan de eerste kanttekening is gedeeltelijk gevolg gegeven door de
voorgestelde wijziging in een apart zesde lid (nieuw) op te nemen. Aan
de overige suggesties is geen gevolg gegeven. Artikel 3.112, zesde lid,
Wet IB 2001 (nieuw) ziet alleen op de eigen woning als bedoeld in
artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001. Deze bepaling is niet van
toepassing op een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid,
Wet IB 2001 indien registratie van de belastingplichtige op het adres
van de eigen woning in de basisadministratie persoonsgegevens niet
mogelijk is of indien artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 toepassing
vindt. Voor de eigen woning als bedoeld in de overige leden van artikel
3.111, Wet IB 2001 blijft de huidige systematiek van de feitelijke
verhuisdatum gelden.

Aan de tweede, zesde en zevende kanttekening is gevolg gegeven.

De redactionele kanttekeningen van de Raad ten aanzien van de
werkkostenregeling (derde, vierde en vijfde kanttekening) zijn
overgenomen, met uitzondering van de opmerking over de doorwerking van
de wijzigingen naar de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. In
overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
is daartoe besloten aangezien daar reeds een wijziging van de Wet
schadeloosstelling leden Tweede Kamer in voorbereiding is. De
doorwerking in overige regelgeving is beoordeeld, en, waar nodig, is
aanpassing reeds in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal
redactionele en technische verbeteringen in het wetsvoorstel en in de
memorie van toelichting aan te brengen. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De staatssecretaris van Financiƫn,

mr. drs. J.C. de Jager

 De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van
toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd
bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

 Zie onderdeel 6.2 van het besluit van 12 september 2008, nr.
CPP2008/93M. 

Directie Algemene Fiscale Politiek



Ons kenmerk

AFP/2009/0501 U







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  5  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5 



Directie Algemene Fiscale Politiek 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

  HYPERLINK "http://www.minfin.nl"  www.minfin.nl 

Inlichtingen

Henry/Bruinsma 

T	070-342 7303

F	070-342 7989

belastingplan.afp@minfin.nl



Ons kenmerk

AFP/2009/0501 U

Uw brief (kenmerk)

Bijlagen

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag

Aan de Koningin



Datum	

Betreft	Nader rapport betreffende het voorstel van wet houdende
wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale
vereenvoudigingswet 2010)



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5